Plan: | Streefkerk, Bosstraat 13-27 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.BPbosstraat1327SKK-VG01 |
Woningbouwvereniging Beter Wonen beschikt aan de Bosstraat 13 tot en met 27 in Streefkerk over acht kleine 2-onder-1-kap woningen. Deze woningen zijn gedateerd en dringend aan vervanging toe. Plannen zijn ontwikkeld om de tweekappers te vervangen door 9 nieuwe rijwoningen.
Realisatie van de 9 woningen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is in dit bestemmingsplan een verantwoorde basis en een toepasselijke bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied ligt centraal in de kern Streefkerk, een dijkdorp aan de Lek. In figuur 1.1 is een weergave gegeven van de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' is vastgesteld op 4 november 2014. Het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied' (zie figuur 1.2). De bestaande woningen zijn voorzien van strakke bouwvlakken met een maximum goothoogte van 5 meter. De realisatie van de geplande woningen is binnen deze bouwvlakken niet mogelijk. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Dorpskernen'
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het relevante beleidskader kort beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Analyse omgeving plangebied
Streefkerk is ontstaan als dijkdorp aan de Lek en is uitgebreid in de polder. Het grootste deel van de bebouwing ligt binnendijks. De historische hoofdstructuur wordt gevormd door de dijk (Dorpsstraat), een oud polderlint (Kerklaan) en de (Beneden) Tiendweg. De Bosstraat loopt parallel aan de Kerklaan. Bebouwing aan de Bosstraat maakt deel uit van een projectmatig ontwikkelde woonwijk. De sprong over de Tiendweg is pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw gemaakt. Hier liggen de jongste woongebieden en een sportveldencomplex. In het dorp liggen enkele maatschappelijke voorzieningen waaronder de Hervormde kerk (100 m ten noorden van het plangebied), basisschool de Boomgaard aan de Kerklaan (50 m ten oosten van het plangebied) en een woonzorgcomplex aan de Bongerd.
Inrichting plangebied
De Bosstraat betreft een woonstraat met een smal wegprofiel. Langs de oostzijde staan acht 2-onder-1-kap woningen die zijn opgetrokken uit gemetselde muren met spouw en pannendak (zie figuur 2.1). De verouderde woningen bestaan uit één bouwlaag met zadeldak. Tussen elke tweekapper is ruimte voor het parkeren. Ook voor de ondiepe voortuinen is ruimte voor straatparkeren. De achtertuinen zijn relatief diep en grenzen aan de oostzijde aan een watergang.
![]() |
![]() |
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied (bron: DS milieu-consult)
Stedenbouwkundige verkaveling
De bestaande woningen zijn verouderd en dringend aan vervanging toe. De woningen zullen worden gesloopt en vervangen door 9 nieuwe rijwoningen. Gekozen is voor een blok van vijf woningen en een blok van vier woningen (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Stedenbouwkundige verkaveling
Gelijktijdig met de vervangende nieuwbouw vindt reconstructie van de riolering plaats en zal de Bosstraat worden heringericht. Langs de oostzijde van de Bosstraat worden over de volle lengte van het plangebied acht langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Tussen de parkeerplaatsen en de bouwkavels wordt een trottoir aangelegd. Ten behoeve van een aantrekkelijke inrichting van het openbare gebied worden tussen de parkeerplaatsen bomen geplant. Aan de zuidzijde van het plangebied is een parkeerterrein voorzien waar ruimte is voor 13 dwarsparkeerplaatsen.
Bouwmassa
De bouwmassa is afgestemd op de bestaande woningen in de omgeving. De voorgevelrooilijn sluit aan op de rijwoningen aan de noordzijde (Bosstraat 1 tot en met 11). De maximum goothoogte bedraagt 6 meter. Het bouwvlak is 11 meter diep. Buiten het aangegeven bouwvlak biedt de regeling bij dit bestemmingsplan de voor het woongebied in Streefkerk gebruikelijke ruimte voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van
andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Toetsing rijksbeleid
Op basis van jurisprudentie is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening omdat het aantal woningen binnen het plangebied met één woning toeneemt. In totaal worden acht 2-onder-1-kapwoningen gesloopt en vervangen door negen nieuwe rijwoningen. Herstructurering en kwaliteitsverbetering binnen bestaand stedelijk gebied voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Daarnaast raakt het planinitiatief geen rijksbelangen als genoemd in de SVIR en het Barro.
