direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Onderwijscluster Groen van Prinstererlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000210133-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Groen van Prinstererlaan 1 in Pijnacker is de Octantschool 'Schatkaart' gevestigd. Dit is een christelijke basisschool. Het gebouw is verouderd en is aan vervanging toe. De gemeente Pijnacker-Nootdorp is voornemens om de locatie te (her)ontwikkelen voor de vestiging van twee zogenaamde integrale kindcentra (IKC), de huidige Schatkaart en de Casaschool, momenteel gevestigd aan de Goudenregensingel 25a in Pijnacker. Daarnaast is het ook de bedoeling om een kinderdagopvang en sportaccommodatie te realiseren. De locatie aan de Groen van Prinstererlaan blijft nodig voor de onderwijsvoorzieningen en is geschikt en passend voor nieuwbouw van een scholencluster. Verder wordt ook de Groen van Prinstererlaan heringericht ten behoeve van parkeermogelijkheden en een betere verkeersafwikkeling.

De gemeenteraad heeft in mei 2020 besloten dat aan de Groen van Prinstererlaan nieuwbouw wordt gerealiseerd. De nieuwbouwplannen op deze locatie zijn vanwege de bouwhoogte, oppervlakte en deels niet-passende bestemming in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Pijnacker-Noord'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw (postzegel)bestemmingsplan benodigd. Een belangrijk uitgangspunt is dat voor het bestemmingsplan een uitgebreid participatietraject met de omgeving is doorlopen. De wensen en behoeften en de door de gemeente opgestelde ruimtelijke randvoorwaarden vormen samen het kader voor dit bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordkant van de kern Pijnacker binnen de wijk Pijnacker-Noord. Het plangebied is gelegen tussen de Groen van Prinstererlaan, Meidoornlaan, Acacialaan en Park Berkenoord (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0001.png"

Afbeelding 1 | Ligging plangebied (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)

Het plangebied bestaat uit verschillende kadastrale percelen. In totaal heeft het plangebied een oppervlakte van ongeveer 11.270 m². Het plangebied ligt centraal in de wijk, goed ontsloten voor fietsers, wandelaars en autoverkeer. Het is tevens de plek waar het groen en de waterstructuren van de wijk samenkomen: het groene hart van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0002.png"

Afbeelding 2 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat voornamelijk uit verouderde gebouwen van de christelijke basisschool de Schatkaart (zie afbeelding 3). Dit betreft een school met één bouwlaag. Aan de noordkant binnen het plangebied is het schoolplein gelegen en de Groen van Prinstererlaan, als doorgaande route van de Meidoornlaan naar de Acacialaan en vice versa. Aan de oostzijde is momenteel sprake van een braakliggend stuk grond, dat momenteel als tijdelijke groenvoorziening ingericht is. Voorheen stond op deze locatie eveneens een schoolgebouw. Hier was oorspronkelijk woningbouw voorzien (zie 2.2.1 Geldend bestemmingsplan). De zuid- en (deels) westkant van het projectgebied wordt begrensd door een watergang die een ecologisch waardevolle zone betreft door de aanwezigheid van twee faunapassages, takkenrillen en een zwak aflopend talud aan één zijde. Deze zone is geen onderdeel van natuurnetwerk Pijnacker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0003.png"

Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied vanaf Groen van Prinstererlaan (bron: Google Maps)

De Casaschool zit nu voor een deel aan de Goudenregensingel (Berkenhof) en voor een deel in de schoolgebouwen in Koningshof. Ruimtelijk past een schoolgebouw op de locatie aan de Goudenregensingel midden in een woonwijk goed. Echter het beschikbare aantal vierkante meters (i.e. de fysieke ruimte) is op deze locatie te klein voor de huisvesting van de Casaschool. Voor de locatie Koningshof geldt dat uit verkeersonderzoek blijkt dat extra maatregelen nodig zijn om de verkeerssituatie rondom het scholencomplex Koningshof te verbeteren. Deze benodigde maatregelen zijn zodanig ingrijpend in de structuur van de wijk, dat deze ruimtelijk niet aanvaardbaar zijn. Daarnaast was er een niet eerder voorziene groei van zowel de Schatkaart, als de Josephschool, waardoor een andere oplossing voor permanente huisvesting van zowel de Casaschool, als de Schatkaart in beeld kwam. Namelijk de locatie aan de Groen van Prinstererlaan.

2.1.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt de bestaande bebouwing volledig gesloopt. Het plangebied wordt ingericht met de nieuwbouw van de twee integrale kindcentra (IKC) de Schatkaart en de Casaschool. De Casaschool bestaat uit 21 lokalen voor 16 groepen onderwijs en 5 groepen kinderdagopvang. De Schatkaart bestaat uit 11 lokalen voor 8 groepen onderwijs en 3 groepen kinderopvang. Naast de twee scholen komt er nog een binnensportvoorziening, bestaande uit één zaaldeel voor het bewegingsonderwijs. De zaal is ook buiten schooltijd te gebruiken.

Op de onderstaande afbeelding zijn de ruimtelijke kaders weergegeven voor het toekomstige bouwplan. De multifunctionele accommodatie dient binnen het bouwvlak (blauwe contour) te worden gebouwd. Het bouwvlak is ongeveer 3.900 m² en mag maximaal 75% bebouwd worden. Dit betekent een oppervlakte van 2.925 m². De multifunctionele accommodatie bestaat uit verschillende aaneengeschakelde bouwvolumes en is één ontwikkeling. De scholen mogen maximaal twee bouwlagen hoog zijn, de binnensportvoorziening/sportaccommodatie mag één hoge bouwlaag hebben. De maximale bouwhoogte voor alle gebouwen is 9 meter (uitgezonderd technische ruimtes).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0004.jpg"

Afbeelding 4 | Toekomstige situatie plangebied (bron: gemeente Pijnacker-Nootdorp)

Verder blijft het huidige groen en de watergang aan de zuidkant behouden. Aan de noordkant van het plangebied wordt het openbaar gebied heringericht om te zorgen voor een goede verkeersafwikkeling. Hier is het mogelijk om kinderen te halen en te brengen en te parkeren.

