direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard, deelgebieden De Nesse en Oudeland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het groene Hart, in de driehoek tussen Gouda, Krimpen aan de IJssel en Schoonhoven, ligt het eeuwenoude polderlandschap van de Krimpenerwaard. Om het waardevolle agrarische cultuurlandschap en de daarbij behorende natuurwaarden te behouden en verder te ontwikkelen, zijn er aanpassingen in het landschap nodig om de toekomst van de Krimpenerwaard veilig te stellen. Deze landinrichting Krimpenerwaard heeft al een lange geschiedenis. Aanvankelijk was deze vooral gericht op verbetering van de landbouwkundige status. Begin van de jaren negentig werd er een substantiële natuuropgave aan de plannen toegevoegd. Deze is later gespecificeerd als 2.450 ha (en weer later teruggebracht tot 2.250 ha) nieuw ter ontwikkelen natuur in het kader van de EHS (sinds 2013 wordt gesproken van Nationaal Natuurnetwerk) en de Groene Ruggegraat. Deze landinrichting Krimpenerwaard mondde uit in het Veenweidepact Krimpenerwaard dat eind 2005 door vijftien partijen is gesloten. Op 3 juli 2014 zijn de financiële uitgangspunten en een bedrag van € 63,6 miljoen voor de realisatie van de natuuropgave voor de Krimpenerwaard vastgesteld. Op basis van de financiën en het voorstel vanuit de gemeenten en de maatschappelijke partners is in december 2014 de Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard getekend door de provincie als opdrachtgever en het Hoogheemraadschap en de vijf voormalige gemeenten als opdrachtnemers. Deze overeenkomst is een uitwerking van bovengenoemd gebiedsvoorstel en gaat in op drie opgaven: natuur, landbouw en recreatie & toerisme. De Gebiedsovereenkomst richt zich primair op de opgave natuur.

In het regeerakkoord Rutte I wordt de herijking van het natuurbeleid ingezet. Zo vervalt de Groene Ruggegraat. In het regeerakkoord Rutte II staat beschreven dat de EHS in 2021 herijkt wordt gerealiseerd.
De herijking van de EHS komt op een moment dat in het kader van de actieve grondpolitiek reeds vele gronden zijn verworven in de Krimpenerwaard. De aankopen leveren een versnipperd beeld op, waarbij her en der clusters zijn aan te wijzen waar het merendeel van de gronden is verworven, terwijl elders nog nauwelijks sprake is van aaneengesloten arealen.

De Strategiegroep Krimpenerwaard, waarin de publieke partijen zitting hebben die het Veenweidepact zijn aangegaan, heeft besloten om de uitvoering van inrichtingsmaatregelen voor de natuur voor te bereiden voor die deelgebieden waar praktisch alle gronden zijn verworven en waar de doelstellingen zodanig zijn dat deze, ongeacht de uitkomst van de herijking, als no-regret kunnen worden aangemerkt.


Volgens deze criteria heeft de Strategiegroep er in december 2011 voor gekozen om voor de deelgebieden Berkenwoudse Driehoek, de Nesse en een aaneengesloten verworven blok in Oudeland de inrichting voor te bereiden.
De investering die met deze inrichting is gemoeid is opgenomen in de extra middelen die door het tweede kabinet Rutte voor natuurontwikkeling zijn gereserveerd. Voorwaarde hierbij is dat deze middelen in 2016 moeten zijn verplicht.


De herijking van het natuurbeleid is begin 2014 afgerond met de vaststelling van de Uitvoeringsstrategie EHS en de Provinciale Structuurvisie, partiele herziening en EHS. De herijkte doelstellingen voor deze deelgebieden zijn door de Stuurgroep (voorheen Strategiegroep) vastgelegd in de notitie Natuur- en Waterkaders (januari 2014). Daarmee kon voor deze deelgebieden het startsein gegeven worden om van de voorbereiding ook de stap naar uitvoering te zetten.


Voorliggend bestemmingsplan voorziet de twee deelgebieden die zijn gelegen binnen de voormalige gemeente Ouderkerk, namelijk De Nesse en Oudeland, van een juridisch-planologisch kader dat inrichting en beheer van deze gronden volgens het inrichtingsplan van DLG en de maatregelenkaart van RPS mogelijk maakt.

1.2 Uitgangspunten voor de planologische vastlegging en planvorming

Bij aanvang van de planvorming was de totale natuuropgave gelegen op het grondgebied van de vier voormalige gemeenten, namelijk Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk en Vlist. Met ingang van 1 januari 2015 zijn deze vier gemeenten, inclusief de gemeente Schoonhoven, gefuseerd tot de gemeente Krimpenerwaard.

Voor de planologische vastlegging is gekozen voor een gecoördineerde aanpak voor het opstellen van uitgangspunten en het verrichten van onderzoek. Er zal echter geen sprake zijn van één overkoepelend bestemmingsplan voor het gehele natuurgebied in de nieuwe gemeente. De bestemmingsplannen worden gefaseerd, en gekoppeld aan de uitvoeringsprogrammering, herzien in de periode tussen 2014 en 2021. Dat geeft ruimte om in de uitvoeringsstrategie de nodige flexibiliteit in te bouwen.

Vooruitlopend op de gecoördineerde aanpak van de op te stellen inrichtingsplannen, maatregelenkaarten en bestemmingsplannen, worden voor de drie deelgebieden die als kansrijk worden gezien en waarvoor reeds een inrichtingsplan en maatregelenkaart is opgesteld, twee afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld.

Deze bestemmingsplannen faciliteren de natuurdoelstelling van de drie kansrijke gebieden en vormen tevens het juridisch-planologisch kader voor de realisering van de natuurdoelstelling.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

De Krimpenerwaard is gelegen in het oosten van de provincie Zuid-Holland. De drie deelgebieden liggen in het zuidwesten van de Krimpenerwaard. Het betreft de volgende gebieden:

  • De Nesse;
  • Oudeland;
  • Berkenwoudse Driehoek.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan beslaat het gebied 'De Nesse' en 'Oudeland'.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0001.png"
Ligging en begrenzing van de drie deelgebieden

De begrenzing van deze plannen is afgestemd op de natuurbegrenzing van voor de herijking. Deze is grotendeels hetzelfde gebleven.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

De vigerende bestemmingsplannen die betrekking hebben op de drie deelgebieden zijn hieronder in tabellen weergegeven.

Gemeente Ouderkerk   Raad   G.S.   Kroon  
Bestemmingsplan Buitengebied (Ouderkerk aan den IJssel)   22-11-1984   18-02-1986   18-11-1988  
Beheersverordening Elf locaties, vier bestemmingsplannen, één beheersverordening   10-07-2013      

Gemeente Bergambacht   Raad   G.S.   Kroon  
Bestemmingsplan Landelijk gebied Berkenwoude   17-12-1984   04-03-1986   01-02-1988  

1.5 Opzet bestemmingsplan

Het projectgebied bestrijkt de voormalige gemeenten Bergambacht en Ouderkerk. Er is gekozen voor het opstellen van een gezamenlijke toelichting en het uitvoeren van gezamenlijke uitvoerbaarheidsonderzoeken. De regels en verbeelding zijn echter afgestemd op het voormalig gemeentelijke grondgebied.


