direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meloenstraat 9, Pijnacker
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.wp100200053-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Meloenstraat 9 te Pijnacker is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Ter plaatse worden diverse soorten gerbera's geteeld. De eigenaar wil het bedrijf uitbreiden en daartoe gronden aankopen van de gemeente aansluitend aan de bestaande kas. Uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering is het gewenst de nieuwe kas, die aan de bestaande kas wordt vastgebouwd, tot op 1 meter van de (nieuwe) zijdelingseperceelsgrens te bouwen. Dit past niet in het geldende bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' en de eveneens van toepassing zijnde '1e herziening Duurzame Glastuinbouwgebieden' en 'partiële herziening Agrarische Glastuinbouwbestemmingen'. Conform de geldende regels moet op een afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. De afstand van een kas tot de bestemming 'Wonen' moet 7 meter bedragen.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen zodat de minimumafstand tot de perceelsgrens kan worden verkleind naar 1 meter. Met dit wijzigingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt.

1.2 Plangebied

De locatie van de uitbreiding ligt aan de Komkommerweg en zal bij het adres Meloenstraat 9 worden gevoegd. Voor de eenduidigheid is zowel de bestaande locatie als de uitbreidingslocatie in het plangebied opgenomen. Kadastraal betreft het de percelen gemeente Pijnacker, sectie G, nummers 4984, 3207, 3208 en 4871 geheel en 4985, 3102, 3103, 5231 en 5234 gedeeltelijk. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan kassen en waterbassins. In de noordoosthoek is een reguliere woning aan het adres Komkommerweg 6 gelegen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een bestaande waterpartij en daaraan aanlsuitend de Komkommerweg. Aan de zuid- en westzijde is eveneens glastuinbouwgebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust)

1.3 Doel

Het doel van dit wijzigingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit wijzigingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit nog vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit kassen waar gerbera's worden geteeld. De percelen 5231 en 5234 liggen braak en zijn in eigendom van de gemeente. Ter uitbreiding van de bestaande kassen wil de eigenaar van Meloenstraat 9 (een deel van) de gronden van de gemeente aankopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: PDOK, bewerking Juust)

2.1.2 Toekomstige situatie

De bestaande kassen worden uitgebreid met ca. 20.000m2. De bebouwing wordt op 1 meter van de zijdelingse perceelsgrens en minimaal 12,5 meter van de bestaande woning Komkommerweg 6 gerealiseerd. Er is nog geen concreet bouwplan. Aan de oostzijde is een dam aanwezig richting de Komkommerweg. Uitsluitend bij teeltwisseling wordt deze dam gebruikt. Afwikkeling van het verkeer blijft plaatsvinden via de Meloenstraat. Om de uitbreiding mogelijk te maken zal een deel van een bestaande watergang gedempt worden. Elders in de nabijheid wordt een nieuwe watergang gegraven op hetzelfde waterniveau als de te dempen watergang. Op die manier wordt er in voldoende compensatie voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0003.png"

Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: bouwkundig bureau Van Leeuwen, bewerking Juust BV)

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuingbouwgebieden' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk sinds 7 november 2012. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw', waarop een bouwvlak aanwezig is. Conform de regels dient er minimaal op een afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. De afstand van een kas tot de bestemming 'Wonen' moet 7 meter bedragen.

Ter plaatse van de bedrijswoning geldt de functie-aanduiding 'bedrijfswoning'. Over het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij een verstoring van meer dan 100 m² op een diepte van 30 centimeter onder het maaiveld is in beginsel een archeologisch onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0004.png"

Afbeelding 4 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

De regels uit het geldende bestemmingsplan zijn gedeeltelijk herzien met de '1e herziening Duurzame Glastuinbouwgebieden' en 'Partiële herziening Agrarische Glastuinbouwbestemmingen'. Deze herzieningen zagen niet op wijzigingen in de afstand tot de perceelsgrens.

