direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Korte Schenkeldijk Spijkenisse
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Korte Schenkeldijk 2 in Spijkenisse (gemeente Nissewaard) een tuincentrum, een sportaccommmodatie en een restaurantfunctie te realiseren. Op het perceel staat momenteel een boerderij met een groot opslag-/parkeerterrein. Vanuit deze locatie wordt momenteel de buitendienst van de gemeente Nissewaard aangestuurd. Ter plaatse van het bestaande opslag-/parkeerterrein is een tuincentrum met sportschool voor judo en fitness beoogd. Daarnaast is ruimte gereserveerd voor horeca in de bestaande boerderij op de hoek van de Korte Schenkeldijk en de Gaddijk.

De ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Korte Schenkeldijk 2 te Spijkenisse. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Maaswijkweg en aan de westzijde aan de Gaddijk. De noordzijde van het gebied wordt begrensd door de Korte Schenkeldijk. Het plangebied wordt aan de oostzijde door een watergang gescheiden van het naastgelegen agrarisch perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2020)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende planologische regeling is vervat in de Beheersverordening 'Maaswijkweg e.o. (2013'). De gronden zijn bestemd voor Maatschappelijke- en Groen doeleinden. Binnen deze bestemming is geen detailhandel en sportaccommodatie toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Maaswijkweg e.o. (bron: ruimtelijke plannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van Spijkenisse tussen de wijken Schenkel en Maaswijk. Het perceel ligt in een de strook agrarische gronden tussen de Maaswijkweg en de Korte Schenkeldijk.

Op het perceel Korte Schenkeldijk 2 te Spijkenisse staat momenteel een boerderij met een groot opslag-/parkeerterrein. Vanuit deze locatie wordt momenteel de dienst services en wijkbeheer van de gemeente Nissewaard aangestuurd. Het plangebied wordt omzoomd door bomen en watergangen.

Het plangebied is te bereiken via de Rivierlaan naar de parallelweg langs de Maaswijkweg.

2.2 Beoogde situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een tuincentrum met aangrenzend sportvoorzieningen en een horecagelegenheid.

Het tuincentrum heeft een bruto oppervlakte van 3.153 m² Het tuincentrum krijgt onder andere een warme- en koude kas. Het nieuwe gebouw biedt daarnaast ruimte aan een sportschool met een bruto oppervlakte van circa 2.000 m2. Dit bestaat voor 500 m2 uit een judoschool, dit betreft een verplaatsing van de bestaande judoschool aan de Galileilaan in het Sterrenkwartier. De overige 1.500 m2 wordt als fitness ingericht.

In de bestaande boerderij wordt een ondergeschikte horecavoorziening gerealiseerd met een oppervlakte van circa 376 m². Op het buitenterrein zijn 208 parkeerplaatsen voorzien. De ontsluiting zal via de parallelweg plaatsvinden.

Op figuur 2.1 is de terrein indeling van het tuincentrum weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0003.jpg"

Figuur 2.1 De beoogde terreinindeling

Een impressie van de ontwikkeling is weergegeven op figuur 2.2. Het tuincentrum wordt uitgevoerd als een glazen kas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0004.jpg"

Figuur 2.2 Impressie beoogde situatie (Bias architecten)

Figuur 2.3 geeft een impressie van de beoogde situatie vanaf de oostzijde weer. De sportvoorziening wordt grotendeels in twee bouwlagen uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0005.jpg"

Figuur 2.3: Impressie beoogde situatie (Bias architecten)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan relevant beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Nationale Omgevingsvisie, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI en het Barro.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6).

Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking (bron:

InfoMil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing en conclusie

De eerste vraag is of de beoogde ontwikkeling van een tuincentrum (met horeca) en sportschool kan worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In de Beheersverordening Maaswijkweg e.o. (2013) is de locatie Korte Schenkeldijk 2 in Spijkenisse bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Naast een functiewijziging neemt ook het ruimtebeslag toe met de ontwikkeling van een tuincentrum. De ontwikkeling van een tuincentrum, 3.153 m2 bvo, en sportschool, 2000 m2 bvo, wordt dan ook aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en zal getoetst moeten worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

In Bijlage 3 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling van het tuincentrum en sportfunctie op de locatie Korte Schenkeldijk 2 in Spijkenisse voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 2020)

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

De toetsing aan het provinciaal beleid vindt plaats in het kader van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2020)

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat de volgende relevante onderdelen voor de beoogde ontwikkeling van het tuincentrum en sportschool.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Figuur 3.1 geeft een uitsnede van de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' weer. Het plangebied valt binnen 'steden en dorpen'.

Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.

De relevante richtpunten in deze zone zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De beoogde ontwikkeling valt binnen 'inpassen'. De realisatie van het tuincentrum met sportvoorzieningen betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0006.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'Laag van de stedelijke occupatie'

Op de kaart 'Laag van de beleving' is de Korte Schenkeldijk aangegeven als onderdeel van het netwerk van fiets- en wandelpaden.

Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatieknooppunten in dit netwerk zijn de overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano. Deze kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn. Een samenhangend, gevarieerd en aantrekkelijk stelsel van gebieden en routes vraagt om het opheffen van barrièrewerking of het toevoegen van ontbrekende schakels. De basis van een regionaal fijnmazig netwerk wordt gevormd door de langeafstandroutes aangevuld met stadlandverbindingen.

De transformatie van de bestaande boerderij naar horeca is een passende ontwikkeling langs deze fietsroute. Op deze manier wordt een nieuwe bijzondere locatie toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0007.jpg"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart 'Laag van de beleving'

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Detailhandel

In artikel 6.10 van de omgevingsverordening is beschreven dat detailhandel gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling en dus getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvinden binnen de bestaande (aangewezen) winkelgebieden. Voor verschillende branches wordt er een uitzondering gemaakt en kan de ontwikkeling ook buiten de centra plaatsvinden. Bouwmarkten en tuincentra behoren ook tot deze uitzonderingsregel. Hierbij is in de verordening de volgende toelichting opgenomen:

“Bouwmarkten en tuincentra zijn al van oudsher in de periferie gevestigd. Het gaat om een vorm van detailhandel waarbij de verkoop van goederen die in overwegende mate volumineus zijn wordt gecombineerd met een breed assortiment. Ook de aard van de goederen is een reden voor vestiging in de periferie, bij tuincentra bijvoorbeeld de – deels seizoensgebonden - verkoop van planten in de openlucht en in kassen (soms gecombineerd met kweek en verzorging). In de loop der jaren is het assortiment steeds verder verbreed. Een passende bestemming en handhaving hiervan kan nodig zijn om branchevervaging te voorkomen. In de begripsbepalingen zijn de begrippen “tuincentrum” en “bouwmarkt” gedefinieerd.”

Gezien de bovenstaande toelichting en het genoemde in Artikel 6.13, lid 3 onder a, kunnen tuincentra ook buiten het bestaande winkelgebied gevestigd worden. Als aanvulling hierop wordt ook detailhandel in volumineuze goederen beschreven in de uitzonderingsregel. De verordening beschrijft dat het in dat geval gaat om detailhandel die niet essentieel is voor de kwaliteit van de centra, mede gelet op het specifieke karakter van de goederen. Daarnaast is het fysiek moeilijk inpasbaar in een centrum. De provincie hanteert hierbij de volgende definitie van een tuincentrum (bijlage 1):

“Tuincentrum: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, balkons en terrassen waaronder tuinmeubilair, alsmede de daarbij benodigde hulpmaterialen.”

Verder blijkt uit Artikel 6.13 lid 5 dat een bestemmingsplan dat voorziet in een tuincentrum de volgende voorwaarden stelt aan de nevenassortimenten:

  • 4. ten hoogste 20% van het netto verkoopvloeroppervlak wordt voor de verkoop van het nevenassortiment gebruikt, en;
  • 5. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment.

Toetsing

De ontwikkeling van het beoogde tuincentrum en sportschool in Spijkenisse voldoet op hoofdlijnen aan het provinciale beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en sluit dus aan bij het beleid van concentratie in het bestaand stads- en dorpsgebied. Ook wordt aangesloten bij het beleid ten aanzien van detailhandelslocaties. Een tuincentrum is onderdeel van de uitzonderingsregel in artikel 6.13, lid 3 onder a, waardoor de beoogde locatie aan de Korte Schenkeldijk in Spijkenisse geschikt wordt geacht. De Omgevingsverordening doet geen uitspraken doet over horeca. In hoofdstuk 3 en 4 van het Ruimtelijk-economisch onderzoek Korte Schenkeldijk wordt de behoefte onderbouwd in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking waar ook in de Omgevingsverordening naar verwezen wordt. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het beleid op provinciaal niveau. In de regels is het begrip 'tuincentrum' en zijn de bepalingen ten aanzien van nevenassortiment opgenomen zoals in de Omgevingsverordening wordt voorschreven. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt ter beoordeling voorgelegd aan de Detailhandelscommissie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Nissewaard naar 2040

Nissewaard heeft te maken met een aantal vraagstukken van sociaaleconomische, maatschappelijke en ruimtelijke aard. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt verschillende mogelijkheden, zoals de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in de voormalige groeikern Spijkenisse kan worden opgelost. Om de genoemde opgaven het hoofd te bieden is dit ontwikkelperspectief opgesteld, in nauwe afstemming met de provincie, waarin voor de korte en lange termijn een visie en kansen worden geformuleerd voor een aantrekkelijke, vitale, toekomstbestendige woon- en werkgemeente in 2040.

