Plan: | IKC Elementen-Schenkel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.BPSPIKCNwHdijk-2001 |
De gemeente Nissewaard heeft als doel om één schoolgebouw voor twee scholen voor de wijken Elementen en Schenkel te realiseren. In verband met de leerlingentoename de komende jaren en de verouderde huidige schoolgebouwen is er behoefte aan een nieuw groter schoolgebouw. In dit schoolgebouw worden beide schoollocaties samengevoegd, waarbij de beide scholen (CBS De Hoeksteen en OBS De Piramide) apart blijven. Het nieuw te bouwen schoolgebouw heeft een beoogde omvang van 28 lokalen, ruimte voor peuteropvang + buitenschoolse opvang en een gymzaal.
De locatie voor de nieuwe school is gelegen aan de Oude Maas nabij de metrotunnel. De locatie ligt gunstig ten opzichte van het voedingsgebied (de wijken Elementen en Schenkel).
Het plangebied ligt tussen de Nieuwe Hongerlandsedijk en de Amerstraat, ten zuiden van de kavel waar woningbouwontwikkeling wordt beoogd in de vorm van hoogbouw.
De beoogde locatie ligt deels op een primaire waterkering (een dijk) die wordt beheerd door waterschap Hollandse Delta. Het bouwen op een primaire waterkering is onderworpen aan beperkingen en verplichtingen die worden gesteld door het waterschap. Het waterschap heeft in verkennende overleggen op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau aangegeven dat er mogelijkheden zijn om de school op deze locatie te ontwikkelen.
Afbeelding 1: ligging van de locatie van het schoolgebouw op de dijk aan de Oude Maas, nabij de metrotunnel
Het plangebied ligt binnen meerdere vigerende bestemmingsplannen. Het schoolgebouw zelf ligt in het vigerende bestemmingsplan 'De Dijk en Het Land', onherroepelijk geworden op 28 november 2012. Het plangebied is in dit plan bestemd voor 'Groen'. Ook is voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3' , 'Waterstaat - Waterkering' van kracht. Binnen de bestemming 'Groen' zijn de functieaanduidingen 'geluidzone - industrie' en veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen.
Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'De Dijk en Het Land'
Een deel van de gronden ligt in het Bestemmingsplan 'Schenkel - Groenewoud', onherroepelijk (2013-03-06).
Deze gronden hebben de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waterstaat - Waterkering'
Afbeelding 3: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Schenkel- Groenewoud'
Het planvoornemen voorziet in een herontwikkeling van de gronden. Het schoolgebouw en de functie school passen niet binnen de mogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen. Om het voorgenomen plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dienen de geldende bestemmingsplannen gedeeltelijk herzien te worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het gebied toegelicht. De toekomstige situatie betreft het mogelijk maken van de school. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 tot en met 7 komen achtereenvolgens de juridische planopzet, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid aan bod.
Het plangebied ligt in de wijk De Elementen in de kern Spijkenisse en is kadastraal bekend als perceelnummer 2323, sectie C, gemeente Spijkenisse. De locatie ligt aan de Nieuw Hongerlandsedijk op de dijk. Aan de noordzijde en de westzijde grenst het plangebied aan de Oude Maas, aan de zuidzijde aan de metrolijnen C en D en aan de oostzijde liggen bestaande groenstroken, watergangen en woningen aan de Groenoord.
Afbeelding 4: ligging plangebied in bestaande situatie
Afbeelding 5: aanzicht plangebied, gezien vanaf het pad parallel aan de Biesboschstraat (16-06-2020)
Algemeen
In het plangebied is het nieuwe schoolgebouw voorzien. In dit schoolgebouw komen de twee bestaande scholen, CBS De Hoeksteen en OBS De Piramide inclusief een uitbreiding daarvan. In de nieuwbouw wordt voorzien in:
Het schoolgebouw staat direct naast een woningbouwontwikkeling die langs de dijk wordt gebouwd. Het betreft hier een aantal appartementengebouwen op een doorlopende plint. Het plangebied ligt direct ten zuiden van deze ontwikkeling.
Een studie naar de massa van het schoolgebouw heeft uitgewezen dat het volledige programma en speelterrein (inclusief de benodigde parkeerplaatsen en plekken voor kiss&ride) zijn in te passen.
Situering van het schoolgebouw
Het nieuwe schoolgebouw ligt op de dijk en sluit aan op de naastgelegen woningbouwontwikkeling. Het schoolgebouw ligt in dezelfde rooilijn als de naastgelegen woontoren van de woningbouwontwikkeling. Het schoolgebouw is meerdere verdiepingen hoog en ligt op de dijk en haar talud. Het schoolplein ligt aan de zuid- en westkant van het gebouw, zoveel mogelijk afgewend van de woningbouw. Aan de zijde van de oude Maas, op het talud, ligt een groenstrook. Deze wordt, als voortzetting van het talud van de woningbouwontwikkeling, groen ingericht met ruimte voor sport en spel. Daar is tevens een deel van de parkeerplaatsen voorzien.
Ontsluiting en parkeren
Het nieuwe schoolgebouw ligt op de dijk. Op de dijk loopt een fietspad. Ten behoeve van aangrenzende woningbouwontwikkeling wordt er voorzien in een auto-ontsluiting op de dijk aan de waterzijde en aan de voet van de dijk aan de landzijde. Deze ontsluitingen worden verlengd om zo ook de school te ontsluiten.
Tijdens de bouw van de woningbouwontwikkeling wordt de ontsluiting op de dijk (waterzijde) gebruikt door het bouwverkeer en kan deze niet gebruikt worden om de school te ontsluiten. Dan is het schoolgebouw alleen via de ontsluitingsweg aan de voet van de dijk aan landzijde te bereiken. Het is mogelijk om om het gebouw heen te rijden.
De parkeerplaatsen voor de scholen worden ontsloten vanaf de weg om het gebouw heen. De parkeerplaatsen aan de zuidkant van het gebouw zijn alleen bedoeld voor Kiss&Ride, zodat buiten de haal- en brengtijden de weg en parkeerplaatsen als speelterrein (schoolplein) gebruikt kunnen worden.
De bestaande zendmast die op de dijk staat wordt mogelijk verplaatst naar het westen. De mast komt op grotere afstand van het nieuwe schoolgebouw te liggen.
Afbeelding 6: schets toekomstige situatie
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen vastgesteld;
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen naar voren die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Op 1 januari 2017 is de geconsolideerde versie van het Barro in werking getreden. In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro dan moet het bestemmingsplan drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast.
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van het Barro. Het plangebied ligt namelijk in de buurt van een rivierbed. Dit aspect wordt verder uitgelicht in de paragrafen Externe
veiligheid en Water.
In het Bro is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.1.6). De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
In subparagraaf 3.1.4 is de onderbouwing van de laddertoets opgenomen.
Het planvoornemen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in het plangebied (nu nog onbebouwd) wordt één nieuw schoolgebouw voor twee bestaande scholen gerealiseerd. In deze onderbouwing wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt binnen het bestaande stads- en dorpsgebied (BSD) van Nissewaard. Een uitgebreide motivering (in geval van locatie buiten BSD) kan daarmee achterwege blijven.