De toelichting van het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een beschrijving van het relevante beleidskader in hoofdstuk 2. Vervolgens behandelt hoofdstuk 3 de voorgenomen inrichting, waarbij aandacht wordt besteedt aan de m.e.r. en de realisatiestrategie. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de planologische haalbaarheid van het plan. De juridische vertaling van de planopzet in regels en verbeelding is verwoord in hoofdstuk 5. Tot slot geeft hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid, zowel economisch als de maatschappelijke uitvoerbaarheid in de vorm van de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Europa

Kaderrichtlijn water (vastgesteld oktober 2012)

De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. De richtlijn is sinds eind 2000 van kracht voor het waterbeheer. De richtlijn gaat uit van stroomgebieden. Voor Nederland gaat het om het stroomgebied van respectievelijk Schelde, Maas, Rijn en Eems. De richtlijn bepaalt dat de EU-lidstaten voor elk stroomgebied gezamenlijk actieprogramma's moeten opstellen waarin alle aspecten van water aan de orde moeten komen. In beginsel moet in 2015 een 'goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel of een goede ecologische toestand' zijn bereikt.

2.2 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld maart 2012)

Relevante doelen voor dit project zijn:

  • 1. Ruimte voor waterveiligheid en een duurzame zoetwatervoorziening
    • a. afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden;
    • b. goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op het hoofdwatersysteem te voorkomen;
    • c. uitwerking door provincie, gemeente en waterschap.
  • 2. Ruimte voor de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
    • a. prioriteit aan Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming;
    • b. aandacht voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
    • c. aansluiten bij doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water;
    • d. uiterlijk in 2021 door provincies gerealiseerd.
  • 3. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
    • a. het Groene Hart gekenmerkt door: diversiteit, openheid, veenweidekarakter en rust en stilte;
    • b. beleid ingevuld door de provincie.


2.3 Provincie

Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld 9 juli 2014)

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De provincie heeft de ambitie om de EHS uiterlijk in 2027 gerealiseerd te hebben. De EHS bestaat uit een robuust, kwalitatief hoogwaardig en samenhangend netwerk van bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen, de grote rijkswateren en de Noordzee. De EHS wordt goed beheerd en valt onder categorie 1 (gebieden met bijzondere kwaliteit).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0002.png"

Uitsnede kaart 8: Ecologische hoofdstructuur en Natura2000, Visie ruimte en mobiliteit

Cultureel Erfgoed

Naast dat de Berkenwoudse Driehoek is aangewezen als EHS, betreft dit deelgebied ook als onderdeel van het kroonjuweel cultureel erfgoed Middengebied Krimpenerwaard. Het middengebied van de Krimpenerwaard wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap.

Voor de Krimpenerwaard geldt het volgende richtpunt: Herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0003.png"

Uitsnede kaart 9: Cultureel Erfgoed, Visie ruimte en mobiliteit

Verordening Ruimte 2014 (vastgesteld 9 juli 2014)

In de Verordening Ruimte 2014 is het plangebied aangegeven als Ecologische Hoofstructuur (EHS) met de nadere specificering 'bestaande en nieuwe natuur'.

De EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, bestaande en nieuwe landgoederen, ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De realisatie van de EHS is aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit. De begrenzing van de ecologische hoofdstructuur heeft een voorlopig karakter voor zover deze gronden zijn gelegen binnen de Krimpenerwaard en het voormalige landinrichtingsproject Bodegraven Noord. Gedeputeerde staten stellen de definitieve begrenzing vast van de ecologische hoofdstructuur binnen deze gebieden.

Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de verplichting uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) om de bescherming van de EHS vorm te geven bij provinciale verordening.


In principe behoren bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding niet tot de EHS.

Wijziging van de begrenzing is mogelijk ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de Ecologische Hoofdstructuur of ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling. De toepassing is gebonden aan de voorwaarden die zijn genoemd in het Barro en toegelicht in de 'Spelregels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzing EHS (Kamerstukken II 2006/07, 30825, nr. 6).


De EHS dient in 2027 gerealiseerd te zijn. Voor de gebieden die op Kaart 8 Ecologische Hoofdstructuur van deze verordening zijn verbeeld als ‘bestaande en nieuwe natuur’, 'waternatuurgebied' of ‘ecologische verbinding’ geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden toegelaten die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maken. Bij nog niet gerealiseerde nieuwe natuur is een bestemming met wijzigingsbevoegdheid naar natuur in veel gevallen gewenst. Bij realisatie van nieuwe natuur door middel van agrarisch natuurbeheer ligt dat minder voor de hand. Voor zover er nog sprake is van bestaande bebouwing, erven, tuinen of wegen, kunnen deze bestemd worden overeenkomstig het huidige gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0004.png"

Uitsnede kaart 8: Ecologische hoofdstructuur, Verordening Ruimte 2014

Gebiedsprofiel Krimpenerwaard (vastgesteld juli 2014)

Het gebiedsprofiel beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten van de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en de noordoever van de Lek. Met dit gebiedsprofiel wil de provincie een handreiking bieden voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in de Krimpenerwaard.

De Krimpenerwaard bestaat uit laaggelegen veenweidepolders omgeven door de rivieren de Lek, de Hollandsche IJssel en het veenriviertje de Vlist. Kenmerkend voor dit gebied is de historische ‘copeverkaveling’: lange smalle kavels, vele sloten en kades, geriefhoutbosjes en eendenkooien. Vooral in het middengebied is de cultuurhistorische betekenis van het landschap groot.

De dorpen zijn meestal op de iets drogere gronden aan de rivierdijken gelegen. Net als de historische vestingstad Schoonhoven - met de Vlist als onderdeel van de Oude Hollandsche Waterlinie - vormen de dorpen de toegangspoort tot de Krimpenerwaard. De overgang van de dorpsranden naar het open landschap zijn van verre zichtbaar. Naast de recreatiegebieden Krimpenerhout en Loetbos is de beleving van het uitgestrekte open weidegebied met onverharde tiendwegen en kaden - dichtbij grote steden - van recreatieve waarde.

2.4 Regio

Veenweidepact Krimpenerwaard (getekend december 2005)

Dertien overheden en maatschappelijke organisaties hebben het veenweidepact Krimpenerwaard ondertekend. Het veenweidepact is een overeenkomst waarin afspraken zijn gemaakt over de samenwerking aan de toekomstige ontwikkeling van de Krimpenerwaard. De doelen van het veenweidepact zijn samen te vatten in 5 pijlers:

  • 1. Natuur: ontwikkelen 2450 ha natuur EHS.
  • 2. Waterbeheer: ontwikkelen duurzaam watersysteem, tegengaan bodemdaling en verbeteren waterkwaliteit.
  • 3. Versterking landbouw.
  • 4. Recreatie: ontwikkelen recreatief netwerk.
  • 5. Vernieuwend ondernemerschap.

Gebiedsovereenkomst Krimpenerwaard (getekend november 2014)

De partijen die in het Veenweidepact samenwerken hebben geconstateerd dat het Veenweidepact als gevolg van de herijking niet meer actueel was. Bovendien moest er nadrukkelijker worden doorgepakt naar de uitvoering en lag er het door de provincie in de Uitvoeringsstrategie gehonoreerde voorstel van de regio om de regio nadrukkelijk de regie over de uitvoering te laten nemen. De publieke partijen (de 5 Krimpenerwaardgemeenten, het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard en de provincie Zuid-Holland) hebben om deze reden een nieuwe Gebiedsovereenkomst Krimpenerwaard opgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over de doelen, het budget en de verdeling van verantwoordeljikheden en risico's. Belangrijke punten hieruit zijn de uitvoering van de herijkte EHS, bevestiging van de de integrale samenhang van de vijf pijlers uit het pact en regie voor de uitvoering bij de regio.

