direct naar inhoud van Regels
Plan: Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard, deelgebieden De Nesse en Oudeland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard, deelgebieden De Nesse en Oudeland met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1508BG007-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

1.6 achtergevel:

gevel van de achterkant van een gebouw;

1.7 agrarisch bedrijf:

een onderneming, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder wordt begrepen een productiegerichte paardenhouderij;

1.8 agrarisch medegebruik:

agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.9 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.10 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfswoning:

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouwdan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.18 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte;

1.19 botanisch grasland:

grasland dat door inrichting en beheer geschikt is, dan wel wordt gemaakt voor plantensoorten die goed gedijen in voedselarme omstandigheden, zoals verschillende soorten orchideeën zegges, echte koekoeksbloem en dotterbloem. Botanisch grasland bestaat uit bloemrijk grasland, dotterbloemhooiland en nat schraalgrasland;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 extensief dagrecreatief medegebruik:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 intensieve veehouderij:

het op een bedrijfsvloeroppervlak van ten minste 250 m² houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;

1.31 karakteristieke landschapselementen:

eendenkooien, pestbosjes, blokboezems en moerassen;

1.32 kas:

gebouw met (schuinliggende) glasramen bedoeld voor het kweken/telen van groengewassen, niet zijnde een tuincentrum;

1.33 lawaaisporten:

de autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten;

1.34 natuurbeheer:

het natuurvriendelijke beheer van een gebied of delen ervan met doel een hogere ecologische waarde te bereiken, zoals een bredere diversiteit van (autochtone) fauna en flora;

1.35 nevenactiviteit:

activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet agrarische gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen zoals aangegeven in bijlage 1 'Lijst van nevenactiviteiten agrarische bedrijven - bij recht', en wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan die hoofdfunctie;

1.36 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.37 ondersteunende teelt:

het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen;

1.38 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan 40 m bij 20 m;

1.40 particulier natuurbeheer:

het beheren van gronden als natuur, uitgevoerd door particulieren (agrariërs of privépersonen);

1.41 peil:
  • voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het bestaand bouwperceel;
1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht;

1.43 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van ten minste 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten. Het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De arbeidsbehoefte en -omvang dienen ten minste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het bedrijf;

1.44 voorgevel:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.45 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.46 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie;

1.47 waternatuur:

natuur in de vorm van sloten, vaarten, plassen en poelen;

1.48 weidevogelgrasland:

grasland dat door inrichting en beheer geschikt is dan wel wordt gemaakt voor weidevogelsoorten zoals de grutto en tureluur, alsmede het gebruik van de gronden voor extensief dagrecreatief medegebruik. Hier wordt een mozaiekbeheer gevoerd ten behoeve van de weidevogelsoorten zoals de grutto en tureluur;

1.49 woning:

een gebouw inclusief aan- en uitbouwen, dat bedoeld is voor één huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van de voorkomende landschappelijke en natuurwaarden;
  • b. agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen;
  • c. agrarisch aanverwant gebruik in de vorm van het beweiden van de gronden door dieren;
  • d. de uitoefening van ondergeschikte nevenactiviteiten zoals genoemd in bijlage 1 'Lijst van nevenactiviteiten agrarische bedrijven - bij recht' als ondergeschikt onderdeel van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. het een ondergeschikt bestanddeel vormt met niet meer dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m³) en in oppervlak van het bouwvlak (m²);
    • 2. de niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarisch gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan 500 m² en met uitzondering van de kleinschalige camping;
    • 3. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarische bedrijf mag, zolang een nevenactiviteit wordt uitgeoefend, niet worden vergroot, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie voor deze bebouwing op het perceel;
    • 4. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het niet-agrarisch gebruik, in de openlucht plaatsvinden;
    • 5. voor de activiteit genoemd onder k van de 'Lijst van nevenactiviteiten agrarische bedrijven - bij recht' geldt dat:
      • de standplaats is toegestaan binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter, niet zijnde begrensd natuurgebied;
      • uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bouwen van noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping is toegestaan, mits:
        - de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
        - de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
        - door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf, en;
        - buiten de genoemde periode geen kampeermiddelen aanwezig zijn;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn tevens de volgende functies toegestaan:
    • 1. een kantoor met maximaal 8 werkplekken;
    • 2. een ontvangst- en educatieruimte;
    • 3. een natuurcamping met maximaal 25 kampeerplaatsen (tenten), met de daarbij behorende sanitaire voorzieningen;
    • 4. een werkplaats en opslag ten behoeve van de werkzaamheden in verband met het terreinbeheer;
    • 5. parkeervoorzieningen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen, duikers en dammen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. wegen en paden,

