Plan: | Provincialeweg West 23b, Haastrecht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP1905BG008-VG01 |
Aan de Provincialeweg West 23b in Haastrecht is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. Vanaf 1990 heeft de huidige eigenaar hier een agrarisch bedrijf in hulpmiddelen geëxploiteerd. Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten gestaakt, omdat de exploitant de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Voortzetting van een bedrijfsmatige functie is niet langer wenselijk in het buitengebied. Een wijziging van het voormalige agrarisch bedrijf naar 'Wonen' met de 'specifieke bouwaanduiding voormalige agrarische bedrijfsbebouwing' is een passende vervolgfunctie. Gelijktijdig wordt een compensatiewoning mogelijk gemaakt in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling. Ten behoeve hiervan wordt bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. Het tekort aan bouwquotum wordt gekocht van de provincie Zuid-Holland. De situering van de woning is zodanig gekozen dat zichtlijnen op het achterland, kijkend vanaf de bovenzijde van de dijk, nagenoeg niet worden aangetast. Voornoemde ontwikkelingen zijn in strijd met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', zodat een partiële herziening hiervan nodig is. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de Provincialeweg West, een (agrarisch) bebouwingslint ten westen van de bebouwde kom van Haastrecht in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. In oostelijke richting ligt een veehouderijbedrijf. Ten westen en zuiden van het plangebied ligt weidegebied dat in het kader van de Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard 2014-2021 een natuurbestemming krijgt. In noordelijke richting ligt de Provincialeweg West met aansluitend de Hollandsche IJssel. Het plangebied en omgeving is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering omgeving plangebied (locatie met rode stippellijn aangeduid).
Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van Krimpenerwaard vastgestelde, bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State |
Bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (voormalige gemeente Vlist) | 15 december 2015 | - |
Het perceel op nummer 23b is bestemd voor 'Bedrijf' met de aanduiding 'zonder bedrijfswoning'. Het perceel is voorzien van een bouwvlak. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor een smalle noordelijke rand langs de weg is voorts de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (voormalige gemeente Vlist).
Wijzigingsbevoegdheid extra woning
In artikel 4.5.6 van de bestemming 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het bouwen van extra woningen in combinatie met een wijziging van de bestemming in wonen bij sanering van voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing, indien er sprake is van een volledige sanering van bedrijfsbebouwing en kassen, geen karakteristieke dan wel cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zijnde, waarbij:
Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan nodig, omdat niet kan worden voldaan aan voorwaarde b, omdat op locatie minder dan 600 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing is/ wordt gesloopt. Het restant wordt aangekocht uit een bouwdepot van de provincie Zuid-Holland.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt de Waterparagraaf beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Veenweide
Het grondgebied van Haastrecht ligt in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs dijkwegen, langs kavelgrenzen en de tiendwegen. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.
Hollandsche IJssel. Op de achtergrond Haastrecht. Naastgelegen boerderij aan het dijklint.
Het veenweidegebied achter het plangebied Naastgelegen nieuwe natuur.
Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied. Het plangebied grenst aan de kern van Haastrecht.
De Provincialeweg West ligt ten westen van de bebouwde kom van Haastrecht. Aan deze weg komen naast boerderijen ook woningen, een camping en enkele niet-agrarische functies voor. Het dijklint ligt in het noordelijk deel van het veenweidegebied in de Krimpenerwaard.
Ten oosten van het plangebied is een veehouderijbedrijf gevestigd dat binnenkort haar activiteiten zal staken. Verderop begint de dorpskern van Haastrecht. In westelijke richting liggen weidegronden die zijn aangekocht door de provincie in kader van het Veenweidepact Krimpenerwaard. Ten zuiden van het plangebied ligt het veenweidegebied. Het perceel zelf ligt achter de dijk van de Provincialeweg West met aansluitend hierop de Hollandsche IJssel.
Op het perceel aan de Provincialeweg West 23b staat voormalige bedrijfsbebouwing met een gesloten hooiberg. Aan de achterzijde staat een 30 meter brede loods, haaks op de verkavelingsstructuur, met een verhard oppervlak van stelconplaten. De bedrijfsmatige activiteiten zijn al langere tijd gestaakt.
Rechts te slopen schuur. Midden op achter-
De achterste (te slopen loods) bokkeert doorzichten. grond naastgelegen veehouderijbedrijf.
De te handhaven bijgebouwen met hooiberg. De te slopen detonerende loods.