2.2.2 Planuitwerking

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bouwwerken en waterbassins op kortere afstand dan de voorgeschreven 5 danwel 7 meter tot de perceelsgrens te bouwen. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de minimum afstand tot de zijdelingse perceelgrens respectievelijk tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Wonen' als voorgeschreven in:

  • a. sublid 4.2.2. onder b (gebouwen en warmteopslagtanks),
  • b. sublid 4.2.2. onder c (kassen en andere bedrijfsgebouwen),
  • c. sublid 4.2.2. onder d (waterbassins),

per aangevraagde wijziging kan worden gesteld op minimaal 1 m, mits:

  • 1. is aangetoond dat daardoor de omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • 2. is aangetoond dat deze verkleining van de afstand vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • 3. is aangetoond dat de wijziging, in geval van verkleining van de afstand tot de bestemming 'Wonen', in vergelijking met de situatie vóór wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor het woon-en leefklimaat ter plaatse van de betreffende woning;
  • 4. daardoor de afstand tussen kassen en woningen binnen de bestemming 'Wonen' nergens minder dan 12,5 m kan bedragen."

Door het realiseren van de nieuwe bebouwing op 1 meter van de perceelsgrens worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering. De bebouwing tot op 1 meter van de perceelsgrens levert geen extra hinder op, de meeste kassen in dit gebied zijn nagenoeg op de perceelsgrens gebouwd. Maximale bebouwing is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt het meest gewenst, terwijl kleiner bouwen, gelet op de omgeving, niet leidt tot ruimtelijke kwaliteitswinst. Aan de oostzijde van het plangebied bedraagt de afstand van de nieuwbouw tot de woning Komkommerweg 6 in ieder geval 12,5 meter. Het bouwvlak van die woning is weliswaar groter, echter de bouwbepalingen belemmeren een verplaatsing of vergroting van de woning richting het plangebied, waardoor ook de afstand van 12,5 meter in de toekomst is gewaarborgd.

Het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.

De verbeelding van het wijzigingsplan is conform de systematiek van de verbeelding van het 'moederplan' 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' opgesteld. De regels van het moederplan en de daarop van toepassing zijnde herzieningen worden van toepassing verklaard, met uitzondering van de volgende regels:

'b. de afstand van gebouwen en warmteopslagtanks tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;

c. in afwijking van het bepaalde onder b, mag de afstand van kassen en andere bedrijfsgebouwen tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Wonen' niet minder dan 7 m bedragen;'

De afstanden (5 en 7 meter) worden beide gewijzigd in 1 meter.

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan (of een wijzigingsplan) een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen), die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het wijzigingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het wijzigingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten. Verwezen wordt naar het moederplan.

Bestemmingsregels en algemene regels
In dit wijzigingsplan is er uitsluitend sprake van een van toepassingverklaring van de regels uit het moederplan. Uitsluitend wordt geregeld dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 1 meter mag bedragen.

Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

De afstand van gebouwen tot de perceelsgrens heeft geen raakvlak met rijksbeleid. Met dit wijzigingsplan zijn geen rijksbelangen gemoeid. Een uitgebreide beleidsbeschrijving kan dan ook achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.

Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit wijzigingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

  • 1. Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering

De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan. Glastuinbouw en boom- en sierteelt staat de provincie alleen toe in de daarvoor aangewezen gebieden.

  • 2. Behouden en versterken landschappen

De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies.

De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.

  • 3. Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit

In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Inpassen
  • Aanpassen
  • Transformeren

Onderhavige ontwikkeling valt in de categorie 'Inpassen'. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

De ontwikkeling omvat het bouwen dichterbij de perceelsgrens. Er is sprake van efficiënt ruimtegebruik. Daarmee past de ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijziging op structuurniveau. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied.

Conclusie
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten' (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014) schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040 (uitnodigingsplanologie).

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat, is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vullen en vorm te geven.