Toetsing

Voor het centrumgebied wordt gestreefd naar het clusteren van winkels, transformeren van leegstand en een vitaal en leefbaar gebied (figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0008.png"

Figuur 3.3 Kansenkaart centrum Spijkenisse (bron: Gemeente Nissewaard, 2017)

De visie voor Nissewaard bevat het ontwikkelingsperspectief voor de komende jaren. Voor het centrumgebied wordt gewerkt aan de ruimtelijke concentratie van detailhandel en de transformatie van leegstand. Uit het beleidsdocument kan worden afgeleid dat de Korte Schenkeldijk 2 een strategische ligging heeft. De projectlocatie Korte Schenkeldijk 2 ligt direct aan de Maaswijkweg, welke behoort tot het hoofdwegennet. Daarnaast ingezet op een groenblauw netwerk van fietspaden en een kwaliteitsimpuls voor het landschap in dit gebied. Al deze ambities kunnen worden gerealiseerd met de ontwikkeling van het tuincentrum waarbij aandacht is voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.

3.4.2 Detailhandelsvisie Nissewaard (2016)

De detailhandelsvisie Nissewaard richt zich vooral op het versterken van de bestaande winkelstructuur. In de visie hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:

  • streven naar een duurzame en toekomstbestendige winkelstructuur;
  • geen nieuwe winkellocaties, tenzij ze van aantoonbare toegevoegde waarde zijn met een nieuw onderscheidend (regionaal) concept;
  • perspectiefarme winkelgebieden moeten worden omgezet naar een andere functie en de invulling hiervan moet worden gezocht;
  • perspectiefrijke winkelgebieden moeten worden geoptimaliseerd.

De gemeente Nissewaard heeft hierbij 12 beleidsuitgangspunten vastgesteld. Hiervan zijn de volgende uitgangspunten van belang voor de beoogde ontwikkeling van een tuincentrum:

  • het juiste aanbod op de juiste plaats:
    • 1. balans tussen type winkelgebied (verzorgingscategorie) en winkelaanbod, afgestemd op de verzorgingsreikwijdte (centrum, wijk, kern, lokaal, regionaal, bovenregionaal);
    • 2. aanbod moet aansluiten bij consumentengedrag en verwachtingspatroon (complementariteit en samenhang).
  • toevoegen van nieuwe winkelmeters is uitsluitend geoorloofd onder voorwaarde van sanering van ongewenst (in omvang gelijk) aanbod en van aantoonbare toegevoegde waarde met een nieuw onderscheidend (regionaal) concept.

Op basis van de berekening van de distributieve ruimte geldt voor de niet-dagelijkse artikelensector:

Zonder onderscheid naar type winkelgebieden en branchering met bijbehorende vloerproductiviteit is de totale niet-dagelijkse artikelensector qua vraag en aanbod nagenoeg in evenwicht. Voor het stadscentrum blijven de koopstromen echter achter en daarmee is er een overcapaciteit van fysieke retail. De Meerjarenvisie Stadscentrum Spijkenisse is erop gericht de koopstromen (en daarmee de omzetten) op normniveau te brengen. In de kernen is het aanbod en het economisch functioneren van de niet-dagelijkse sector gelet op het schaalniveau en de verspreide ligging ten opzichte van elkaar in zijn algemeenheid afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden. Voor de kernen in Nissewaard geld dat deze voor de niet-dagelijkse artikelensector sterk gericht zijn op het stadscentrum van Spijkenisse, Hellevoetsluis en Rotterdam (Koopstromenonderzoek Randstad 2011). Retailontwikkelingen zoals online winkelen vergroten de opgave van krimp van fysieke winkelruimte.

Voor de niet-dagelijkse sector heeft de gemeente Nissewaard een aantal specifieke uitgangspunten opgesteld:

  • 1. ontwikkeling van nieuwe winkelmeters is ongewenst (geen marktruimte). Eventuele reserveringen hiervoor in ruimtelijke plannen dienen in het belang van een evenwichtige winkelstructuur te worden heroverwogen;
  • 2. de transformatieopgave overheerst vanwege het ontbreken van distributieve ruimte en structuurbepalende veranderingen in het winkellandschap. Voor de transformatieopgave gelden geen actieve saneringsmiddelen, eventuele initiatieven tot functiewijziging worden ondersteund, onder intrekking van de winkelfunctie;
  • 3. het stadscentrum is de primair aangewezen vestigingslocatie en legt beperkingen op aan uitbreiding van winkelaanbod niet-dagelijkse artikelen in alle andere winkelgebieden;
  • 4. uitbreiding van niet-dagelijks aanbod, anders dan in het stadscentrum is ongewenst, tenzij van aantoonbaar toevoegde waarde en met een onderscheidend nieuw concept;
  • 5. voor de woonboulevard wordt onder stringente voorwaarden rek geboden aan echt volumineuze detailhandel, die past in het profiel home and living en de verzorgingspositie van andere centra niet aantast.