Het voormalige (agrarische) bedrijf krijgt een woonbestemming met de specifieke bouwaanduiding 'voormalige agrarische bedrijfsbebouwing', waarin de te handhaven schuur als bijgebouw dient voor de woning. De woning zelf wordt in de tweede lijns bebouwing op het achtererf gebouwd nabij de te slopen bedrijfsloods. De situering is zodanig gekozen dat doorzichten vanaf de dijk worden verbeterd ten opzichte van de bestaande situatie met de 30 meter brede schuur. De te handhaven schuur krijgt een specifieke aanduiding 'bijgebouwen toegestaan'. Deze schuur kan na sanering voor maximaal 50% worden teruggebouwd.
De landschappelijke kwaliteiten krijgen een kwaliteitsimpuls, omdat overtollige bedrijfsbebouwing wordt verwijderd en de aansluitende verharding wordt verwijderd. De woning wordt ten westen van de te slopen loods gebouwd, zodat deze zichtbaar wordt vanaf de openbare weg. De westelijke perceelsgrens wordt voorzien van inheemse bomen met een nieuw te graven sloot, zodat een vloeiende overgang ontstaat naar de nieuwe natuur. Achter de te handhaven schuur wordt een kleine boomgaard aangelegd. De woning krijgt een inhoud van maximaal 700 m³ met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 4 en 10 meter. De positionering van de woning draagt ertoe bij dat doorzichten naar het veenweidegebied niet worden aangetast, temeer daar de woning lager ligt achter het dijklichaam. De ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied krijgt hierdoor een kwaliteitsimpuls. Het inrichtingsvoorstel is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Inrichtingsvoorstel nieuwe situatie (voorlopig).
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Provincialeweg West (N228) in Haastrecht. Deze gebiedsontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Gouda en Oudewater. De maximum snelheid is ter plaatse 80 km/uur. Het plan voorziet in de nieuwbouw van een vrijstaande woning en functiewijziging van een voormalig (agrarisch) bedrijf naar Wonen. De ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor de verkeersintensiteit, omdat deze afneemt aangezien een bedrijfsbestemming wordt gesaneerd. Gebruik zal worden gemaakt van de bestaande uitrit op de Provincialeweg West.
De planlocatie is ook redelijk bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo halteert aan de Provincialeweg West in de kern van Haastrecht een busverbinding van Gouda naar Utrecht (buslijn 107 en 207 van Syntus).
De Provincialeweg West (richting Haastrecht). Uitrit van Provincialeweg 23b.
Parkeren
De nieuwe woning wordt via de bestaande uitrit ontsloten op de Provincialeweg West. Het woonperceel is van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Qua parkeernorm wordt uitgegaan van 'koop, vrijstaand', 'niet stedelijk' in het 'buitengebied' (ASVV2012), zoals vastgelegd in het Parapluplan parkeren gemeente Krimpenerwaard. Hiervoor geldt een maximum parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 pp aandeel bezoekers). Deze parkeervraag wordt ruimschoots opgelost op eigen terrein door op het erf bij de woning minimaal 3 parkeerplaatsen aan te leggen. Dit wordt geborgd in artikel 13.2 Parkeren van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig de uitgangspunten van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.5.6 van de regels van het bestemmingsplan is met toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling de bouw van een compensatiewoning mogelijk in ruil voor sloop van bedrijfsbebouwing en sanering van verharding. De te slopen bedrijfsbebouwing en te verwijderen verharding worden ingezet om een compensatiewoning mogelijk te maken op het perceel. Het tekort wordt gekocht uit het beschikbare bouwquotum van de provincie van percelen die zij heeft aangekocht in het kader van realisatie van het Veenweidepact.
Beoordeling voorwaarden Ruimte voor Ruimteregeling
De bestaande loods op het achtererf wordt gesloopt en overtollige verharding wordt verwijderd. Het restant wordt aangekocht van de provincie Zuid-Holland. De berekening voor de Ruimte voor ruimteregeling is als volgt:
Totaal 100,0%
Dit betekent dat voldoende agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd om één compensatiewoning te bouwen van 700 m³.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur
Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten en die van de ruimte van sloten en weilanden daarachter. Het plangebied ligt aan een lint, zoals er meerdere zijn te vinden in de Krimpenerwaard, die verbonden zijn aan buurtschappen en dorpen. Langs de dijk en noordelijk gelegen Hollandsche IJssel ligt bijvoorbeeld in oostelijke richting Boven-Haastrecht en Beneden-Haastrecht en in westelijke richting Stolwijkersluis. Eigenlijk bevindt alle bebouwing in het buitengebied zich in linten die dan ook een zeer divers gebruik kennen: agrarische bedrijven, woningen en niet-agrarische bedrijven liggen naast elkaar.
