direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Toldam 5, Heenvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de voormalige trainingsvelden van het vroegere HVV Bernisse langs de Groene Kruisweg in Heenvliet wordt een nieuw winkelcentrum gerealiseerd. Nadat de voetbalclubs HVV Bernisse en PFC uit Geervliet op 1 juli 2016 zijn gefuseerd tot GHVV’13 voldeed de locatie niet meer aan de wensen. Hiermee ontstond de behoefte voor een nieuw complex. In 2020 verhuisde GHVV'13 naar de zuidkant van de Toldijk. Hiermee kwam een aantrekkelijke locatie vrij.

Supermarkt Albert Heijn had al langer de wens om naar een in het zicht liggende plek langs de Groene Kruisweg te verhuizen. De voormalige voetbalvelden werden daarmee de aangewezen plek voor niet alleen een supermarkt, maar een geheel nieuw winkelcentrum, waar onder andere plek komt voor fietsenwinkel van Leensvaart en een medisch centrum. Deze locatie is tevens goed bereikbaar vanuit de omliggende dorpen Geervliet en Abbenbroek.

Met het vertrek van supermarkt Albert Heijn komt de locatie Toldam 5 vrij. Om te voorkomen dat de mogelijkheid ontstaat voor twee supermarktlocaties wil de gemeente deze bestemming omzetten van 'Detailhandel' naar 'Wonen'. Gebroeders Blokland is samen met de gemeente Nissewaard overeengekomen dat er op de vertreklocatie 10 woningen kunnen worden gebouwd. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vervangt het huidige bestemmingsplan 'Heenvliet' voor het plangebied en voorziet in een wijziging van 'Detailhandel' en 'Agrarisch' naar 'Wonen'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied wordt aan de noordelijke zijde begrensd door het bestaande parkeer-/evenemententerrein aan de Toldam; hier vandaan wordt het plangebied ontsloten. Aan de oostkant ligt een (historische) watergang en een fiets/voetpad langs het recreatiegebied Bernisse. In het zuiden ligt een groen woongebied met een aansluiting aan de Stationsweg. In het westen grenst het plangebied aan bestaande woonbebouwing en een smalle watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied, blauw omlijnd (bron: Luchtfoto, 2019)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Heenvliet',

dat is vastgesteld op 17 december 2013. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0002.png"

Figuur 1.2: Vigerende bestemmingsplan 'Heenvliet' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied liggen de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Agrarisch'. Ter plaatse van het boodschappencentrum is een bouwvlak opgenomen. Deze zijn voorzien van een aanduiding voor de maximale bouw- en goothoogte. In het plangebied zijn tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en - 'Waarde - Archeologie - 3' van toepassing.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen de huidige bestemmingen. Binnen de huidige

bestemmingen zijn woondoeleinden niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het

plangebied beschreven en wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor

dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat. In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke analyse

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Toldam. De Toldam loopt verder richting de Markt, met nabij de ruïne van Kasteel Ravesteyn. Aan de Toldam staan enkele vrijstaande en twee-onder-een-kap-woningen.

Heenvliet is onderdeel van de gemeente Nissewaard. Deze gemeente is op 1 januari 2015 ontstaan door een fusie tussen de gemeenten Spijkenisse en Bernisse. Nissewaard ligt op het eiland Voorne-Putten en heeft ongeveer 85.000 inwoners. In Heenvliet wonen ongeveer 2.500 mensen.

Sinds de 8e eeuw wonen er al mensen op het eiland Putten. In dit veengebied werden kleine polders aangebracht omringd door een dijk. Veel dorpen in de omgeving zijn zo ontstaan en liggen langs een dijk. Heenvliet is ontstaan langs de Toldijk/Wieldijk en de Vissersdijk.

De vijf dorpen langs de Bernisse vinden hun oorsprong in de Middeleeuwen. De rivier vormde een belangrijke vaarroute voor de handel. Na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 verzandde de Bernisse en verloor aan betekenis voor de scheepvaart. Veel dorpen moest overstappen van handel naar landbouw. De rivier werd steeds smaller tot het niet meer was dan een sloot. In de jaren '70 is de rivier verbreed en vormt nu een aantrekkelijk recreatiegebied voor watersporters. Op figuur 2.1 en 2.2 is zichtbaar hoe Heenvliet in 1900 een stuk verder landinwaarts lag en hoe in 1990 de Bernisse is verbreed en meer ruimte is gecreëerd voor natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0003.png"

Figuur 2.1: Heenvliet en omgeving in 1900 (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0004.png"

Figuur 2.2: Heenvliet en omgeving in 1990 (bron: topotijdreis.nl)

Het plangebied ligt ten westen van de Bernisse en bestaat uit een boodschappencentrum waar de wat grootschaligere detailhandel te vinden is. Hier zijn een supermarkt, drogisterij en slijterij gevestigd. Aan de voorzijde van het boodschappencentrum is een parkeerplaats waar elke week markt wordt gehouden en die ook dienst doet als evenemententerrein. Ten zuiden en westen van het boodschappencentrum is een dierenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0005.png"

Figuur 2.3: Plangebied vanaf de Toldam (bron: GoogleMaps, 2010)

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Na verplaatsing van de supermarkt zal de detailhandelsmogelijkheid op de Toldam 5 komen te vervallen. Het huidige supermarktpand zal worden gesloopt. Hiervoor in de plaats komen 10 grondgebonden, vrijstaande woningen. Zie figuur 2.4 voor de indicatieve verkavelingsschets. Om de woningen te bereiken wordt een woonerf aangelegd. Bewoners kunnen parkeren op hun erf. Alle woningen, behalve woning 10, grenzen aan de achterzijde aan het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0006.jpg"

Figuur 2.4: Voorlopig ontwerp van de beoogde ontwikkeling (bron: Quadrant Architecten BNA)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Uit de toetsing van het plan aan het beleidskader blijkt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de Rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0007.png"

Figuur 3.1: Uitsnede van het Barro (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de herontwikkelingslocatie. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit zodanig op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt naar verwachting in 2020 op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Ook deze visie is van een hoog abstractieniveau dat hieruit geen concrete beleidsuitgangspunten voor de ontwikkeling volgen.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

De ladder voor duurzame verstedelijking (ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan die ontwikkeling aangetoond worden. De voorkeursvolgorde van de ladder is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen 'bestaand stedelijk gebied' worden gerealiseerd.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft 10 woningen. Uit jurisprudentie (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) kan worden afgeleid dat ontwikkelingen bestaande uit meer dan 11 woningen worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De ontwikkeling hoeft hiermee niet getoetst te worden aan de ladder.