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 19 januari 2018)
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Ook ligt het plangebied in een gebied met 'bijzonder reliëf en aardkundige waarden' (donk). Deze plekken hebben vaak grote archeologische en aardkundige waarde. Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied binnen stads- en dorpsgebied en deels binnen de stads- of dorpsrand (zie figuur 3.1).
![]() |
![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Zuid-Holland
Verordening ruimte (geconsolideerde versie 19 januari 2018)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing provinciaal beleid
De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij de speerpunten 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied. Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4). In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de aspecten archeologie en bodem. Er is sprake van een kwalitatieve verbetering door vervanging van verouderde woningen.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is de toevoeging van één extra woning geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan blijkt uit de actuele provinciale woningbehoefteraming dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Molenwaard wordt uitgegaan van een behoefte van circa 1.700 woningen. Dit plan sluit hierop aan.
Regionale structuurvisie VISIE 2030 (Open, voor elkaar)
In de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren.
In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol. De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.
De visie 'open, voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
Regionale woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden
In antwoord op het door de provincie opgestelde woonbeleid heeft de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden een regionale woonvisie opgesteld. De regionale woonvisie is een uitwerking van de Visie 2030 en heeft als doel de regionale afstemming van woningbouwplannen te bevorderen en de beleidslijnen ten aanzien van woningbouw in de regio helder te krijgen.
Doel van de visie is om in te kunnen spelen op de veranderende dynamiek van de woningmarkt en de woonkwaliteit te verbeteren. De woonvisie gaat uit van investeren in nieuwbouw regio-breed, maar aangepast op de lokale vraag. Om hierin het onderscheid aan te kunnen geven wordt er in de visie onderscheid gemaakt in:
Streefkerk wordt gezien als een 'woondorp'. Woondorpen behouden hun kwaliteit door investering in particuliere woningen en de openbare ruimte. In woondorpen gaat het om het bedienen van de lokale vraag, zelden projectmatig, vooral door het binden van starters en doorstromers.
Naast nieuwbouw richt de Regionale woonvisie zich ook nadrukkelijk op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving. Omdat nieuwbouw maar een beperkte voorraadverandering teweeg brengt, is de kwaliteit van de bestaande voorraad in toenemende mate bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio.
Toetsing regionaal beleid
Het plan betreft een kleinschalig herstructureringsplan. Per saldo wordt één woning toegevoegd. De herstructurering is in lijn met de Regionale woonvisie doordat de kwaliteitsverbetering bijdraagt aan de leefbaarheid van Streefkerk.
Streefkerk is een woondorp, waarmee toevoeging van nieuwbouw mogelijk is, zonder regionale afstemming tot en met 5 woningen en tot een maximale groei van 0,7% per jaar tot 2020. Aangezien hieraan wordt voldaan, heeft er geen regionale kwalitatieve plantoets plaatsgevonden.
Toekomstvisie Molenwaard 2030 - Samen vooruit (2012)
De toekomstvisie is opgesteld in verband met de gemeentelijke herindeling in 2013. Met de toekomstvisie wil de gemeente de kernwaarden van het gebied vasthouden, ontwikkelen en stimuleren. Vanuit historische tradities en landschappelijke kwaliteiten streeft de gemeente naar een comfortabele en veilige woon- en werkomgeving in een levend, groen en duurzaam landschap. Dit alles binnen een sociaal hechte gemeenschap met actieve burgers en een ondersteunende gemeente.
Toetsing gemeentelijk beleid
Met de ontwikkeling van het voorgenomen plan wordt voorzien in de gemeentelijke doelstellingen zoals
opgenomen in de Toekomstvisie van de gemeente Molenwaard.