Ter hoogte van het projectgebied volgen de kavels in zuidelijke richting het karakteristieke slagenlandschap. Het oostelijk gelegen dorp Haastrecht is gebouwd langs de Hollandsche IJssel. De dijk, Provincialeweg West, liggen al jaren langs de Hollandsche IJssel op deze wijze in het landschap. De bestaande bebouwing binnen het projectgebied is georiënteerd op de Provincialeweg West. Er is een open ruimtelijke relatie met het zuidelijk en westelijk gelegen natuurgebied. Doel is deze relatie te behouden, te versterken en te kunnen beleven. Het verdient de voorkeur om de nieuwe woning achter de oude bakwetering te situeren ter plaatse van de te slopen schuur. Zichtlijnen vanaf de Provincialeweg West op het open achterliggende gebied blijven hierdoor zoveel mogelijk behouden.
Landschappelijke en stedenbouwkundige analyse
Het projectgebied betreft een bedrijventerrein met matige landschappelijke kwaliteit. Het perceel is strak vormgegeven in het slagenlandschap. Het huidige terrein is ingevuld door bedrijfsbebouwing, een geasfalteerde toegangsweg met daarachter een grote loods. Ten zuiden en westen van het projectgebied liggen weidegronden. Het verdient aandacht om het projectgebied qua natuurlijk karakter te laten aansluiten op dit gebied.
De sloop van de haaks op de verkaveling aanwezige loods betekent meer zicht op het achterland, dit is positief vanuit oogpunt van landschappelijke kwaliteit. De woning dient hier te worden gesitueerd conform de karakteristiek van tweede lijnsbebouwing met een lage goothoogte. De nokrichting dient evenwijdig aan het landschap te worden gesitueerd, zodat doorzichten zo min mogelijk worden aangetast. De landschappelijke kwaliteiten kunnen verder worden verbeterd door het graven van een nieuwe watergang tussen het projectgebied en de nieuwe natuur. Dit vormt landschappelijk een verbetering, waarbij de watergang op voldoende afstand komt te liggen van de nieuwe woning. Het voordeel is dat hiermee meer zicht op het achterland ontstaat hetgeen een positieve bijdrage levert aan de landschappelijke kwaliteit.
Resumerend is er sprake van een kwaliteitswinst binnen het projectgebied, omdat een gebiedsvreemde bestemming 'Bedrijf' verdwijnt. In de plaats wordt een passende vervolgfunctie naar Wonen mogelijk gemaakt met, na sloop van overtollige bedrijfsgebouwen, minder bebouwing. Gekeken naar de historie van het landschap en de landschappelijke hoofdstructuur kunnen de te handhaven bijgebouwen in de bestaande vorm behouden blijven. Daarnaast verdient het de aandacht om het projectgebied qua natuurlijk karakter te laten aansluiten op het westelijk gelegen veenweidegebied met gebiedseigen beplanting naast de te graven sloot. Doelstelling is om een duurzame invulling voor de toekomst te ontwikkelen waarbij natuurontwikkeling, wonen en cultuurlandschap hand in hand gaan. De verbeelding en regels van dit bestemmingsplan maken deze ontwikkeling met de bijhorende toelichting mogelijk.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt alleen het oprichten van één woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 3.2.2.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Provincialeweg West ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' met de aanduiding 'lint'. In oostelijke richting ligt de 'stads- of dorpsrand'. Ten westen van het plangebied ligt natuurgebied. Op de kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' van de Omgevingsvisie ligt het lint in de bebouwde ruimte.
Uit de kaarten 6 (Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied) en 8 (Natuurnetwerk Nederland en Natura2000) blijkt dat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland en Beschermingscategorie 1 valt. In figuur 5 is een uitsnede van voornoemde kaarten opgenomen.
Dit bestemmingsplan maakt een bestemmingswijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' (voormalige agrarische bedrijfsbebouwing) mogelijk, waarvoor al een bouwvlak voor een bedrijf was opgenomen. In het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling wordt een compensatiewoning mogelijk gemaakt. Deze planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, omdat in het plangebied overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en het tekort elders in de gemeente wordt gecompenseerd, waarbij de kernkwaliteiten van het landschap worden hersteld. Per saldo is er sprake van een kwaliteitsverbetering. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidelandschap wordt niet aangetast. Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied. In figuur 4 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en enkele relevante deelkaarten opgenomen.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van een woning gekoppeld gaat met sanering van voormalige bedrijfsbebouwing en overtollige verharding wordt verwijderd. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt hersteld door de zichtlijnen naar het achtergelegen veenweidegebied te verbeteren. Deze herontwikkeling geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit veenweidegebied.