Pijnacker-Nootdorp streeft naar een unieke landstedelijke identiteit in de randstedelijke netwerksamenleving. Pijnacker-Nootdorp heeft nu al, alle kenmerken van wat een “landstedelijk woonmilieu” wordt genoemd. In het groene buitengebied staan voornamelijk langs de linten toch nog bijna 600 woningen, een enkele kas en verschillende niet-agrarische bedrijfsopstallen. In de gemeentelijke visie zijn zowel deze bedrijven als de verspreid liggende kassen op termijn uit het groene buitengebied verdwenen. De verschillende soorten bebouwingslinten zijn karakteristiek voor het buitengebied. Op twee plekken (lint Oude Leede en Katwijkerbuurt) zijn twee gebiedsgerichte projecten gestart om de meer geconcentreerde glastuinbouw in het groene buitengebied te saneren. Dit gebeurt door toepassing van de ruimte voor ruimteregeling, op vrijwillige basis. Beoogd wordt de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden te vergroten.

Pijnacker-Nootdorp wil in de regio met duurzame en innovatieve bedrijven, waaronder de glastuinbouw, de economie versterken en streeft daarbij naar de glastuinbouw als deel van de internationaal georiënteerde Greenport. Op dit moment is de glastuinbouwcluster zowel wat betreft het aantal bedrijfsvestigingen als wat betreft de werkgelegenheid, de grootste sector in Pijnacker-Nootdorp. Het ruimtelijk beleid is erop gericht de glastuinbouw te concentreren in de duurzame concentratiegebieden. Deze glastuinbouwconcentratiegebieden binnen Pijnacker-Nootdorp hebben een gezamenlijke omvang van circa 750 hectare. Buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden is in het groene buitengebied nog een bescheiden hoeveelheid aan verspreid glastuinbouwareaal. Een aanzienlijk deel van dit areaal zal de komende jaren worden gesaneerd.

Een aandachtspunt voor het gebied 'Pijnacker West' waarbinnen het plangebied is gelegen (zie afbeelding 5) is dat binnen dit gebied alle percelen zijn ingezet voor glastuinbouw, er zijn nog veel onbebouwde percelen. De structuurvisie nodigt uit om efficiënter te verkavelen en de beschikbare ruimte optimaal te gebruiken door benutting van onbebouwde percelen. Door uitvoering van dit plan wordt een onbebouwd perceel efficiënt ingezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0005.png"

Afbeelding 5 | Uitsnede Ruimtelijke structuurvisie 2040 (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)

Nota uitnodigende Ruimtelijke Ordening.

Op 23 februari 2018 heeft de gemeenteraad integrale ruimtelijke beleidsregels vastgesteld. Aan glastuinbouwbedrijven wordt ruimte geboden om zich te moderniseren, herstructureren en verduurzamen. Daarbij dient nadrukkelijk aandacht te zijn voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De planlocatie is gelegen temidden van bestaande kassen en ligt niet aan de rand van het gebied. Het verzachten van overgangen tussen glas en buitengebied is daarmee in dit geval niet aan de orde. Het plan biedt de mogelijkheid voor de initiatiefnemer om zijn positie in een concurrerende markt te behouden en/of versterken.

Het plan past binnen de gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Over het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij een verstoring van meer dan 100 m² op een diepte van 30 centimeter onder het maaiveld is in beginsel een archeologisch onderzoek nodig. Er is nog geen concreet bouwplan beschikbaar. In het kader van de vergunningverlening moet worden beoordeeld of archeologisch onderzoek nodig is. Deze planwijziging ziet niet op het mogelijk maken van bebouwing op het perceel, maar uitsluitend op het afwijken van de afstand tot de perceelsgrens.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een (of wijzigingsplan) een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig. De ingrepen zijn beperkt van aard.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.

Milieuzonering dient twee doelen:
* Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
* Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Bouwstenen van milieuzonering

Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.

Categorie   Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand tov gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan (dus inclusief vergunningvrij aanbouwen) mogelijk is.

Functiemenging
De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. in de VNG-publicatie is aangegeven kan hier niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:

Categorie A 
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

De 'bedrijvenlijst - functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.

Milieuzonering in het plangebied

Het plangebied is gelegen in het kassengebied van Pijnacker West. Aan de westzijde is glastuinbouwgebied aanwezig. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan glastuinbouw. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een waterpartij en aansluitend de Komkommerweg. In de noordoosthoek is een reguliere woning (Komkommerweg 6) aanwezig.