De partijen hebben afgesproken om de inhoudelijke programma's voor de pijlers en alle benodigde organisatorische en operationele aspecten in het voorjaar van 2015 uit te werken in een Uitvoeringsovereenkomst.

Vervolgens heeft DLG in 2013 ontwerpen gemaakt voor enkele kansrijke deelgebieden. Deze zijn in opdracht van DLG door bureau RPS uitgewerkt tot maatregelenkaarten en aanbestedingsdocumenten. Een kostenraming maakt daar onderdeel van uit.

Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 “Goed voor elkaar” (vastgesteld november 2009)

Meest relevante ambitie van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is om kansen te benutten om het watersysteem optimaal in te richten en het systeem doelmatig en efficiënt te beheren door verbeteringen in:

  • 1. Waterkwantiteit: een robuust en veerkrachtig oppervlakte-watersysteem dat:
  • de verschillende gebruiksfuncties zo goed mogelijk dient,
  • goed inspeelt op meer extreme situaties (te veel en te weinig water)
  • duurzaam is van karakter (langetermijneffecten).
  • 2. Peilbeheer:
  • afgestemd op de gebruiksfunctie
  • houdt rekening met het ecologische functioneren
  • anticipeert op ontwikkelingen, zoals effecten van klimaatverandering en bodemdaling.
  • Voor nieuwe functies geldt als vertrekpunt dat het oppervlaktewaterpeil niet wordt verlaagd en peilgebieden niet worden versnipperd
  • 3. Waterkwaliteit: De (ecologische) waterkwaliteit mag niet achteruitgaan (standstill principe) en wordt waar mogelijk verbeterd.


Bovenstaande in samenhang met de Kaderrichtlijn Water (KRW).


Uitvoeringsprogramma watergebiedsplan (status: vastgesteld)

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) heeft in samenhang met de grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in het kader van het Veenweidepact plaatsvinden, een watergebiedsplan opgesteld. Het plan bevat een indeling in bemalings- en peilgebieden en de ligging van waterlopen en kunstwerken. Daarnaast worden de benodigde maatregelen besproken om te komen tot de gewenste inrichting.


Voor de maatregelen die gerealiseerd moeten worden is een Uitvoeringsplan Watergebiedsplan vastgesteld. Daarin zijn maatregelen concreet benoemd en is uitgewerkt op welke termijn deze maatregelen gerealiseerd moeten zijn.

2.5 Conclusie

In de diverse beleidsstukken is de posite van de herijkte EHS (Nationaal Natuur Netwerk) in de Krimpenerwaard na de herijking bevestigd.

Inhoudelijke doelstellingen en de begrenzing zijn bepaald en kunnen nog slechts op ondergeschikte onderdelen worden aangepast. Voor het voorliggende plangebied spelen ook deze voorbehouden niet en kan het planologisch-juridisch kader worden vastgelegd.


Hoofdstuk 3 Voorgenomen inrichting

3.1 MER-plicht

In de periode 2008-2010 is de m.e.r.-procedure voor de realisatie van 2.450 hectare landbouwgrond in natuur doorlopen. Dit heeft in 2010 geleid tot de aanvaarding door de vier betrokken gemeenteraden van het door de Strategiegroep Veenweidepact opgestelde InrichtingsMER. In dit InrichtingsMER zijn twee alternatieven beoordeeld, namelijk 'Grutto en otter' en ' Groeiend Veen'.

Sinds het kabinet Rutte I is het natuurbeleid van Rijk en provincies drastisch gewijzigd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS), door het Rijk omgedoopt tot Natuur Netwerk Nederland (NNN), moet compacter en de uitvoering moet met minder middelen en in een langere realisatietermijn plaatsvinden. Dit heeft geleid tot een herijkte EHS, die met een grotere betrokkenheid van belanghebbenden in de gebieden gerealiseerd dient te worden. Dit heeft consequenties voor de begrenzing en invulling van de EHS in de Krimpenerwaard en daarmee voor de uitvoering van het oorspronkelijke inrichtingsplan volgens het concept ‘Grutto en otter’. Het alternatief ‘Grutto en dotter’ is door de Strategiegroep Veenweidepact ontwikkeld als reactie op de bezuinigingen en de beleidswijzigingen van het Rijk. Waar eerst aan natte natuur met ruimte voor de otter gedacht werd, wordt in Grutto en dotter gekozen voor diverse typen grasland met natuurwaarden voor weidevogels en andere voor het gebied karakteristieke planten- en diersoorten. Daardoor blijft het mogelijk om het agrarisch bedrijf in een deel van het begrensde gebied op aangepaste wijze voort te zetten. Hierbij kunnen onder andere de regelingen van particulier of agrarisch natuurbeheer worden ingezet.

Voor de beoordeling van dit nieuwe alternatief is in juni 2015 het 'InrichtingsMER natuuropgave Krimpenerwaard, aanvulling Grutto en dotter' opgesteld.


Grutto en dotter wijkt op de volgende onderdelen af van het oorspronkelijke voorkeursalternatief Grutto en otter:

  • geen realisatie van de ‘Groene ruggengraat’ of ‘Natte As’, de robuuste ecologische verbindingszone door midden Nederland. Concreet betekent dit dat niet meer op grote schaal open water en moerassen gegraven worden;
  • vervanging van de natuur uit de Groene ruggengraat door kleinschalige elementen als poelen en natuurvriendelijke oevers;
  • het areaal ‘weidevogelgrasland’ en ‘botanisch grasland’ neemt toe ten koste van het areaal aan open water en moeras;
  • sterkere relatie tussen de natuurontwikkeling in de ecologische hoofdstructuur (NNN) en de waterkwaliteitsdoelen uit de Europese kaderrichtlijn water (KRW);
  • gedeeltelijke wijziging van de begrenzing van het projectgebied;
  • meer flexibiliteit, zowel qua maatregelen, situering als qua fasering in de tijd;
  • de ontwikkelingsmethode wordt geheel anders. Door decentralisatie van overheidstaken krijgen de gemeenten in de Krimpenerwaard (na 1 januari 2015 samengevoegd tot de gemeente Krimpenerwaard) en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard de regierol bij de uitvoering in plaats van de provincie Zuid-Holland.