Bij deze uitgangspunten moet in acht genomen worden dat de detailhandelsvisie het karakter heeft van een vraaggericht beleidsdocument. Het anticipeert optimaal op de signalen vanuit de markt. De gemeente Nissewaard heeft niet de intentie om zoals het in de visie beschrijft “alles dicht te regelen”.

Toetsing

In de detailhandelsvisie noemt de gemeente Nissewaard dat uitbreiding van het niet-dagelijks aanbod in het algemeen, anders dan in het stadscentrum, ongewenst is, tenzij er aangetoond kan worden dat er sprake is van een toegevoegde waarde met een onderscheidend nieuw concept. Het beoogde tuincentrum concept en de marktruimte binnen de branche 'plant & dier' is nader onderzocht inhoofdstuk 3 van het Ruimtelijk-economisch onderzoek Korte Schenkeldijk. In hoofdstuk 5 is tevens onderzocht of het tuincentrum binnen de reguliere winkelstructuur kan worden ingepast.

3.4.3 Beleidsregels Fitness-gerelateerde ruimtelijke initiatieven

Om ruimtelijke initiatieven op het gebied van fitness en fitness-gerelateerde sportactiviteiten goed te kunnen beoordelen, heeft de gemeente de Beleidsregels Fitnesss-gerelateerde ruimtelijke initiatieven vastgesteld.

Voor een gedragen beeld over de ontwikkeling en de ruimtelijke uitwerking van initiatieven kan het een onderwerp zijn dat op visieniveau in de omgevingsvisie wordt meegenomen. Hierna kan het een uitwerking krijgen in een toekomstig omgevingsplan. Door het onderwerp in het traject om te komentot een omgevingsvisie mee te nemen, wordt het op een integrale manier in het beleid van de gemeente opgenomen en kan het afgezet worden tegen verschillende (al vastgestelde) ambities, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid.

Het traject om te komen tot een omgevingsvisie is niet morgen afgerond. Verschillende initiatievenvragen echter wel om een afweging op korte termijn. Om hier toch aan tegemoet te komen kan er, totde omgevingsvisie meer vorm heeft, gekeken worden naar drie sporen; verplaatsing, uitbreiding en vestiging.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van 500 m2 judoschool en 1.500 m2 fitnessvoorzieningen. De fitnessvoorzieningen betreffen een verplaatsing van de voorzieningen aan de Galileilaan, maar worden ook vergroot aan de Korte Schenkeldijk.

Omdat het een verplaatsing betreft blijft het aantal vestigingen gelijk. De beoogde ontwikkeling betreft een integraal ontwerp, waardoor er sprake is van een kwaliteitsslag op de beoogde locatie.

Tot slot is er met de vestiging van de fitnessvoorzieningen aan de Korte Schenkeldijk sprake van een betere spreiding van functies. Figuur 3.3 geeft het huidige aanbod van fitnesscentra in Spijkenisse weer. Het meeste aanbod is in het noordelijk deel van Spijkenisse gevestigd. Met het toevoegen van sportfaciliteiten in het oosten van Spijkenisse kunnen meer mensen op aanvaardbare afstand sporten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0009.png"

Figuur 3.3: Aanbod fitnesscentra Spijkenisse (ondergrond: TomTom Drive)

In de beleidsregel wordt als voorwaarde gesteld dat een vestiging maximaal 750 m2 mag bedragen. De beoogde fitness bedraagt 1.500 m2. Dit is onderdeel van de gehele herontwikkeling van het perceel aan de Korte Schenkeldijk. De ontwikkeling heeft een ruimtelijke impact op het gebied, maar wordt passend in de omgeving ontworpen. In voorliggend bestemmingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan beleid en omgevingsaspecten waarmee de ruimtelijke inpasbaarheid van de gehele ontwikkeling wordt aangetoond.

De ontwikkeling is grotendeels in lijn met de Beleidsregels Fitness-gerelateerde ruimtelijke initiatieven.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

4.1.1 Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.1.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een tuincentrum en sportschool. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 1.Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 omdat de gemeente Nissewaard geen specifiek parkeerbeleid heeft opgesteld. Op basis van kencijfers uit deze publicatie wordt tevens de verkeersgeneratie berekend. Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom gehanteerd, de kern Spijkenisse binnen de gemeente Nissewaard wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als sterk stedelijk gebied (CBS). Verder wordt uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer/parkeernorm.

Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.