Als we het omgevingstype ter plaatse van het plangebied willen bepalen moet in eerste instantie worden onderzocht in hoeverre de concentratiegebieden als 'gemengd gebied' in de zin van de VNG Publicatie Bedrijven en milieuzonering kunnen worden beschouwd. De concentratiegebieden kenmerken zich nu al, maar zeker in de gewenste toekomstige situatie, door een relatief groot aantal dicht op elkaar staande glastuinbouwbedrijven. In stedenbouwkundige zin kan men spreken van lintbebouwing met overwegend agro-industriële bedrijvigheid. Daarmee staat vast dat het omgevingstype van een 'rustige woonwijk', in de vorm van 'een rustig buitengebied' op de concentratiegebieden niet van toepassing is. Het omgevingstype 'gemengd gebied', in de vorm van 'intensief glastuinbouwgebied' is een geschiktere kwalificatie voor deze gebieden. Aldus leidt de toepassing van de VNG publicatie voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar tot een minimale richtafstand van 10 meter.

In de huidige kas worden gerbera's geteeld. Het telen van gewassen valt binnen categorie 2. De bijbehorende richtafstand, uitgaand van het omgevingstype gemengd gebied, is 10 meter. Deze afstand wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de glastuinbouw tot aan de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De woning aan de Komkommerweg 6 staat op ongeveer 13 meter van de perceelgrens af. Tussen dit perceel en het perceel waarop de kas gepland is ligt nog een sloot. Als de kas op meer dan een meter van de slootkant komt te staan is dit op voldoende afstand en wordt er voldaan aan de richtafstand. Milieuzonering is geen belemmering voor de uitbreiding van de kas.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

De planwijziging maakt geen nieuwe functies mogelijk, maar voorziet uitsluitend in gewijzigde bouwmogelijkheden. Vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening is geen bodemonderzoek nodig. Overigens is in het verleden voor een deel van het perceel wel een verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek uitgevoerd door Van der Helm Milieubeheer (rapportage 13 september 2012, Bijlage 1). Het onderzoek is onder meer uitgevoerd ter plaatse van het perceel kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie G, nummer 5231. Dit betreft het meest noordelijke terreindeel dat betrokken is in dit wijzigingsplan. Uit dat onderzoek blijkt dat er milieuhygiënisch gezien geen aandachtspunten zijn en het perceel geschikt is voor de (toen) voorgenomen herinrichting. Het gebruik van de gronden die betrokken zijn in dit wijzigingsplan is sinds de uitvoering van het onderzoek niet gewijzigd, waardoor deze resultaten nog bruikbaar zijn. Hoewel niet het gehele perceel waar nu uitbreiding is voorzien is onderzocht kan voor het terreindeel dat niet is onderzocht in ieder geval worden aangenomen dat er historisch gezien geen reden is om uit te gaan van een verdachte situatie. Dit is gebaseerd op het historisch onderzoek zoals dat in het onderzoek in de bijlage is opgenomen.

4.5 Externe veiligheid

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit wijzigingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Basisnet

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).

In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?
Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.

Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:

  • 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.

Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:

  • 3. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • 4. Hoogte van het groepsrisico;
  • 5. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  • 6. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.

Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.

Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:

  • I. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • II. de omvang van het groepsrisico;
  • III. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • IV. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.

Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid

Activiteitenbesluit

Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.

Vuurwerkbesluit 

Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.

De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour buiten de inrichting. Het plangebied valt wel binnen het invloedsgebied van MPM Oil aan de Cyclotronweg 1 te Delft. Dit bedrijf is een groothandel in smeermiddelen, koelvloeistoffen, ruiten-sproeierantivries en vergelijkbare producten voor transportmiddelen. In een viertal opslagvoorzieningen volgens PGS 15 worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. In geval van brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen. Volgens de QRA van 11/07/16, kenmerk 0242778.02, bedraagt het groepsrisico 0,38 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt echter buiten de PR 10-8 risicocontour zodat de bijdrage van de ontwikkelingen in het plangebied aan het groepsrisico verwaarloosbaar klein zullen zijn. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0006.png"
Tabel invloedsgebieden Inrichtingen


Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A13. Het plangebied ligt op ruim meer dan 200 meter van de A13. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het ruimtelijk plan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0007.png"
Tabel invloedsgebieden Rijkswegen

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen (zie paragraaf 2.2.3). Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.