In de aanvulling is de effectbeschrijving op dezelfde wijze uitgevoerd als in het InrichtingsMER van 2010. Dezelfde hoofddoelen en nevendoelen met bijbehorende beoordelingscriteria komen terug. Hierdoor is Grutto en dotter goed vergelijkbaar met de oorspronkelijke inrichtingsalternatieven. In onderstaande tabel zijn de scores voor de hoofddoelen gegroepeerd. Daarbij zijn alle plussen en minnen per subcriteria opgeteld. Grutto en dotter scoort op alle hoofddoelen positief. Op nevendoelen (niet in onderstaande tabel weergegeven) scoort Grutto en dotter negatief op de thema’s: landbouw, muggen en knutten en wateroverlast voor lintbebouwing. Daar staan echter positieve effecten tegenover voor de thema’s bodem, vernieuwend ondernemerschap, milieu, natuur, uitvoeringsaspecten en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0005.png"

Bij een vergelijking van de effecten van Grutto en dotter met Grutto en otter valt op dat Grutto en dotter op de hoofddoelen:

  • beter scoort op alle criteria van landschap en cultuurhistorie. Dit komt doordat in Grutto en dotter geen nieuw open water en geen moerassen gegraven worden en meer wordt ingezet op de karakteristieke landschapselementen. Dat is beter voor het behoud en ontwikkeling van het karakteristieke verkavelings- en slotenpatroon en cultuurhistorische landschapselementen en ook voor de openheid (geen moerasbos) van de Krimpenerwaard;
  • iets minder scoort op het tegengaan van bodemdaling. Dit komt doordat er minder open water en moeras zit in Grutto en dotter;
  • vrijwel gelijk scoort op de natuurdoelen (ook goed). Alleen op het criterium ‘realisering robuuste Groene Ruggengraat c.q. het opheffen van knelpunten’ scoort Grutto en Dotter iets minder (goed in plaats van zeer goed), omdat er minder ruimte voor moeras en water is, waardoor de te ontwikkelen natuur in Grutto en dotter niet optimaal zal voldoen aan de eisen die gesteld waren aan de natuurdoelen van de Groene Ruggengraat. Dat is op zich niet verwonderlijk, omdat de realisatie van de Groene Ruggegraat door het Rijk is geschrapt en dit doel dan ook geen deel meer uitmaakt van het model Grutto en dotter.


Ten aanzien van de neveneffecten zijn de verschillen tussen Grutto en dotter en Grutto en otter gering. Het belangrijkste verschil tussen beide alternatieven is dat Grutto en dotter meer weidevogelgraslanden heeft, die relatief verstoringsgevoeliger zijn, dan moeras en open water. Dit kan aan vernieuwend ondernemerschap meer beperkingen opleggen dan in Grutto en otter.

3.2 Inrichtingsprincipe 'Grutto en Dotter'

De centrale doelstelling in de benadering 'Grutto en Dotter' is het behoud en de versterking van de karakteristieke veenweidenatuur in de Krimpenerwaard. Daarbij wordt ingezet op 4 natuurtypen die zich op hoofdlijnen qua oppervlakte als volgt verhouden:

  • 1/2 deel weidevogelgrasland waarin een mozaiekbeheer wordt gevoerd ten behoeve van de weidevogels. De inrichting wordt hiervoor geoptimaliseerd.
  • 1/3 botanisch grasland bestaande uit bloemrijk grasland, dotterbloemhooiland en nat schraalgrasland
  • 1/6 karakteristieke landschapselementen zoals eendenkooien, pestbosjes, blokboezems en moerassen.
  • Waternatuur komt binnen alle natuurtypen voor in de vorm van sloten, vaarten, plassen en poelen. Ze herbergen soortenrijke watervegetaties en ook karakteristieke vissen, amfibieen en insecten.


Kenmerkend voor de natuur in de Krimpenerwaard is dat het gaat om onderling verbonden grotere en kleinere natuurgebieden, bijvoorbeeld langs de Ouderkerkse en Gouderakse landscheiding. Deze gebieden fungeren als een lint; het lint verbindt de hoogwaardige bestaande en nieuw te ontwikkelen natuurkernen. Het natuurlint bestaat vooral uit verschillende typen soortenrijke botanische graslanden. Het zijn over het algemeen de wat nattere, voedselarme bloemrijke graslanden, dotterbloemhooilanden en natte schraallanden. De graslanden worden doorsneden door sloten en bredere watergangen met een goede waterkwaliteit en een karakteristieke watervegetatie en fauna. Daarnaast is voor een aantal soorten enige ruigte, struweel of moeras aanwezig. Een voorwaarde voor een goede ontwikkeling van de waternatuur is een goed waterpeil en een goede waterkwaliteit.

Daar omheen, grenzend aan het natuurlint, liggen weidevogelgrasland, maar ook botanische graslanden en karakteristieke landschapselementen zoals eendenkooien. Samen met het natuurlint vormen deze gebieden het totale natuurgebied in de Krimpenerwaard.

De andere aspecten die verband houden met de inrichting van de natuur in de Krimpenerwaard zijn de samenhang met het watergebiedsplan (WGP), de Kaderrichtlijn Water (KRW), recreatief gebruik, agrarisch gebruik en het waardevolle landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0006.png" Verbeelding toekomstperspectief Grutto en Dotter

3.3 Deelgebieden

Onderstaand worden de drie deelgebieden apart beschreven.

3.3.1 De Nesse

De Nesse is in de huidig situatie reeds een redelijk goed weidevogelgebied. Recent heeft het ZHL al maatregelen ter verbetering van het weidevogelbiotoop uitgevoerd. Hieronder worden inrichtingsmaatregelen benoemd die een aanvulling zijn op de reeds bestaande situatie en inrichting. Deze maatregelen dienen als aanvulling/versterking van een robuust kerngebied voor weidevogels.


Inrichting

In de Natuur- en waterkaders is dit gebied benoemd als "prioritair KRW". Conform deze kaders wordt daarom o.a.:

  • Het gebied hydrologisch geïsoleerd, zodat het als apart peilgebied kan worden beheerd.
  • Het peil verhoogd om de drooglegging te verminderen.
  • Een meer natuurlijk peilbeheer ingevoerd.
  • Het inlaatwater gezuiverd door aanleg van een lang aanvoertraject.
  • De baggerlaag al (deels) weggehaald.
  • Natuurvriendelijke oevers aangelegd.


De verwachting is dat hiermee de KRW-doelen worden gerealiseerd.


Verder is de vormgeving vooral gericht op de vorming van een robuust leefgebied voor weidevogels.


In de zuidwesthoek is voorzien in een zgn. 'natte stapsteen'. De relatief lage ligging ter plaatse maakt die plek daarvoor zeer geschikt. De Nesse kent binnen het gebied een behoorlijke variatie in maaiveldhoogte. Door deze variatie in maaiveldhoogten kan er een variatie in natuurtypen worden gerealiseerd binnen het gebied. Door de grote openheid van het gebied en door de grote variatie, leent het gebied zich goed voor een 'brongebied' voor weidevogels waarbinnen alle levensstadia kunnen worden vervuld.


Naast weidevogelgebied leent het laagst gelegen deel van het gebied zich voor het realiseren van een natte stapsteen die onderdeel vormt van de drasverbinding voor veenweidesoorten. Deze verbinding loopt verder door de Berkenwoudse driehoek.


Bij de inrichting wordt dus rekening gehouden met de natuurlijke eigenschappen van het gebied. Om het gebied te optimaliseren voor de natuurdoelen worden naast de genoemde watermaatregelen de volgende inrichtingsmaatregelen uitgevoerd in het gebied:

  • Greppelen
  • Aanleg van natuurvriendelijke oevers
  • Plaggen
  • Uitgraven van enkele bestaande veenputten
  • Greppels voorzien van een flauwe oever
  • Graven nieuwe watergang
  • Werkzaamheden ten behoeve van de isolatie van het peilgebied

Peil / watersysteem

Het huidige peil in het deelgebied de Nesse is NAP -2.61 m. In de nieuwe situatie wordt het peil verhoogd tot maximaal NAP - 2.30 m. Het peil mag onder invloed van verdamping en wegzijging uitzakken tot NAP -2.45 m; om onderschrijding van dat peil te voorkomen, wordt daarna water ingelaten. Deze peilverhoging is gewenst om de natuurdoelen te realiseren en om de bodemdaling te beperken. Het aanleggen van weidevogelgreppels waar ook 's zomers water in staat en het verhogen de zomergrondwaterstand hebben een verdere beperking van de bodemdaling tot gevolg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0007.png"

Inrichtingskaart Krimpenerwaard, Deelgebied: De Nesse, DLG, 16 oktober 2014

3.3.2 Oudeland

Inrichting

De inrichting is gebaseerd op de ontwikkeling van botanische graslanden. Dit deelgebied is te klein en te verstoringsgevoelig om de inrichting te focussen op weidevogels.