Figuur 4: linksboven uitsnede Kwaliteitskaart en rechtsboven kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte'.
Linksonder uitsnede kaart 'Natuurnetwerk Nederland en Natura2000' en linksonder kaart 'Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiepark. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk, waarin voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, dat laatstelijk is bestemd als 'Bedrijf' van bestemming wijzigt naar Wonen met de mogelijkheid een compensatiewoning te bouwen in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling, wat verkeerskundig en landschappelijk een kwaliteitsverbetering met zich meebrengt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Omgevingsverordening
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied'. Als richtpunten voor veen(weide)gebied' wordt onder andere het volgende aangehouden:
Linten betreffen lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. De Provincialeweg betreft een dijklint: de bebouwing staat op of tegen de dijk. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Als richtpunten zijn de volgende punten relevant:
Deze herontwikkeling tast het bebouwingslint niet aan. De lengtesloten en kenmerkende landschapselementen, alsmede de weidsheid van de maat, blijven behouden, temeer daar een brede, haaks op de verkavelingsrichting staande, bedrijfsloods wordt gesloopt. In de plaats hiervan wordt alleen een woning teruggebouwd. Zichtlijnen worden hierdoor gedeeltelijk hersteld. Daarbij komt dat al sprake is van een bestaande niet agrarische functie buiten het stads- en dorpsgebied zoals aangegeven in de Omgevingsverordening.
Het plangebied ligt buiten beschermingscategorie 1 (Natuurnetwerk Nederland), zoals opgenomen in kaart 14 (ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën) en Natuurnetwerk Nederland, zoals aangeduid in kaart 7 (Natuurnetwerk Nederland). Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit past en wat nu al planologisch mogelijk is. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. Dat neemt niet weg dat extra aandacht wordt besteed aan de landschappelijke inpassing. Deze ontwikkeling houdt dan ook rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Omgevingsvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied krijgt een kwaliteitsimpuls, omdat een bedrijf wordt gesaneerd. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'inpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert ten opzichte van de huidige planologische situatie. In paragraaf 3.2.3 (beeldkwaliteitsparagraaf) is dit beschreven.
Conclusie
Het (voormalige agrarische) bedrijf wordt qua bestemming omgezet naar Wonen. De landschappelijke kwaliteiten worden hersteld door een bedrijfsloods te slopen in het plangebied, waarbij alleen een woning wordt teruggebouwd achter de dijk met behoud van voldoende zichtlijnen naar het veenweidegebied, waarbij de kavelstructuur en het slotenpatroon worden verbeterd, omdat op de westelijke perceelsgrens een nieuwe sloot wordt gegraven. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen), lid 2 en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit). Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel vastgesteld. Het Gebiedsprofiel is zelfwerkend voor de provincie. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Het middendeel van de Krimpenerwaard heeft een gevarieerd en kleinschalig landschapsbeeld door de aanwezigheid van linten met wegbeplantingen, eendenkooien en pestbosjes. De zone aan weerskanten van de Vlist kenmerkt zich door het sterke contrast van kleinschalig lint en open veenweide dwars op de overheersende oostwest oriëntatie in de Krimpener- en Lopikerwaard.
Het plangebied ligt aan een hoofdweg op een dijk. Dit is een bijzondere vorm van een rand met de kwaliteit van het front, waar een weg tussen de bebouwing en landschap ligt.
Ambitiebeeld
Ambitiebeeld is het koesteren van het uitgestrekte veenweidegebied en de relatieve openheid met het eeuwenoude kavelpatroon in landbouw- en natuurgebied. Ook behoud en versterken van het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte oost-west georiënteerde linten en de verschillen in symmetrie respectievelijk asymmetrie tussen de linten onderling maken hiervan onderdeel uit.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.
Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Linten blijven linten'. Deze wordt hieronder beschreven.