4.2.2 Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De geplande ontwikkeling ligt in het oostelijk deel van de Spijkenisse en wordt ontsloten door een parallelweg van de Maaswijkweg. Deze weg sluit in westelijke richting aan op de Gaddijk en oostelijke richting gaat deze over in een fietspad. Aan de noordzijde van de beoogde ontwikkeling ligt de Korte Schenkeldijk die alleen bedoeld is voor fietsverkeer. De Gaddijk sluit aan op de Rivierenlaan. Dit is de wijkonstluitingsweg voor de wijk Schenkel en hier geldt een maximumsnelheid van 50km/uur. De Rivierenlaan is verbonden met de Maaswijkweg. De Maaswijkweg is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximum snelheid geldt van 50 km/uur en die in westelijke richting aansluit op de ringwegen (Schenkelweg, Heemraadlaan en Baljuwlaan). Via de ringwegen rondom het centrum van Spijkenisse wordt het hogere netwerk (N218 en A15) bereikt via de Groene Kruisweg. De Maaswijkweg ontsluit in oostelijke richting de woonwijk Maaswijk.

Langzaam verkeer

De planontwikkeling wordt ontsloten door enkele fietsroutes die uitkomen op de Parallelweg Maaswijkweg. Op deze weg deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Aansluitend op de Rivierenlaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. De Gaddijk nu deels bereikbaar voor bestemmingsverkeer van de woning is onderdeel van een fietsroute. De Gaddijk en de Korte Schenkeldijk zijn solitaire fietspaden waar gemotoriseerd verkeer niet in mag rijden. In de omgeving van de planontwikkeling zijn voetpaden aanwezig. Hier deelt de voetganger de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en de fietser.

Openbaar vervoer

Binnen 200 meter van de beoogde ontwikkeling ligt aan de Maaswijkweg een bushalte waar stadslijn 84 halteert. Deze lijn halteert in de spits 6x en buiten de spits 4x voor de richting Metro Centrum en Maaswijk.

4.2.3 Verkeersgeneratie en afwikkeling

Verkeersintensiteit huidig en toekomstig

In de bestaande situatie is de gemeentewerf en een woning aanwezig. In de toekomstige situatie wordt de gemeentewerf en de woning herontwikkeld tot tuincentrum, fitnesscentrum/studio en horeca.

Voor een worst-case berekening wordt alleen de toename berekend omdat in de huidige situatie de verkeersgeneratie dusdanig laag is dat hiermee nauwelijks gesaldeerd kan worden. De omrekeningsfactor van weekdag naar werkdag is voor overige detailhandel is 1,1 (publicatie 381, CROW 2018). De omrekeningsfactor van weekdag naar werkdag is voor horeca 0,9 (publicatie 381, CROW 2018). Voor de andere functies blijven de weekdag en werkdag gelijk. Tabel 4.1 toon de totale verkeersgeneratie van de planontwikkeling voor week en werkdag.

Functie   Aantal m2 bvo   Kencijfer*   Gemiddelde weekdag mvt/etmaal   Gemiddelde werkdag mvt/etmaal  
Tuincentrum   3.153   14,75 per 100 m2 bvo   465   512  
Fitnesscentrum   1.500   33,7 per 100 m2 bvo   506   506  
Sportschool (Judo)   500   33,7 per 100 m2 bvo   169   169  
Horeca   300   13 per 100 m2 bvo   39   35  
Totaal       1.179   1.222  

Tabel 4.1: totale verkeersgeneratie planontwikkeling per mvt/etmaal

De planontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 1.179 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,1 voor overige detailhandel en 0,9 voor horeca. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling circa 1.222 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 122 mvt.

Verkeersafwikkeling

Het verkeer van de beoogde ontwikkeling heeft nu alleen de mogelijkheid om te ontsluiten via de parallelweg richting voorrangskruising Rivierenlaan. In de toekomstige situatie wordt vooralsnog uitgegaan van een ontsluiting richting het oosten, naar de rotonde. Een idee is dan om de bestaande ontsluiting richting het westen te veranderen naar een fietsstraat zodat hier minder auto verkeer naar toe rijdt. Bij de oostelijke rotonde verdeelt het verkeer zich evenredig over Maaswijkweg. De rotonde kan het verkeer afwikkelen waardoor verwacht wordt dat dit niet leidt tot knelpunten. De verkeerstoename spreidt zich over de dag. Wel is het extra verkeer van en naar de ontwikkeling op maatgevende momenten van de week (bijv. zaterdagmiddag) merkbaar in de vorm van een drukker verkeersbeeld.

Verkeersveiligheid

Om de verkeersveiligheid te waarborgen zal in de toekomstige situatie gekeken moeten worden naar een oplossing om het verkeer af te wikkelen. Dit kan door de voorrangskruising Rievierenlaan te ontlasten voor autoverkeer en een aansluiting te maken op de oostelijke rotonde aan de Maaswijkweg.

Omdat fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerd verkeer is het verlagen van de snelheid op de paralelbaan gewenst en deze mogelijk in te richten als fietsstraat waardoor de auto te gast is.

4.2.4 Parkeren

Parkeerbehoefte

Voor het berekenen van de normatieve parkeerbehoefte worden de kencijfers gehanteerd uit CROW publicatie 381. Tabel 4.2 toont voor de planontwikkeling een normatieve parkeerbehoefte van 217 parkeerplaatsen benodigd is.