Om de potenties van het gebied voor botanische graslanden zoveel mogelijk te kunnen benutten, wordt de bovenste voedselrijke laag verwijderd van een deel van de percelen. Naast het verwijderen van overtollig fosfaat wordt door het verwijderen van de toplaag een optimale drooglegging voor dit natuurtype verkregen.


Als onderdeel van het aanleggen van een schoonwaterverbinding wordt de aanwezige watergang in het zuiden van het gebied verbreed en voorzien van een natuurvriendelijke oever.


Naast natuurinrichting wordt in dit gebied een wandelpad aangelegd dat twee routes kent: 1 over een voormalige kade langs de rand van het gebied en 1 dwars door het gebied (struinpad).


Inrichtingsmaatregelen:

  • Greppelen
  • Verbreden bestaande watergang
  • Aanleg van natuurvriendelijke oevers
  • Plaggen
  • Aanleggen wandelroute


Peil / watersysteem

Het huidige peil van NAP -2.28 wordt verhoogd tot maximaal NAP -2.08. Dit hoge peil wordt bereikt door het gebied te laten vol regenen. Onder invloed van verdamping en wegzijging mag het peil uitzakken tot:

  • a. NAP -2.28 m zolang er nog geen verbinding is tussen de Berkenwoudse Boezem en het Oudeland (inlaat vanuit landbouwgebied).
  • b. NAP -2.23 m zodra Oudeland samen met de Berkenwoudse Boezem en de Berkenwoudse driehoek één peilgebied vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0008.png" Inrichtingskaart Krimpenerwaard, Deelgebied: Oudeland, DLG, 16 oktober 2014

3.3.3 Berkenwoudse Driehoek

De Berkenwoudse Driehoek is ca 170 ha en ligt in gemeente Bergambacht. Het grootste deel van de gronden is in bezit van Bureau Beheer Landbouwgronden(BBL) of Zuid Hollands Landschap. Hierdoor kan bij deze deelgebieden met de inrichting van de gronden begonnen worden. Een aantal percelen zijn nog in bezit van particuliere eigenaren.

Inrichting

Ook dit gebied is benoemd als "prioritair KRW". Er worden daarvoor vergelijkbare maatregelen genomen als in De Nesse. In de Berkenwoudse driehoek zijn in het verleden al inrichtingsmaatregelen uitgevoerd.


De nu geplande maatregelen zijn een aanvulling daarop en op de overige bestaande natuurwaarden in het gebied. De maatregelen zijn gericht op het optimaal benutten van de potenties van het gebied voor botanische graslanden, weidevogels en als leefgebied voor typische veenweidesoorten. De inrichting is zodanig vormgegeven dat goed wordt aangesloten bij de reeds ingerichte delen van het plangebied en een goede relatie en overgang ontstaat met De Nesse.


Het noordelijk deel van het gebied sluit aan op de natte stapsteen in de Nesse. Hier zal na inrichting een verbinding lopen voor typische veenweidesoorten als ringslang, waterspitsmuis en kamsalamander. In het noordoosten van het gebied wordt een natte stapsteen aangelegd met natuurvriendelijke oevers. Het zuiden van het gebied is geschikt voor weidevogels door de aanwezige openheid en drooglegging. Rondom de eendenkooi en proefgebied Nooitgedacht worden de ontwikkelingskansen voor waardevolle botanische graslanden vergroot door het afplaggen van de voedselrijke bovenlaag. Door het verwijderen van deze bovenlaag wordt ook de drooglegging voor het betreffende natuurtype geoptimaliseerd.


Inrichtingsmaatregelen:

  • greppelen (met flauwe randen)
  • aanleg van natuurvriendelijke oevers
  • plaggen
  • isoleren van het peilgebied
  • verwijderen bosschages
  • graven van een poel


Peil / watersysteem

In het gehele peilvak van de Berkenwoudse driehoek (inclusief de bestaande onderbemalingen) zal het huidige waterpeil van NAP -2.23 worden verhoogd tot maximaal NAP -2.08m. Een klein deel dat nu bij het peilgebied De Nesse hoort wordt toegevoegd aan het peilgebied van de Berkenwoudse Driehoek. Het peil wordt daardoor op dit gedeelte verhoogd van NAP -2.61m naar maximaal NAP -2.08m. Het peil mag onder invloed van verdamping en wegzijging uitzakken tot NAP -2.23 m; om onderschrijding van dat peil te voorkomen, wordt daarna water ingelaten.


Van belang is op te merken dat de Kerkweg in Berkenwoude buiten het gebied met peilverhoging blijft.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0009.png"

Inrichtingskaart Krimpenerwaard, Deelgebied: Berkenwoudse Driehoek, DLG, 29 oktober 2014

Hoofdstuk 4 Planologische haalbaarheid

4.1 Bodem

Bij een bestemmingsplan moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.


In vroeger jaren is een groot aantal sloten in de Krimpenerwaard gedempt. Dit werd gedaan om een grotere oppervlakte aan grond te verkrijgen ten bate van de landbouw. Binnen de begrenzing van het plangebied zijn ook sloten gedempt. Het betreft hier zowel dwarsdempingen als dempingen die parallel lopen aan de percelen. Voor een aantal dempingen geldt dat ze sterk vervuild zijn. Met alle dempingen wordt voorzichtig omgegaan. Uitgangspunt is niet verstoren maar plan aanpassen waar mogelijk. De dempingen zullen blijven liggen vanwege de kosten die het saneren ervan met zich meebrengt. Bij de inrichting van het gebied wordt hiermee rekening gehouden. Indien bekende vervuilingen een eenvoudige sanering vragen (afdekken) kan er volgens het principe 'werk met werk maken' gewerkt worden.

Oudeland en Berkenwoudse Driehoek

Tussen 1990 en 1995 heeft de provincie Zuid-Holland een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren naar milieuverontreinigingen. Op basis hiervan is de 'BLIZ'-kaart opgesteld.

De kaart laat zien dat er in Oudeland nauwelijks slootdempingen aanwezig zijn. De aard van deze slootdempingen is onbekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0010.png"

Uit dezelfde kaart blijkt dat in de Berkenwoudse Driehoek er vooral aan de zuidrand relatief veel slootdempingen aanwezig zijn. In het overige deel van het gebied is het aantal slootdempingen beperkt. Van de sloten die zijn gedempt, is een groot deel gedempt met baggerspecie, een veel kleiner deel is gedempt met lompen, houtafval of huishoudelijk afval. Van een deel is de aard van de demping niet bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0011.png"



De Nesse

In 2011 is een inventariserend en karterend bodemonderzoek uitgevoerd door CSO, waarbij alle slootdempingen en andere vervuilingen in beeld zijn gebracht. Tijdens dit onderzoek zijn 39 verdachte slootdempingen, 16 verdachte kavelpaden en 229 verdachte (voormalige) dammen en/of bruggenhoofden van bruggen aangetroffen, verspreid over het hele plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0012.png"


Gevolgen voor het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met betrekking tot werken en werkzaamheden op en in de bodem.