met de daarbij behorende:

  • j. erven;
  • k. bouwwerken.


Per bedrijf en per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Agrarische bedrijfsgebouwen:
    • 1. bedrijfsgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak waarbij geldt dat deze uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;
    • 2. aanpassingen in en aan bestaande bedrijfsgebouwen, zoals keuken- en toiletvoorzieningen en dakkapellen, is met het oog op het geschikt maken van het bedrijfsgebouw voor een nevenactiviteit toegestaan;
    • 3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen.

  • b. Agrarische bedrijfswoningen:
    • 1. bedrijfswoningen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de afstand van de bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt ten minste de bestaande afstand dan wel de bestaande afstand vermeerderd met maximaal 10 m, onder de voorwaarde dat het bouwen van de woning niet in strijd is met het bepaalde uit de Wet geluidhinder en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
    • 3. de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
    • 4. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 9 m bedragen.

  • c. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij agrarische bedrijfswoningen:
    • 1. de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 50 m² bedragen;
    • 2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel de bedrijfswoning;
    • 3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer dan 8,5 m bedragen, met dien verstande dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  • d. de bouwhoogte van voersilo's niet meer dan 12 m mag bedragen, met dien verstande van deze uitsluitend mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  • e. de bouwhoogte van kuilvoerplaten en mestplaten mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd achter de achtergevel van de bedrijfswoning;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten ten behoeve van het agrarisch bedrijf mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • g. per bedrijf en per bouwvlak is één windturbine/windwokkel toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge art. 3.6 lid 1 sub d Wro, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. de natuurwaarden en kwaliteit van landschappelijke inpassing;
    • 3. een goede woonsituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de belangen van de waterbeheerder,
      nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing.

  • b. Op het stellen van nadere eisen is de procedure van artikel 22 lid 22.1 van toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het gestelde in lid 3.1, sub d, onder 3 ten behoeve van gebouwen binnen het bouwvlak is niet van toepassing in het geval dat een agrarisch bedrijf alle binnen het bouwvlak aanwezige gebouwen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering heeft aangewend en dit door een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van de toe te voegen bebouwing ten hoogste 100 m² bedraagt tot een maximale inhoud van 300 m³, met dien verstande dat deze toe te voegen bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 3.1 sub d bepaalde voor niet-agrarische functies als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in bijlage 2 'Lijst van nevenactiviteiten agrarische bedrijven - bij afwijking', met dien verstande dat:
    • 1. de niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarische gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan 500 m² van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor a t/m l en 100 m² van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor m t/m q, waarbij de oppervlakte in een 'karakteristiek hoofdgebouw' en in een cultuurhistorisch waardevol bijgebouw' niet meetelt, met uitzondering van de onder q genoemde kleinschalige camping;
    • 2. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag, zolang van de afwijking gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de agrarische functie op het perceel;
    • 3. de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
    • 4. in vergelijking met het agrarische gebruik mag geen onevenredige grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
    • 5. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvinden;
    • 7. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten zoals reclame-uitingen en technische installaties;
    • 8. het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld onder o van de 'Lijst van nevenactiviteiten agrarische bedrijven - bij afwijking', en in andere zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten;
    • 9. voor de afwijking onder q van de 'Lijst van nevenactiviteiten agrarische bedrijven - bij afwijking' geldt dat:
      • de standplaats is toegestaan binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter, niet zijnde begrensd natuurgebied;
      • uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bouwen van noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping is toegestaan, mits:
      • de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
      • de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
      • door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf, en;
      • buiten de genoemde periode geen kampeermiddelen aanwezig zijn.