2.1.3 Ruimtelijke kwaliteit

Om naast de groene inpassing aan de zuidkant en deels de oost- en westkant nog meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen, zijn er randvoorwaarden opgesteld aan de multifunctionele accommodatie. Voor de oriëntatie en uitstraling van het gebouw is het de bedoeling dat het gebouw een zorgvuldige architectonische uitstraling heeft en tijdloos is (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0005.png"

Afbeelding 5 | Sfeerimpressie (bron: gemeente Pijnacker-Nootdorp)

Verder dient het gebouw een alzijdige oriëntatie te hebben en heeft meerder gezichten, die de scholen identiteit geven, binnen de architectonische uitstraling van één gebouw. De hoofdentrees van de twee scholen en de sportaccommodatie bevinden zich aan de Groen van Prinstererlaan en het kleurgebruik is warm en ingetogen en ligt binnen de schakeringen van omliggende bebouwing. De toe te passen materialen zijn duurzaam en worden mooier naarmate ze ouder worden. Het gebouw dient natuurinclusief gebouwd te worden, in elk geval dienen er neststenen in de gevel aangebracht te worden.

Bijgebouwen zoals fietsenstallingen en een materiaalberging zijn toegestaan binnen het plangebied, mits minimaal 5 meter uit de voorgevellijn grenzend aan de Groen van Prinstererlaan. In het daadwerkelijke plan moet ten slotte rekening worden gehouden met verharding. Hierbij is het uitgangspunt alleen verharden wat moet. Het fietsparkeren kan bijvoorbeeld op grastegels. Verhardingen worden vertraagd afgewaterd, mogelijk via wadi's, via bermen/oevers of speciale voorzieningen.

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Pijnacker_Noord' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Maatschappelijk', 'Wonen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0006.png"

Afbeelding 6 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

Binnen het geldende bestemmingsplan hebben de gronden waarop de Schatkaart is gerealiseerd de bestemming ‘Maatschappelijk’, met een functieaanduiding 'onderwijs'. Ter plaatse van deze aanduiding is onderwijs en opvoeding toegestaan. De maximale bouwhoogte voor een groot deel van het bouwvlak bedraagt 3 resp. 4 meter. Daarnaast is ruimte voor een accent van 5 meter. De maximale oppervlakte van de toegestane bebouwing wordt beperkt door de aanwezigheid van een bouwvlak, waarbinnen vervolgens maar 70% mag worden bebouwd.

De gronden aan de oostzijde hebben voornamelijk een woonbestemming. Binnen de bouwvlakken mogen 2-onder-1-kapwoningen worden gebouwd met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.

Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4’. Voor deze gronden geldt dat er mag worden gebouwd, tenzij de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte van 1 meter onder peil en het te verstoren oppervlak groter is dan 200 m². Als dit het geval is dan dient er archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden waarin wordt aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld (zie 4.2 Archeologie en cultuurhistorie).

Verder ligt over een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering'. Deze dubbelbestemming maakt de functie 'waterkering' prioritair ten opzichte van de andere bestemmingen van deze gronden. De regels van deze bestemming bepalen dat het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen geen afbreuk mogen doen aan de functie 'waterkering'.

De nieuwbouwplannen op deze locatie zijn vanwege de bouwhoogte, oppervlakte en deels niet passende bestemming in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw (postzegel)bestemmingsplan benodigd.

2.2.2 Planuitwerking

Dit bestemmingsplan heeft tot doel om de verouderde schoollocatie te transformeren tot een scholencluster waarbij de aan de oostkant gelegen, onbenutte woonbestemmingen, worden wegbestemd. Voor de plansystematiek is aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan 'Pijnacker_Noord' waarbij de implementatie van de standaardregels van de gemeente zijn verwerkt. Onder de bestemming 'Maatschappelijk' is in afwijking hiervan wel de aanduiding 'gevellijn' opgenomen om de oriëntatie van de gebouwen aan te geven. Vanuit de ruimtelijke voorwaarden is het namelijk wenselijk om de hoofdentrees van de twee scholen en de sportaccommodatie aan de kant van de Groen van Prinstererlaan te situeren.

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Groen

Binnen het plangebied is een klein deel bestemd als groen. Dit groen behoort tot de aan de zuidkant gelegen groenstrook. Behalve voor beplantingen zijn de gronden ook bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen.

Maatschappelijk

De huidige bestemming 'Maatschappelijk' is overgenomen uit het moederplan en afgestemd op de standaardregels van de gemeente. Binnen deze bestemming is het scholencluster mogelijk. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. De oriëntatie van de gebouwen is gericht naar de Groen van Prinstererlaan. Hiervoor is een gevellijn opgenomen. Daarnaast geldt een bebouwingspercentage van 75% en een maximale bouwhoogte van 9 meter. De scholen mogen maximaal twee bouwlagen hoog zijn, de sporthal één bouwlaag.

Verkeer - Verblijfsgebied

De huidige bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is overgenomen uit het moederplan en afgestemd op de standaardregels van de gemeente. Binnen deze bestemming zijn wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en -paden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen toegestaan.

Waterstaat-Waterkering

De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor de kering van water alsmede primaire waterkeringen. Er mogen, na overleg met de waterbeheerder, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe omvang worden gebouwd. Daarnaast is een aanlegvergunningenstelsel van toepassing op activiteiten met effect op de waterkeringen.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers.

Algemene gebruiksregels 
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De functie 'accommodaties voor maatschappelijke functies', zoals een school, wordt in de jurisprudentie aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. In dit geval is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling op betreffende locatie ondanks er vooral sprake is van herstructurering van een bestaande functie. Het extra ruimtebeslag in de vorm van het terrein is ongeveer 3.340 m². Dit heeft te maken met de aan de oostkant gelegen woon- en verkeersbestemming die in het plangebied worden betrokken. Verder is momenteel sprake van één gebouw van ongeveer 1.300 m². Planologisch gezien kan er een gebouw komen van ongeveer 1.780 m² (70% van 2.545 m² bouwvlak). In de nieuwe situatie is het bouwvlak ongeveer 3.900 m² en mag maximaal 75% bebouwd worden. Dit betekent een oppervlakte van 2.925 m² aan bebouwing. Hierdoor wordt er meer bruto-vloeroppervlakte mogelijk gemaakt.

Behoefte

In Pijnacker Noord laten de Schatkaart (en de Josephschool) een niet eerder voorziene groei van het aantal leerlingen zien. Deze groei is zodanig dat meer lokalen nodig zijn. Deze uitbreiding past niet goed op de locatie van de Josephschool. De eerder voorgenomen realisatie van IKC Pijnacker Noord komt hiermee onder druk te staan.