4.2 Archeologie

Zowel de gemeente Ouderkerk (2014) als Bergambacht (2011) hebben recent door een gespecialiseerd onderzoeksbureau (RAAP) onderzoek laten uitvoeren voor het gemeentelijk grondgebied om een archeologische verwachtings- en beleidskaart te maken. Deze kaarten geven duidelijke richtlijnen voor vervolgonderzoek binnen de verschillende deelgebieden.

De Nesse

In de Nesse is er tevens een kans op het aantreffen van archeologische sporen. Hier zijn enkele terpen van belang. De op de archeologische verwachtingenkaart aangegeven kreekruggen als gebieden met een hoge verwachting op archeologische sporen, liggen op grote diepte (meerdere meters).

Wel zijn langs de landscheiding op verschillende plaatsen archeologische vondsten gedaan. Een aantal plaatsen is daarom aangegeven als terrein van hoge archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0013.png"

Oudeland

In Oudeland (Oudelandse Weg) is een bewoningslint aangegeven op de beleidskaart. Hier geldt een hoge verwachting voor archeologie in een zone van 150 meter ten aanzien van verspreide bewoning met name in de Middeleeuwen en de nieuwe tijd (huisplaatsen en boerderijen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0014.png"

Omdat er op de kreekruggen geen ingrepen dieper dan 2 meter en in de bebouwingslinten geen ingrepen dieper dan 30 cm gerealiseerd worden is aanvullend inventariserend onderzoek niet noodzakelijk.

Berkenwoudse Driehoek

In Berkenwoudse Driehoek (Landscheiding) zijn bewoningslinten aangegeven op de beleidskaart. Hier geldt een hoge verwachting voor archeologie in een zone van 150 meter ten aanzien van verspreide bewoning met name in de Middeleeuwen en de nieuwe tijd (huisplaatsen en boerderijen).

Tevens is er hier een kans op het aantreffen van archeologische sporen. Hier zijn enkele terpen van belang. De op de archeologische verwachtingenkaart aangegeven kreekruggen als gebieden met een hoge verwachting op archeologische sporen, liggen op grote diepte (meerdere meters).

Wel zijn langs de landscheiding op verschillende plaatsen archeologische vondsten gedaan. Een aantal plaatsen is daarom aangegeven als terrein van hoge archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0015.png"


Gevolgen voor het bestemmingsplan

De mogelijk aanwezige archeologische waarden zullen worden beschermd middels een dubbelbestemming. In de regels is opgenomen dat bij bodemingrepen vanaf een bepaalde diepte en oppervlakte, afhankelijk van de verwachtingswaarde, een archeologisch onderzoek vereist is.

4.3 Water

Op basis van beleid dat voortkomt uit de rijksnota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een 'watertoets' verplicht gesteld bij ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en van afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (bio-logisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.


Waterbeheerplan HHSK 2010-2015

Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het hoogheemraad-schap van Schieland en de Krimpenerwaard het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van ons hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveilig-heid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.

Voor de Krimpenerwaard heeft een gebiedsgerichte aanpak plaatsgevonden. Tijdens de opstelling van dit Waterbeheerplan, stelde HHSK voor het Veenweidepact een apart watergebiedsplan op voor de Krimpenerwaard. In dit watergebiedsplan wordt de herbegrenzing vertaald in een nieuwe inrichting van het watersysteem, waaronder peilvoorstellen voor de nieuwe en bestaande peilgebieden met de bijbehorende waterinfrastructuur. Echter, aangezien niet de gehele natuuropgave in voorliggend bestemmingsplan wordt vastgelegd, zullen in eerste instantie niet alle peilgebieden, zoals voorgesteld, worden gerealiseerd.

Ook de waterkwaliteitsaspecten, waaronder de bijdrage aan de natte ecologische verbindingen en de mogelijkheden voor vismigratie, komen hierbij aan bod. Uiteindelijk worden de voorstellen in het Watergebiedsplan concreet vastgesteld in de peilbesluiten.


Watergebiedsplan Krimpenerwaard

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft in januari 2010 het Watergebiedsplan Krimpenerwaard opgesteld. Het watergebiedsplan is een integraal plan gericht op aanpassing en verbetering van de waterhuishouding voor de gehele Krimpenerwaard.

Het watergebiedsplan Krimpenerwaard heeft drie doelen, namelijk het vernieuwen en duurzaam maken van het watersysteem, het beperken van de bodemdaling in het gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit.


Bij het watergebiedsplan zijn enkele bijbehorende (inrichtings)maatregelen beschreven die van belang zijn voor de gehele Krimpenerwaard.


Wateraspecten per deelgebied

De Nesse

De maaiveldhoogte varieert tussen circa NAP -1.70 à -2.00 m op de hogere delen in het noorden en oosten tot circa NAP -2.30 à -2.50 m op de lagere delen in het zuiden.


Het huidige peil (peilbesluit) bedraagt NAP -2.61 m. Dat levert een variatie op in drooglegging op tussen 10-30 cm op de laagste delen en 60 - 90 cm in de hoogste delen. Deelgebied De Nesse ligt binnen het gelijknamige peilvak de Nesse, dat echter groter is dan het projectgebied. Het noordelijke deel van het peilvak blijft een landbouwkundige bestemming houden.


Wat betreft de waterkwaliteit zijn op een aantal locaties watermonsters genomen en geanalyseerd. De lengte van de meetreeksen verschilt sterk, één reeks die al in 1990 begint en enkele reeksen die eerst in 2012 zijn gestart.
De verschillen in waterkwaliteit (vooral gelet op stikstof en fosfaat) zijn groot binnen dit deelgebied. Het gebied tegen de Landscheiding heeft een betere kwaliteit dan het gebied richting de Tiendweg, maar ook de sloten vlak bij de Tiendweg vertonen verschillen, namelijk een afname van de kwaliteit van west naar oost.


Oudeland

De maaiveldhoogte varieert tussen NAP – 2.10 – NAP -1.80 m in het westelijke deel tot NAP -1.60 – NAP -1.80 m in het middendeel. In het oostelijke deel komen wisselende hoogtes voor.


Oudeland maakt deel uit van het peilgebied Kromme, Geer en Zijde. Het huidige peil bedraagt NAP -2.28 m. Gelet op de maaiveldhoogte betekent dit dat het gebied een relatief grote variatie in drooglegging kent (20 tot 70 cm). In het laagste deel is een onderbemaling aanwezig waarmee de terreinbeheerder de mogelijkheid heeft om het peil te reguleren (eventueel natter in de winter en lagere peilen wanneer dat voor het beheer wenselijk is).


Van de waterkwaliteit zijn geen recente gegevens bekend. Metingen aan de westzijde van het gebied uit het jaar 2006 geven aan dat de waarden voor fosfaat (P) in dat jaar variëren tussen 0,2 en 0,8 mg/l met de hoogste waarden in de periode maart-juni. Voor stikstof (N) variëren de waarden in dat jaar tussen 2,1 en 3,9 mg/l (de laagste waarden in de zomer).