Omdat het plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' wordt een
nieuw bestemmingsplan opgesteld. De geldende bouwvlakken worden aangepast om de vervangende nieuwbouw mogelijk te maken. Sprake is van een duurzame kwaliteitsverbetering, passend binnen de bestaande bebouwing.
Herinrichting Bosstraat
Gelijktijdig met de vervanging van de bestaande 2-onder-1-kap woningen wordt ook de riolering vervangen en de Bosstraat opnieuw ingericht. Aan de zijde van de beoogde ontwikkeling worden langsparkeerplaatsen en een trottoir aangelegd. De Bosstraat blijft deel uitmaken van het 30 km/u-gebied van Streefkerk.
Parkeren
Ten behoeve van de ontwikkeling worden 8 langsparkeerplaatsen aan de Bosstraat en 13 dwarsparkeerplaatsen op het parkeerterrein aan de zuidkant van het plangebied gerealiseerd. Vanwege het nieuwe woningtype komen de parkeerplaatsen op eigen terrein te vervallen.
In totaal komen 6 (langs)parkeerplaatsen voor de bestaande woningen te vervallen. Deze moeten gecompenseerd worden. Vanwege de realisatie van 9 rijwoningen zijn daarnaast conform gebruikelijk parkeernormen 18 extra parkeerplaatsen benodigd, uitgaande van een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per eengezins-rijwoning. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen komt daarmee op 24. Realisatie van 21 nieuwe parkeerplaatsen betekent een tekort ten opzichte van de norm van 3 parkeerplaatsen. De gemeente Molenwaard acht dit tekort acceptabel omdat het parkeren ten opzichte van de huidige situatie aanzienlijk verbeterd en een duurzame inrichting van het openbare terrein met groenvoorzieningen opweegt tegen de realisatie van 3 extra parkeerplaatsen. Daarnaast moet worden bedacht dat sprake is van (sociale) huurwoningen waarbij regelmatig een wat lagere parkeernorm wordt toegepast.
Beleid en normstelling
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook ten aanzien van niet gezoneerde wegen aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Toetsing en conclusie
De bestaande woningen worden vervangen door nieuwe woningen binnen de bestaande dorpskern. Zowel de Bosstraat als de omliggende woningen zijn 30 km/u-wegen en daardoor niet gezoneerd. Omdat ook de rooilijn van de woningen nauwelijks wijzigt, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Een aanvaardbaar geluidsniveau ter plaatse van het plangebied is gewaarborgd.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de overwegende woonfunctie van het plangebied en de directe omgeving van het plangebied, kan het gebied worden getypeerd als rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde maatschappelijke voorziening ligt 50 m ten oosten van het plangebied (basisschool de Boomgaard). De school valt onder milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De centrumvoorzieningen van het dorp liggen ruim 120 m ten noorden van het plangebied. De voorzieningen zijn kleinschalig van aard en leiden hierdoor eveneens niet tot milieuhinder bij de nieuwe woningen.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde.
Toetsing
Volgens de professionele risicokaart vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie ter plaatse. Ook zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grotere afstand van het plangebied is wel een risicobron aanwezig, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Lek. Op dit traject (Corridor Amsterdam – Rijn) vindt vervoer plaats van de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 m, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 580 m tot het midden van de Lek en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het
bestemmingsplan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen
mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of
straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de vervanging van acht 2-onder-1-kap woningen door negen rijwoningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Opperduit, aan de noordzijde van de Lek. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016: 20,0 µg/m³ voor NO2, 18,0 µg/m³ voor PM10 en 11.1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,3 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden
gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken
of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is
van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende
bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden
gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe
bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangezien de grond reeds bestemd is voor woondoeleinden, is dit planologisch niet aan de orde. Gelet hierop is de bodemkwaliteit voldoende voor de beoogde functie. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is wel een actueel bodemonderzoek vereist. Dit onderzoek is uitgevoerd door DS milieu-consult. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:
De oorzaak van de sterk verhoogde gehalten aan kwik en lood in de diepere bodem is vermoedelijk terug te voeren op het aangetroffen puin. Formeel geven de sterk verhoogde gehalten aan kwik en lood in de diepere bodem aanleiding tot nader onderzoek om de omvang van de verontreiniging in beeld te brengen. Gezien het feit dat er ten behoeve van de bouw geen werkzaamheden dieper dan 0,6 meter minus maaiveld zullen worden uitgevoerd, wordt nader onderzoek zinvol noch noodzakelijk geacht. De bovengrond tot 1,4 m-mv kan als klasse wonen worden aangemerkt zodat sprake is van een leeflaag van voldoende dikte. Aanbevolen wordt met het bevoegde gezag hieromtrent in overleg te treden.