Met het vaststellen van de IKC-visie en het Strategisch huisvestingsplan PN (april 2016) en het IKC-Uitvoeringsprogramma 2018-2024 (januari 2019) had de gemeenteraad een aantal besluiten genomen. Onder andere dat de permanente huisvesting van de Casaschool in het scholencomplex Koningshof zou plaats moeten vinden en de realisatie van IKC Pijnacker Noord voor de Josephschool, de Schatkaart en Skippy/PePijn vindt plaats op de locatie van de Josephschool. Echter, nieuwe ontwikkelingen veranderde deze situatie. Op 28 mei 2020 besloot de gemeenteraad:

  • de locatie Groen van Prinstererlaan aan te wijzen als nieuwe locatie voor IKC Pijnacker Noord (bestaande uit de Schatkaart en Skippy/PePijN) en permanente huisvesting van de Casaschool;
  • permanente huisvesting van de Casaschool niet te realiseren in het scholencomplex Koningshof en de hiervoor gestarte bestemmingsplanprocedure te beëindigen;
  • geen uitbreiding bij de Josephschool te realiseren voor IKC Pijnacker Noord;
  • het scholencomplex Koningshof te renoveren op het moment dat de nieuwe functies bekend zijn.

Dit heeft te maken met, als gevolg van een nieuw onderwijsconcept, groei van het aantal leerlingen bij de Schatkaart. Met deze groei was bij het vaststellen van het IKC-Uitvoeringsprogramma 2018-2024 geen rekening gehouden. Ook voor de Josephschool wordt een lichte groei van het aantal leerlingen verwacht. De uitbreidingsmogelijkheden op het terrein van de Josephschool zijn echter beperkt. Het realiseren van meer oppervlakte voor onderwijs en opvang leidt tot minder schoolplein en dat is onwenselijk.

Het huidige gebouw van de Schatkaart is verouderd, technisch in slechte staat en inefficiënt op de kavel gesitueerd. Het gebouw kan daarom het beste worden vervangen door nieuwbouw. De locatie aan de Groen van Prinstererlaan (inclusief de voor wonen bestemde Stanislas 2 locatie) is groot genoeg voor permanente huisvesting van de Casaschool. Hiermee komt de geplande woningbouwontwikkeling op de Stanislas 2 locatie te vervallen.

Uit een locatieverkenning (zie Bijlage 1) en een verkeersonderzoek/haalbaarheidsstudie (zie Bijlage 2) blijkt dat de locatie aan de Groen van Prinstererlaan ruimtelijk passend is voor de realisatie van twee IKC's en goed te ontsluiten voor het verkeer dat beide IKC's met zich meebrengt.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI kent onder meer de volgende vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het beleid heeft geen directe doorwerking voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan sluit wel aan bij prioriteit 'sterke en gezonde steden en regio's.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling past binnen het rijksbeleid en vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland/Omgevingsverordening Zuid-Holland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 20 april 2019) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

Binnenstedelijk groen

Binnenstedelijk wil de provincie gezamenlijk met de steden een fijnmazig groenblauw recreatief netwerk van groenblauwe schoolpleinen, groenblauwe daken, groenblauwe winkelcentra, groenblauwe bedrijfsterreinen en parken realiseren. Er is sprake van een brede maatschappelijke behoefte en vraag richting provincie om meer te doen aan groen en blauw in en om de stad. Het is nu moeilijk om bij het groen en blauw buiten de stad te komen.

Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie. Om deze opgave te kunnen realiseren is de inzet van menskracht en middelen van de provincie, maar ook van onze partners van groot belang. Procesondersteuning en kennisdeling zijn bij uitstek middelen die de provincie kan leveren danwel faciliteren.

Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie. Dit vergt een andere blik op woning(ver)bouw van zowel provincie, gemeente, corporatie, ontwikkelaars, bouwsector, netbeheerders en installateurs.

Gezonde leefomgeving

De provincie streeft naar het voorkomen en verminderen van stress-gerelateerde ziektes door het aanbieden van verschillende soorten groen (bos, park, recreatieterreinen). Samen met partners zetten ze hiermee in op verhoging van de levensverwachting in verschillende wijken.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen (zie 3.1 Rijksbeleid). De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.

Met de inzet voor beter benutten van de bebouwde ruimte volgt de provincie ontwikkelingen in de maatschappelijke behoefte. De vraag naar wonen en werken in of rond stads- en dorpscentra neemt toe. Die vraag verandert ook van karakter. Mede door technologische ontwikkelingen vervaagt de strikte scheiding tussen wonen en werken. Ruimtelijk staat daarom niet langer functiescheiding centraal.

Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit

In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Inpassen
  • Aanpassen
  • Transformeren

Onderhavige ontwikkeling valt in de categorie 'Inpassen'. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Kwaliteitskaart

In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Deze kaart bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten.

Laag 1 - De ondergrond

Rivierdelta complex

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen

Niet van toepassing.

Laag 3 - De stedelijke occupatie

Steden en dorpen

Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.

Hoogbouw

Hoogbouw kent talloze verschijningsvormen: kerktorens, watertorens, torenflats en wooncomplexen. Hoogbouw hoort veelal bij concentratie: de grond is schaars, dan maar de lucht in. Hoogbouw kan ook een vorm van expressie zijn: “laten zien dat je er bent” zoals sommige kantoortorens als hoofdzetel van een bedrijf of kerktorens.

Historische centra en kernen

De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Bouwwerken voor energie-opwekking

Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.

Richtpunt:

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Laag 4- Laag van de beleving

Niet van toepassing.

Toetsing en conclusie

Met de gewenste ontwikkeling wordt vooral ingespeeld op het beter benutten en opwaarderen van de locatie waarbij intensief gebruikt wordt gemaakt van de ruimte. Hierdoor is er sprake van meer compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat de maatschappelijke functies en onderwijsvoorzieningen en bijbehorende activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Daarnaast blijft het groene en blauwe karakter behouden, onder ander door toepassing van groentegels om zo min mogelijk te verharden. In dit geval is sprake van volledig nieuwbouw. Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. Het gebouw zal dan ook energiezuinig of energieneutraal uitgevoerd worden. Daarbij worden ook duurzame materialen gebruikt.

Verder past de ontwikkeling van onderwijsvoorzieningen binnen de bestaande gebiedsidentiteit waar al een onderwijsvoorziening is gelegen. De ontwikkeling voorziet daarom geen wijziging op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

De ontwikkeling past daarmee binnen het beleid van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Pijnacker Nootdorp 2050 - Verbonden met elkaar (ontwerp)

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een omgevingsvisie opgesteld waarin wordt beschreven hoe Pijnacker-Nootdorp er in 2050 uit zou kunnen zien. Met de nieuwe Omgevingsvisie bereiden ze zich voor op de Omgevingswet die naar verwachting 1 juli 2022 in werking treedt. De omgevingsvisie is binnen deze wet een nieuw instrument waarin de gemeenteraad zijn integrale visie op fysieke leefomgeving voor de lange termijn geeft. De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving en is breder dan zijn voorganger: de ruimtelijke structuurvisie. Het gaat niet alleen om thema's als wonen, ruimtelijke ordening, mobiliteit, economie en groen, maar ook om onderwerpen als gezondheid, omgevingsfactoren (milieu), duurzaamheid en veiligheid. Het ontwerp van de omgevingsvisie heeft tot en met 14 juli 2021 ter inzage gelegen.