Linten blijven linten
De bebouwing van het landelijke gebied is geconcentreerd in de linten. Door de ontginning vanuit de rivieren hebben de linten een oost-west oriëntatie. De linten zorgen voor een geleding van het landschap in noord-zuid richting en lange open ruimtes in oost-west richting. De linten in het gebied zijn in twee categorieën te onderscheiden: dijklinten en veenlinten. Binnen deze twee categorieën wordt verder gedifferentieerd. Als ambitie wordt aangehouden: Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
De Provincialeweg West ligt in een ingesloten dijklint. De dijklinten lopen door tot in de dorpen. De bebouwing staat op de dijk of, door eerdere dijkverhogingen, net onder het huidige dijkniveau. Het karakter van het dijklint is stenig zonder beplanting. Waar dichte bebouwingswanden ontstaan zijn, verdwijnt de visuele relatie vanaf de weg naar het water. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. Aanvullende ambities zijn:
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
Het plangebied ligt ten zuiden van de Provincialeweg West in een ingesloten dijklint. De landschappelijke dynamiek krijgt ter plaatse een opwaardering, omdat een haaks op de verkavelingsrichting aanwezige loods wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats komt een woning beneden aan de dijk, waarbij overtollige verharding wordt verwijderd. De positionering is zodanig gekozen dat de zichtlijnen vanaf de Provincialeweg West naar het open polderlandschap worden verbeterd. De bestaande sloten blijven behouden. De woning wordt landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het contrast tussen het verdichte dijklint en het open veenweidegebied blijft hierdoor beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
De wijziging van de (voormalige agrarische) bedrijfsbestemming naar Wonen is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied.
Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.
Conclusie
De nieuwbouw van 1 woning in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Krimpenerwaard voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (1 woning) niet te worden afgestemd met de Regio Midden-Holland, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Vlist heeft op 3 juli 2012 de structuurvisie Vlist vastgesteld. Belangrijk uitgangspunt van de structuurvisie is het behoud van de eigen identiteit. Dit laatste wordt bepaald door de eigenheid van de dorpen, waarbij streven naar vitaliteit hoog in het vaandel staat. Daarnaast wordt de identiteit van Vist in belangrijke mate ontleend aan het buitengebied, met zijn kenmerkende openheid, de grondgebonden veehouderij als drager van het landschap en de cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten. De identiteit hangt sterk samen met de ruimtelijke structuur. Naast de openheid, de kenmerkende kavelstructuur, het alom aanwezige water, zijn de bebouwingslinten, de Hollandsche IJssel en de Vlist structuurbepalende elementen.
Landelijk gebied
Specifiek voor het landelijk gebied geldt dat behoud en herstel van landschap, cultuurhistorie en natuur in balans dienen te zijn met de ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame grondgebonden veehouderij. Dit beleid gaat goed samen met recreatief medegebruik. Voor overige bestaande functies wordt een consoliderend beleid voorgestaan.
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kwaliteiten van het gebied. Indien deze verder gaan dan het bestemmingsplan mogelijk maakt, moet een nieuwe afweging worden gemaakt. Voorwaarden binnen die afweging zijn:
Ruimte voor ruimte
Bij stoppende (agrarische) bedrijven in het buitengebied wordt ruimte geboden aan de bouw van één of enkele woningen in combinatie met de sanering van alle bedrijfsgebouwen, waarbij geldt dat voor elke 1.000 m² gesaneerde bedrijfsbebouwing één woning mag worden gebouwd, met een maximum van drie woningen. Randvoorwaarden daarbij zijn een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven. Om ruimtelijke kwaliteit te bewerkstelligen is het belangrijk dat de ontwikkeling past in het omliggende landschap. Het landschap is leidend.
De linten
De contramal van het agrarisch gebied wordt gevormd door de bebouwingslinten. Het beleid in de linten is enerzijds gericht op behoud van cultuurhistorische kwaliteiten (karakteristieke bebouwing, verkavelingspatroon), anderzijds op ontwikkelingsmogelijkheden voor de aldaar gevestigde agrarische bedrijven. Deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen zowel betrekking hebben op de productiegerichte landbouw, waar schaalvergroting gewenst is, of op verbreding. Dit sluit goed aan bij de recreatieve mogelijkheden van het buitengebied. Agrarische bedrijven die stoppen, kunnen een nieuwe functie krijgen.
Voor genoemde ontwikkeling zijn in het geldende bestemmingsplan Landelijk gebied randvoorwaarden aangegeven. Ontwikkelingen die zich buiten de randvoorwaarden van het bestemmingsplan begeven, zijn niet op voorhand onmogelijk. Medewerking kan overwogen worden als de ontwikkeling gepaard gaat met een substantiële kwaliteitsverbetering.
Conclusie
De Structuurvisie doet geen uitspraken op perceelsniveau. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als lint in het agrarisch gebied, waarbij rekening dient te worden gehouden met behoud van het cultuurhistorisch waardevolle karakter (zie figuur 5). De sloop van een dwars op de kavelstructuur staande bedrijfsloods met een breedte van 30 m ten behoeve van het oprichten van een compensatiewoning en bestemmingswijziging van Bedrijf naar Wonen levert een kwaliteitsverbetering op van het bebouwingslint. De woning wordt landschappelijk ingepast. Resumerend kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij verrommeling wordt tegen gegaan. De kwaliteitsverbetering is beschreven in paragrafen 2.6 en 3.2.3.