  • b. Het gestelde lid 3.5 sub a onder 2, ten behoeve van gebouwen binnen het bouwvlak, is niet van toepassing in het geval dat een agrarisch bedrijf alle binnen het bouwvlak aanwezige gebouwen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering heeft aangewend en dit door een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van de toe te voegen bebouwing ten hoogste 100 m² bedraagt tot een maximale inhoud van 300 m³, met dien verstande dat deze toe te voegen bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd.

  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 3.1 bepaalde en in het kader van de agrarische bedrijfsvoering paardenbakken toestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. paardenbakken worden aangelegd aangrenzend aan het bouwvlak, waarbij geldt dat één paardenbak per bedrijf is toegestaan;
    • 2. paardenbakken worden gesitueerd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel bedrijfsgebouwen indien geen bedrijfswoning aanwezig is;
    • 3. de afstand tot omliggende (bedrijfs)woningen op naburige erven bedraagt minimaal 30 m;
    • 4. de afstand tot de bedrijfswoning, dan wel bedrijfsgebouwen indien geen bedrijfswoning aanwezig is, bedraagt minimaal 10 m en maximaal 30 m;
    • 5. de bouwhoogte van hekwerken rond een paardenbak bedraagt niet meer dan 1,5 m;
    • 6. paardenbakken worden landschappelijk ingepast en doen geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteit en aanwezige waarden;
    • 7. er wordt geen verlichting gerealiseerd bij de paardenbak.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden', ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied', wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur- en landschapsfuncties, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat het initiatief/voornemen en de wijze van aanleg en beheer van de nieuwe natuur is vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, uitsluitend bestaande uit de volgende natuurdoeltypen:
    • 1. weidevogelgrasland;
    • 2. botanisch grasland;
    • 3. karakteristieke landschapselementen;
    • 4. waternatuur;
  • b. inrichting en beheer van ecologische verbindingszone;
  • c. agrarisch medegebruik;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden en parkeerplaatsen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen, duikers en dammen,

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken.

4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten dienste van het doel 'nutsvoorzieningen'.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte en oppervlakte van (aanleg)steigers mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 1 m en 7,5 m²;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet bedragen dan 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 4.2 bepaalde ten behoeve van de bouw van een gebouw ten dienste van natuurbeheer, waarbij het oppervlak en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 25 m² en 3 m, met dien verstande dat per 50 ha natuurbeheer één gebouwtje is toegestaan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen, dammen en duikers, alsmede een gemaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. voorzieningen ten behoeve van kruisend verkeer,

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
  • a. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' is een gebouw toegestaan waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande maatvoering.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte en oppervlakte van (aanleg)steigers mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 1 m en 7,5 m²;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing.


Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen in afwijking van het bepaalde voor de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 6.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 6.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan ten behoeve van goederen van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. diepwortelende beplantingen en bomen aan te brengen en te rooien;
  • b. sloten, vijvers en andere wateren aan te leggen, te vergraven, te verruimen of te dempen;
  • c. heiwerkzaamheden uit te voeren of op een andere manier voorwerpen in te graven of in te drijven;
  • d. grondbewerkingen uit te voeren, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. oppervlakteverhardingen aan te brengen.

 

6.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 6.5.1 opgenomen verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

6.5.3 Beoordelingscriteria

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
  • b. er vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • c. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.


Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bestaande bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

7.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte van palen en masten ten behoeve van hoogspanningsleidingen niet meer mag bedragen dan 50 m, en de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.