De gemeente onderscheidt vier ontwikkelingslijnen die gezamenlijk richting geven aan de toekomst van de fysieke leefomgeving van Pijnacker-Nootdorp:

  • 1. Ontwikkelingslijn 1: Onderscheidend groen
  • 2. Ontwikkelingslijn 2: Karakteristieke woon- en leefomgeving
  • 3. Ontwikkelingslijn 3: Aantrekkelijk economische vestigingsklimaat voor inwoners en ondernemers
  • 4. Ontwikkelingslijn 4: Een veerkrachtige leefomgeving voor mensen, planten en dieren

De ontwikkelingslijnen zijn geen keuzemogelijkheden, ze zijn allen even belangrijk en versterken elkaar. Samen geven ze een integraal beeld en richting voor de toekomst voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dit plan sluit met name aan op ontwikkelingslijn 2. Het draagt bij aan een hechte samenleving. Iedere kern beschikt namelijk, in de toekomst, over een levendig centrum met een sterke sociale functie en aanwezigheid van gedifferentieerde (maatschappelijke) voorzieningen op het gebied van zowel onderwijs en cultuur als voor het sociaal domein. Daarbij zijn basisvoorzieningen die afgestemd zijn op de behoefte. Een huisarts, apotheek, supermarkt en integraal kind centrum (kinderopvang, onderwijs, naschools opvang) is voor iedereen toegankelijk en in de buurt.

Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt. Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten' (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014) schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040 (uitnodigingsplanologie).

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat, is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vullen en vorm te geven.

Pijnacker-Nootdorp wil in de regio een uniek woonmilieu bieden. In de Toekomstvisie is er daarom voor gekozen om de woonkernen na de afronding van de geplande uitbreidingen niet verder uit te breiden en in iedere woonkern in te zetten op een basisniveau van voorzieningen. Het beoogde resultaat in de Toekomstvisie en opgave voor de Structuurvisie zijn drie herkenbare kernen met een hoge woonkwaliteit als aantrekkelijke vestigingsplaats waar de dorps- annex metropoolbewoner een eigen plek en baken voor continuïteit vindt.

De kern Pijnacker, waar het plangebied is gelegen, ligt nog solitair in het landschap. Dit landschap laat de agrarische oorsprong nog zien door middel van de glastuinbouw en veehouderijen. De ontwikkeling van een kleine gemeenschap naar de huidige omvang is zichtbaar in de stedenbouwkundige structuur van de wijken. Iedere wijk toont de kenmerken van het decennium waarin zij gebouwd is. Rondom het oude centrum waarin nieuwe voorzieningen zijn gebouwd is de dorpse identiteit het meest voelbaar. Pijnacker is een dorp waarin functionaliteit en gemeenschappelijkheid centraal staan.

Het plangebied ligt binnen de rode contouren, het gebied 'dorpsbrink, stenig of groen met of zonder wijkschuur' en het gebied met 'economische en maatschappelijke basisvoorzieningen' (zie afbeelding 7). De contramal van de groene- en glascontouren zijn de rode contouren rond de woonkernen en de grenzen van de bedrijvenparken. In deze gemengde gebieden is naast bedrijvigheid ook ruimte voor voorzieningen die het wonen in de kern aantrekkelijk maken. De gemeente garandeert in deze gebieden in ieder geval de ruimte voor economische- en maatschappelijke basisvoorzieningen. Dat wil zeggen dat de gemeente in principe bereid is om medewerking te verlenen aan dergelijke initiatieven. De overige economische- en maatschappelijke basisvoorzieningen vinden we terug op de bestaande locaties in de kernen.

Deze Structuurvisie garandeert in lijn met Toekomstvisie de basale instandhouding van de openbare ruimte. In elk geval mag geen verdere druk ontstaan op de kwaliteit en het gebruik van groenvoorzieningen en spelen binnen de rode contouren. Door de omslag van groei naar beheer en naar kwaliteit versterkt de gemeente de strategische betekenis van de openbare ruimte. Doel is de belangen van verblijfskwaliteit voor jong en oud, ontmoeten, recreëren, bewegen en rust in het oog te houden. Maar ook het belang van het beter aansluiten van de openbare ruimte op de gevraagde woonmilieus. Openbare ruimte is een kwaliteitsdrager voor de aanpak van kwetsbare wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0007.png"

Afbeelding 7 | Uitsnede Ruimtelijke structuurvisie 2040 (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)

De Structuurvisie vooral andere partijen uit om ruimtelijke ontwikkelingen te initiëren. Ontwikkelingen die passen bij de eigenheid en de kwaliteiten van de verschillende gebieden en een bijdrage leveren aan de beoogde doelen. Een van de doelen is van toepassing is het toegroeien naar gebouwde voorzieningen (wijkschuren) en buitenplaatsen (brink) voor ontmoeten en maatschappelijke netwerken op buurtschaal (o.a. vanuit verwachte dynamiek in maatschappelijke onderwijsaccommodaties). Door clustering van verschillende onderwijsvoorzieningen op betreffende locatie wordt ingespeeld op het bovengenoemde doel.

Nota Uitnodigende Ruimtelijke Ordening (2018)

Op 23 februari 2018 heeft de gemeenteraad integrale ruimtelijke beleidsregels vastgesteld. Deze nota bevat de integrale ruimtelijke beleidsregels voor Pijnacker-Nootdorp. Het is kaderstellend bij het opstellen van bestemmingsplannen. De beleidsregels gaan onder andere over wonen in de kernen en groen en openbare ruimte in de kernen.

Pijnacker-Nootdorp wil in iedere woonkern een basisniveau van maatschappelijke voorzieningen aanbieden. Dit heeft vorm gekregen door een hoogwaardig aanbod aan sportterreinen en maatschappelijke en recreatieve voorzieningen. De meeste buurten hebben eigen basisscholen en verspreid liggende speelvoorzieningen voor verschillende leeftijdsgroepen. Ambitie is om het aanbod aan maatschappelijke voorzieningen te behouden en waar mogelijk en nodig te versterken. De Toekomstvisie garandeert de basisvoorzieningen, voorzieningen die in een woonomgeving voor iedereen vanzelfsprekend bereikbaar moeten zijn. Daaronder vallen maatschappelijke voorzieningen zoals een basisschool en huisarts.