Behoefte toets
Er is de behoefte om één nieuw schoolgebouw voor de wijken Elementen en Schenkel te realiseren voor de bestaande scholen en uitbreiding van CBS De Hoeksteen en OBS De Piramide. Er is behoefte aan een nieuwe groot schoolgebouw, doordat in de toekomst een leerlingentoename wordt verwacht en de huidige schoolgebouwen verouderd zijn. Uit het regionaal beleid blijkt dat knooppunten uitstekende vestigingsplaatsen zijn voor onderwijsinstellingen. Het planvoornemen voorziet in ontwikkelingen dichtbij een vervoersnetwerk. Het realiseren van een schoolgebouw voor beide scholen op deze locatie kan gezien worden als een strategische ontwikkeling op een uitstekende vestigingslocatie buiten het centrum. Volgens het gemeentelijk beleid is het streven naar een efficiënte benutting van de onderwijsgebouwen om het soort onderwijs per wijk/ kern zoveel mogelijk op maat en naar behoefte te huisvesten. Goed onderwijs verdient een fris en duurzaam schoolgebouw om optimaal les te geven aan de leerlingen in Nissewaard. Het planvoornemen voorziet in een nieuw gebouw om onderwijs op maat en naar behoefte van de omliggende wijk te voorzien. Een nieuw schoolgebouw op deze locatie draagt bij aan de ontwikkeling van onderwijs en de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsbeleid bestaande uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, vastgesteld op 1 augustus en naderhand meerdere malen herzien.
Uit de kaart van de Omgevingsvisie is op te maken dat het plangebied ligt binnen of in de buurt van de volgende beleidslagen:
Behouden en versterken landschappen
De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies. De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.
Afbeelding 7: uitsnede kaart Omgevingsvisie - Behouden en versterken landschappen
Binnenstedelijk groen
Binnenstedelijk realiseert de Provincie gezamenlijk met de steden een fijnmazig groenblauw recreatief netwerk van groenblauwe schoolpleinen, groenblauwe daken, groenblauwe winkelcentra, groenblauwe bedrijfsterreinen en parken. Een netwerk op het niveau van het landschapspark Zuidvleugel dat zich uitstrekt tot buiten de stadsranden, met als drager het karakteristieke cultuurhistorische watersysteem van Zuid-Holland met lijnen als de Rotte, Vliet, Schie en Oude Rijn. Hiertoe worden de mogelijkheden verkend van een scorekaart en een groenfonds.
Voor het ontwikkelen van een groenblauwe leefomgeving in en om de stad werkt de Provincie samen met de steden aan een scorekaart. Dit betreft een kwalitatieve en kwantitatieve scorekaart voor verschillende te onderscheiden gebieden. De scorekaart geeft richting aan natuurinclusieve nieuwbouw, renovatie en het klimaatbestendig maken van woningen; de basiskwaliteit aan groen van woon- en werkgebieden en de toegankelijkheid van groen.
Afbeelding 8: uitsnede kaart Omgevingsvisie - Binnenstedelijk groen
Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen
De provincie zorgt ervoor dat het Natuurnetwerk in Zuid-Holland compleet is inclusief de ecologische verbindingen. Dit behelst het hiertoe verwerven en inrichten van grond.
Het provinciale natuurbeleid is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de biodiversiteit in de provincie. De realisatie (verwerving, inrichting en beheren) van de restantopgave aan ‘nieuwe natuur’ ten behoeve van het Natuurnetwerk Nederland draagt daaraan bij. Met deze beleidsbeslissing beoogt de provincie invulling te geven aan de Zuid-Hollandse bijdrage aan versterking van de mondiale biodiversiteit. Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier recreëren, met een aantrekkelijke groene en gezonde leefomgeving.
Via deze beleidsbeslissing wordt bijgedragen aan:
Afbeelding 9: uitsnede kaart Omgevingsvisie - Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen
Concentratie (boven)regionale (centrum)voorzieningen
Bovenregionale en regionale (centrum)voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in stedelijke centra en bij multimodale HOV-knooppunten. Dit beleid draagt bij aan de vitaliteit en daarmee de kwaliteit van stedelijke agglomeraties en centra. Het provinciaal concentratiebeleid voor kantoren, detailhandel en voorzieningen draagt bij aan de vitaliteit en daarmee de kwaliteit van stedelijke agglomeraties en centra. De provincie vindt het wenselijk dat gemeenten bovenlokale voorzieningen zoveel mogelijk realiseren nabij of in de directe omgeving of invloedssfeer van een multimodaal HOV-knooppunt. Daarbij maakt de provincie op basis van aard en omvang onderscheid naar bovenlokale centrumvoorzieningen (bv musea, bioscopen, theaters) en overige bovenlokale voorzieningen (bv onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, grootschalige sportvoorzieningen en megabioscopen)
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.
Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. De ladder in relatie tot het planvoornemen is nader toegelicht in subparagraaf 3.1.4. Uit deze toets volgt dat het plan voldoet aan de ladder.
Afbeelding 10: uitsnede kaart Omgevingsvisie - Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied bevindt zich in de buurt van een gebied waar het de regel is om landschappen te behouden en te versterken. De voorgenomen ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingepast met behoud van bestaande functies, zodat het landschap niet wordt aangetast. Ook wordt er rekening gehouden met binnenstedelijk groen. Zo wordt de locatie zo veel mogelijk groenblauw en natuurinclusief ingericht. Het plangebied bevindt zich dicht bij een Natuurnetwerk Nederland verbinding. Met de voorgenomen ontwikkelingen wordt hier rekening mee gehouden, zodat het natuur niet wordt aangetast. Daarnaast worden de ontwikkelingen gerealiseerd in een stedelijk centrum en dichtbij een HOV-knooppunt. Dit versterkt de vitaliteit en de kwaliteit van het gebied. Ten slotte zorgen de ontwikkelingen dat bestaande stads- en dorpsgebied beter benut worden. De herstructurering van het gebied zorgt ervoor dat de bebouwde ruimte beter benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.1.4 doorlopen.
Uit de kaart van de Omgevingsverordening is op te maken dat de volgende artikelen van invloed zijn op het plangebied:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
1.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
De voorgenomen ontwikkelingen passen qua aard en schaal binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorzien derhalve geen wijzigingen op structuurniveau.
2.
Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
Afbeelding 11: uitsnede kaart Omgevingsverordening - Beschermingscategorie 1
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Het plangebied bevindt zich in de buurt van een gebied met beschermingscategorie 1. Hier wordt rekening mee gehouden en er wordt voldoende afstand tot het gebied bewaard. Het planvoornemen voorziet in ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Ook is in paragraaf 3.1.4 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze aspecten maken ruimtelijke ontwikkeling mogelijk.
Het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam 2020 is op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld als streekplan en op 9 november 2005 door de regioraad van de stadsregio Rotterdam als regionaal structuurplan. Dit document bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten en een periode van vijftien jaar (2005-2020).
De kern van het RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving. Het plan geeft aan dat een knooppunt in de verkeer- en vervoersnetwerken, waar ook een intensieve stedelijke ontwikkeling plaatsvindt een strategische ontwikkeling is. Vanwege hun goede bereikbaarheid zijn knooppunten uitstekende vestigingsplaatsen voor kantoren, stedelijke woonmilieus en publiekstrekkende voorzieningen zoals onderwijsinstellingen en vrijetijdsvoorzieningen (mits de milieukwaliteit dat toelaat). Ook zijn er projecten opgestart om het onderwijsaanbod beter af te stemmen op het bedrijfsleven en om leerlingen te stimuleren onderwijs te blijven volgen om zo het percentage laaggeschoolde arbeiders uiteindelijk te reduceren. Ook komt naar voren dat voorzieningen die te groot zijn voor de binnenstad het beste kunnen worden gesitueerd nabij de knooppunten als ze een intensief ruimtegebruik kennen.
Uit het plan blijkt dat verstedelijking wordt gesitueerd in de gebieden die zijn aangeduid als bestaand en te ontwikkelen stads- en dorpsgebied en bedrijventerreinen en bestaand, te ontwikkelen en te transformeren haven- en industriegebied. Bij verstedelijking gaat het om het oprichten van bouwwerken ten behoeve van woongelegenheid, werkgelegenheid en daarbij horende stedelijke voorzieningen (winkels, onderwijs, cultuur, vermaak, sportvelden, e.d.).