Figuur 5: Plankaart Structuurvisie gemeente Vlist.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.
De Provincialeweg West maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap Hollandsche IJssel (gebied 2B). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een woning mogelijk.
Conclusie
De woning zal voldoen aan de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. De aanvraag omgevingsvergunning zal om advies worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal kunnen worden voldaan.
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (Hoofdstuk 4) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzaamheid en duurzaam bouwen heeft de gemeente hoog in het vaandel staan. De mogelijkheden voor duurzaam bouwen dienen bij elk project bezien te worden. Eén van de mogelijkheden om hieraan invulling te geven is het gebruik van GPR-Gebouw. GPR-Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op een vijftal thema's te weten: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door GPR-Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen.
De woning zal in principe energieneutraal of nul op de meter worden uitgevoerd en wordt voorzien van zonnepanelen. Ook wordt de woning niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere:
Conclusie
De woning wordt duurzaam gebouwd. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.
Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.
In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in het buitengebied. Door sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt een kwaliteitswinst behaald. Als compensatie hiervoor kan een woning beneden aan de dijk worden teruggebouwd en zodanig gepositioneerd dat doorzichten naar het veenweidegebied vanaf de weg niet worden aangetast. Hiermee wordt verrommeling tegengegaan en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het veenweidegebied gerealiseerd. De woning past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is in het gebied. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De omzetting van een voormalig agrarisch bedrijf naar Wonen en oprichten van een compensatiewoning op onderhavige locatie past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De woning wordt op landschappelijke wijze ingepast, zodanig dat de cultuurhistorische structuur van het dijklint wordt verbeterd en zichtlijnen naar het veenweidegebied worden opgewaardeerd.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Het plangebied ligt in de Polder Beneden Haastrecht. De watergangen zijn het belangrijkste voor de aan- en afvoer van water in de polder. De Provincialeweg West betreft een regionale waterkering met een beschermingszone van 5 m. De overige sloten zijn overige watergangen met een beschermingszone van 2 m. In figuur 6 is een uitsnede opgenomen van de Legger oppervlaktewatersystemen. De watergangen zorgen voor de afwatering van het gebied. De woning wordt buiten een beschermingszone gerealiseerd.
Figuur 6: Uitsnede Legger oppervlaktewatersystemen.
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Het plan grenst in noordelijke richting aan een regionale waterkering op grond van de Legger Waterkeringen. Binnen de beschermingszone vinden geen (bouw)activiteiten plaats. Evenmin ligt het plangebied in een kernzone en/of een beschermingszone. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² is een Watervergunning nodig.
Toekomstige situatie
Het plangebied is in gebruik als bedrijfsdoeleinden. De bestemming wijzigt naar Wonen met de mogelijkheid hier 1 woning te bouwen. Aan de westelijke zijde wordt op de perceelsgrens met de nieuwe natuur een watergang gegraven Ten zuiden hiervan wordt een dwarssloot gegraven, zodat doorstroming is verzekerd. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 m² verhard oppervlak wordt aangelegd.
In onderhavige situatie wordt een bestaande schuur van 225 m² gesloopt en circa 500 m² aan verharding (stelconplaten) verwijderd. In de plaats hiervan wordt een woning met bijgebouw teruggebouwd met een oppervlakte van afgerond 160 m². Per saldo neemt het verhard oppervlak af. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Nieuwe watergangen
Aan de westzijde wordt in de grens met het nieuwe natuurgebied een sloot gegraven, welke op de zuidelijke perceelsgrens wordt doorgetrokken, zodat er geen stilstaand water ontstaat. Hiervoor zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.
Waterafvoer
Het hemelwater van het dak van de nieuwe woning wordt afgevoerd op de aanwezige watergangen. Het afvalwater zal op het bestaande rioolstelsel worden aangesloten overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid. Bij bouwactiviteiten zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 1 april 2019 (dossiercode 20190401-40-20242) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er er een waterstaatkundig belang is. De waterstaatkundige belangen worden door het uitvoeren van dit plan echter niet of slechts beperkt beinvloed. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies.
De Watertoets is kort doorlopen via dewatertoets.nl. Hieruit is gebleken dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Dit plan voorziet in een vervolgfunctie voor het oprichten van een woning. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde wijziging.
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 5.2.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.