De gemeente streeft ernaar om het maatschappelijk vastgoed (zowel het kernvastgoed als het vastgoed in eigendom bij verenigingen of andere partijen) zo optimaal en efficiënt mogelijk te laten gebruiken of medegebruik mogelijk te maken. Om dit mogelijk te maken wordt in principe het gebruik van een maatschappelijke voorziening niet beperkt door nadere aanduidingen in het bestemmingsplan. Alleen wanneer dit vanuit een maatschappelijk of ruimtelijk oogpunt noodzakelijk is, zal een functieaanduiding worden gegeven. Dat betekent dat gebouwen bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt als school, wijkcentrum, kerk of bibliotheek. Onder maatschappelijke voorzieningen verstaan we educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening. Wanneer eigenaren en/of gebruikers nieuwe gebruiksvormen willen ontplooien gericht op ontmoeten en bewegen dan wordt, rekening houdend met de kenmerken van de omgeving, hier positief naar gekeken.

In dit plan worden verschillende maatschappelijke, met name onderwijs, voorzieningen gerealiseerd. Voor de sportaccommodatie is het mogelijk dat het ook te gebruiken is door derden. Hierdoor is er sprake van een zo optimaal en efficiënt mogelijk gebruik van deze accommodatie. Met de gewenste ontwikkeling wordt ingespeeld op het behoud en versterken van het aanbod aan maatschappelijke basisvoorzieningen en wordt het multifunctioneel gebruik gestimuleerd.

IKC-Uitvoeringsporgramma 2018-2024 (2018)

Onderwijshuisvesting gemeente Pijnacker-Nootdorp

In december 2014 is vanuit de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) door de betrokken schoolbesturen en kinderdagopvanginstellingen het initiatief genomen om een visie uit te werken op de onderwijshuisvesting en de samenwerking tussen het onderwijs en de kinderopvang. Begin 2016 zijn twee rapportages opgeleverd: Het visiedocument "Visie op samenwerking onderwijs & opvang Pijnacker-Nootdorp" en, mede hierop gebaseerd, het "Strategisch Huisvestingsplan Primair Onderwijs te Pijnacker-Nootdorp". In april 2016 heeft de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp besloten positief te staan tegenover de visie en plannen zoals beschreven in beide rapporten. In vervolg op het SHP heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp behoefte aan een uitvoeringsprogramma. In dit uitvoeringsprogramma is de vastgestelde visie vertaald naar uitvoering en verder geconcretiseerd en waar nodig geupdate naar aanleiding van de nieuwe ontwikkelingen.

Met het vaststellen van de IKC-visie en het Strategisch huisvestingsplan PN (april 2016) en het IKC-Uitvoeringsprogramma 2018-2024 (januari 2019) had de gemeenteraad een aantal besluiten genomen. Onder andere dat de permanente huisvesting van de Casaschool in het scholencomplex Koningshof zou plaats moeten vinden en de realisatie van IKC Pijnacker Noord voor de Josephschool, de Schatkaart en Skippy/PePijn vindt plaats op de locatie van de Josephschool. Echter nieuwe ontwikkelingen veranderde deze situatie, zie 3.1 Rijksbeleid onder 'behoefte'. Op 28 mei 2020 heeft de gemeenteraad besloten om De Groen van Prinstererlaan aan te wijzen als nieuwe locatie voor IKC Pijnacker Noord (bestaande uit de Schatkaart en Skippy/PePijN) en permanente huisvesting van de Casaschool in afwijking van het IKC-Uitvoeringsprogramma 2018-2024.

Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er geen belemmeringen om dit bestemmingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0008.png"

Afbeelding 8 | Uitsnede Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)

Op 27 januari 2021 heeft Archeologie Delft een verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Eerder zijn er een bureauonderzoek en twee bureau- en booronderzoeken uitgevoerd in en rondom het plangebied. Er zijn in totaal zeven boringen gezet in het plangebied. Uit het booronderzoek is gebleken dat de top van de bodem uit ophogingslagen bestond met daaronder dek- en oeverafzettingen van de Gantel Laag van het Laagpakket van Walcheren. Daarbij is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn voor archeologische vindplaatsen binnen het plangebied. De huidige dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' is in dit bestemmingsplan komen te vervallen.

Mocht tijdens de geplande werkzaamheden blijken dat binnen het plangebied toch archeologische waarden aanwezig zijn, dan dienen deze in het kader van de Erfgoedwet (paragraaf 5.4) te worden gemeld bij de minister van OCW. In de praktijk komt dit erop neer dat archeologische toevalsvondsten worden gemeld bij de bevoegde overheid, in deze de adviseur Archeologie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze algemene meldingsplicht is altijd van toepassing en dus ook in gebieden die bij voorbaat zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek en gebieden die na archeologisch (voor)onderzoek zijn vrijgegeven voor ontwikkeling. Het is mogelijk dat na melding blijkt dat het om een vondst gaat waarvoor het bevoegd gezag nader onderzoek vereist.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland

De Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom: de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven; de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd. Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn op basis van de cultuurhistorische kaart niet aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.

Milieuzonering dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.

Categorie   Richtafstand tot rustige woonwijk/ rustig buitengebied
 
Richtafstand tot gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1000 m   700 m  
6   1500 m   1000 m  

Tabel 1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan (dus inclusief vergunningvrij aanbouwen) mogelijk is.

Functiemenging
De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. in de VNG-publicatie is aangegeven kan hier niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:

Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

De 'bedrijvenlijst - functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.

Milieuzonering in het plangebied
Het scholencluster is gelegen midden in een woonwijk. Hierdoor wordt gerekend met het omgevingstype 'rustig woongebied'. Voor het scholencluster is sprake van milieucategorie 2 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs'. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter met als maatgevende aspect geluid ten opzichte van gevoelige objecten in de omgeving.

Alle geluidgevoelige objecten, gemeten vanaf de bestemmingsgrens, liggen op 30 meter afstand of meer behalve aan de noordkant. Door het betrekken van de Groen van Prinstererlaan bij de bestemmingsgrens 'Maatschappelijk' is de afstand tot aan de aan de noordkant gelegen woningen 20 meter. Echter is binnen een afstand van 50 meter vanaf deze woningen tot aan het nieuwe bouwvlak geen bebouwing mogelijk. Deze zone wordt vooral heringericht voor verkeer en parkeren en groenvoorzieningen. Een kleinere richtafstand is om die reden te verantwoorden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is desondanks een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de planlocatie naar de omgeving (zie Bijlage 4). Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 52 dB(A) bedraagt op de woningen aan de Park Berkenoord. De richtwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode wordt overschreden op de gevels van een aantal woningen. Hoewel voorshands niet uitgegaan wordt van overschrijdingen die zorgen voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving, zal na ingebruikname van het complex, op basis van de feitelijke situatie, bezien worden of additionele maatregelen noodzakelijk zijn. Indien nodig zullen die worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.

Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en aantasting van de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming, Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Opgemerkt wordt dat op dit moment de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het toekomstige omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden. In het kader van de omgevingswet is de gemeente bevoegd gezag bodem.

Ter plaatse is een bodemonderzoek uitgevoerd. De beoordeling daarvan is momenteel nog gaande. Op basis van historische gegevens wordt er momenteel vanuit gegaan dat de bodem geschikt zal zijn of geschikt gemaakt kan worden voor het beoogde gebruik. De resultaten van de beoordeling van het bodemonderzoek zullen bij de vaststelling van het bestemmingsplan aan deze paragraaf worden toegevoegd.

4.5 Externe veiligheid

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;


Wanneer verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Basisnet

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.

Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).

In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?

Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.


Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:

  • 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:

  • 3. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • 4. Hoogte van het groepsrisico;
  • 5. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  • 6. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.


Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.


Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:

  • i. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • ii. de omvang van het groepsrisico;
  • iii. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • iv. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.

Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid

Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.

Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen. De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

4.5.1 Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij het bestemmingsplan zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig met een plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6 die buiten de inrichting valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0009.png"

Tabel 2 - Inrichtingen

4.5.2 Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0010.png"

Tabel 3 - Rijkswegen

Het plangebied ligt alleen binnen het invloedsgebied van de A13. Het bestemmingsplan ligt wel op ruim meer dan 200 meter van de A13. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.

Bij de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is advies gevraagd. Het advies geeft een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevi, het Bevb en het Bevt.

Scenario's
Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.

Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen slachtoffer worden of overlijden als de wind in de richting van het plangebied staat. De kans op dit scenario is zeer klein.

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid

Aangezien met het voorliggende ruimtelijke plan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden getroffen, zijn onderstaande maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident (van een lekkage tot het vrijkomen van de volledige inhoud giftige stoffen) hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.

Effect reducerende maatregelen:

  • A. Afschakelbare ventilatie

Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen objecten ongeacht het incident (van een ‘gewone’ brand tot een incident met een risicobron in het kader van externe veiligheid). Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

  • B. Voorbereiding interne organisatie

In objecten waarin personeelsleden, bezoekers, verminderd tot niet zelfredzame personen en/of grote groepen mensen kunnen verblijven. Is het van belang dat het personeel en/of de BHV-organisatie/de begeleiding binnen deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen die effect binnen deze objecten kunnen hebben. Hierbij is het van belang dat zij weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de aanwezigen binnen deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.

  • C. Risicocommunicatie

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met één of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Om de bewoners, het personeel en/of de vaste bezoekers binnen het invloedsgebied van de risicobron te informeren over de risicobronnen, risico’s en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten, kan de gemeente voor dit plangebied mogelijk gebruik maken van de hulpmiddelen die zijn ontwikkeld of beschikbaar zijn. In de regio Haaglanden is bijvoorbeeld de website www.haaglandenveilig.nl beschikbaar. Via deze website worden burgers geïnformeerd over de aanwezige risico’s in de regio en is informatie te vinden over wat zij zelf kunnen doen om deze risico’s te beperken. Voor aanvullende informatie kan contact worden opgenomen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden.

Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening:

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van ‘dagelijkse incidenten’, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

  • D. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen

De bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen voor de hulpdiensten dient goed te zijn. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen zijn in de huidige situatie, onder normale omstandigheden, voldoende. Het is belangrijk dat dit in de toekomstige situatie ook zo is. Daarom wordt geadviseerd om tijdig contact op te nemen met de Risicobeheerder in de wijk.

Restrisico:

Het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen is groter dan dit plangebied. Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) is groot bij het ergst denkbare scenario. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is de beschikbare hulpverleningscapaciteit waarschijnlijk onvoldoende om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.

De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.

Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.

Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.

Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De N470 ligt op ruim meer dan deze 200 meter van het bestemmingsplan.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Gezien de afstand tot het plangebied zijn een berekening en een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand (op ruim 3.300 meter) van het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

4.5.3 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hogedruk aardgastransportleiding. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 400 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0011.png"

Tabel 4 - Buisleidingen

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2, rood) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand (meer dan 2.500 meter) van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.

CO2

Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand (meer dan 2.500 meter) van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

4.5.4 Conclusie

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Zij hebben de risico's beschouwd en maatregelen benoemd ter verdere bevordering van de veiligheid. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Het plangebied ligt niet binnen een zone industrielawaai. Daanaast is het plangebied gelegen in een 30 km per uur zone. Dit soort wegen zijn uitgesloten van akoestisch onderzoek volgens de Wet geluidhinder.

Echter is de Meidoornlaan wel een wijkontsluitingsweg. Op 20 januari 2020 is door Bureau de Groot Volker een verkeer- en parkeeronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hieruit blijkt dat op basis van het verkeersmodel 2020 (V-MRDH 2.6) de verkeersintensiteiten in de huidige situatie op de wijkontsluitingsweg naar Pijnacker-Noord tussen de 3.400 (Goudenregensingel) en 5.100 motorvoertuigen (Meidoornlaan) per etmaal liggen. Op alle wijkontsluitingswegen naar de wijk Pijnacker-Noord liggen de etmaalintensiteiten onder de acceptabele verkeersintensiteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal op een wijkontsluitingsweg. In de toekomst is een verkeerstoename te verwachten. De grootste toename wordt verwacht op de Meidoornlaan met ongeveer 700 extra auto's per dag. Ten opzichte van de huidige situatie zou de verkeersintensiteit op het drukste deel van de Meidoornlaan stijgen tot 5.800 motorvoertuigen per dag.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai en (zie Bijlage 4). De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 49 dB op de oostgevel van het schoolgebouw. Op de overige toetspunten is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde wordt dus met 1 dB overschreden, uitsluitend op de oostgevel.

De optredende geluidbelasting wordt aanvaardbaar geacht omdat:

  • 1. De ontheffingswaarde van 63 dB in lijn met de Wet geluidhinder niet wordt overschreden;
  • 2. Een binnenwaarde van 28 dB in de leslokalen, overeenkomstig met de eisen uit het Bouwbesluit, met een dergelijke geluidbelasting eenvoudig kan worden gegarandeerd. De geluidwering van de oostgevel moet dan immers 21 dB bedragen. Dit is 1 dB meer dan de minimumeis uit het Bouwbesluit.