De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.

Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.

Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 (zo ook ter hoogte van dit wijzigingsplan) ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.

De N470 ligt op ongeveer 250 meter van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor de N470 geldt vanwege het transport van GF3 een invloedsgebied van 355 meter. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de N470 ligt moet wel een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven (zie paragraaf 2.2.2) en ligt op ruime afstand (ongeveer 1.100 meter) van het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Er vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp100200053-4001_0008.png"
Tabel invloedsgebieden Buisleidingen

Aardgas

Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Deze leidingen vormen dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. De leiding ligt op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.

CO2

Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24 augustus 2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (1 februari 2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.


Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen over de A13 en de de N470

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A13 en de N470 maar in beide gevallen op meer dan 200m waardoor er geen berekening en/of verantwoording van het groepsrisico vereist. Er vindt over de A13 en de N470 echter wel transport plaats van gevaarlijke stoffen (giftige vloeistoffen en de giftige gassen). Daarom moet wel aandacht worden besteed aan het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.

Met dit bestemmingsplan worden uitsluitend de bouwbepalingen gewijzigd. De keuze om op dit perceel glastuinbouw toe te staan is reeds eerder gemaakt bij de vaststelling van het moederplan. Ter plaatse zijn de medewerkers van het betreffende bedrijf aanwezig. Verondersteld mag worden dat deze allen op eigen gelegenheid de kassen kunnen verlaten bij calamiteiten op de A13 of N470. Dit kan zowel via de Meloenstraat als via de Komkommerweg. De wijziging in de bouwbepalingen leidt niet tot een gewijzigde bereikbaarheid of bestrijdbaarheid bij calamiteiten op de genoemde wegen.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

Aan de Veiligheidsregio Haaglanden wordt advies gevraagd over het plan. Het advies zal bij de vaststelling van het wijzigingsplan worden verwerkt.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Met het plan wordt geen nieuw geluidgevoelig object of nieuwe geluidbron mogelijk gemaakt. Omdat ook aan de richtafstand uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voldaan is er geen aanleiding voor een akoestisch onderzoek.

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen waarmee rekening moet worden gehouden. Nieuwbouw vindt plaats buiten de zones van de planologisch beschermde waterleidingen.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Met dit wijzigingsplan worden bouwmogelijkheden in beperkte mate gewijzigd, dit leidt niet tot relevante extra vervoersbewegingen. Het plan draagt niet in betekenende mater bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming
Door Van der Helm milieubeheer is een stikstofberekening (Bijlage 2) uitgevoerd om te beoordelen of het plan negatieve effecten heeft op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstofdepositie zijn Westduinpark & Wapendal en Meijendel & Berkheide. Deze gebieden liggen op een afstand van respectievelijk 27 en 25 kilometer van het plangebied. Uit de berekening blijkt dat de werkzaamheden in het plangebied niet leiden tot een stikstofeffect hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op beschermde Natura 2000-gebieden.

Gronden aan de zuidzijde van de N470, gelegen op ca. 300 meter van de grens van het plangebied maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De uitbreiding van de kassen vindt niet plaats in de richting van dit natuurgebied en is op basis van het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan. De afstand van de nieuwbouw bedraagt minimaal 450 meter. De nieuwbouw heeft geen invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende natuurgebied.

Soortenbescherming
De locatie betreft een grasland. Er is geen sprake van kap van opgaande beplanting of sloop van bebouwing. Niet aannemelijk is dat er zich ter plaatse natuurwaarden hebben kunnen vestigen. In het kader van dit wijzigingsplan waarin uitsluitend een wijziging van de afstand van bebouwing tot de perceelsgrens wordt geregeld is het uitvoeren van een quickscan niet noodzakelijk.