Of de verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA veroorzaakt zijn door luchtdepositie of een andere oorzaak kennen, is gezien de vele toepassingen van deze stoffen onduidelijk. De bodemverontreiniging wordt vooralsnog als een historische bodemverontreiniging aangemerkt. Ten aanzien van de verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA dient te worden opgemerkt dat voor deze stoffen (nog) geen streef-, achtergrond- en interventiewaarden bestaan op basis waarvan geoordeeld kan worden of er
al dan niet een saneringsnoodzaak bestaat. Verwacht wordt echter dat hierbij de door het RIVM opgestelde risicogrenzen als richtlijn zullen worden gehanteerd. Te dien aangaande zijn aanvullend onderzoek en sanerende maatregelen niet noodzakelijk.
Conclusie
De locatie wordt geschikt geacht voor wonen met tuin. Wel wordt aanbevolen overleg te voeren met het bevoegd gezag of de leeflaag met de verontreinigingen in de diepere bodem van voldoende dikte is. De eventueel bij de bouw vrijkomende (boven)grond kan zonder beperkingen binnen de locatie worden toegepast. Voor toepassingen buiten de locatie dienen de richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit te worden gevolgd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de (voormalige) gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.
Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025, moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud. Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.
Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap werken intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke pijler voor het op orde houden van het watersysteem.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is in de huidige situatie bebouwd. De acht 2-onder-1-kapwoningen grenzen met hun achtertuinen aan een watergang. De ondiepe voortuinen zijn grotendeels verhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kleidek op veen. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt en de laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m onder het maaiveld.
Waterkwantiteit
Direct langs het plangebied ligt volgens de legger van het waterschap een B-watergang (zie figuur 4.1). Het onderhoud van deze watergang ligt bij de aangrenzende eigenaren. Deze watergang heeft een gering belang voor het watersysteem. Hiervoor geldt beschermingszone van 1 meter.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede legger waterschap Rivierenland
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In of in nabijheid van het plangebied liggen geen KRW-waterlichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De acht bestaande 2-onder-1-kap woningen worden vervangen door negen rijwoningen. Daarnaast wordt de Bosstraat opnieuw ingericht en de riolering vervangen.
Waterkwantiteit
In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
In de bestaande situatie bedraagt de oppervlakte van de woningen circa 380 m2. In de nieuwe situatie zal het bebouwde oppervlak beperkt toenemen tot circa 470 m2. Dit betekent een toename van circa 90 m2. Daarnaast wordt aan de zuidkant van het plangebied een parkeerterrein aangelegd met een oppervlakte van circa 400 m2. De totale toename verharding komt daarmee op circa 490 m2 en blijft onder de 500 m2 waardoor watercompensatie niet aan de orde is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied ten noorden van het plangebied bedraagt 400 m. Op een afstand van 1,6 km en meer liggen enkele Natura 2000-gebieden (zie figuur 4.2).