Verder blijkt uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting door de verkeersaantrekkende werking van de scholen leidt tot een toename van ten hoogste 0,4 dB(A). De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt bij enkele woningen overschreden. Maar uit onderstaande tabel blijkt dat dit ook al in de “referentiesituatie”, dus zonder de verkeersaantrekkende werking van de scholen, het geval was. Ondanks dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de in tabel 6.2 genoemde woningen wordt overschreden, wordt dit aanvaardbaar geacht omdat:

  • Een toename van 0,4 dB(A) niet leidt tot extra hinder;
  • In de referentiesituatie al sprake was van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Rondom het plangebied en enigszins in het plangebied liggen verschillende kabels en leidingen. Het gaat om een gasleiding, laag- en middenspanningsleidingen, dataleidingen en een waterleiding. Voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met deze kabels en leidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0012.png"

Afbeelding 9 | KLIC-melding (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp)

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het voorliggende bestemmingsplan worden nooit meer verkeersbewegingen verwacht dan voor 1.500 nieuwe woningen het geval is. Om die reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan als een ontwikkeling is te beschouwen die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet benodigd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0013.png"

Afbeelding 10 | Uitsnede NSL 2020-monitor (bron Rijksoverheid)

Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 20,4 µg/m3 (o.a. rekenpunt 15636965), 18,2 µg/m3 en 10,7 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3 ) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6.4, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.

De luchtkwaliteitssituatie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming

Op 15 februari 2021 heeft VanderHelm Milieubeheer B.V. een ecologische quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 5). De voorgenomen werkzaamheden in het projectgebied vormen de aanleiding tot het uitvoeren van deze ecologische quickscan. De werkzaamheden bestaan uit het slopen van de huidige bebouwing en het bouwen van een nieuw scholencluster.

Het projectgebied maakt geen deel uit van een natuurgebied dat beschermd wordt door de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide. Dit natuurgebied ligt op circa 11 kilometer ten noordoosten van het projectgebied. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie. Gezien de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot het beschermde natuurgebied wordt een negatief extern effect op Natura 2000-gebieden uitgesloten. De hoeveelheid stikstof die wordt uitgestoten bij de realisatie van een nieuw scholencentrum is vele malen kleiner dan de hoeveelheid stikstof die wordt uitgestoten bij de nieuwbouw van 100 woningen.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de nieuwe AERIUS Calculator (2020) moet en kan voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 6). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Het projectgebied maakt tevens geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van NNN is gelegen op circa 1,4 kilometer ten oosten van het projectgebied. Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot NNN wordt een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN uitgesloten. Vervolgstappen met betrekking tot NNN zijn derhalve niet van toepassing. Het gebied is niet gelegen in een belangrijk weidevogelgebied. Vervolgstappen met betrekking tot weidevogelgebied zijn derhalve niet van toepassing.

Soortenbescherming

Uit de ecologische quickscan blijkt dat de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten in het projectgebied niet kan worden uitgesloten. Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald of zwaarder beschermde soorten binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn, middels een soortgericht onderzoek. Deze is uitgevoerd (zie Bijlage 7). In het projectgebied zijn geen verblijfplaatsen of andere beschermde elementen van vleermuizen aangetroffen. In het projectgebied zijn geen nesten van de sperwer aangetroffen. In het projectgebied zijn geen nesten van de ransuil aangetroffen. In het projectgebied zijn twee nesten van de koolmees (cat. 5) aangetroffen. Hiervoor geldt dezelfde bescherming als voor algemene broedvogels doordat voldoende alternatief in de omgeving aanwezig is. In het projectgebied kunnen tijdens het broedseizoen nesten of rustplaatsen van algemene broedvogels aanwezig zijn. In de uitgevoerde ecologische quickscan (VanderHelm Milieubeheer B.V., kenmerk PYPY20210062, d.d. 15-02-2021) is reeds geadviseerd op welke manier hier rekening mee gehouden dient te worden gedurende de werkzaamheden. Dit geldt ook voor langsvliegende vleermuizen, algemene en/of vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Houtopstanden

Op 8 februari 2021 is door De Boomingenieur een bomenschouw uitgevoerd (zie Bijlage 8). De bomenschouw dient inzicht te geven in het huidige bomenbestand op het perceel. Naast boomsoort dient de huidige gezondheid (conditie, kwaliteit en toekomstverwachting), de boomvorm (solitair of groep) en de potentiële verplantbaarheid bepaald te worden. Rondom en op het perceel staan verschillende typen bomen. 40 van deze bomen staan in de invloedssfeer van de sloop van het schoolgebouw en de ontwikkeling van een nieuw groter gebouw. Van de 40 onderzoeksbomen verkeren er 14 in een goede conditie, 18 in een redelijke, 4 in een matige en 4 in een slechte conditie (boom 7, 16, 18 en 35). De levensverwachting is voor 23 van de 40 onderzoeksbomen goed. Dit houdt in dat zij nog 15 jaar of langer mee kunnen gaan. 7 bomen hebben een redelijke levensverwachting, 6 een matige, 4 een slechte. De bomen 10, 14, 19 en 21 zijn potentieel goed verplantbaar.

De houtopstanden in het projectgebied maken geen deel uit van beschermde houtopstanden. Voor het kappen van de bomen is dan ook geen melding noodzakelijk in het kader van artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming. Mogelijk dient wel een omgevingsvergunning voor het kappen te worden aangevraagd bij gemeente Pijnacker-Nootdorp.

4.10 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

De scholen en kinderopvang zijn deels nieuwe functies in Pijnacker-Noord. Basisschool Schatkaart is al op de locatie aan de Groen van Prinstererlaan gehuisvest. De onderbouw van de Casaschool en kinderopvang SkippyPePijn verhuizen van de verderop in de wijk gelegen Goudenregensingel naar de planlocatie. Nieuw in de wijk zijn de sportzaal en de bovenbouw en kinderopvang van de Casaschool (nu gehuisvest in Koningshof). Ook zij maken straks gebruik van de bestaande wegen in de wijk, waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt. Omdat er meer verkeersbewegingen in Pijnacker Noord ontstaan, is voorafgaand aan het raadsbesluit van 28 mei 2020 onderzocht wat de verkeerskundige gevolgen voor de wijk zijn.

Haalbaarheidsstudie verkeer en parkeren

In januari 2020 heeft bureau de Groot Volker de gevolgen voor de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en parkeren in de wijk onderzocht (zie Bijlage 2). Daarbij is niet alleen gekeken naar de bestaande omvang van Schatkaart en Casaschool, maar ook naar een scenario met mogelijke groei van de scholen. Voor het groeiscenario is uitgegaan van een mogelijke groei-wens van het onderwijs naar 550 leerlingen (22 lokalen) voor Casaschool en 200 leerlingen (8 lokalen) voor Schatkaart.