Het planvoornemen voorziet in ontwikkelingen dichtbij een vervoersnetwerk (metrohalte op 900 meter / 12 minuten lopen). Het realiseren van een onderwijsinstelling op deze locatie kan gezien worden als een strategische ontwikkeling op een uitstekende vestigingslocatie buiten het centrum. De ontwikkelingen dragen daarnaast bij aan lopende projecten om leerlingen te stimuleren. Het plangebied bevindt zich in een bestaand stads- en dorpsgebied en is volop in ontwikkeling. Het oprichten van een onderwijsvoorziening draagt bij aan de verstedelijking van het gebied.
Op 13 mei 2009 heeft het gemeentebestuur (van de voormalige gemeente Spijkenisse) de gemeentelijke structuurvisie voor de periode 2010-2020 vastgesteld.
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Spijkenisse op hoofdlijnen weer. De visie is het uitgangspunt voor de politieke agenda. Geen dichtgetimmerd eindplan, maar het vertrekpunt van de gemeente voor gesprekken met hogere overheden, marktpartijen en partners om ontwikkelingen en investeringen in de stad te initiëren. In de visie zijn de volgende kernkwaliteiten geformuleerd;
De Structuurvisie biedt negen punten voor de politieke agenda van het gemeentebestuur van Spijkenisse: ideeën voor verbeteringen in negen gebieden. Het plangebied is niet gelegen in één van deze negen gebieden.
In de visie is geen specifiek beleid ten aanzien van onderwijsvoorzieningen opgenomen.
Afbeelding 12: uitsnede gemeentelijke structuurvisie (plangebied is rood omcirkelt)
De gemeenteraad heeft op 6 december 2017 het visiedocument (ontwikkelperspectief voormalige groeikern Spijkenisse) vastgesteld. In het visiedocument zijn de kansen geduid die kunnen bijdragen aan de toekomstbestendigheid van Nissewaard. Vier principes vormen de basis voor een verrassend, veelzijdig, veerkrachtig, vitaal en verbindend Nissewaard in 2040: bouw meer verschillende woningtypes in Nissewaard, verbeter de bereikbaarheid, zorg voor meer en gevarieerder werkgelegenheid en realiseer meer groen.
Daarnaast liggen er kansen in de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen rondom metrostations. De stationsgebieden worden nog niet optimaal benut: dit kunnen plekken van doelbestemming worden. Hier liggen mogelijkheden tot een mix van functies en verdichting in de vorm van retail, bedrijven, andere woonvormen, studentenhuisvesting, starterswoningen, onderwijsinstellingen en slimme oplossingen voor parkeren. De focus op korte termijn ligt hierop ook onder andere om het onderwijs met de arbeidsmarkt te verbinden rondom metrostations. Er wordt ingezet op de ontwikkeling van werkgelegenheid, onderwijs en ruimte voor ondernemerschap.
Het planvoornemen zorgt ervoor dat er een onderwijsinstelling in de buurt van het metrostation Spijkenisse Centrum wordt gerealiseerd, op circa 1 km afstand / 12 min lopen. Het plan draagt derhalve bij aan de uitvoering van het visiedocument.
Op 29 april 2010 is de Groenstructuurvisie Spijkenisse vastgesteld. Deze structuurvisie zet in op het verbeteren van de samenhang tussen het groen en het verbeteren van de kwaliteit van het groen. In de visie wordt het omliggende landschap nog nauwer bij de stad betrokken. De groenstructuurvisie is de leidraad voor de komende jaren.
Binnen het verstedelijkt gebied van Rotterdam staat Spijkenisse aan de top van de groene gemeenten. Toch wordt in de Structuurvisie expliciet aandacht gevraagd voor de groenstructuur. Er is genoeg groen, maar niet altijd zichtbaar en bereikbaar. In de huidige situatie schiet met name de samenhang in de groenstructuur tekort.
Het doel van de groenstructuurvisie is een basis te leggen voor meer samenhang binnen de groenstructuur en de eigen identiteit van de afzonderlijke delen in de groenstructuur te versterken.
De groenstructuurvisie richt zich op de lange termijn en op het schaalniveau van de gehele stad. Het groen op buurt- en wijkniveau komt gedetailleerd aan de orde bij de uitwerking van de groenstructuur.
De groene lijnen hebben ook een belangrijke ecologische functie als corridors voor bijvoorbeeld kleine zoogdieren, vleermuizen, vogels, vlinders, libellen en andere insecten om zich te verplaatsen vanuit het buitengebied de stad in en uiteraard ook andersom.
In het gewenste totaalbeeld van groene lijnen vormen de groene verbindingen gezamenlijk een groen raster over de stad. Er is sprake van een structuur van 'groene vingers', die vanuit het buitengebied de stad in 'grijpen'. Het totale raster vormt een fijnmazige dooradering van groen in de stad.
Afbeelding 13: uitsnede uit de groenstructuurkaart (plangebied is rood omcirkelt)
Het plangebied ligt aan de Oude Maas. De dijk is aangeduid als onderdeel van het landschappelijk groen, als stadspark (Maasboulevard). Het schoolgebouw komt aan deze groenstructuur te staan.
Coalitieakkoord Nissewaard Samen voor elkaar!
In het coalitieakkoord geeft het college aan wat de speerpunten zijn en welke doelen zij in de periode 2018-2022 wil bereiken. Op het gebied van onderwijs is het streven naar kwalitatief goed en bereikbaar onderwijs, waar iedere inwoner voldoende opleiding krijgt om volwaardig te participeren in de samenleving. Hierbij zijn er de volgende visiepunten gegeven:
Bestuurlijk akkoord Onderwijshuisvesting Nissewaard 2018-2022
Het bestuurlijk akkoord Onderwijshuisvesting Nissewaard stelt het kader voor ontwikkelingen op het gebied van onderwijshuisvesting voor de korte termijn (2018-2022). Onderwijshuisvesting is meer dan enkel een gebouw dat ruimte biedt aan onderwijs. Een goede, gezonde en functionele inzet van onderwijshuisvesting kan een belangrijke bijdrage leveren aan een optimale ontwikkeling en ontplooiing van alle Nissewaardse jeugd van 0-18 jaar en aan de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk.
Tot het taakveld Onderwijshuisvesting behoren de gemeentelijke taken op het gebied van onderwijshuisvesting voor openbaar en bijzonder onderwijs:
Sinds 2015 zijn schoolbesturen budgetverantwoordelijk voor het totale onderhoud en de aanpassing van hun gebouw(en). Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor het bieden van adequate huisvesting en bekostiging van (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van scholen, evenals de gymnastieklokalen. De gemeente beschikt dus over huisvestingsgelden, de besturen over middelen voor het onderhoud en beiden moeten hierin samenwerken. De afspraken vanuit deze samenwerking kunnen vastgelegd worden in een Integraal huisvestingsplan (IHP) waarin het beleidskader geformuleerd wordt op basis waarvan vervolgens keuzen gemaakt worden m.b.t. hoe om te gaan met de verschillende onderwijslocaties in de gemeente Nissewaard.
Het planvoornemen zorgt ervoor dat er een nieuw gebouw voor een onderwijsinstelling wordt gerealiseerd. Het plan draagt derhalve bij aan de uitvoering van het onderwijsbeleid.
Het planvoornemen is niet in strijd met de structuurvisie en de andere documenten. Het planvoornemen is in lijn met het onderwijsbeleid en draagt bij aan de uitvoering hiervan.
De milieueffectrapportage beoordeling (m.e.r.-beoordeling) is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
De verplichting tot het volgen van deze procedure, is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
Het project bestaat uit het maken van een bestemmingsplan en de realisatie van een schoolgebouw voor twee basisscholen met verhuurbare sporthal en een kinderopvanglocatie. Een dergelijke project kan worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject zoals vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D 11.2.