![]() |
![]() |
Figuur 4.2 Beschermde natuurgebieden Wnb (bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden, de locatie van het plangebied binnen de bebouwde kom en de beperkte toename van het aantal woningen (één woning) kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 17 oktober 2017 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het rapport is opgenomen in bijlage 2. In het rapport worden de volgende conclusies getrokken:
Naar aanleiding van de conclusies uit de quickscan is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van de huismus met vaste rust- en verblijfplaats. Het rapport is opgenomen in bijlage 3. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat de bestaande woningen voor ten minste 11 huismussenpaartjes een nestlocatie bieden. De sloop van de woningen leidt tot het (tijdelijk) verdwijnen van deze nesten. Op grond hiervan dient ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden verkregen voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
De werkzaamheden voor het verkrijgen van de benodigde ontheffing worden momenteel uitgevoerd. In een activiteitenplan wordt beschreven welke compenserende en mitigerende maatregelen zullen worden getroffen. Op basis van dit activiteitenplan zal ontheffing worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Zuid-Holland, gedelegeerd naar Omgevingsdienst Haaglanden) voor het verwijderen van de nestlocaties en goedkeuring voor de te treffen maatregelen.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
Ten opzichte van de huidige situatie wordt één woning aan het plangebied toegevoegd. De totale ontwikkeling betreft de vervanging van acht 2-onder-1-kap woningen door 9 rijwoningen en overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.
Toetsingskader
Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
In het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' is het plangebied voorzien van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2 of bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst.
Een archeologisch bureauonderzoek is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. Op basis van het bureauonderzoek geldt een hoge archeologische verwachting voor het Mesolithicum. Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een pleistoceen rivierduin, waarop Streefkerk is ontstaan. Het plangebied ligt echter op de steil aflopende flank van dit smalle en langgerekte duin, waardoor dit niveau ter plaatse pas vanaf circa 5,0-7,0 m –mv wordt verwacht. Op die diepte brengen enkel heipalen verstoringen teweeg. Deze worden in het algemeen toelaatbaar geacht, zeker in relatie tot de reeds gefundeerde bestaande woningen, waarvan de bouwvlakken nagenoeg hetzelfde zijn als van de nieuwbouw.
De veen- en kleipakketten die het rivierduin afdekken zullen plaatselijk verstoord worden bij de sloop van de funderingen van de huidige bebouwing en de aanleg van de funderingen van de nieuwbouw en het verleggen van kabels en leidingen. In deze pakketten worden echter geen archeologische resten verwacht.
Conclusie
ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen
ontwikkeling. Het is echter nooit uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog
archeologische resten voorkomen. Voor eventuele vondsten geldt een meldingsplicht, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Woongebied
Op de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Woongebied' van toepassing. Tot deze woonbestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen.
De locatie voor de beoogde rijwoningen wordt in de vorm van een bouwvlak aangegeven. Deze locatie is afgestemd op de stedenbouwkundige verkaveling. Omdat de gedetailleerde invulling nog niet bekend is, is gekozen voor één bouwvlak voor de negen rijwoningen. Ook is het bouwvlak iets ruimer dan op de stedenbouwkundige verkaveling is opgenomen (bouwvlak 11 meter diep). De voorgevelrooilijn sluit aan op de rijwoningen aan de noordzijde (Bosstraat 1 tot en met 11).
Het maximale aantal woningen dat binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden, is opgenomen op de verbeelding. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' is ook de maximum goothoogte aangegeven op de verbeelding.
Naast het gebruik als wonen is ook een beroep of bedrijf aan huis mogelijk.
Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming strekt ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De dubbelbestemming komt overeen met de verwachtingswaarde zoals opgenomen op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Molenwaard en is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen'.
Voor het kostenverhaal over de gronden van Beter Wonen wordt een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de Beter Wonen. In deze overeenkomst wordt geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn en welke ten laste van Beter Wonen komen. Omdat het verhaal van de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
Communicatie met omwonenden
De initiatiefnemer heeft omwonenden tijdens een inloopavond op 8 februari 2018 geïnformeerd over de plannen voor de vervangende woningbouw en de herinrichting van de Bosstraat.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept-ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg op 26 april 2018 toegezonden aan diverse overleginstanties. Alleen van waterschap Rivierenland is een reactie ontvangen. Deze reactie is hieronder samengevat en beantwoord.
Waterschap Rivierenland
Reactie gemeente
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 25 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.