Functie   Aantal   Parkeernorm*   Parkeerbehoefte  
Tuincentrum   3.153 m2   2,6 per 100m2 bvo   82 pp  
Fitnesscentrum   1.500m2   6,2 per 100m2 bvo   93 pp  
Sportschool (Judo)   500m2   4,7 per 100m2 bvo   23,5 pp  
Horeca   300 m2   6 per 100m2 bvo   18 pp  
Totaal       217 pp  

Tabel 4.2: totale parkeerbehoefte planontwikkeling (*sterk stedelijk, gemiddelde, rest bebouwde kom)

Dubbelgebruik

Tabel 4.3 toont door middel van aanwezigheidspercentages aan dat op de maatgevende dag de zaterdagmiddag er 207 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Functie   Parkeer   Zaterdag  
  behoefte   middag  
aanwezigheidspercentage   Normatief   100%  
Sportfuncties binnen   117 pp   117 pp  
aanwezigheidspercentage   Normatief   100%  
Detailhandel   82 pp   82 pp  
aanwezigheidspercentage   Normatief   40%  
Horeca   18 pp   8 pp  
Maatgevend   217 pp   207 pp  

Tabel 4.3: Aanwezigheidspercentages

Parkeeraanbod

Voor de ontwikkeling worden op eigen terrein 207 parkeerplaatsen aangelegd. De parkeerbehoefte van de planontwikkeling kan volledig worden opgevangen.

4.2.5 Conclusie

De vestiging van tuincentrum, fitnesscentrum/studio en horeca aan de parallelweg Maaswijkweg resulteert in een verkeerstoename van 1.222 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. De verkeerstoename spreidt zich over de dag. Wel is het extra verkeer van en naar de ontwikkeling op maatgevende momenten van de week (bijv. zaterdagmiddag) merkbaar in de vorm van een drukker verkeersbeeld. Wanneer aangesloten kan worden op de oostelijke rotonde en extra maatregelen voor de fietsers worden getroffen dan leidt de ontwikkeling niet tot knelpunten en is de verkeersveiligheid gewaarborgd. De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling is met dubbelgebruik 207 parkeerplaatsen. Op eigen terrein worden 208 parkeerplaatsen gerealiseerd waarmee de parkeerbehoefte van de planontwikkeling volledig kan worden opgevangen.

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

4.3.1 Beleidskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst.

4.3.2 Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van een tuincentrum, sportvoorziening en horeca. Deze functies zijn niet aangemerkt als geluidsgevoelig objecten in de Wet geluidhinder (Wgh). Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Het extra verkeer dat door de ontwikkeling ontstaat, kan echter wel leiden tot een uitstralingseffect (significante geluidstoename) op geluidsgevoelige functies gelegen langs de ontsluitende wegen. Vanaf de parallelweg van de Maaswijkweg zullen de extra verkeersbewegingen op de Maaswijkweg worden afgewikkeld. Er is pas sprake van een uitstralingseffect (significante geluidstoename) op geluidsgevoelige functies bij een toename aan verkeer van meer dan 40%. Gezien de ontsluitende functie van de Maaswijkweg zal de verkeersgeneratie van het tuincentrum niet tot deze verkeerstoename leiden. Onderzoek in het kader van een uitstralingseffect door het extra verkeer is daarom niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Water

4.4.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgenomen ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

4.4.2 Huidige situatie

Op het perceel Korte Schenkeldijk 2 te Spijkenisse bevindt zich momenteel een boerderij met een groot opslag- en parkeerterrein. Vanuit deze locatie wordt momenteel de buitendienst van de gemeente Spijkenisse aangestuurd. Het plangebied is grotendeels verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Op de Bodemkaart is te zien dat de bodem van het plangebied uit lichte klei met homogeen profiel bestaat (figuur 4.1). Met betrekking tot het grondwater is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap III = H <40 L 80-120 (figuur 4.2). Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 1,00 meter beneden NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0010.png"

Figuur 4.1 Overige bodemsoorten plangebied rood omkaderd (bron: Bodemkaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0011.png"

Figuur 4.2 Overzicht grondwatertrappen plangebied rood omkaderd (bron: Bodemkaart)

Waterkwantiteit

Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta bevinden in het plangebied watergangen behorende tot de categorie 'overig water'. De beschermingszone van een overig watergang betreft 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0012.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta met het plangebied rood omkaderd

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het bestaande gebouw is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

4.4.3 Toekomstige situatie

Het plan is om een tuincentrum en sportschool te realiseren. Het tuincentrum heeft een brutovloeroppervlakte (bvo) van 3.153 m2. De aangrenzende sportschool heeft een bruto vloeroppervlakte van 2.000 m2, wat deels bestaat uit een judoschool en deels uit fitness. Daarnaast is ruimte gereserveerd voor kleinschalige horeca (376 m2) in de bestaande boerderij op de hoek van de Korte Schenkeldijk en de Gaddijk.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert een grens van 500 m2. Wanneer een ontwikkeling deze grens overschrijdt, dient er voor de verharding gecompenseerd te worden. In de huidige situatie bestaat de verharding uit 4.928 m2. In de toekomstige situatie is de verharding 9.019 m2 wat een toename van 4.091 m2 betekent. Omdat dit meer dan 500 m2 is, moet er 10 % van de toename aan verharding gecompenseerd worden. De compensatie eis bedraagt 409 m2.