3.2 Provinciaal- en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 2020)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (herziening 2021)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.2.11 Risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

Als mede de effecten van de bovengenoemde risico's ten behoeve van het risico op bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Toetsing artikel 6.2.11

Voor de toetsing van deze aspecten is gebruik gemaakt van de klimaatatlas. Deze is opgesteld door de waterschappen en de provincie Zuid-Holland om de gemeenten in Zuid-Holland te ondersteunen bij het in beeld brengen van de klimaatopgaven.

Wateroverlast door overvloedige neerslag

Korte, hevige buien zullen naar verwachting steeds vaker voorkomen en zorgen voor overlast in het stedelijk gebied, omdat hier door veel verharding het water vaak moeilijk kan worden opgenomen door de grond. In het plangebied is te zien dat er met name een waterdiepte tot 10 cm zal ontstaan na een extreme bui van 100 millimeter in 2 uur. De wateroverlast concentreert zich in een strook, omdat hier het maaiveld het laagst is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0008.png"

Figuur 3.2: Wateroverlast (bron: https://zuid-holland.klimaatatlas.net/)

Overstroming

Een groot deel van ons land ligt onder de zeespiegel en dat maakt ons kwetsbaar voor overstromingen. Op de kaart over overstromingen is te zien dat voor het plangebied geen overstromingsgevaar geldt. Niettemin wordt er door verschillende organisaties gewerkt aan de waterveiligheid. Dat doet de provincie samen met haar partners: Europa, Rijksoverheid, waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties. Zo werken waterschappen en provincie bijvoorbeeld nauw samen als dijken langs grote rivieren en de zeewering (zogenoemde primaire keringen) moeten worden versterkt. Hierbij speelt de ruimtelijke kwaliteit ook een belangrijke rol. Verder stelt de provincie veiligheidsnormen voor regionale waterkeringen (dijken merendeels gelegen langs boezemwateren) vast en de termijn waarop deze keringen aan de norm moeten voldoen. Om te voorkomen dat regionale waterkeringen bij hevige regenval bezwijken, heeft de provincie grote gebieden waar waterberging kan plaatsvinden, ruimtelijk vastgelegd. Zo werkt de provincie aan een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving, voor nu en de toekomst. In dit plan zijn de keringen en hun beschermingszones binnen het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0009.png"

Figuur 3.3: Overstromingen (bron: https://zuid-holland.klimaatatlas.net/)

Hittestress

In de zomer krijgen we steeds vaker te maken met hete dagen. Dat kan gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid. Op de kaart is te zien dat rondom de gebouwen hittestress ontstaat. In de beoogde ontwikkeling worden 10 woningen gebouwd. Doordat deze een relatief kleiner oppervlak krijgen dan het huidige gebouw en hieromheen meer ruimte voor groen ontstaat zal de oppervlakte temperatuur waarschijnlijk afnemen. Om te zorgen dat de huizen die gebouwd worden bestand zijn tegen de weersextremen van de toekomst wordt er klimaatadaptief gebouwd. De woningen zullen ten minste voldoen aan de wettelijke verplichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0010.png"

Figuur 3.4: Hittestress (bron: https://zuid-holland.klimaatatlas.net/)

Droogte

Droge periodes zullen vaker voorkomen. De Gemiddeld Lage Grondwaterstand en de Gemiddeld Hoge Grondwaterstand voor 2050 ten opzichte van de huidige situatie zullen niet wijzigen in het plangebied. Het verharde oppervlakte zal afnemen, waardoor water beter opgenomen kan worden door de grond en beter vastgehouden worden.

Conclusie

De klimaatatlas maakt inzichtelijk wat de huidige situatie is voor de bovengenoemde aspecten. Een exacte voorspelling van de gevolgen van de beoogde ontwikkeling is daarom niet te geven. Doordat het verharde oppervlakte afneemt en de bebouwing bestaat uit meerdere losse blokken, in plaats van één groot gebouw, kan verwacht worden dat er geen verslechtering plaatsvindt.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 2. Lid 2 is niet relevant omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing artikel 6.9

Voor de ontwikkeling is sprake van lid 1 sub b (aanpassen), doordat de functie wijzigt. Daarbij moeten de maatregelen zoals bedoeld in het derde lid zo nodig getroffen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0011.jpg"

Figuur 3.5: Kwaliteitskaart Zuid-Holland: laag van stedelijke occupatie, plangebied blauw omlijnd (bron: Provincie Zuid-Holland, Kwaliteitskaart)

De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 3 sub 1 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het projectgebied zijn de volgende richtpunten van de laag van de stedelijke occupatie relevant:

Steden en dorpen:

  • 1. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • 2. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • 3. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Stads- en dorpsranden:

Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (hier voornamelijk front, contact of overlap).

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing artikel 6.10

De ontwikkeling voorziet in 10 woningen en is daarmee laddervrij.

Conclusie

Het provinciale beleid staat de ontwikkeling niet in de weg. De ontwikkeling sluit aan bij het provinciale beleid doordat het bijdraagt bij aan de woningbehoefte in de regio. De functiewijziging van detailhandel naar wonen is daarbij beter passend bij de kwaliteit en het kleinschalige karakter van de omgeving.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2025 - gemeente Bernisse

De structuurvisie 2025 is vastgesteld op 21 september 2010. Deze visie is te beschouwen als een ruimtelijke doorvertaling van de toekomstvisie van Bernisse. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor iedereen in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daar binnen passen of niet. De structuurvisie gaat daarnaast in op hoe het gemeentebestuur van Bernisse het voor ogen heeft om voorgenomen ontwikkelingen te verwezenlijken. In de structuurvisie is voor alle kernen binnen de gemeente een strategie op kernniveau opgenomen.

Toetsing
Voor de kern Heenvliet wordt in het "Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld" (DRS) voorgesteld om de ruimtelijke relaties met de gebieden ten oosten en ten westen van de kern te versterken. De relatie en de ligging aan de Bernisse kan veel sterker. Dit kan enerzijds door het creëren van zichtrelaties vanaf de dijk op het gebied en anderzijds door het aanleggen van routes voor het langzaam verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0012.png"

Figuur 3.6: Structuurvisie Gemeente Bernisse, strategiekaart Heenvliet

Bovenstaande strategiekaart laat de ontwikkelingsrichting van Heenvliet zien. Het bestaande dorpsgezicht, inclusief de monumenten, is een gebied dat beschermd moet worden en zelfs versterkt. Hieronder valt het zichtbaar maken van de kasteelruïne. Het plangebied ligt direct ten oosten van dit gebied en is aangeduid als gebied waar mogelijk transformatie kan plaatsvinden. Het initiatief past derhalve binnen de structuurvisie.