Doordat het project echter ruim onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 blijft, geldt geen verplichting voor het opstellen van een milieueffectrapportage.
Wel is de m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient namelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16, lid 2 en 3 Wet milieubeheer. Hierbij moet rekening worden gehouden met de onderstaande drie hoofdcriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn:
Door AGEL is er een m.e.r.-beoordeling opgesteld. Dit rapport is als Bijlage 1 bijgevoegd.
De conclusie van deze m.e.r.-beoordeling is dat het plan, rekening houdend met de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen belangrijke negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden en de kenmerken en de potentiële effecten van de ontwikkeling.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard hebben besloten over de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor de bouw van het IKC Elementen-Schenkel, die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan IKC Elementen-Schenkel.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling die ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is uitgevoerd, blijkt dat er geen significante nadelige gevolgen voor het milieu zijn die het maken van een milieueffectbeoordelingsrapport of een milieueffectrapport rechtvaardigen. Burgemeester en wethouders hebben besloten dat er volstaan kan worden met de opgestelde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het besluit is toegevoegd als Bijlage 2.
Roelofs heeft namens de gemeente Nissewaard een notitie opgesteld waarin de verkeerskundige gevolgen van het planvoornemen zijn beschreven. Deze notitie is als Bijlage 3 bijgevoegd.
Parkeren
Bij een schoolgebouw met een omvang zoals is voorzien in De Elementen is een grote (piek)belasting voor parkeren te verwachten. De kinderen worden met de auto naar school gebracht en daarnaast zijn parkeerplaatsen noodzakelijk voor het parkeren door personeel.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de parkeerkentallen uit CROW publicatie 381.
Rekenmethode halen en brengen
Conform het nieuwe beleid van de gemeente Nissewaard wordt voor het halen en brengen gebruik gemaakt van de volgende rekenmethode:
Rekenmethode parkeren personeel
Voor het bepalen van de benodigde parkeerplaatsen voor het personeel wordt onderscheid gemaakt in twee functies: het kinderdagverblijf en de twee basisscholen. Voor het personeel van het IKC is gerekend met de kentallen welke zijn opgenomen in het parkeerbeleid van de gemeente Nissewaard voor “Rest Spijkenisse”:
• Basisschool: 0,8 parkeerplaatsen per lokaal;
• Kinderdagverblijf: 1,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in Bijlage 3 heeft een berekening plaatsgevonden van de parkeerbehoefte. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in onderstaand tabel.
Tabel berekening parkeerbehoefte
In totaal zijn er 100 parkeerplaatsen nodig, waarvan 26 vaste parkeerplaatsen voor personeelsleden en 74 parkeerplaatsen voor het halen en brengen.
Het berekende hoge aantal van 100 parkeerplaatsen is datgene wat gerealiseerd dient te worden conform het beleid van de gemeente bij een schoolgebouw van deze omvang. Binnen het beleid zijn echter wel mogelijkheden het aantal benodigde parkeerplaatsen te optimaliseren. Een aantal mogelijkheden hiervoor zijn in het rapport in Bijlage 3 toegelicht.Er is gekeken naar:
Verkeersproductie
Op basis van dezelfde uitgangspunten als hierboven beschreven is een berekening opgesteld van het aantal voertuigbewegingen dat zal worden gegenereerd door de scholen. Basis hiervoor is de berekening van het aantal voertuigen voor het halen en brengen en het aantal auto's dat wordt gebruikt door docenten.
Het aantal voertuigen voor halen en brengen is berekend aan de hand van het aantal leerlingen, het percentage van de leerlingen dat met de auto komt en een correctie voor meerdere kinderen in 1 auto conform de bovenstaande rekenmethode. Dit aantal auto's is vermenigvuldigd met 4, want de meeste ouders/verzorgers brengen of halen zowel ’s ochtends als ‘s middags hun kinderen. Beide acties bestaan uit twee ritten en dus in totaal 4 voertuigbewegingen.
Voor de docenten en begeleiders van de peuteropvang en buitenschoolse opvang wordt aangenomen dat ze in de ochtend komen en in de middag weer naar huis gaan. In totaal leveren die dus 2 bewegingen per parkeerplaats op.
Tabel berekening verkeersproductie per schooldagetmaal
In totaal zijn er dus circa 940 motorvoertuigen per schooldagetmaal te verwachten als gevolg van realisatie van de nieuwe school. Belangrijke nuancering bij deze cijfers is dat het verkeer dat wordt gegenereerd op etmaalbasis is berekend en dat het overgrote deel geconcentreerd in circa 2x30 minuten moet worden afgehandeld.
Op basis van hetgeen is beschreven kan worden geconcludeerd dat er circa 940 motorvoertuigen per schooldagetmaal gegenereerd zullen worden als gevolg van de bouw van de school. Deze voertuigen zullen voor het overgrote deel worden toegevoegd aan de circa 3400 motorvoertuigen die volgens het verkeersmodel in 2030 per etmaal gebruik zullen maken van de Oude Maasweg. Daarmee komt het totaal aantal voertuigen op de Oude Maasweg op maximaal 4.400 mvt/etmaal. Een waarde die goed past bij de wegcategorie en inrichting van de Oude Maasweg.
Aandachtspunt is wel de grote piekbelasting die valt te verwachten rondom de momenten dat kinderen worden gehaald en gebracht. Op basis van een eerste globale berekening met het intensiteitscriterium van SLOP kan worden gesteld dat wachtrijen aannemelijk zijn. Door een spreiding over 2 aansluitingen bij de aanleg van de rondweg wordt het verkeer beter verdeeld en zijn de verliestijden naar verwachting korter.
Een ander aandachtspunt is de scheiding van het bouwverkeer en het schoolverkeer tijdens de bouw van de woningbouwontwikkeling grenzend aan de locatie. Om de scheiding van bouwverkeer en schoolverkeer mogelijk te maken is een herziening nodig van de wegen rondom de hoogbouw. Door zowel route op de dijk als aan de voet van de dijk aan te leggen en deze met elkaar te verbinden ontstaat in eerste instantie een goede en flexibele mogelijkheid om bouwverkeer en schoolverkeer gescheiden af te kunnen wikkelen gedurende de bouwfase.
Na afronding van alle bouwactiviteiten blijven vervolgens beide wegen beschikbaar (die met elkaar verbonden zijn) wat als belangrijk voordeel heeft dat ouders de wijk kunnen verlaten zonder bijzondere verrichtingen als keren te hoeven verrichten met de bijbehorende risico’s van dien. Omdat er twee aansluitingen zijn op de Oude Maasweg zal deze afwikkeling ook vlotter verlopen dan bij een enkele verbinding.
Conclusie
Aan de wegen rondom het schoolgebouw is ruimte is voor 100 parkeerplaatsen en kiss&ride plaatsen. Het planvoornemen kan vanuit het aspect verkeer en parkeren uitgevoerd worden.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
AGEL adviseurs heeft een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 4 bijgevoegd. Het planvoornemen bestaat uit maatschappelijke functies (twee basisscholen, kinderopvang, gymzaal). De maatschappelijke functies zijn als milieugevoelige functies aan te merken.
Om na te gaan wat de invloed van de bedrijvigheid in de nabijheid van het project is, is in kaart gebracht welke bedrijvigheid op welke afstand van het projectgebied plaatsvindt:
Tabel richtafstanden bestaande bedrijven/inrichtingen
Het blijkt dat de afstand tussen de aanwezige bedrijvigheid en het bouwplan veel groter is dan de geldende richtafstanden (afstand tot restaurant circa 50 m en afstand tot bedrijventerrein Schenkel circa 300 m). De bestaande bedrijven leveren geen belemmeringen op voor de realisatie van het bouwplan en daarnaast leidt het bouwplan niet tot beperkingen van de omliggende bedrijven.