  • b. Voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn toegestaan op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en), zijn gelegen binnen de gronden als bedoeld in lid 7.1, mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 7.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 7.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende hoogspanningsverbinding en ter zake vooraf advies van de beheerder is ingewonnen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijk) aanwezige hoge archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 8.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid, mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 met in achtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. indien wordt aangetoond dat op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

8.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De onder 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.
  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

8.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

8.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.


 

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijk) aanwezige hoge archeologische waarden.

9.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 9.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m², mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 met in achtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. een omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. indien wordt aangetoond dat op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

9.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De onder 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.
  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

9.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

9.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.


 

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijk) aanwezige hoge archeologische waarden.

10.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 10.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 1.000 m², mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 met in achtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. een omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
  • a. Het onder 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
    voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. indien wordt aangetoond dat op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

10.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De onder 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.

  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

10.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

10.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.


Artikel 11 Waarde - Archeologie 4

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijk) aanwezige hoge archeologische waarden.

11.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 11.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 2.500 m², mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 200 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 met in achtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. een omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 200 cm onder het bestaande maaiveld:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

11.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
  • a. Het onder 11.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
    voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. indien wordt aangetoond dat op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

11.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De onder 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.

  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

11.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

11.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.


Artikel 12 Waarde - Archeologie 5

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijk) aanwezige hoge archeologische waarden.

12.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 12.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 1.000 m², mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 400 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 met in achtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. een omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
12.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 400 cm onder het bestaande maaiveld:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

12.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
  • a. Het onder 12.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
    voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. indien wordt aangetoond dat op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

12.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De onder 12.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.

  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

12.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

12.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.


Artikel 13 Waarde - Archeologie 6

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijk) aanwezige hoge archeologische waarden.

13.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 13.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 5.000 m², mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 300 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 met in achtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. een omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
13.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 300 cm onder het bestaande maaiveld:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.

13.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
  • a. Het onder 13.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
    voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. indien wordt aangetoond dat op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige danwel op een andere wijze is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

13.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De onder 13.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.

  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

13.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

13.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 kunnen zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Artikel 14 Waterstaat - Kade van landschappelijke waarde

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Kade van landschappelijke waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkering;
  • b. het behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;
  • c. agrarische weg, fiets- en/of voetpad;
  • d. parkeren.

14.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Kade van landschappelijke waarde' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
14.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, behoudens voor agrarische wegen, fiets en/of voetpaden en parkeren;
  • b. het vellen of rooien van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging;
  • c. het meer dan 0,3 m grond ophogen of afgraven dan wel het egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbande houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

14.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 14.3.1 opgenomen verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

14.3.3 Beoordelingscriteria

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 14.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor herstel van voornoemde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. hierover vooraf advies van het waterschap is ingewonnen.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

16.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  a   b   c   d   e  
Gronden met de bestemming            
Agrarisch met waarden   X   X   X   X   -  
Natuur   X   X   X   X   X  
Water   -   -   X   -   -  

X omgevingsvergunning vereist
- omgevingsvergunning niet vereist
N niet toegestaan in verband met bestemmingsomschrijving

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het afplaggen van de voedselrijke toplaag;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, waterpartijen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, wandel-/fietspaden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m², uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
  • e. het aanleggen van wandelpaden.

16.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde en/of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

16.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, behorende bij de verwezenlijking van de doeleinden zoals benoemd in bestemming 'Natuur';
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, indien op basis van een (inrichtings)plan voldoende is verzekerd dat door uitvoering van de werken en werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Vervangende bouwregel

Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in de bestemmingsregels gegeven regels ten aanzien van:

  • goot- en bouwhoogte;
  • oppervlakte;
  • inhoud;
  • afstand tot de bouwgrens;
  • de afstand tot bouwperceelgrenzen,

zijn de bestaande maten dan wel afstanden eveneens toegestaan.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • c. het in enigerlei vorm buiten de bedrijfsgebouwen opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van lawaaisporten;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines en zendmasten, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan.