3.3.2 Masterplan en ruimtelijke uitgangspunten Bernisse-Noord

vastgesteld op 14 oktober 2014

De voormalige gemeente Bernisse heeft in het masterplan de verschillende ontwikkelingen en hun onderlinge samenhang samengevat. Het gaat met name om het samenbrengen van de twee voetbalclubs van Geervliet en Heenvliet, het verplaatsen van het boodschappencentrum en de invulling van deze vrijgekomen locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0013.png"

Figuur 3.7: Onderlinge samenhang tussen de verschillende locaties (bron: Masterplan en ruimtelijke uitgangspunten Bernisse-Noord)

Het plangebied betreft de locatie waar nu het Boodschappencentrum Heenvliet is gevestigd. De locatie voldoet qua bereikbaarheid van zowel de bezoekers als de bevoorrading niet aan de eisen. Door de bijzondere ligging ten opzichte van het historische centrum en het Bernissegebied is de locatie Toldam aangewezen als woningbouwlocatie. Het programma bestaat momenteel uit 10 vrijstaande woningen op ruime kavels.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling komt voort uit het Masterplan en is hiermee in lijn met het beleid.

3.3.3 Woonvisie 2020-2030: Nissewaard, een plek voor iedereen!

September 2020

De woonvisie formuleert de punten waarop Nissewaard de komende jaren naartoe wil op het gebied van wonen. Het gaan in op de volgende thema's:

  • Kwaliteit en diversiteit van de bestaande voorraad
  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen
  • Aantrekkelijke nieuwbouw
  • Wonen en zorg, langer zelfstandig wonen
  • Aanpasbaarheid en duurzaamheid
  • De inwoner aan zet: kracht vanuit de wijk

In de dorpskernen van Nissewaard zijn relatief veel betaalbare rijwoningen, maar relatief weinig middeldure koop- en levensloopbestendige woningen. Ten aanzien van koopwoningen wil de gemeente ook inzetten op deze middeldure en duurdere eengezinswoningen. Daarbij wordt conform de wetgeving alle nieuwbouw aardgasvrij, vanaf 1 januari 2021 minimaal bijna energieneutraal (BENG), en is de milieuprestatie (MPG) maximaal 1,0. Bij de bouw wordt rekening gehouden met circulariteit en wordt aandacht besteed voor groene woonmilieus.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in het bouwen van 10 vrijstaande eengezinswoningen op percelen met een oppervlakte tussen de 515 m² en 1.209 m². Hiermee vallen de woningen in de middeldure tot dure sector. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de woonvisie. De woningen zullen voldoen aan de regels voor nieuwbouw, dat wil zeggen aardgasvrij en minimaal bijna energieneutraal.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

4.1.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
4.1.2 Onderzoek en conclusie

Het voorgenomen plan is geen stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. onder categorie D11.2, namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2000 woningen of meer omvat of een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Er is sprake van een rood voor rood project waarbij de nieuwe functie qua milieugevolgen vergelijkbaar is. De impact van de tien grondgebonden woningen zal kleiner zijn dan de bestaande functie 'supermarkt'. Dit betekent dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is en er geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit hoeft te worden opgesteld.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet; De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.
4.2.2 Onderzoek

Er bevinden geen monumenten met cultuurhistorische waarde in of in de omgeving van het plangebied. De locatie heeft in het bestemmingsplan Heenvliet (vastgesteld op 17-12-2013) de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie -2' en 'Waarde - Archeologie -3'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer de werkzaamheden een groter oppervlakte hebben dan 100 m2 / 200 m2 of wanneer deze dieper reiken dan 40 / 50 centimeter beneden maaiveld. Met de beoogde ontwikkeling worden deze grenswaarden overschreden. Omdat het exacte bouwplan echter nog niet bekend is, zou het gehele perceel onderzocht moeten worden. Tevens is de supermarkt nog aanwezig en zijn de bodemverstoringen nog niet goed gelokaliseerd. Wanneer dit het geval is, zal een PvE opgesteld worden en het archeologische onderzoek uitgevoerd worden. De dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen. Hiermee is geborgd dat archeologisch onderzoek bij omgevingsvergunning wordt uitgevoerd indien de vrijstellingsgrens wordt overschreden.

4.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bodem

4.3.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.3.2 Onderzoek

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is in een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek onderzocht, zie bijlage 1. Op basis van het vooronderzoek worden de gronden aangemerkt als onverdacht.

Op basis van de onderzoeksresultaten uit het verkennend bodemonderzoek worden de volgende conclusies vastgesteld:

  • De grond bevat plaatselijk bijmenging met baksteen, koolas en metselpuin. In de ondergrond zijn zeer plaatselijk resten slib aangetroffen, wat duidt op een voormalige sloot. Er is geen dempingsmateriaal aangetroffen. Hoogstwaarschijnlijk is de demping gerealiseerd met gebiedseigen grond;
  • Visueel is geen asbestverdacht materiaal waargenomen;
  • De bovengrond is licht verontreinigd met zware metalen, PAK en PCB;
  • De ondergrond is licht verontreinigd met zware metalen en PCB;
  • Analytisch is een lichte concentratie (1,4 mg/kg ds.) asbest aangetoond;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen.

Door de overschrijding van de achtergrondwaarden dient de hypothese 'onverdacht' uit het vooronderzoek formeel te worden verworpen. Er zijn daarbij lichte concentraties van asbest aangetoond. De gemeten waarden zijn echter dermate laag dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

4.3.3 Conclusie

De onderzoeksgegevens geven een voldoende beeld van de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. De lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de herontwikkeling van de locatie Toldam 5.

4.4 Ecologie

4.4.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Soortenbescherming

Resultaten quickscan

Door BK bouw- & milieuadvies is een quickscan flora en fauna voor de locatie uitgevoerd, zie bijlage 2. Het doel van de quickscan flora- en fauna is om middels een verkennend onderzoek in te schatten of er op de onderzoekslocatie beschermde planten- en/of diersoorten aanwezig of te verwachten zijn. Hierna worden de conclusies besproken:

  • Tijdens het veldbezoek zijn geen nesten aangetroffen. Binnen het plangebied zijn wel broedvogels te verwachten. Langs de watergangen staat riet en braamstruiken die voor beschutting zorgen waar broedvogels kunnen gaan broeden.
  • Met de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied worden mogelijk jaarrond beschermde nest-locaties verstoord of verwijderd. De locatie wordt geschikt geacht voor de huismus en gierzwaluw. Nader onderzoek en/of de aanvraag tot ontheffing voor de gierzwaluw en de huismus is noodzakelijk.
  • Tijdens de veldronde zijn geen beschermde (grondgebonden) zoogdieren, opening of holen van beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen. Deze worden wel verwacht. Door de overgangszones met riet tussen de watergangen en gras/weide wordt het plangebied geschikt geacht voor de Noordse woelmuis. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde (grondgebonden) zoogdieren is dan ook noodzakelijk.
  • De locatie wordt geschikt bevonden als foerageergebied, vliegroute en zomer-, kraam-, paar- en (massa)winterverblijfplaats met betrekking tot de groep van vleermuizen. Met het uitvoeren van de werkzaamheden wordt verwacht dat belangrijke verblijfplaatsen worden verstoord of zullen verdwijnen. Nader (jaarrond)onderzoek naar (gebouw bewonende) vleermuizen is noodzakelijk.
  • Tijdens de veldronde zijn geen beschermde amfibieën waargenomen, deze worden ook niet verwacht. Wel zullen algemeen voorkomende soorten mogelijk op de locatie voor kunnen komen en moet rekening worden gehouden met de zorgplicht. Hierom wordt het geadviseerd om ambifieënschermen te plaatsen tijdens de werkzaamheden, met name langs de kleine watergang langs het weiland. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van amfibieën is dan ook niet noodzakelijk.
  • Tijdens de veldronde zijn geen beschermde reptielen, vissen, beschermde ongewervelden of beschermde planten/mossen waargenomen, deze worden ook niet verwacht. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde reptielen is dan ook niet noodzakelijk.

Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat nader onderzoek uitgevoerd noodzakelijk is naar de huismus, gierzwaluw, de Noordse woelmuis en de groep vleermuizen. Na afronding van de quickscan is gebleken dat bestaande schuur niet gesloopt gaat worden. In deze schuur worden gierzwaluw en huismus mogelijk verwacht op grond van de quickscan. Derhalve is er geen nader onderzoek noodzakelijk naar de gierzwaluw en huismus.

Resultaten nader onderzoek

Door Kingfisher natuurprojecten is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen, zie bijlage 3. Op basis van dit onderzoek is vastgesteld dat het plangebied niet gebruikt wordt voor vleermuizen. Om de aanwezigheid van de Noordse woelmuis vast te stellen is tussen 18 augustus 2021 en 24 augustus 2021 veldonderzoek gedaan (bijlage 4). Er zijn geen Noordse woelmuizen aangetroffen.

4.4.2.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt op circa 11,5 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 580 meter (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0014.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op de Voornes Duin op het gebied van stikstof.

Voor de berekening van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden wordt onderscheid gemaakt in de gebruiksfase en in de realisatiefase. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de realisatiefase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). De Wsn en Bsn zijn per 1 juli 2021 in werking getreden. Een berekening voor de realisatiefase is derhalve niet nodig. Deze vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase. Voor de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd om negatieve effecten op Natura 2000 uit te sluiten. Zie bijlage 5 voor de memo, bijlage 6 voor de berekening van de gebruiksfase. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de gebruiksfase van de ontwikkeling.

4.4.3 Conclusie

Er is nader onderzoek uitgevoerd naar de Noordse woelmuis en de groep vleermuizen. Op basis van dit onderzoek is vastgesteld dat het plangebied niet gebruikt wordt voor vleermuizen. Tijdens veldonderzoek naar Noordse woelmuizen zijn deze niet aangetroffen.

Wat betreft gebiedsbescherming blijkt uit de berekeningen dat er door de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een depositie in de gebruiksfase.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.5.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0015.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart met het plangebied groen omcirkeld (april, 2021)

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er diverse risicovolle bronnen in de omgeving van het plangebied te vinden. Deze worden per bron hieronder besproken.

Weg

Op een afstand van 306 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de N218 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. De A15 bevindt zich op een afstand van circa 1,6 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de N218 en de A15. Omdat de afstand tot beide wegen echter groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Spoor

De havenspoorlijn bevindt zich op een afstand van circa 1,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Over het spoor vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van het spoor. Omdat de afstand tot spoor echter groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Water

De scheepvaartroutes corridor Rotterdam – Duitsland en corridor Rotterdam - Moerdijk bevinden zich ten noord-noordoosten van het plangebied. De corridor Rotterdam – Duitsland bevindt zich op een afstand van circa 800 meter en de corridor Rotterdam – Moerdijk bevindt zich op minimaal 2,6 kilometer. Het invloedsgebied van de vaarroutes wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie GT3 en bedraagt 1.070 meter. Het plangebied valt in het invloedsgebied van de corridor Rotterdam - Duitsland. Omdat de afstand tot de vaarroute echter groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Buisleidingenstraat

Op een afstand van circa 580 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de buisleidingenstraat. Door de buisleidingenstraat lopen verschillende aardgas- en K1-leidingen. Het grootste invloedsgebied van deze straat betreft 470 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van de buisleidingenstraat. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Risicovolle inrichtingen
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Botlek. Dit is een gebied waar relatief zware industrie aanwezig is. De afstand van het plangebied tot het Botlekgebied is minimaal 938 meter. Het plangebied bevindt zich in geen enkele PR 10-6-contour van een risicovolle inrichting. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De DCMR heeft een rapport voor Heenvliet opgesteld (EV rapport Masterplan Bernisse Noord) waarin het groepsrisico voor verschillende bedrijven is berekend. Daaruit blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde ligt. Met de beoogde ontwikkeling worden 10 woningen mogelijk gemaakt waar voorheen een supermarkt stond. Op basis van de kentallen (handleiding verantwoordingsplicht groepsrisico), 1 persoon per 30 m2 bvo supermarkt (100% dag, 0% avond/nacht) en 2,4 personen per woning (50% dag, 100% avond/nacht), kan de personendichtheid bepaald worden. In de dagperiode zal de hoeveelheid personen in het plangebied afnemen met 22,7 personen en in de avond/nacht periode zal de hoeveelheid personen toenemen met 24 personen. Met deze verandering in de personendichtheid en de afstand tot de risicobron kan een significant effect op de hoogte van het groepsrisico uitgesloten worden.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Toldam. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Heenvliet. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen 10 woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg, het spoor en bij risicovolle inrichtingen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.5.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N218, A15 en de havenspoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en risicovolle inrichtingen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
4.6.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 10 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Vissersdijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 20,1 µg/m³ voor NO2, 18 µg/m³ voor PM10 en 10,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,3. Er is sprake van een aanvaardbare woon- en leefklimaat.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

4.7.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

4.7.2 Onderzoek

In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen aanwezig, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een bedrijf ten hoogste uit milieucategorie 2. Deze milieucategorie heeft een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van minimaal 82 m tot de bedrijfsbestemming wordt hier ruimschoots aan voldaan.