De maatschappelijke functies (twee basisscholen, kinderopvang, gymzaal) zijn tevens allen milieubelastende functies. Alle genoemde functies zijn functies met een milieucategorie 2, waardoor voor het bouwplan een richtafstand geldt van 30 meter.
Er wordt geconcludeerd dat de meest nabij gelegen geplande woontoren binnen de richtafstand van 30 meter is gelegen, te weten op ongeveer 17,5 meter. Gemotiveerd is dit toegestaan.
Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van de school op de omgeving
Omdat de siuering van de school niet voldoet aan de richtafstand tot de meest nabij gelegen geplande woontoren is er nader onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de school op de omgeving. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Dit onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting op de omgeving en deze te toetsen aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009)
Voor de scholen gelden conform de VNG-publicatie in beginsel de richtwaarden volgens stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), het maximale geluidniveau (LAmax) en de verkeersaantrekkende werking (Lih). Indien de richtwaarden uit stap 2 niet toereikend zijn, kan het bevoegd gezag na motivatie de richtwaarden van stap 3 hanteren.
Activiteitenbesluit
De scholen vallen onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Dergelijke inrichtingen dienen bij het bevoegd gezag melding te maken van een oprichting of wijziging van een inrichting. Voor de oprichting van de inrichting dient bij de melding een akoestisch onderzoek te worden bijgevoegd waarin de geluidsbelasting op de directe omgeving inzichtelijk wordt gemaakt en getoetst aan het Activiteitenbesluit.
In het Activiteitenbesluit zijn grenswaarden opgenomen voor de geluidsbelasting als gevolg van inrichtingen. De voor de inrichting relevante grenswaarden zijn opgenomen in artikel 2.17. De grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en maximale geluidniveau (LAmax) uit het Activiteitenbesluit komen overeen met de richtwaarden uit stap 3 van het gebiedstype ‘rustige woonwijk.
Toetsing en conclusie
De conclusie is dat de richtwaarden uit stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus in de dagperiode overschreden worden op meerdere geluidgevoelige bestemmingen rondom de school. Aan de richtwaarden uit stap 3 wordt wel voldaan. De overschrijdingen veroorzaakt door het stemgeluid van kinderen. Het bevoegd gezag kan in overweging nemen dat het stemgeluid afkomstig van de Elementenschool conform het Activiteitenbesluit buiten beschouwing worden gelaten. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de ruimtelijke inpasbaarheid van de Elementenschool wordt het stemgeluid wel beoordeeld. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig en stuit op overwegende stedenbouwkundige bezwaren. Het woon- en leefklimaat van de woningen of appartementen in de omgeving van de school wordt bij een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB uit het bouwbesluit (dit is de minimale eis uit het bouwbesluit voor nieuwbouw met een woonfunctie) gegarandeerd. De realisatie van de school is derhalve ruimtelijk inpasbaar en er is geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Voor wat betreft de invloed van het bouwplan op de (geplande) woontorens ten noorden van het bouwplan, geldt dat niet wordt voldaan aan de geldende richtafstanden van 30 meter.
Overeenkomstig het stappenplan bedrijven en milieuzonering is daarom akoestisch onderzoek uitgevoerd. Aan de richtwaarde van stap 3 wordt voldaan. De gemeente kan deze geluidsbelasting accepteren als cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting acceptabel is. Vanuit het bestemmingsplan Het Land De Dijk II is cumulatie van geluid lager dan 50 dB. Mede gezien deze lage gecumuleerde geluidsbelasting acht het bevoegd gezag de geluidsbelasting vanwege het stemgeluid door kinderen acceptabel. Hiermee wordt voldaan aan stap 3 van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering.
De bestaande bedrijven leveren geen belemmeringen op voor de realisatie van het bouwplan. Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het planvoornemen.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Econsultancy heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak zandig klei. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond bestaat plaatselijk uit matig siltig klei en zwak tot matig siltig, zeer tot matig fijn zand.
De bovengrond is plaatselijk zwak puinhoudend en zeer plaatselijk zwak baksteenhoudend. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bodem in zeer beperkte aard en mate puinresten in de bodem aangetroffen. Het puin is verdacht op het voorkomen van asbest in de bodem.
De bodem is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, zink, minerale olie en PCB. Plaatselijk is de ondergrond licht verontreinigd met PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten en de onderzochte parameters, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Het advies is om in verband met het aantreffen van puin(resten) wel om een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 te laten uitvoeren.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie'' (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Voor plaatsen waar een gevoelig gebruik van de bodem wordt gerealiseerd, zoals plaatsen waar kinderen spelen, dient bij voorkeur de bodemkwaliteit voor lood te voldoen aan de GGD-advieswaarden voor voldoende bodemkwaliteit. Meer informatie hierover is te vinden in de publicatie 'Toelichting - Lood in bodem en gezondheid' van 23 maart 2020 opgesteld door de Landelijke GGD-werkgroep bodem. Indien grond van elders wordt toegepast, dient hier rekening mee te worden gehouden.
Het bodemonderzoek naar asbest is uitgevoerd en bijgevoegd als Bijlage 7.
Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de bijmenging met puinhoudend materiaal. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stof(fen) voor deze situatie is/zijn (niet-)hechtgebonden asbest.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Het doel van het onderzoek in deze situatie is vast te stellen of de verdenking al dan niet terecht is en in hoeverre de bepalingsgrens wordt overschreden.
De bovengrond is plaatselijk zwak baksteenhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem is zowel zintuiglijk als analytisch géén hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen/plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Er bestaan volgens de onderzoekers dan ook géén milieuhygiënische belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging, alsmede de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta stellen het rijk en de provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De archeologie wordt geborgd in de gebiedsbestemmingsplannen Schenkel-Groenewoud en de Dijk en het Land. De archeologische dubbelbestemmingen zijn overgenomen uit die bestemmingsplannen.
Afhankelijk van het bouwplan kan het noodzakelijk blijken om archeologisch onderzoek uit te voeren.
Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedsgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Gemeentelijk kader
De raad van de voormalige gemeente Spijkenisse heeft op 21 maart 2012 de externe veiligheidsvisie “Spijkenisse Veiliger” vastgesteld. De basis van het in de visie geformuleerde beleid is dat de gemeente het door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) opgestelde kwetsbaarheidzonemodel hanteert bij de beoordeling van nieuwe planologische ontwikkelingen. Het kwetsbaarheidzonemodel is het instrument dat door de VRR gebruikt wordt om te bepalen in hoeverre een bepaalde ontwikkeling acceptabel is en welke aanvullende maatregelen eventueel geadviseerd worden. Bij een verantwoording van een nieuwe ontwikkeling laat de gemeente volgens deze visie de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid zwaar wegen. Het uitgangspunt is daarom dat het advies voortvloeiende uit het kwetsbaarheidzonemodel in principe gevolgd wordt. Afwijking van dit advies is mogelijk maar dient wel uitgebreid gemotiveerd te worden.
Het kwetsbaarheidszonemodel van de VRR, koppelt functies (zoals scholen, sportfuncties en winkels) aan:
De maatregelen die de VRR adviseert volgen uit de scenario's die op de plaats van de nieuwe functie op kunnen treden. Er worden drie type scenario's onderscheiden:
Het kwetsbaarheidszonemodel hanteert de volgende richtlijnen:
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het bouwplan vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de Oude Maas. De Oude Maas wordt aangemerkt als zeevaartroute van de corridor Rotterdam - Moerdijk. AGEL adviseurs heeft een nadere beschouwing over het aspect externe veiligheid opgesteld. Dit rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.
In onderstaand tabel is een overzicht gegeven van het invloedsgebied en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de Oude Maas.
Tabel vervoerscijfers gevaarlijke stoffen Oude Maas
Plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied
Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 40 meter. Omdat het bouwplan op ongeveer 90 meter van de oever wordt gerealiseerd zijn er geen directe ruimtelijke beperkingen.