Onderzoek/ beoordeling
Sprake is van een gemengd buitengebied, omdat het gebied aan een provinciale gebiedsontsluitingsweg ligt. Voorts komen in de directe nabijheid naast veehouderijbedrijven ook woningen en overige niet-agrarische functies voor. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de nieuwe woning milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. In tabel 5.2 is de volgende nabijgelegen bedrijfsmatige agrarische activiteit relevant. Overige (agrarische) bedrijven hebben vanuit milieuzonering geen invloed op deze planontwikkeling.
Tabel 5.2: overzicht bestaand bedrijf in directe omgeving plangebied.
Bedrijf | Adres | Richtafstand tot gemengd buitengebied | Opmerkingen | |
Veehouderijbedrijf (milieucategorie 3.2) | Provincialeweg West 23, Haastrecht | 50 m | De afstand tussen het bouwvlak van dit bedrijf en de woning is minimaal 40m. |
Ad. veehouderijbedrijf aan Provincialeweg West 23
Op dit perceel is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt er een afstand van 50 meter tussen woningen van derden en stallen voor het houden van onder andere rundvee. De grens van het agrarisch bouwvlak ligt op ca. 40 meter van de gevraagde woning. Deze afstand kan worden verkleind wanneer de gemeenteraad een geurverordening heeft vastgesteld.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft in november 2016 de 'Verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat de afstand van een stal tot een geurgevoelig object (= woning) ten minste 25 meter dient te bedragen. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Bijkomend, doch niet onbelangrijk is dat de betrokken agrariër voornemens is zijn activiteiten te staken. Hierdoor is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning gewaarborgd.
Conclusie
Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de minimale afstand tussen de genoemde (agrarische) bedrijfsmatige activiteiten en de woning in acht wordt genomen op grond van het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Provincialeweg West en Steinsedijk. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van respectievelijk 80 km/uur en 60 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 12 april 2019, referentie 05385-50812-02, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai van 48 (dB) Lden voor de woning ten gevolge van de Provincialeweg West wordt overschreden. De maximale waarde op de noordzijde van het bouwvlak bedraagt 51 dB na aftrek ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder. De maximaal toelaatbare waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Uit de berekeningen blijkt verder dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de Steinsedijk maximaal 30 dB bedraagt op de noordzijde van het bouwvlak. Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
In het kader van het Bouwbesluit zal nog onderzoek plaatsvinden naar de geluidwering van de gevels van de woning. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit onderzoek zal om advies worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Het ontwerpbesluit zal gelijktijdig ter visie worden gelegd met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 5 april 2019, projectcode 19086WAH v2, Bijlage 2). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid dat er op de locatie vooralsnog belemmeringen zijn voor de voorgenomen herinrichting.
Geadviseerd wordt ter plaatse van de verharding achter de zuidelijke schuur een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform NEN 5740 en NEN-5707 met een onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming.
Ter plaatse van de slootdempingen dient verkennend bodemonderzoek plaats te vinden (NEN 5740 en NEN 5707) met een onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming.
Resumeren kan op basis van de beschikbare informatie niet worden uitgesloten dat de bodem niet verontreinigd is. Er wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform NEN 5740 en NEN 5707 op de toekomstige bouwlocatie.Op basis hiervan kan pas worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen herontwikkeling/ het oprichten van een woning.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Voor de toevoeging van een woning kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Echter voor het onderdeel bouwen van de omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 worden aangeleverd.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 5.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist) is uit het Plan-MER gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10, zodat geen nader onderzoek nodig is. Overigens is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2017 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Provincialeweg West. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
In het Basisnet Water is de nabij gelegen Hollandsche IJssel als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Bovendien vindt hier geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Het plangebied ligt ten zuiden van de N228. In 2008 zijn tellingen van het aantal transporten gevaarlijke stoffen uitgevoerd. Uit deze tellingen blijkt dat over de N228 (beperkte) hoeveelheden brandbare vloeistoffen (LF1, LF2) en brandbare gassen (GF3) worden vervoerd. Op basis van deze tellingen zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 is op de weg zelf gelegen en vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In planologisch opzicht kan worden gesteld dat bij de nieuwbouw van één woning er geen sprake is van een toename van het groepsrisico, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. Daarbij komt dat de woning op circa 80 m afstand van de weg wordt gesitueerd.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 7) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd. Er zijn geen belemmeringen voor deze planontwikkeling.
Figuur 7: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat in dit bebouwingslint een grote trefkans op archeologische sporen op 3 - 5 m onder maaiveld. Dit gebied ligt in een buffer van stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. Ten zuiden hiervan zijn geen archeologische verwachtingswaarden. De woning ligt op het overgangsgebied hiervan (zie figuur 8).