4.7.3 Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Water

4.8.1 Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Op 24 augustus 2021 is de watertoets ingevuld. Het toetsresultaat is opgenomen in bijlage 7.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) beschrijft de doelen die het Waterschap in de periode 2022-2027 wil bereiken en gaat over de thema’s waterveiligheid, voldoende en schoon water en de waterketen. Ook thema’s als klimaatadaptatie, duurzaamheid en biodiversiteit komen aan bod. Bij het opstellen van het Waterbeheerprogramma is rekening gehouden met de eisen die voortvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Het waterschap zal er alles aan moeten doen om verdere klimaatverandering tegen te gaan en ons tijdig aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Het wateschap zet daarom in op de volgende sporen:

  • klimaatverandering tegen gaan door zelf minder energie uit fossiele bronnen te gebruiken.
  • circulair werken zodat het handelen geen negatieve impact meer heeft op onze planeet.
  • assets steeds duurzamer ontwerpen, aanleggen, beheren en onderhouden. Dit met het oog op (toekomstige) gevolgen voor klimaat, milieu en biodiversiteit.
  • de inrichting van het beheersgebied aanpassen aan de consequenties die de klimaatverandering nu al heeft aan. Op een “groene” manier, door zo veel mogelijk mee te bewegen met de natuur en zo ook de biodiversiteit te bevorderen.
  • Samen met gemeenten, de landbouwsector en andere actoren werken aan het herstel van de sponswerking van de bodem om water te bergen in natte perioden en te anticiperen op langdurige droge perioden. Dat betekent ook anders omgaan met hemelwater.

Op het gebied van waterveiligheid is de doelstelling het blijvende bescherming bieden tegen overstromingen voor de burgers in het gebied. Dit doet het waterschap robuust waar het moet, natuurlijk waar het kan en slim waar het loont. Het waterschap realiseert meerwaarde waar dat mogelijk is, maar doet hierbij geen concessies aan de veiligheid.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan voor de periode 20017 – 2021 beschrijft op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplicht voor stedelijk afval-, hemel- en grondwater. Het GRP is samen met het Waterschap Hollandse Delta opgesteld. In grote lijnen is de invulling van de zorgplicht gelijk aan het niveau van de afgelopen jaren. Op enkele onderdelen is het beleid aangescherpt of verdient het extra aandacht. De speerpunten van de gemeente zijn:

  • Het blijven beschermen van de volksgezondheid en het milieu;
  • Lozen en beheer van aansluitleidingen;
  • Klimaatadaptatie & integraal programmeren;
  • De verantwoordelijkheid ten aanzien van grondwater;
  • Samenwerking in de afvalwaterketen Voorne-Putten.

Er zijn tal van activiteiten nodig om het bestaande areaal in stand te houden en te anticiperen op de toekomst. Dit vertaalt zich voor de gemeente in de volgende acties:

  • Planmatig beheer en onderhoud van bestaande voorzieningen conform het dynamisch beheerplan;
  • Het vervangen en renoveren van kwalitatief slechte riolering in combinatie met de bovenliggende verharding, het groen en klimaatadaptieve maatregelen;
  • Meten aan het systeem zodat we op de praktijk gebaseerde beslissingen kunnen nemen;
  • Nader onderzoek naar de voor wateroverlast gevoelige locaties binnen de gemeente.

Bij nieuwe ontwikkeling gelden de volgende uitgangspunten

  • Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde afvalwater;
  • Inzameling van het hemelwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt, waarbij:
      • a. Ongewenste emissie naar oppervlaktewater, bodem en grondwater worden voorkomen;
      • b. Geen overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt.

De gemeente Nissewaard heeft een 'Programmaplan Duurzaamheid' opgesteld waarin wordt ingegaan op de thema's energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie. Vanuit klimaatadaptatie is het streven om voldoende waterberging in de gemeente aanwezig te hebben, zoveel mogelijk water vast te houden en meer groen te realiseren in de bebouwde omgeving.

In het voorliggend plan is hier rekening mee gehouden. Beheer en onderhoud van de riolering is in handen van de gemeente Nissewaard en hemelwater wordt gescheiden ingezameld. Gemeente Nissewaard zet zich in voor het vasthouden van hemelwater op de locatie waar dit water valt.

4.8.2 Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied is onderdeel van de kern Heenvliet. Het plan wordt aan de noordelijke zijde begrensd door de Toldam. Aan de westelijke wordt het begrenst door agrarische grond. Aan de zuidzijde ligt een perceel met een woonbestemming. Langs de oostelijke zijde loopt een watergang. Het plangebied is grotendeels verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten zuiden van het plangebied bestaat de grond uit kleidek op veen. Met betrekking tot grondwater is ten zuiden van het projectgebied sprake van grondwatertrap II. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 50 en 80 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,8 meter + NAP.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt ten oosten en zuiden begrensd door watergangen behorende tot de categorie 'overig', zie figuur 4.3. Deze watergangen hebben een beschermingszone van 2 meter. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) of 1.500 m2 (in landelijk gebied) is compensatie door aanleg van waterberging nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0016.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Legger wateren en kunstwerken Waterschap Hollandse Delta met projectgebied rood omkaderd

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. De verderop gelegen Bernisse is wel aangewezen vanuit KRW. Er bevinden zich geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een waterkering, zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0017.png"

Figuur 4.4: Uitsnede Legger Waterveiligheid Waterschap Hollandse Delta

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het programma bestaat uit het realiseren van 10 grondgebonden, vrijstaande woningen.

Waterkwantiteit

Wanneer werkzaamheden in de beschermingszones van de aangrenzende watergangen plaatsvinden, dient een watervergunning aangevraagd te worden. Daarnaast moet bij een toename van meer dan 500 m² verharding gecompenseerd worden. Bij de berekening van watercompensatie bij ontwikkelingen met een toename van verharding van meer dan 500m2 hanteert het Waterschap de volgende regels:

  • dakoppervlak: ongeacht rijtjes of vrijstaande woningen is 100% verharding;
  • tuinen van rijtjeswoningen en twee onder 1 kap is 50% verharding;
  • tuinen van vrijstaande woningen is 25% verharding;
  • openbare verharding zoals wegen en parkeerplaatsen is 100% verharding;
  • openbaar groen wordt niet gezien als verharding en is dan ook vrijgesteld ;
  • bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
  • dempingen moeten geheel gecompenseerd worden.

 

In figuur 4.5 is op basis van bovenstaande uitgangspunten een berekening gemaakt. Hieruit blijkt dat er sprake is van een toename van verharding van 165 m². Doordat de toename van de verharding niet met meer dan 500 m² bedraagt hoeft er niet gecompenseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPToldam5HNV-3001_0018.png"

Figuur 4.5: Verschil verharding feitelijke situatie ten opzichte van de toekomstige situatie conform het bestemmingsplan

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Er zullen geen werkzaamheden plaatsvinden in de aangrenzende beschermingszone van de waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.8.3 Conclusie

Omdat de verharding niet met meer dan 500 m2 toeneemt door de beoogde ontwikkeling, is compensatie niet noodzakelijk. Daarnaast grenst het plangebied aan beschermingszone van watergangen en een waterkering. Voor eventuele werkzaamheden in de beschermingszone zal een watervergunning aangevraagd worden. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Wegverkeerslawaai

4.9.1 Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB.

4.9.2 Onderzoek

Aan de Toldam 5 is een boodschappencluster gevestigd. Het initiatief ligt voor om deze te slopen en te vervangen door 10 vrijstaande, grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt er een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor deze locatie. Dit akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai maakt hiervan een onderdeel uit (bijlage 8).