Toetsing aan gemeentelijk kader
De ontwikkeling betreft een schoolgebouw. Dit wordt als een 'zeer kwetsbaar object' beschouwd. Dit houdt in dat voor de wenselijkheid van deze ontwikkeling het “worst case” scenario wordt gehanteerd. Zoals eerder is onderbouwd, ligt de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de Oude Maas. Over de Oude Maas vindt zeevaarttransport plaats met brandbare en toxische vloeistoffen en gassen.
De veiligheidsregio hanteert in het 'worst case' scenario een afstand vanaf het midden van de vaargeul voor het gebied waar iedereen komt te overlijden van 150 meter voor het toxische scenario respectievelijk 200 meter voor het hitte en druk scenario.
ypeT | ScenOms | LC100 | LC50 | LC10 | LC01 |
Brand, hitte | Maatgevend | 40 | 50 | 70 | |
Brand, hitte | Worstcase | 200 | 250 | 300 | |
Toxisch | Maatgevend | 65 | 80 | 150 | |
Toxisch | Worstcase | 150 | 650 | 1200 |
De afstand van het schoolgebouw tot het midden van de vaargeul bedraagt ongeveer 264 meter. Dit betekent voor het scenario brand/ hitte LC10 en voor het scenario toxisch tussen LC100 en LC 50. Dit houdt in dat dit in de letaliteitszone B valt en dat het integraal kindcentrum (IKC) aan harde kwaliteitseisen moet voldoen. Dit houdt in dat de VRR met deze ontwikkeling kan instemmen als haar advies wordt opgevolgd en zo een voldoende kwaliteitsniveau wordt bereikt in het verbeteren van de zelfredzaamheid van de kinderen van het IKC. Volgens ons beleid kan met het opvolgen van het VRR advies worden volstaan als de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Groepsrisico
Het bouwplan wordt op ongeveer 90 meter van de Oude Maas gerealiseerd. Daardoor bevindt het bouwplan zich binnen de zone van 200 meter en dient op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) inzicht te worden gegeven in het GR.
De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen moeten volgens de Regeling basisnet worden berekend aan de hand van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) en met behulp van het rekenprogramma RBMII (RisicoBerekeningsMethodiek II). HART en RBMII zijn echter nog niet geschikt om berekeningen uit te voeren voor vaarwegen met meer dan 10% zeevaart.
Volgens hoofdstuk 12 van de HART is het daarom voor zeevaart voldoende een kwalitatieve inschatting van de risico's te maken. Volgens het Definitief ontwerp basisnet water is het groepsrisico van de Oude Maas lager dan de oriëntatiewaarde en geldt dat er tot 2030 zeker nog een factor 2 ruimte is bovenop de hoogste beschouwde groeiscenario's voordat er een PR-10-6-contour op de oever zal komen of GR-knelpunten ontstaan. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen..
De gemeente is daarom van mening dat de hoogte van het groepsrisico geen belemmering vormt voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.
Zelfredzaamheid
De te realiseren basisscholen en de kinderopvang zijn functies waar minder zelfredzame personen aanwezig zijn. Dit betreffen met name de kinderen in de lagere groepen van de basisschool en de kinderopvang. Bij een dreigende situatie dient deze groep kinderen met behulp van zelfredzame personen, zoals leraren en begeleiders kinderopvang in veiligheid gebracht te worden.
De kinderen in de hogere groepen van de basisscholen en de aanwezigen in de verhuurbare gymzaal in de avond- en nachtperiode zijn wel als zelfredzaam aan te merken. Aangenomen kan worden dat deze personen zichzelf bij een calamiteit in veiligheid brengen.
Voor de zelfredzaamheid tijdens een BLVE of een toxische scenario, het vergroten van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid dienen de paragrafen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in Bijlage 8 raadgepleegd te worden.
Ontsluiting hulpdiensten
De ontsluiting van het plangebied is na het opstellen van Bijlage 8 gewijzigd en is er opnieuw gekeken naar de ontsluiting voor hulpdiensten en vluchtroutes. De ontsluiting voor hulpdiensten loopt nu via de ontsluiting van het schoolgebouw.
Afbeelding 15: ontsluiingsroutes voor hulpdiensten
Vluchtroutes
Bij calamiteiten op de Oude Maas, kan er gevlucht worden via de ontsluitingswegen van de locatie en te voet kan er ook gevlucht worden via de trappen over de metrobaan.
Afbeelding 15: vluchtroutes
Ten aanzien van externe veiligheid is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) om advies gevraagd.
De VRR adviseert voor de ontwikkeling zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde ‘Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR’ biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven. Hierbij is het zeer wenselijk om zorg te dragen voor een tweezijdige ontsluiting van de locatie, zodat aanwezigen in geval van een incident (op de Oude Maas) kunnen vluchten en de hulpdiensten het gebied, afhankelijk van het incident, van twee zijden kunnen bereiken.
Daarnaast worden er bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen geadviseerd. Het advies van de Veiligeheidssregio is bijgevoegd als Bijlage 9.
Er wordt voorzien in een adequate bluswatervoorziening. Er is op 30 meter van de locatie langs de onsluitingsweg vanaf de Theemsweg een bestaande bluswatervoorziening.
Tevens is het mogelijk omte vluchten langs de Hongerlandsedijk en indien er een voet-fietspad wordt aangelegd ook in de richting van de Theemsweg. Ook is het mogelijk om richting de Amerstraat te vluchten te voet of per fiets. Tijdens de bouw van de naastgelegen appartementen is het mogelijk om bij calamiteiten via het voet-/fietspad op de Hongerlandsedijk te vluchten. Als de bouw van de appartementen is afgerond, dan is de weg over de Hongerlandsedijk de tweede ontsluiting van de locatie.
De bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen worden meegenomen bij het ontwerp van het schoolgebouw. Hierbij gaat het om de volgende maatregelen:
Bouwkundige maatregelen
Installatietechnische maatregelen
Organisatorische maatregelen
De gemeente is initiatiefnemer en zal zorgen dat deze maatregelen worden meegenomen in de aanvraag omgevingsvergunning.
Advies veiligheidsregio naar aanleiding van wijziging vand e ontsluiting
Op 14 januari 2022 is er door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond gereageerd op de voorgestelde ontsluiting voor hulpdiensten en de vluchtroutes.
De Veiligheidsregio geeft aan dat het schoolgebouw zich bevindt binnen het effectgebied van een plasbrand op de Oude Maas, waardoor er maatregelen genomen moeten worden.
De ontsluiting H2 (Elementenweg en de Nieuw Hongerlandsedijk) zal bij een plasbrand op de Oude Maas niet voor hulpdiensten bereikbaar zijn. Via de ontsluiting H1 (oude Maasweg en aan de voet van de Nieuw Hongerlandsedijk) zal onder bescherming van de woontorens de school veilig te bereiken zijn. Dit is voldoende.
Voor het vluchten ligt trap 1 op voldoende afstand van de Oude Maas eb kunnen de aanwezigen via deze trap in veiligheid worden gebracht.
De gemeente is van mening dat het onderhavige bestemmingsplan geen belemmering vormt voor het groepsrisico. Volgens ons beleid kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording als de maatregelen van de VRR worden toegepast.
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft een advies uitgebracht. Het plan voorziet in de geadviseerde ruimtelijke aspecten. De bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen worden meegenomen bij het ontwerp van het schoolgebouw.
Algemeen
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Soorten van de Vogelrichtlijn
Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.
Soorten van de Habitatrichtlijn
Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.
Andere soorten
Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern of het Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.
Met betrekking tot de 'andere soorten' zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies. Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaatsvindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en - om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Econsultancy heeft in het plangebied een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 10 bijgevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek.