4.10 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Aan de achterzijde van het perceel (de zijde van de Komkommerweg) ligt een bestaande dam. Deze dam zal alleen worden gebruikt bij teeltwisseling. De reguliere verkeersbewegingen blijven plaatsvinden via de Meloenstraat. Door dit wijzigingsplan wordt niet noemenswaardig extra verkeer afgewikkeld. De wegen ter plaatse zijn reeds ingericht op uitbreiding van glastuinbouwgebied. Er is geen sprake van uitbreiding van terrein voor glastuinbouw. De verkeerssituatie wijzigt niet. Wat parkeren betreft worden de bouwmogelijkheden wel vergroot, het bruto-vloeroppervlak neemt toe. Over een lengte van ca. 180 meter kan over een breedte van 4 meter (het verschil tussen 5 meter van de perceelsgrens en 1 meter van de perceelsgrens) aan beide zijden van het gebouw worden uitgebreid. Dit betreft ca. 1.440m2 extra bebouwing. De CROW-publicatie nummer 381, 'Toekomstbestendig parkeren', voorziet niet in bruikbare kengetallen voor glastuinbouw. Deze extra oppervlakte zal gelet op de totale omvang van het bedrijf slechts zeer beperkt leiden tot inzet van extra medewerkers. Uiteraard dient bij nadere planuitwerking wel voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor medewerkers. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer aan te tonen dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Ten behoeve van de planontwikkeling is reeds een grote waterpartij gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied. Deze blijft in stand en biedt voldoende bergingscapaciteit. Ter plaatse van de aansluiting van de bestaande kas met de nieuwe kas wordt een sloot gedempt. Compensatie (1 op 1) van deze te dempen sloot vindt elders plaats waarbij zorg gedragen wordt voor een vergelijkbaar waterniveau. De exacte locatie en uitvoering van deze compensatie wordt nog nader uitgewerkt. Bij de vergunningsaanvraag voor de bouw zal aangetoond moeten worden op welke wijze een en ander wordt gerealiseerd. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, aan artikel 4.2.2 wordt een sublid j. toegevoegd. Het hemelwater van de nieuwe kas wordt hergebruikt en geeft geen extra druk op de waterhuishouding.

Voor de herinrichting van het perceel is reeds een watervergunning door het Hoogheemraadschap van Delfland verleend met kenmerk 2020-020462. Daarin is met name ingegaan op de aspecten dempen en graven, behoud van de waterstructuur en de mogelijkheid om het water te kunnen onderhouden. Het wijzigingsplan heeft vrijwel geen effect op het beschermingsniveau tegen wateroverlast en de bouwmogelijkheden die het wijzigingsplan biedt. Verplichte watercompensatie is daarom niet nodig. Het bassin kan echter worden ingezet voor dynamische waterberging.

4.12 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Onder bouwplannen wordt mede verstaan de uitbreiding van een hoofdgebouw met meer dan 1.000 m². Daarvan is in dit geval sprake. Op dit moment zijn de te verkopen gronden nog in eigendom van de gemeente. Dat betekent dat de economische uitvoerbaarheid op dit moment afdoende verzekerd is. Wanneer het perceel daadwerkelijk verkocht wordt, zullen de kosten die met dit wijzigingsplan gemoeid zijn, in de koopovereenkomst op de koper worden verhaald. Zowel in de huidige situatie als in de (mogelijk) toekomstige situatie zijn de kosten anderszins verzekerd en is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Een exploitatieplan is niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg 
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg zijn 5 reacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beoordeeld in een nota van beantwoording (Bijlage 3). De waterparagraaf is naar aanleiding van de reacties aangevuld.

Ter inzage legging ontwerp wijzigingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.6 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpwijzigingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden zijn dan in de gelegenheid hun zienswijzen mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij het college van burgemeester en wethouders. Vaststelling van het wijzigingsplan gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 29 oktober 2020 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn 2 zienswijzen ingediend. Naar aanleiding daarvan is een stikstofberekening uitgevoerd. In paragraaf 4.9 is de uitkomst daarvan samengevat. De stikstofberekening is als Bijlage 2 bij dit vastgestelde plan gevoegd. De beoordeling van de zienswijzen is opgenomen in de nota van beantwoording (Bijlage 3).

Met inachtneming van de ingekomen vooroverlegreacties en zienswijzen heeft het college van Burgemeester en wethouders op 12 januari 2021 besloten om het wijzigingsplan vast te stellen.