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • de geluidbelasting van de gezoneerde wegen Toldijk en Wieldijk voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en daarmee is het laten vaststellen van hogere waarden niet nodig;
  • de geluidbelasting van de niet gezoneerde Toldam de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt;
  • de gecumuleerde geluidbelasting als zeer goed wordt beoordeeld.

Als de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, zal een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen worden bereikt.

4.9.3 Conclusie

Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat bij de woningen. Het aspect geluid van het wegverkeer staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Industrielawaai

4.10.1 Toetsingskader

Beleid en normstelling

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A).

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A). Daarbij dient te worden getoets aan de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid.

Regionaal Afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling

Voor de industrieterreinen Maasvlakte-Europoort en Botlek-Pernis is door de betrokken gemeenten, de Provincie Zuid-Holland, de DCMR, het Havenbedrijf Rotterdam en Deltalinqs een convenant afgesloten. In dit convenant, het Regionaal Afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling (RAK), dat is ondertekend op 8 juli 2015, zijn afspraken gemaakt over onder andere de wijze waarop wordt omgegaan met woningbouw binnen de geluidzones van de industrieterreinen. Het plangebied ligt binnen het werkingsgebied van het RAK.

Het RAK bevat een methode voor het bepalen van de optredende geluidbelasting op basis van vastgestelde geluidcontouren. Daarnaast bevat het RAK procesafspraken. Het vaststellen van een hogere waarde die lager is dan de waarde die op bovenstaande wijze is bepaald, is volgens het RAK mogelijk als uit onderzoek blijkt dat aan die lagere waarde door afscherming kan worden voldaan, afdoende borging voor die afscherming is getroffen en de gemeente hierover overleg heeft gepleegd met de DCMR.

Interimwet stad-en-milieubenadering

Sinds 1 februari 2006 is de Interimwet stad-en-milieubenadering van kracht. Doelstelling van deze wet is het bereiken van een zuinig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Op basis van deze wet mogen gemeenten, na zorgvuldig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden, afwijken van de wettelijke milieunormen voor (onder andere) geluid. Doel hiervan is een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten waardoor lokaal meer maatwerk mogelijk is uitgaande van een integrale benadering van alle aspecten van leefomgevingskwaliteit.

4.10.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Botlek Pernis. Om deze reden moet aandacht worden besteed aan het aspect industrielawaai. Het RAK biedt een bepalingsmethode voor het akoestisch onderzoek op basis van vastgestelde geluidcontouren. De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft contouren verstrekt van de geluidbelasting ten gevolge van Botlek Pernis, met stappen van 1 dB. Het plangebied is gelegen tussen de 55 en 57 dB(A)-contouren.

Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 9) blijkt dat bij alle woningen de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt overschreden. Ter plaatse van de woningen is de geluidbelasting hoger dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. De hoogste geluidbelasting bedraagt 57 dB(A). Dit betekent dat via de reguliere weg geen hogere waarden kunnen worden vastgesteld en een zogenaamd stap 3-besluit (op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering) noodzakelijk is om af te wijken van de wettelijke grenswaarde. De procedure voor het Stap 3-besluit is gekoppeld aan de procedure voor het bestemmingsplan. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de vergaande inhoudelijke eisen die worden gesteld aan de motivering van een dergelijk besluit.

Het voornemen om gebruik te maken van de mogelijkheid uit de Interimwet stad-en-milieubenadering om af te wijken van de grenswaarden van de wet geluidhinder is gemeld aan Gedeputeerde Staten. Deze melding is opgenomen in bijlage 10. Het ontwerp-besluit Stap 3 was gekoppeld aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan. Gelijktijdig met het bestemmingsplan is ook het Stap 3-besluit vastgesteld. Het Stap 3-besluit en de onderliggende onderbouwing zijn opgenomen in het rapport in bijlage 11. In verband met het afwijken van de wettelijke grenswaarde zullen compenserende maatregelen worden getroffen (zie paragraaf 4.10.3).

Nestgeluid schepen

Binnen industrieterrein Botlek Pernis is er sprake van nestgeluid. Nestgeluid is het geluid dat afgemeerde schepen produceren als er niet aan de schepen wordt gewerkt en geen laad- en losactiviteiten plaatsvinden. Voor afgemeerde schepen is geen regelgeving opgesteld. Echter op grond van jurisprudentie van de Raad van State moet het bevoegd gezag bij het vaststellen van een plan zich uitspreken over de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen. Aan de hand van een door DCMR aangeleverd rekenmodel is de geluidbelasting op de planlocatie als gevolge van nestgeluid berekend, uitgaande van een jaargemiddelde bezetting van 70% (worst case scenario). Wanneer voor de beoordeling van het nestgeluid wordt aangesloten bij het toetsingskader voor industrielawaai (50 dB(A) als richtwaarde) dan kan op basis van de berekeningsresultaten worden geconcludeerd dat het nestgeluid ter plaatse van de meest noordelijke woningen een relevante bijdrage levert aan de optredende geluidbelastingen. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 52 dB(A). Het specifiek laagfrequent geluid van de afgemeerde schepen vraagt ter voorkoming van hinder aandacht bij het dimensioneren van de gevels. Bij de compenserende maatregelen in het kader van het Stap 3-besluit wordt ook het nestgeluid betrokken.

4.10.3 Maatregelen

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan voor de locatie Toldam 5 Heenvliet is de stad-en-milieubenadering toegepast die bestaat uit de volgende drie stappen:

  • vroegtijdig integreren van milieu in het ruimtelijk plan en werken aan brongerichte maatregelen (stap 1);
  • zoeken naar oplossingen binnen de bestaande wet- en regelgeving (stap 2);
  • als milieunormen of wettelijke procedures de gewenste stedelijke leefkwaliteit in de weg staan, kunnen gemeenten via een afzonderlijk besluit van de gemeenteraad afwijken van bestaande regels (stap 3).

In het rapport in bijlage 11 zijn de mogelijke maatregelen binnen stap 1 en stap 2 afgewogen. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is duurzaam en doelmatig ruimtegebruik en een verbetering van de leefomgevingskwaliteit. Op basis van de analyse in bijlage 11 wordt geconcludeerd dat het vanwege de geluidbelasting door het industrieterrein Botlek-Pernis niet mogelijk is om te komen tot uitvoering van het plan zonder gebruik te maken van de mogelijkheden die de Interim Stad- en Milieubenadering biedt. In dat kader worden compenserende maatregelen getroffen. Uitgangspunt is dat de compenserende maatregelen een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving en de kosten van de maatregelen (financieel) in verhouding staan met het compenserende effect.