Soortenbescherming
Vogels
Broedvogels (nesten jaarrond beschermd)
Er is geen nader onderzoek benodigd naar de gierzwaluw, huismus, slechtvalk, grote gele kwikstaart, kerkuil, roek, buizerd, sperwer, havik, ransuil, boomvalk en ooievaar. Redenen hiervoor zijn dat er geen waarnemingen van deze soorten zijn gedaan in het gebied, geen nesten zijn gevonden of omliggende bebouwing buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden ligt.
Broedvogels categorie 5 (nesten soms jaarrond beschermd)
De bomen op de onderzoekslocatie zijn onderzocht op holtes en bastscheuren. Tijdens het veldbezoek zijn er geen zichtbare holtes of bastscheuren waargenomen in de onbegroeide bomen. In totaal zijn er drie grote nesten waargenomen, twee aan de noordelijke kant (circa 1,5 meter hoogte) en één aan de zuidelijke kant van het spoor in een boomkruin op circa 8 meter hoogte.
Overige broedvogels
Tijdens het veldbezoek is er een bezet houtduifnest aangetroffen buiten de onderzoekslocatie aan de zuidelijke kant van het spoor. Ook zijn er broedmogelijkheden aanwezig voor stadsduiven of kauwen onder het metroviaduct. De voorgenomen ingreep zal geen invloed hebben op de nesten die aangetoond zijn buiten de onderzoekslocatie. Het werken buiten het broedseizoen is voldoende om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen alleen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. Indien het groen toch binnen het broedseizoen gekapt dient te worden, zal voorafgaand hieraan door een ter zake kundig ecoloog geïnspecteerd moeten worden of er broedgevallen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen op de onderzoekslocatie
Tijdens het veldbezoek zijn er geen holtes of bastscheuren aangetroffen op de onderzochte bomen. Hierdoor worden verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen aanwezig op de onderzoekslocatie redelijkerwijs uitgesloten.
Verblijfplaatsen buiten de onderzoekslocatie
De omliggende bebouwing heeft diverse vleermuisgeschikte kenmerken, zoals open stootvoegen en raamdorpels, die indicatief zijn voor vleermuisverblijfplaatsen in de bebouwing. Gelet op de afstand tussen de voorgenomen ingreep (minimaal 50 meter) en de aard van de ingreep wordt geen effect op deze verblijfplaatsen verwacht, indien rekening wordt gehouden met de verlichting.
Foerageerhabitat
De plannen zullen echter geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat vormen. Door de voorgenomen ingreep zal het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het geding komen.
Vliegroutes
Tijdens de werkzaamheden kunnen bepaalde elementen hun functionaliteit tijdelijk of permanent verliezen. Indien een deel van de bosrand verdwijnt, blijft de metrobak als alternatief aanwezig en wordt een eventuele vliegroute niet verstoord. Tijdens de werkzaamheden dient er net zoals eerder genoemd rekening gehouden te worden met de verlichting.
Door gebruik te maken van verlichtingsarmaturen die naar beneden schijnen en daarmee zo min mogelijk strooilicht veroorzaken, worden de negatieve effecten van de werkzaamheden op de mogelijke verblijfplaatsen, foerageergebied- en of vliegroutes voorkomen.
Overige zoogdieren
De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor de steenmarter. Nader onderzoek is benodigd om de functie van de bosschage voor de steenmarter vast te stellen. Indien blijkt dat de onderzoekslocatie in gebruik is door desbetreffende soort dienen mitigerende maatregelen genomen te worden en dient mogelijk een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Zuid-Holland.
Het plangebied is aangepast en de bossschage / de geschikte habitat voor de steenmarter valt nu buiten het plangebied. Nader onderzoek is niet nodig.
Nader onderzoek naar de bever en tweekleurige bosspitsmuis wordt niet nodig geacht. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een groot deel van soorten grondgebonden zoogdieren, zoals de bosmuis, bunzing, dwergmuis, egel, haas, konijn, ree, veldmuis, wezel en woelrat. Bij de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen worden vergraven. Mits de zorgplicht in acht wordt genomen zijn geen aanvullende onderzoeken ten aanzien van deze soorten benodigd.
Reptielen, amfibieën en vissen
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd worden naar beschermde soorten reptielen, amfibieën en vissen. Desalniettemin dient er ten alle tijden rekening gehouden te worden met de zorgplicht.
Ongewervelden en vaatplanten
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd worden naar beschermde soorten ongewervelden, zoals libellen en vlinders en naar vaatplanten.
Toetsing aan gebiedenbescherming
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Solleveld & Kapittelduinen, bevindt zich op circa 17 kilometer afstand ten noord-westen van het plangebied. Het Natura-2000 gebied Oude Maas is niet stikstofgevoelig en ligt op 25 meter afstand.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 25 meter ten oosten van de onderzoekslocatie. Op onderstaand afbeelding is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Afbeelding 16: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland
Gelet op artikel 6.24 van de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland uit 2019 worden beperkingen opgelegd vanuit het kader van het Natuurnetwerk Nederland wanneer deze gelegen zijn in het Natuurnetwerk Nederland, of deel uitmaken van de strategische reservering van natuur. Beide vereisten zijn niet van toepassing op het plangebied. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Houtopstanden
De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.
Het verwijderen van nestgelegenheden dient buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden en is aandacht benodigd voor verlichting van omliggende vegetatie, metrobaan en watergang. Ook dient aandacht geschonken te worden voor de zorgplicht ten aanzien van algemene zoogdieren, amfibiesoorten en vissoorten.
Het nader onderzoek naar de steenmarter is uitgezet.
Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming (Wnb) en die is gericht op de bescherming van Natura 2000-gebieden ten behoeve van beschermde planten- en diersoorten en houtopstanden. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wnb is vastgelegd dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten van de provincie een project te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Samengevat betekent dat wanneer een plan gevolgen heeft voor het gebied, maar de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied niet in gevaar brengt, significante gevolgen zijn uitgesloten.
Omdat het plangebied op ruime afstand (meer dan 20 km) ligt van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied zal er naar verwachting geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden.
De emissie van de scholen is in de gebruiksfase vaak zeer beperkt. Alleen de verkeersbewegingen van en naar het schoolgebouw kunnen een (kleine) rol spelen. De DCMR Milieudienst Rijnmond stelt dat een dergelijke ontwikkeling beschouwd kan worden als een kleiner project en dat dit niet leidt tot relevante stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden.
Gezien de grote afstand tot het dichtstsbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied zal naar verwachting ook de bouwfase niet leiden tot relevante stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden.
Er zal een Aerius-berekening worden uitgevoerd als de rekentool beschikbaar is. Deze zal worden bijgevoegd bij dit bestemmingsplan voordat het wordt vastgesteld.
Voor dit plan is nog geen berekening van de depositie van stikstofverbindingen uitgevoerd. Er zijn naar verwachting geen effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Als de Aerius Calculator beschikbaar is zal worden gecontroleerd of dit voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase het geval is.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Econsultancy heeft een onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai en scheepvaartlawaai en een onderzoek industrielawaai uitgevoerd in het kader van het planvoornemen. De rapporten zijn als Bijlage 11 en respectievelijk als Bijlage 12 bijgevoegd.
Weg- en railverkeerslawaai
Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemming is gelegen in de geluidszone van de metrolijn Spijkenisse - Rotterdam, Donaulaan en de Rivierlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen nietgezoneerde wegen (Biesboschstraat en de nieuwe ontsluitingsweg) in het onderzoek betrokken.
De geluidsbelasting op het schoolgebouw bedraagt ten hoogste 43 dB als gevolg van de metro en ten hoogste 38 dB als gevolg van het wegverkeer. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 en 48 dB plaats. Verder wordt scheepvaartlawaai niet relevant geacht. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het effect van de nieuwe ontsluitingsweg inzichtelijk gemaakt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Voor de omliggende woningen is geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Industrielawaai
In het onderzoek is de geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen op het industrieterrein Botlek-Pernis op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Op het industrieterrein Botlek-Pernis bevinden zich inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Rondom het terrein ligt conform artikel 40 van de Wet geluidhinder een zone.