De compensatie zal uitgevoerd worden in de aangrenzende watergang. De wijze van compenseren is aangegeven in bijlage x. Voor de werkzaamheden in de beschermingszones van de overige watergangen dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
4.4.4 Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling boven de grenswaarde van 500 m2 valt en er gecompenseerd moet worden. Daarnaast bevinden in het plangebied watergangen in de categorie 'overig' met een beschermingszone van 2 meter. Voor de werkzaamheden in de beschermingszones van de overige watergangen zal een watervergunning aangevraagd worden. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.5.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt op circa 19 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 412 meter (figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0013.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op Voornes Duin op het gebied van stikstof. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied voor de aanleg- en gebruiksfases zijn er AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 5 voor de memo en bijlagen 6 en 7 voor de berekeningen). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling.

4.5.3 Soortenbescherming

In bijlage 4 is de quickscan ecologie toegevoegd. In de bebouwing en in de boomholtes in het projectgebied zijn mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De bomenrijen en de watergangen maken mogelijk onderdeel uit van foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen. Onder de dakpannen van de bebouwing zijn mogelijk jaarrond beschermde nestlocaties van de gierzwaluw en de huismus aanwezig. De groenstructuren rondom de bebouwing maken mogelijk onderdeel uit van functioneel leefgebied van de huismus. Er zijn potentieel jaarrond beschermde nesten van vogels aanwezig in bomen die worden gekapt of die zich binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden bevinden. De groenstructuren en de watergangen in het projectgebied maken onderdeel uit van geschikt broedbiotoop voor algemene soorten broedvogels.

PM nader onderzoek

Conclusie

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect soortenbescherming wordt nader onderzocht.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.6 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.6.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een tuincentrum. De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer van 1.179 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) in de omgeving. In de NIBM-tool (versie 06-04-2021) is 2022 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,83 µg/m³ en van fijnstof van 0,19 µg/m³ (figuur 4.5). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³. Met de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0014.jpg"

Figuur 4.5 Resultaten van berekening met de NIBM-tool

Uit de NIMB-tool blijkt dat de verkeerstoename niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Maaswijkweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,2 µg/m³ voor NO2, 18,6 µg/m³ voor PM10 en 10,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,6. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

4.7.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

In de beoogde situatie worden een tuincentrum en sportzaal gerealiseerd. Hiermee worden milieuhinderlijke functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woonfuncties gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Ten oosten van het plangebied is de RWZI van Spijkenisse gelegen. De richtafstand voor de rioolwaterzuivering is 200 m (categorie 4.1) tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geur. Het plangebied ligt op circa 260 m afstand van de inrichting. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Daarnaast liggen er reeds geurgevoelige objecten dichterbij de inrichting. De rioolwaterzuivering wordt dan ook niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de beoogde ontwikkeling.

Tevens is het van belang om te onderzoeken of de nieuwe situatie voldoet aan de gestelde richtafstanden uit de VNG-brochure. Aangrenzend aan het plangebied bevinden zich woonbestemmingen. Een tuincentrum is op basis van de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m in een rustige woonwijk. Horeca wordt op basis van de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m in een rustige woonwijk. De richtafstand van het tuincentrum is daarom maatgevend. De afstand tot omliggende woningen betreft circa 25m eter tot aan het naast gelegen perceel. De afstand tot de locatie met geluidsuitstraling betreft echter circa 50 m.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er voor de woonbestemmingen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

4.8.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0015.png"

Figuur 4.6 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied zwart omkaderd

De ontwikkeling voorziet in een niet kwetsbaar object zoals bedoeld in het Bevi. In de directe omgeving van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen gelegen en vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Oude Maas en door een leiding (risicobronnen Gemeente Spijkenisse). Het gaat hierbij allereerst om het benzineservicestation DCB Maaswijk. Deze inrichting heeft een maatgevende PR 10-6 risicocontour van 110 m rondom het vulpunt. Het aandachtsgebied van het groepsrisico bedraagt daarnaast 150 m. Het plangebied ligt op circa 500 m afstand van de inrichting. Dit is ruim buiten de risicocontouren.