Geluidwering

Bij het bepalen van de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt uitgegaan van de totale (niet hindergewogen) geluidbelasting op de gevel. Uitganspunt voor de nieuwbouwwoningen is een binnenniveau van maximaal 33 dB. Dat betekent dat de geluidwering groter of gelijk dient te zijn aan het verschil tussen de totale geluidbelasting (Ltotaal) minus een karakteristiek binnenniveau van 33 dB. Hierbij wordt het geluidspectrum gehanteerd van de meest bepalende bron. Voorgaande betekent dat ook de geluidbelasting door het nestgeluid en de 30 km/h-wegen worden betrokken bij het bepalen van de karakteristieke geluidwering.

Lucht- en contactgeluidisolatie

Voor de toekomstige woningen gelden strengere norm voor de lucht- en contactgeluidisolatie tussen de woningen dan de minimale eisen zoals die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 (voor het karakteristiek luchtgeluidniveau geldt een verhoogde eis van + 5dB en voor het gewogen contactgeluidniveau een verhoogde eis van + 10dB).

Slaapverstoring

Als woningen beschikken over een geluidluwe zijde, moeten de slaapkamers zo veel mogelijk aan de geluidluwe zijde zijn gesitueerd. In het Stap 3-besluit is het uitgangspunt voor 'geluidluw' dat de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein Botlek-Pernis en het nestgeluid samen niet meer dan 50 dB(A) bedraagt. Wanneer woningen niet beschikken over een geluidluwe zijde, wordt ingezet op het creëren van zo veel mogelijk geluidluwe geveldelen en daar de slaapkamers te situeren. Waar dat niet mogelijk is en slaapkamers niet zijn gelegen aan een geluidluw geveldeel, worden aanvullende gebouwgebonden maatregelen getroffen ter plaatse van de slaapkamers die zijn gericht op het kunnen ventileren/spuien zonder dat sprake is van hoge geluidbelastingen. Uitgangspunt is dat het geluid dermate wordt gereduceerd dat het binnenniveau ten minste gelijkwaardig is aan het binnenniveau dat wordt verkregen bij een geopend raam in een geluidluwe gevel. Daarbij kan (mede afhankelijk van de optredende geluidbelastingen) bijvoorbeeld worden gekozen voor harbour-vensters, gevelschermen of afgeschermde ventilatievoorzieningen. Detaillering van de woninggebonden maatregelen vindt plaats in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.10.4 Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein Botlek-Pernis is hoger dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh. Om de beoogde woningbouwontwikkeling mogelijk te maken zal een zogenaamd Stap 3-besluit op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering worden genomen. In dat kader worden compenserende maatregelen getroffen om te zorgen dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbare akoestische situatie. Ook zijn maatregelen noodzakelijk omdat niet alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel (voorwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid). Met de hiervoor beschreven maatregelen en randvoorwaarden is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbare akoestische situatie en wordt op een verantwoorde wijze afgeweken van de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder (en voor een deel van de woningen bij het ontbreken van een geluidluwe gevel ook aan deze voorwaarde het gemeentelijk geluidbeleid). De genoemde maatregelen vormen het uitgangspunt voor de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen. In de planregels is geborgd dat de maatregelen worden getroffen (met een verwijzing naar het Stap 3-besluit en de daaraan gekoppelde maatregelen en randvoorwaarden).

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381. De vastgestelde parkeernota dateert uit 2016. Hierop is later een toevoeging gekomen met normen uit CROW publicatie 381. Op basis van kencijfers uit deze publicatie wordt tevens de verkeersgeneratie berekend. Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom gehanteerd, de kern Heenvliet binnen de gemeente Nissewaard wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als niet stedelijk gebied (CBS). Verder wordt uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer/parkeernorm.

Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.

4.11.2 Onderzoek

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De geplande ontwikkeling ligt in het oostelijk deel van Heenvliet en wordt ontsloten door de erftoegangsweg Toldam. Deze weg valt binnen een 30 km/uur zone en is een éénrichtingsweg. De Toldam verbindt in noordelijk richting de Toldijk en zuidelijke richting de Markt. Vanuit de Toldijk is in oostelijke richting de kern Geervliet te bereiken en in westelijke richting via de Wieldijk de kern Zwartewaal. De Toldijk is een erftoegangsweg waar een maximale snelheid van 60 km/uur geldt. Vanuit de Markt is in zuidelijke richting de provinciale weg Groene Kruisweg (N218) waar een maximale snelheid van 80 km/uur te bereiken. Deze is te bereiken via de Stationsweg, Wethouder Gelderlandlaan en Verdouwenhoeck. Op de Stationsweg en Wethouder Gelderlandlaan geldt een maximale snelheid van 30 km/uur en op de Verdouwenhoeck een maximale snelheid van 50 km/uur. Vanuit de Markt is in westelijke richting de rest van de kern Heenvliet te bereiken.

Langzaam verkeer

De planontwikkeling wordt ontsloten door erftoegangswegen waarbij de fietser de rijbaan deelt met het gemotoriseerd verkeer. De wegen in de kern zijn smal waardoor weinig ruimte is voor voetpaden.

Openbaar vervoer

Binnen 500 meter van de beoogde ontwikkeling ligt aan het Nieuwesluisplein een bushalte Dorp waar lijn 107 richting Geervliet en Oudenhoorn halteert. Deze lijn halteert 1 keer in het uur. Aan de Groene Kruisweg buiten de kern van Heenvliet ligt bushalte Heenvliet. Hier halteren hoog frequent de lijnen 102, 104, 403 en 404. Lijn 107 halteert hier ook parallel aan het Stationspad. Deze lijnen verbinden Heenvliet met o.a. Brielle, Hellevoetsluis en Spijkenisse (metro station). Richting Spijkenisse halteren de lijnen ongeveer 12 keer in het uur.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Verkeersintensiteit huidig en toekomstig

In de bestaande situatie is een boodschappencentrum (buurtcentrum) aanwezig waaronder een supermarkt en overige detailhandel. Deze functies genereren veel meer verkeer dan woningen.

Verkeersgeneratie huidige situatie

Voor een buurtcentrum geldt op basis van “niet stedelijk en rest bebouwde kom” een gemiddelde verkeersgeneratie van 58,05 mvt/etmaal per 100 m² bvo (CROW 381). Het aantal bvo van het buurtcentrum is ongeveer 2700 m².

De huidige situatie genereert 58,05 x 27 =1.567 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Er geldt geen omrekeningsfactor voor weekdag naar werkdag voor deze functie.

 

Verkeersgeneratie toekomstige situatie

In de beoogde planontwikkeling zijn 10 vrijstaande woningen opgenomen. Voor woningen geldt op basis van “niet stedelijk en rest bebouwde kom” een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal (CROW 381). De beoogde planontwikkeling zal in de toekomst op een gemiddelde weekdag ongeveer 82 mvt/etmaal genereren. De omrekeningsfactor van weekdag naar werkdag voor woningen is 1,11 (CROW 381). Op een gemiddelde werkdag genereren de woningen 91 mvt/etmaal.