Het plangebied is gelegen in het werkingsgebied van het RAK. Op onderstaande afbeelding zijn de geluidscontouren weergegeven.
Afbeelding 17: geluidscontouren Botlek-Pernis
Het plangebied is gelegen in de groene zone. In de onderhavige situatie bedraagt de geluidsbelasting 49 dB(A) en voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A). Het nestgeluid maakt (nog) geen onderdeel uit van de gezoneerde geluidsbronnen op het industrieterrein Botlek-Pernis.
De gemeente betrekt nestgeluid vooralsnog niet bij de bepaling van het geluidniveau van het industrielawaai. Dit zal binnenkort wel gebeuren gezien het door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland aangenomen amendement om een aanpassing in het provinciaal omgevingsbeleid te doen, voor het onderwerp nestgeluid van afgemeerde schepen.
Wel wil de gemeente dat nestgeluid wordt betrokken bij het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevels van geluidgevoelige bestemmingen in verband met het heersende industrielawaai. Mocht nestgeluid in de toekomst alsnog bij de zones van de industrieterreinen betrokken moeten worden, zal in ieder geval voldaan zijn aan de eis voor het binnenniveau van 35 dB(A) uit het Bouwbesluit 2012.
Wanneer voor deze locatie het nestgeluid bij het industrielawaai wordt opgeteld, is de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse nog steeds ruim onder de 55 dB(A) zodat er geen extra geluidwerende maatregelen nodig zijn. Immers bij een volgens het Bouwbesluit verplichte geluidwering van 20 dB zal altijd worden voldaan aan de eerder genoemde maximale binnenwaarde van het Bouwbesluit.
Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
De locatie ligt naast de metrotunnel. Deze kan trillingen veroorzaken. Daarom is er een onderzoek gedaan naar de trillingsniveaus. Doel van het onderzoek is het prognosticeren van de trillingsniveaus in de toekomstige gevoelige ruimten van het schoolgebouw Elementen-Schenkel. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 13.
Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de richtlijnen conform SBR B relaterend aan nieuwe situaties. Het schoolgebouw zal op palen gefundeerd worden waardoor de kans op trillingshinder minimaal is.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Econsultancy heeft onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Dit rapport is als Bijlage 14 bijgevoegd.
Om aan te sluiten bij het Besluit NIBM is er een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Met de rekentool is het effect van de toename van verkeersbewegingen ten gevolge van het planvoornemen inzichtelijk gemaakt.
De verkeersgeneratie van het plan is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie. De gemeente Nissewaard is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een sterk stedelijke gemeente. De locatie van het plan is gelegen in de stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’. In onderstaande tabel is de volledige berekening van de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling opgenomen.
Tabel verkeersgeneratie plan
Uitgaande van de maximale bandbreedte genereert het totale plan 596,4 verkeersbewegingen per weekdag. Ten behoeve van pakketdiensten en het leveren van goederen wordt ervan uitgegaan dat hiervan 2% middelzwaar verkeer betreft.
Tabel toetsing NIBM (worstcase)
Uit de berekeningen blijkt dat de verkeersgeneratie van het toekomstige plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De maximale bijdrages van 0,50 en 0,10 ug/m3 voor respectievelijk NO2 en PM10 voldoen ruim aan de NIBM grenswaarde van 1,2 ug/m3. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek voor het plan is niet noodzakelijk.
Beoordeling concentraties stoffen
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool (2020) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van dichtstbij gelegen doorgaande weg, de Donaulaan, nergens meer bedragen dan de grenswaarde 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 21,2 ug/m3 in 2020 en 15,5 ug/m3 in 2030 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 18,4 ug/m3 in 2020 en 16,2 ug/m3 in 2030. De fijnstof (PM2,5) concentraties zijn nergens hoger dan 11,0 ug/m3 in 2020 en 9,0 ug/m3 in 2030 (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6,5 in 2020 en 6,0 dagen in 2030 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plaatse van het planvoornemen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van Waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:
Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door Waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.
Conform de ontwerpeisen van het Waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert daarbij de onderstaande waarden:
Het schoolgebouw ligt direct aan de Oude Maas. In overleg met het Waterschap is bepaald dat het schoolgebouw, het schoolplein en de verharding direct rond het gebouw mogen afwateren op de Oude Maas en dat er geen compensatie nodig is.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect water.
In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en in welke vorm er gebouwd mag worden.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de bestemmingen. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden.
In het navolgende wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
Bestemming Groen
De gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als groenbestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, beplantingen en overige bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – parkeren' zijn de gronden bedoeld voor parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – antennemast' zijn de gronden bedoeld voor een antennemast.
Bestemming Maatschappelijk
Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en bijbehorende terreinen. Deze bestemming maakt de ontwikkeling van de scholen en bijbehorend schoolplein mogelijk.
Bestemming Verkeer
Deze gronden zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied. Het gebied met de bestemming 'Verkeer' heeft de functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de Maatschappelijke bestemming. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, en nutsvoorzieningen mogelijk.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' is opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem. Hierbij is bepaald dat geen activiteiten zijn toegelaten die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan. Voor deze activiteiten kan een omgevingsvergunning worden verleend, mits er voldaan wordt aan de in dit artikel gestelde voorwaarden. Aan de omgevingsvergunning kunnen regels worden verbonden.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' is opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem. Hierbij is bepaald dat geen activiteiten zijn toegelaten die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan. Voor deze activiteiten kan een omgevingsvergunning worden verleend, mits er voldaan wordt aan de in dit artikel gestelde voorwaarden. Aan de omgevingsvergunning kunnen regels worden verbonden.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' is opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem. Hierbij is bepaald dat geen activiteiten zijn toegelaten die dieper reiken dan 400 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan. Voor deze activiteiten kan een omgevingsvergunning worden verleend, mits er voldaan wordt aan de in dit artikel gestelde voorwaarden. Aan de omgevingsvergunning kunnen regels worden verbonden.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk. Hierbij is bepaald dat gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen deze bestemming niet mogen worden gebouwd. Er kan hiervan ontheffing worden verleend door burgemeester en wethouders mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het waterschap.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten en tot de overschrijding van bouwgrenzen.
In dit artikel staat omschreven wat binnen de bestemmingsregeling, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels, onder strijdig gebruik wordt verstaan. Tevens is de parkeerregeling opgenomen met daarin vastgelegd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden.
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Het bestemmingsplan wordt op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een ieder ter inzage gelegd. Ook wordt het bestemmingsplan, in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de vooroverlegpartners aangeboden.
Het voorontwerp-bestemmingsplan "IKC Elementen-Schenkel Spijkenisse" heeft van 1 juni t/m 12 juli 2022 ter inzage gelegen. Tevens is het plan in vooroverleg gestuurd. Tijdens deze termijn zijn 6 vooroverlegreacties en 13 inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn ingediend tijdens de op 7 juni gehouden inloopbijeenkomst.
In Bijlage 15 zijn de vooroverlegreacties en de inspraakreacties samengevat en beantwoord. Tevens is aangegeven of de reactie leidt tot aanpassingen van het bestemmingsplan en op welke wijze dat is gebeurd.
Nadat de ontwerp fase is afgerond wordt het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. In een separate notitie worden de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeente verplicht bij een procedure waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.12 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld doordat een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer.
In artikel 3.1.6 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgesteld dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bouwplan moet (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd.
Er is door de gemeente een voorbereidingskrediet verleend voor de voorbereiding van het plan. Tevens is in de begroting een reservering is opgenomen voor de bouw van de school.