De Berkenwoudse Driehoek

De maaiveldhoogte varieert tussen NAP -2.00 à -2.10 m bij de laagste delen tot NAP -1.50 à -1.60 m bij de hoogste delen. Deels zijn deze verschillen een gevolg van verschillend peilbeheer, als gevolg van een onderbemaling of als gevolg van reeds uitgevoerde inrichtingsmaatregelen (plaggen).

Het huidige waterpeil bedraagt NAP -2.21 m, een klein deel in het noordwesten hoort bij het peilvak Kattendijksblok waar een peil van NAP -2.59 m wordt aangehouden.
De drooglegging varieert sterk als gevolg van de hoogteverschillen in het gebied. In sommige delen is nog nauwelijks sprake van drooglegging (10 à 20 cm), in de hogere delen daarentegen is de drooglegging ca 60 - 70 cm.


Binnen het gebied liggen verschillende meetpunten voor de waterkwaliteit. Deze laten een grote variatie zien in de waarden van de verschillende (kwaliteits-)parameters. Op bepaalde plaatsen komen soms zeer lage waarden van stikstof (N) en fosfaat (P) in de zomer voor, maar op andere plaatsen juist vrij hoge waarden. Deze verschillen worden mede veroorzaakt door verschillende ontwikkelingen in het gebied. Zo is het gebied Nooitgedacht al ca 20 jaar geleden omgevormd van landbouw naar natuur. Door een ander gebruik, het gedeeltelijk plaggen en een ander waterbeheer heeft het gebied een zeer goede waterkwaliteit, veel beter dan andere gebieden die veel langer een agrarisch gebruik kennen.


Gevolgen voor het bestemmingsplan

Door het mogelijk maken van de nieuwe inrichting van het gebied zullen de waterpeilen worden aangepast aan de nieuwe functie. Dit heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Wel worden in het bestemmingsplan de belangrijkste waterwegen vastgelegd.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.


Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Wel zullen naar verwachting de verkeersstromen in de toekomst veranderen.

Met het inrichten van het plangebied als natuurgebied, wordt een extra impuls beoogd voor de recreatie in de Krimpenerwaard. Dit leidt tot extra recreatie in de Krimpenerwaard, de inrichtingsplannen voorzien bijvoorbeeld in de aanleg van wandelpaden. Dit kan leiden tot een beperkte geluidstoename ten gevolge van recreatief verkeer indien met de auto naar de locaties gegaan wordt. Dit betreft echter een zeer beperkte toename en zal niet relevant zijn voor de totale geluidbelasting ten aanzien van het gemotoriseerde verkeer.
Bovendien is het verkeer in de huidige situatie verbonden met de agrarische functie van het gebied (trekkers, bevoorradingsverkeer), bij het gebruik van deze gronden als natuur zal dit aantal verkeersbewegingen afnemen.

Tot slot ligt het huidige geluidsniveau in het plangebied onder het niveau wat als hinderlijk wordt beschouwd. Geluidshinder wordt ervaren bij geluiden boven de 50 decibel (RIVM, 2008, website). De Krimpenerwaard is voor een groot deel aangemerkt als stiltegebied.


Gevolgen voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Wel zullen naar verwachting de verkeersstromen in de toekomst veranderen, dit zal echter niet tot een relevante verandering in geluidbelasting leiden.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Ten aanzien van de luchtkwaliteit bij omzetting van agrarische gronden naar natuurgebieden spelen in het plangebied twee effecten: de mate van fijnstof-afvang door planten en bomen en de verandering van de CO2-uitstoot door veenoxidatie.


Door het realiseren van natuur kan het fijnstofgehalte afnemen doordat hogere begroeiing zoals riet en ruigte veel meer fijnstof afvangt dan glasland. De capaciteit om fijnstof af te vangen is dus afhankelijk van het type natuur dat ontwikkeld wordt. Een grotere capaciteit voor het afvangen van fijnstof wordt positief beoordeeld.


Bij het oxidatieproces van veen komt het broeikasgas CO2 vrij. Door het veranderen van de drooglegging wordt de mate van veenoxidatie beïnvloed. Hoe groter de drooglegging hoe meer veen oxideert (Van der Meulen et al, 2006) en hoe meer CO2 vrijkomt (Goosen et al, 1996). Het verkleinen van de drooglegging zorgt voor minder veenoxidatie en leidt daardoor tot minder uitstoot van CO2.


Gevolgen voor het bestemmingsplan

De mogelijk nieuwe inrichting van natuur leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit. In de toekomst zal dan ook geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen voor het plangebied plaatsvinden.

4.6 Externe veiligheid

Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheer-sen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden. Externe veiligheid maakt onderscheid tussen risicobronnen en risico-ontvangers. De risicobronnen zijn in twee groepen te verdelen:

  • transportassen, zoals wegen en spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • inrichtingen waarin productie, gebruik, verstrekking en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.


In het kader van het voornemen tot het realiseren van de gehele Krimpenerwaard als natuur, is in 2009-2010 een inrichtingsMER opgesteld. In dit inrichtingsMER is onderzocht of de inrichting van de natuurgebieden invloed heeft op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico.


Op basis van de risico-inventarisatie en het risicobeleid, zoals dat onder andere is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Provinciale nota Risico's in balans en de transportwetgeving kan worden geconcludeerd dat er thans geen knelpunten zijn voor wat betreft het plaatsgebonden risico in de regio Midden-Holland.


In de Krimpenerwaard is sprake van een lage persoonsdichtheid en verspreid gelegen activiteiten met een relatief laag risico. Het groepsrisico vormt in de huidige situatie geen knelpunt.


Door de mogelijke toename van het aantal recreanten in het plangebied in de toekomst, zal ook het groepsrisico (marginaal) kunnen toenemen. Dit is echter afhankelijk van de locatie, verblijftijd en aantal personen. Hiermee zal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet worden overschreden.

In het kader van de saneringsparagraaf van het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' zijn in 2011/2012 risicoberekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er ter hoogte van het plangebied geen PR10-6 contour buiten de gasleiding zelf is gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plan. Ook voor het groepsrisico is ter hoogte van het plangebied niet gebleken van een mogelijk 'aandachtspunt '. Gezien de zeer lage personendichtheid ter hoogte van het plangebied (bestemming natuur) en de omliggende gronden (landbouw) is er geen enkele reden om aan te nemen dat er sprake is van een significant groepsrisico (>0,1 maal de oriëntatiewaarde). Het berekenen van het groepsrisico wordt hier dan ook overbodig en niet zinvol geacht. Het groeps risico is hiermee voldoende verantwoord.


Gevolgen voor het bestemmingsplan

De norm voor het plaatsgebonden risico zal niet worden overschreden. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico zal niet worden overschreden, er zal slechts sprake zijn van een marginale verhoging van het groepsrisico. De situatie met betrekking tot de externe veiligheid zal niet sterk veranderen door de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken.

4.7 Natuurwaarden

Het mogelijk maken van het ontwikkelen van natuur is één van de hoofddoelstellingen van dit bestemmingsplan. Dit zal veelal tot positieve effecten op de natuurwaarden leiden.


Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB gelden enkele ontheffingen van het verbod.


Effecten op vleermuizen zijn met name te verwachten wanneer oude holle bomen, gebouwen of opgaande lijnvormige elementen worden verwijderd. Dit zal echter niet aan de orde zijn, omdat de inrichtingsmaatregelen zich met name richten op de (mogelijke) omvorming van een deel van de graslandpercelen.