Conclusie

Op basis van bovenstaande zorgt de beoogde woningbouwontwikkeling voor een flinke verkeersafname.

Verkeersafwikkeling

Het verkeer van de beoogde ontwikkeling wikkelt zich 100% (91 mvt/etmaal) af op de Toldam richting de Markt. Gezien de huidige afwikkeling van het boodschappencentrum leidt dit niet tot knelpunten.

Verkeersveiligheid

Door de flinke verkeersafname van de beoogde ontwikkeling verbetert de verkeersveiligheid op de Toldam en omliggend wegennet.

Parkeren

Parkeerbehoefte

Voor het berekenen van de normatieve parkeerbehoefte worden de kencijfers gehanteerd uit CROW publicatie 381. Tabel 4.2 toont dat voor de planontwikkeling een normatieve parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen benodigd is.

Tabel 4.2: totale parkeerbehoefte planontwikkeling

Functie   Aantal   Parkeernorm*   Parkeerbehoefte  
Koop vrijstaand (bewoners)   10 woningen   2,0 per woning   20 pp  
Koop vrijstaand (bezoekers)   10 woningen   0,3 per woning   3 pp  
Totaal       23 pp  

*niet stedelijk, gemiddelde, rest bebouwde kom

Aangezien de ontwikkeling enkel woningbouw betreft, past de gemeente geen dubbelgebruik toe. In dit geval dient er voldaan te worden aan 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 3 parkeerplaatsen in het openbaar gebied.

Parkeeraanbod

Voor de ontwikkeling wordt op de kavels voorzien van parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen voor de bewoners wordt gerealiseerd op de kavels. De parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen voor de bezoekers wordt gerealiseerd in het openbaar gebied ten noorden van de woningen naast het trafohuisje. De parkeerbehoefte kan hierdoor volledig worden opgevangen.

4.11.3 Conclusie

De beoogde planontwikkeling aan de Toldam 5 zorgt voor een flinke afname van verkeer ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor leidt dit niet tot knelpunten op het omliggend wegennet en is dit positief voor de verkeersveiligheid. De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling is 20 parkeerplaatsen voor bewoners en 3 parkeerplaatsen voor bezoekers. Per kavel worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd voor bewoners en 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in het openbaar gebied ten noorden van de woningen naast het trafohuisje. De parkeerbehoefte wordt volledig opgevangen.

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.12 Kabels en leidingen

4.12.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
4.12.2 Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

4.12.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedure op een goede manier is doorlopen.

Inspraak en vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het artikel 3.3.1. vooroverleg toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Nissewaard, zoals de provincie Zuid-Holland en het waterschap Hollandse Delta. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe, niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

De reacties en antwoorden zijn opgenomen in bijlage 12.

Ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan Toldam 5, Heenvliet en het ontwerpbesluit Stap 3 hebben van 25 juli t/m 5 september 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijze ingediend.

Ambtshalve wijzigingen

Het bodemonderzoek is aangepast. Aan het onderzoeksgebied is een deel toegevoegd wat bij het plangebied hoort, maar in een eerder stadium niet was meegenomen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Welke bestemmingen komen voor in dit plan?

Een bestemmingsplan geeft aan voor welke functies percelen en bouwwerken mogen worden gebruikt. Dat kan bijvoorbeeld zijn voor wonen, groen, verkeer enzovoort. Daarnaast bevat het plan per functie regels waaraan het gebruik en/of het bouwen moet voldoen. Zo is vastgelegd waar gebouwd mag worden en waar niet, en zijn regels gesteld hoe mag worden gebouwd. Het plan geeft bijvoorbeeld de maximale bouw- en goothoogte van huizen, en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen aan.

6.2 Hoe ziet een bestemmingsplan er uit?

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen de 'plankaart' genoemd), planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels zijn het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit deel van het bestemmingsplan staan de rechten en plichten die voortvloeien uit het plan. In de plantoelichting zijn de achtergronden en uitgangspunten voor het beleid opgenomen. Met de toelichting worden de aanwezige belangen in het gebied afgewogen en wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Alle bestemmingsplannen in Nederland zijn te vinden op de website: www.ruimtelijkeplannen.nl. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksboven 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie

getoond.

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Met een dubbelbestemming. Dit betreft een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Bijvoorbeeld voor archeologie, ondergrondse leidingen of waterkeringen. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden.
  • Met een aanduiding. Een aanduiding is een vlak op de verbeelding. Via een aanduiding wordt in de regels iets aanvullend geregeld. Dat kan betrekking hebben op maatvoering (bijvoorbeeld een specifieke goot- of bouwhoogte), bouwen (bijvoorbeeld voor specifieke bouwwerken als overkappingen) of functies (bijvoorbeeld zorgwoningen).

6.3 Wat regelt een bestemmingsplan?

Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende bestemmingen:

  • 1. Wonen: ter plaatse van de beoogde grondgebonden woningen;
  • 2. Verkeer - Verblijfsgebied: ter plaatse van het beoogde woonerf;
  • 3. Tuin: ter plaatse van de voor- en achterzijde van de woningen.

En de volgende dubbelbestemmingen:

  • 1. Waarde - Archeologie - 2: ter plaatse van het gehele plangebied met uitzondering van de twee delen met de bestemming 'Waarde - Archeologie -3';
  • 2. Waarde - Archeologie - 3: in het linker gelegen deel van het plangebied langs het water en in een deel ter hoogte van de al bestaande woningen aan de Toldam.
  • 3. Waterstaat - Waterkering: ter plaatse van de beschermingszone van de waterkering conform de Legger van het waterschap.

6.4 Opzet van de planregels

De hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, hebben de volgende vaste volgorde:

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • De Algemene regels bevatten een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing);
  • De Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Daarnaast is een aantal bepalingen opgenomen waaraan landelijk gezien de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

6.5 Toelichting op de inleidende regels

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de inleidende regels.

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.6 Toelichting op de bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.

Artikel 3 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor de voortuinen van de grondgebonden woningen. Daarnaast is een strook van 4 m breed opgenomen langs de watergang langs de oostgrens van het plangebied. Deze gronden liggen in principe achter de woning, maar maken geen een onderdeel uit van het achtererfgebied. Binnen deze bestemming is daarmee vergunningvrij bouwen uitgesloten om de landschappelijke kwaliteiten van het recreatiegebied Bernisse en het onderhoud van de watergang te waarborgen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor verkeersdoeleinden behorende bij de woningen op Toldam 5.

Artikel 5 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en de daarbij horende tuinen, erven, verharding, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen, waarmee de uiterste bouwgrenzen zijn vastgelegd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn bestemd voor voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water en de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering ter hoogte van de Toldam.