Figuur 8: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 9) heeft de lintbebouwing een hoge trefkans met de aanduiding Waarde - Archeologie 3, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv en een plangebied groter dan 100 m². In zuidelijke gedeelte is het plangebied aangemerkt als Waarde - Archeologie 7, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 3 m –Mv en een plangebied groter dan 10.000 m². Tussen deze twee dubbelbestemmingen ligt nog een kleine strook met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' met een onderzoekeis van een plangebied groter dan 1.000 m². Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en 7.
Figuur 9: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.
De CHS-kaart is bij advisering door de Omgevingsdienst Midden-Holland te onbetrouwbaar vanwege de grofschaligheid van de gebruikte gegevens. Een archeologisch onderzoek wordt voor deze woningbouwlocatie niet nodig geacht, omdat uit historische kaarten blijkt dat de nieuwe woning is gesitueerd achter de oude bakwetering. Bewoning in het verleden vond plaats met name tussen de dijk/weg en de bakwetering. Daarbij komt dat het perceel al in 2005 grotendeels archeologisch is onderzocht door middel van grondboringen.
Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 1,5 km ten noorden van het plangebied. Sprake is van de nieuwbouw van 1 woning, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze wijziging.
Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland. Het betreft nieuwe natuur overeenkomstig gemaakte afspraken in de gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard om 2.250 ha natuur te realiseren, gecombineerd met een bijpassend robuust en duurzaam watersysteem in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het tegengaan van bodemdaling (figuur 10). Ten westen van de planlocatie ligt de ecologische verbindingszone. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur, zoals wordt aangetoond in het uitgevoerde ecologisch onderzoek.
Figuur 10: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 1,5 km noordelijk gelegen natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' is alleen en vogelrichtlijngebied en daarmee niet stikstofrelevant. De Polder Stein wordt echter waarschijnlijk binnenkort aangewezen als habitatrichtlijngebied.
In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 1 woning in plaats van een bedrijfsmatige activiteit met verkeersbewegingen van vrachtverkeer van en naar het terrein. Door aanleg van de woning zullen deze vrachtverkeersbewegingen ophouden. De nieuwe woning wordt energie-neutraal gebouwd (NOM), zodat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van april 2019, rapportnummer 19A034, Bijlage 3). Op basis van inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Conclusies en aanbevelingen
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Bij de aanplant van nieuwe bomen en hagen kan gedacht worden aan soorten die de biodiversiteit en insectenrijkdom verhogen. Bij-vriendelijke bomen en struiken zijn bijvoorbeeld Linde, Veldesdoorn, Paardenkastanje, Meidoorn, Dwergmispel, Sporkenhout, Lijsterbes en Hulst.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Het (voormalige agrarische) bedrijf heeft voorts de aanduiding sba-vab (specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bedrijfsbebouwing).
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.
Voor bijbehorende bouwwerken binnen de woonbestemming zoals aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning is maximaal 100 m² per woning toegestaan. Onder voorwaarden mogen bij woningen paardenbakken, zwembaden en tennisbanen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is bij recht de uitoefening van een beroep aan huis mogelijk, tot maximaal 40% van de oppervlakte van de bebouwing (woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen) tot een maximum van 50 m². Belangrijke voorwaarden zijn dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, er geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag optreden. Via een afwijking onder voorwaarden is ook een bedrijf aan huis mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 30% van de bebouwing tot een maximum van 30 m². De voorwaarden zijn gelijk aan die voor het uitoefenen van een beroep aan huis.
Voor de woonbestemming met aanduiding ‘sba-vab’ is het beleid van de gemeente enerzijds gericht op hergebruik van bestaande gebouwen en anderzijds op ontstening. Om recht te doen aan beide doelen is met betrekking tot de bouw- en gebruiksregels het volgende vastgelegd:
Artikel 4, 5, 6, 7 Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 7
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden. Hiervoor zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 7' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel. Voor het zuidelijke gedeelte geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7'.
Artikel 8 Waterstaat- Waterkering
Voor het bebouwingslint langs de Provincialeweg West geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, tenzij advies is ingewonnen bij het hoogheemraadschap.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 13 Overige regels
In lid 1 is een algemeen afwegingskader voor het toepassen van flexibiliteitsbepalingen en verlenen van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hieraan dient getoetst te worden bij aanvragen om binnenplanse afwijkingen en aanvragen om omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
In lid 2 zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 381 (december 2018). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan een aantal vooroverleginstanties. De nota van beantwoording vooroverlegreacties is opgenomen in Bijlage 4.
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 18 september 2019 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.