Voor vogels geldt met name dat broedende vogels niet mogen worden verstoord. Vernietigen van vaste rust- en verblijfsplaatsen zal niet plaatsvinden, aangezien het verwijderen van bomen of gebouwen waar nesten zich kunnen bevinden niet aan de orde zal zijn.


Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. De Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'. In de omgeving van de Krimpenerwaard liggen drie Natura 2000-gebieden, deze zijn op geruime afstand van het plangebied gelegen.


Bij het bestemmen van het plangebied als Natuur, zullen er geen negatieve effecten optreden op de bestaande Natura 2000-gebieden. Wel is het mogelijk dat bij het realiseren van natuur in het plangebied, een uitwisseling op gang komt tussen de Natura 2000-gebieden en het plangebied. Met name voor organismen met een grote verspreidingsmogelijkheid, zoals vogels. Hierdoor kan het plan een positieve bijdrage leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen, met name voor vogels zoals de purperreiger.


Gevolgen voor het bestemmingsplan

Over het algemeen leveren de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, positieve effecten op ten aanzien van de natuur in het plangebied. Om de gestelde natuurdoelstellingen zo goed mogelijk te kunnen realiseren, is in het bestemmingsplan voor deze gronden de bestemming Natuur opgenomen.


Rekening moet gehouden worden met de mogelijkheid dat, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, voor de inrichting van delen van het natuurgebied mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De verwachting is dat deze ontheffing kan worden verkregen, omdat de duurzame staat van instandhouding van de soorten naar verwachting niet in gevaar komt maar wordt verbeterd.

4.8 Kabels en leidingen

Door de Krimpenerwaard liggen telefoon- en waterleidingen en daarnaast een gastransportleiding. Het inrichten van een natuurgebied en het verhogen van het peil hebben geen gevolgen voor deze leidingen. Echter, graafwerkzaamheden hebben mogelijk wel gevolgen voor kabels en leidingen. Dit betreft zowel het graven zelf als het verkleinen van de gronddekking van de kabels en leidingen, tot onder de minimaal vereiste gronddekking. Door bij de uitvoering rekening te houden met de ligging van kabels en leidingen kan de schade beperkt worden. Daarnaast liggen de meeste kabels en leidingen in wegbermen, welke niet zullen worden afgegraven.

De planologisch relevante kabels en leidingen betreffen twee hoogspanningsleidingen die zijn gelegen ter plaatse van de deelgebieden De Nesse en Berkenwousde Driehoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0017.png"

Door Oudeland loopt een planologisch relevante gasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01_0018.png"
Gevolgen voor het bestemmingsplan

Rekening moet gehouden worden met kabels en leidingen die door het plangebied lopen. Verwacht kan worden dat deze geen directe gevolgen heeft voor dit bestemmingsplan. De hoogspanningsverbindingen en gasleiding inclusief de belemmeringenstrook zijn op de verbeelding opgenomen.

4.9 Conclusie

Vanuit de uitvoerbaarheidsaspecten zijn er geen problemen te verwachten bij de toekomstige ontwikkelingen. Voor het aspect bodem dient te zijner tijd bij de uitvoering een actualisering van de bodemonderzoeken plaats te vinden. Voor de aspecten archeologie en kabels en leidingen zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen om deze aspecten te beschermen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de Wabo.


De in dit bestemmingsplan voorkomende regeling zal hieronder kort worden besproken.

5.2 Opbouw

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.


Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.


Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en mogen worden bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:


Algemene regels

Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. In dit plan wordt gebruik gemaakt van de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Onder de algemene aanduidingsregels valt in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'milieuzone-stiltegebied'. Er is een regeling opgenomen voor het voorkomen en beperken van geluidhinder in stiltegebieden.

Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.


5.3 Bestemmingsbepalingen

Agrarisch met waarden

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen, met bijbehorende gronden toegestaan. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. Gebouwen en bouwwerken moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd.

De functieaanduiding 'gemengd' regelt voor het betreffende perceel diverse functies die naast de agrarische bedrijfsvoering tevens zijn toegestaan.

Deels valt over deze bestemming de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied', zodat deze gronden in de toekomst middels een algemene wijzigingsregel de mogelijkheid hebben om te veranderen naar de bestemming 'Natuur'.

Natuur

De meeste gronden binnen dit bestemmingsplan hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. Hierbinnen zijn alleen de gewenste natuurdoeltypen voor de Krimpenerwaard toegestaan, bestaande uit weidevogelgrasland, botanisch grasland, karakteristieke landschapselementen en waternatuur.

Binnnen deze bestemming is bebouwing, met uitzondering van beheersgebouwtjes, niet toegestaan. Extensief recreatief medegebruik en agrarisch medegebruik zijn gedifferentieerd toegestaan. Werkzaamheden die negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het gebied zijn gebonden aan een omgevingsvergunningeis.


Water

De A-watergangen hebben een eigen bestemming 'Water'. De overige watergangen vallen onder de bestemming 'Natuur', mits ze niet vergraven worden.


Dubbelbestemmingen

Het komt wel eens voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden. Er is dan veelal sprake van zodanige te beschermen waarden dat naast de hoofd-functie ook de te beschermen waarde dient te worden geregeld. In dat geval dienen er twee functies tegelijk op één perceel planologisch geregeld te wor-den. Dit vindt plaats middels een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding - Gas;
  • Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  • Waarde - Archeologie;
  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 4;
  • Waarde - Archeologie 5;
  • Waarde - Archeologie 6;
  • Waterstaat - Kade van landschappelijke waarde.
     

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor deze deelgebieden van de EHS zijn inrichtingsplannen opgesteld. De ontwerpen van DLG uit 2013 zijn in opdracht van DLG door bureau RPS uitgewerkt tot maatregelenkaarten en aanbestedingsdocumenten. Een kostenraming maakt daar onderdeel van uit.


Voor de gehele uitvoering van de EHS is een business case opgesteld. Daarin zijn budgetten opgenomen voor grond, inrichting en overige voor elk van de deelgebieden.

De gebiedspartijen hebben over de uitvoering en de organisatie daarvan afspraken gemaakt in de Gebiedsovereenkomst Krimpenerwaard (17 november 2014). Daarin is de afspraak opgenomen dat de provincie Zuid-Holland het budget voor de uitvoering van de business case beschikbaar stelt en garandeert en dat de regio de regie heeft over de uitvoering.

De kostenraming voor de uitvoering van dit plan valt ruim binnen de marges die daarvoor zijn genoemd in de business case. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ter voorbereiding van een bestemmingsplan dient overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro). Zodoende is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd worden naar de overlegpartners. LTO Noord en de Gasunie hebben in dit kader gereageerd op het voorontwerp. Naar aanleiding van de reactie van de Gasunie is het bestemmingsplan aangepast.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 25 november 2014 tot en met 6 januari 2015 voor een ieder ter visie gelegen. Hierop is één inspraakreactie ontvangen, deze heeft niet tot aanpassing van het plan geleid. De inspraaknotitie is opgenomen als Bijlage 1.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van woensdag 15 juli 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Hierop zijn zes zienswijzen ontvangen. Enkele hebben tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid, namelijk die van de Gasunie en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Alle reacties inclusief beantwoording zijn samengevat verwoord in de zienswijzenotitie, die is opgenomen als Bijlage 2.

Alle wijzigingen zijn samengevat in Bijlage 3.