Artikel 19 Algemene aanduidingsregels

19.1 Milieuzone - stiltegebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regel:

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn bestemd voor het voorkomen en beperken van geluidhinder.


Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

20.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan:

  • a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken, riool-overstortkelders, rioolgemalen, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voor zover deze -indien het gebouwen betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m³ en geen grotere goothoogte dan 3 meter, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m² en geen grotere bouwhoogte dan 4 meter; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  • b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze geen grotere bouwhoogte hebben dan 40 meter en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  • c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  • d. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot bouwperceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages, uitgezonderd ten aanzien van de inhoud van (bedrijfs)woningen.

20.2 Voorwaarden voor afwijken

Omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels als bedoeld in dit artikel kan alleen worden verleend:

  • a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. voor zover geen afbreuk wordt gedaan aan de in het plangebied voorkomende natuur- en cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 19 van toepassing is;
  • c. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

20.3 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 20.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 24 lid 24.1 van deze regels.


Artikel 21 Algemene wijzigingsregels

21.1 Wijze van afwegen en toe te passen afwegingscriteria:

Voor elke wijziging geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies, in welk kader getoetst wordt aan het bepaalde in artikel 19;
  • de verkeersveiligheid;
  • de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de verkeersintensiteiten op de bestaande wegenstructuur;
  • er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte;
  • een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval geëist worden dat geen buitenopslag plaatsvindt;
  • een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot onevenredige nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
  • de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
  • een functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  • bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid in acht te worden genomen;
  • bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
  • bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet, in acht te worden genomen;
  • bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
  • bij de toepassing moet worden voldaan aan het advies van de staatssecretaris VROM inzake het toelaten van nieuwe functies binnen hoogspanningslijnen ('Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' VROM kenmerk SAS/2005183118, 3 oktober 2005 en 'Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' VROM kenmerk DGM\2008105664, 4 november 2008).

21.2 Situering van bouwgrenzen en uitbreiden bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de situering van de bouwgrens dan wel het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha wijzigen, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening van het doeleind als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 onder b noodzakelijk is, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
  • c. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven;
  • d. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • e. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie;
  • f. alvorens toepassing te geven aan deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Agrarische beoordelingscommissie.


21.3 Wijziging van 'Agrarisch met waarden' naar functie wonen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' voor de als 'bouwvlak' aangeduide gronden wijzigen in de functie wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging;
  • b. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als 'Wonen;
  • c. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  • d. de bestemmingswijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering worden aangetast.
21.4 Gebouwen ten behoeve van beheerboerderij

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur' medewerking verlenen aan de bouw van een gebouw buiten het bouwvlak, uitsluitend ten dienste van de doelmatige bedrijfsuitoefening van beheerboerderijen ten behoeve van natuurbeheer, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. is aangetoond, dat het oprichten van het gebouw buiten het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening van beheerboerderijen ten behoeve van natuurbeheer, waaronder begrepen logistieke redenen;
  • b. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • e. bedrijfswoningen zijn uitgesloten;
  • f. door de bouw geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven;
  • g. door de bouw geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied waarbinnen het gebouw wordt gesitueerd. Dit dient te blijken uit een beeldkwaliteitsparagraaf. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • h. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie.

21.5 Archeologische waarden
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen in die zin dat op één of meer locaties de bestemming 'Waarde - Archeologie' en/of de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 en/of de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' en/of de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' en/of de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien:
    • 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.


Artikel 22 Algemene procedureregels

22.1 Procedure nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen de voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

22.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 23 Overige regels

23.1 Voorrangsregels
23.1.1 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, in geval van strijdigheid tussen dubbelbestemmingen onderling, dubbelbestemmingen gericht op het beschermen van personen voorgaan boven dubbelbestemmingen ter bescherming van de archeologische- en cultuurhistorische waarden in de ondergrond. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard, deelgebieden De Nesse en Oudeland.