Ten oosten van het plangebied ligt daarnaast de gaswinningsinstallatie Spijkenisse-oost. De PR 10-6 risicocontour van deze inrichting is 80 m. Het plangebied ligt op circa 250 m afstand. Dit is ruim buiten de risicocontour.

Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door de aardgasleiding van de NAM (diameter 8 inch, werkdruk 115 bar). De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de leiding gelegen.

Het aandachtsgebied van het groepsrisico van de leiding is 145 m. Het plangebied ligt op ruim 200 m afstand, buiten de risicocontouren.

Ten oosten van het plangebied vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via het water over de Oude Maas (vaarwegroute Rotterdam-Moerdijk). Het invloedsgebied van deze vaarroute bedraagt 1.070 m. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 740 m en valt hiermee in het invloedsgebied. Omdat de afstand tot het plangebied meer dan 200 m bedraagt, is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel dient het groepsrisico in een beknopte verantwoording inzichtelijk te worden gemaakt.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Gaddijk en Korte Schenkeldijk. Deze wegen sluit aan op het verdere wegennetwerk van Spijkenisse. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een tuincentrum en sportschool gerealiseerd worden. Eventueel aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water geldt dat een overdrukscenario met een wolkbrand of een explosiescenario het meest aannemelijk is. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.8.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de vaarwegroute Rotterdam – Moerdijk waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bodemkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

In 2020 is op het perceel van de boerderij en de gemeentewerf een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een bodemonderzoek, naar asbest in bodem conform NEN 5707 uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 8.

Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond verhogingen van lood en PAK’s ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. Tevens wordt in één punt een verhoging van lood ten opzichte van de tussenwaarde in de bovengrond (0-50 cm-mv) aangetroffen. In de ondergrond worden geen verhoogde parameters aangetroffen.

Wat betreft PFAS wordt enkel in mengmonster MB2 een verhogingen ten opzichte van de normwaarde voor AW aangetroffen.

In het grondwater worden verhogingen van barium, nikkel en zink ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen.

De hypothese ‘verdacht’ wordt middels de resultaten bevestigd. De verhoging van lood ten opzichte van de tussenwaarde ter plaatse van het bovengenoemde punt, betreft vermoedelijk een verhoging welke te relateren is aan de restverontreiniging onder het asfalt rond de boerderij. Bij eventuele ontwikkelingen op de locatie ter plaatse van B7.1 of het asfalt wordt geadviseerd een actualiserend nader onderzoek uit te voeren. Gezien de veroudering van het onderzoek uit 1998 zal de verontreinigingssituatie opnieuw in kaart gebracht moeten worden.

Ter plaatse van het overige en grootse deel van de onderzoekslocatie worden maximaal verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen. Op basis van deze resultaten is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Er zijn op dit deel van de locatie geen belemmeringen met betrekking tot de geplande ontwikkelingen.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

4.10.1 Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Als gevolg van de voorziene ontwikkeling worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen verstoord.

4.10.2 Archeologie

Beleidskader

De gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (AWK), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vaststelling in procedure).


Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen in een gebied met Waarde - Archeologie – 2.

Voor de historische dijktracés en wegen, alsmede voor het gebied waar de sedimenten van de Afzettingen van Duinkerke III dikker zijn dan 50 cm (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPtuincentrum-1001_0016.png"

Figuur 4.7: Uitsnede archeologische beleidskaart

De ontwikkeling wordt voorgelegd aan het BOOR. Zij adviseren of archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Op de verbeelding en in de regels zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van eventuele archeologie waarden ter plaatse.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied ligt een rioolleiding. Ter plaatse van deze rioolleiding mag geen bebouwing worden opgericht. Dit is geborgd middels de dubbelbestemming Leiding - Riool.

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Binnen deze bestemming is het tuincentrum en de sportschool mogelijk. In de specifieke gebruiksregels is de maxmimum brutovloeroppervlakte van het tuincentrum opgenomen.

Artikel 4 Horeca

Binnen de bestemming Horeca is de horecavoorziening toegestaan. Dit betreft lichte horeca uit ten hoogste de categorie 1a.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze gronden zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied. Het gebied met deze bestemming heeft de functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeer-, nutsvoorzieningen, groen en water toegestaan.

Artikel 6 Water

Aan de oostzijde van het plangebied wordt voorzien in watercompensatie. Deze watergang is bestemd als 'Water'.

Artikel 7 Leiding - Riool

Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid.

5.4 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdige gebruik.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Artikel 14 Overige regels

In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, de regelingen bedoeld worden zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan. Ook is hier een parkeerregeling opgenomen.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht en Overgangs- en slotregels

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eenieder kan in deze periode een inspraakreactie op het plan geven. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.

6.1.2 Zienswijzen

De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze periode een zienswijze indienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Het beoogde bouwplan betreft een particulier initiatief. Voor het kostenverhaal wordt een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn en welke ten laste van de initiatiefnemer komen. Omdat het kostenverhaal via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.