Met de landelijke CROW Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren bij basisscholen zijn de autobewegingen (de verkeersgeneratie) en de parkeerbehoefte berekend. Er is hierbij rekening gehouden dat de leerlingen van de Casaschool verder van school wonen, waardoor het autogebruik hoger zal zijn dan bij Schatkaart. Omdat de Schatkaart, een deel van de Casaschool en kinderopvang SkippyPePijn al in Pijnacker Noord gevestigd zijn, zijn niet alle verkeersbewegingen nieuw voor de wijk. De hoeveelheid extra verkeer in de wijk is daarmee lager dan de berekende verkeersgeneratie. Op basis van de herkomst van leerlingen is weergegeven op welke manier de verkeersbewegingen zich verspreiden van/naar het onderwijscluster over de aanrijroutes Meidoornlaan, Thorbeckelaan, Acacialaan en Nobellaan.

De conclusie uit dit onderzoek is dat de gevolgen voor de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en parkeren in Pijnacker-Noord in beide scenario's (bestaand en groei) aanvaardbaar zijn.

De voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen planontwikkeling op de Groen van Prinstererlaan houdt rekening met een groeiscenario voor zowel Schatkaart als Casaschool. In overleg met de scholen is het nieuwbouwprogramma verder verfijnd, waarbij voor Casaschool een groei naar 360 leerlingen (16 lokalen) mogelijk is en voor Schatkaart een groei naar 180 leerlingen in 8 lokalen. Daarnaast is sprake van een extra (3e) groep kinderdagopvang, als gevolg van een herverdeling van kinderdagopvang SkippyPePijN bij de scholen in Pijnacker-Noord en Centrum. De voorgenomen ontwikkeling omvat daarmee 48 kindplaatsen. De omvang van het kinderdagverblijf Casaschool (80 kindplaatsen) en de sportzaal (600 m2) zijn niet gewijzigd.

In onderstaande tabel is een overzicht van het groeiscenario uit de haalbaarheidsstudie en het programma van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven.

Functie   Haalbaarheidsstudie groeiscenario   Voorgenomen ontwikkeling  
Basisschool Casaschool   550 leerlingen   22 lokalen   360 leerlingen   16 lokalen  
Basisschool CBS Schatkaart   200 leerlingen   8 lokalen   180 leerlingen   8 lokalen  
Kinderdagverblijf Casaschool   80 kindplaatsen   5 groepen   80 kindplaatsen   5 groepen  
Kinderdagverblijf Wombat   32 kindplaatsen   2 groepen   48 kindplaatsen   3 groepen  
Sportzaal (nieuw functie)   600 m2 bruto vloeroppervlakte   600 m2 bruto vloeroppervlakte  

Tabel 5 - Overzicht samenstelling 'Haalbaarheidsstudie-groeiscenario' en 'Voorgenomen ontwikkeling'

Verkeersgeneratie en parkeren voorgenomen ontwikkeling

Bureau de Groot Volker heeft de berekening gemaakt op basis van de CROW Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren bij basisscholen. Met het nieuwbouwprogramma uit tabel 1 leiden deze berekeningen tot aangepaste uitkomsten voor de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte voor deze voorgenomen ontwikkeling.

Type berekening   Haalbaarheidsstudie groeiscenario   Voorgenomen ontwikkeling  
Verkeersgeneratie   1550 autoritten per etmaal   1228 autoritten per etmaal  
Parkeerbehoefte   122 parkeerplaatsen   97 parkeerplaatsen  

Tabel 6 - Overzicht verkeersgeneratie en parkeerbehoefte 'Haalbaarheidsstudie-groeiscenario' en 'Voorgenomen ontwikkeling'

Zowel de uitkomsten van de verkeersgeneratie als ook die van de parkeerbehoefte liggen lager dan de berekeningen voor het groeiscenario uit het haalbaarheidsonderzoek. Daarmee blijft de conclusie dat het groeiscenario op punt van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en parkeren aanvaardbaar is, nog steeds valide. Hieronder volgt een korte toelichting op de verkeersgeneratie en het parkeren van de voorgenomen ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

De voorgenomen ontwikkeling heeft op basis van de verkeersgeneratieberekeningen een verkeersbehoefte van 1.228 motorvoertuigen per schooldag (etmaal). In de 1228 autoritten zit het brengen in de ochtend en halen in de middag. We kunnen daarom de autoritten 50/50 verdelen naar 614 in de ochtend en 614 in de middag.

Op basis van herkomst van de kinderen is bepaald hoe het verkeer van en naar de locatie zich over de straten verdeeld. Dit is op onderstaande afbeelding zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0014.png"

Afbeelding 11 | Verdeling verkeersgeneratie 'Voorgenomen ontwikkeling"

Verkeerstoename

Niet al dit verkeer is nieuw in Pijnacker Noord. De Schatkaart, Casa onderbouw en kinderopvang SkippyPePijn zijn al in de wijk aanwezig (523 autoritten per schooldag). De verkeerstoename binnen Pijnacker-Noord zal worden veroorzaakt door de verplaatsing van de bovenbouw en kinderopvang van Casaschool, de bouw van een sportzaal en de groei van de basisscholen (705 autoritten per schooldag). Deze groei van de verkeersgeneratie is acceptabel.


Parkeren

Met de CROW Rekentool is de parkeervraag voor werknemers en halen en brengen berekend. De rekentool maakt onderscheid tussen de onderbouw en bovenbouw van een basisschool. In de berekeningen is rekening gehouden dat de leerlingen van Casaschool gemiddeld verder van school wonen en voor deze school het autogebruik hoger ligt dan voor Schatkaart. Daar staat tegenover dat de haal- en brengtijden van de scholen sterk verschillen. De brengtijd voor Casaschool is tussen 8.00-9.00 uur en voor Schatkaart tussen 8.20-8.30 uur. De brengtijden voor de kinderopvang ligt voor het drukste moment waardoor de parkeerbehoefte hierdoor niet zal toenemen. De sportzaal wordt overdag door de school gebruikt, waardoor dit niet tot een toename van de parkeerbehoefte zal leiden. In de avond kan de sportzaal ook gebruikt worden maar dat heeft geen invloed op het aantal aan te leggen parkeerplaatsen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft een parkeerbehoefte van 97 parkeerplaatsen. Hierbij is rekening gehouden dat sprake is van een piek in de ochtend. De hoeveelheid parkeerplaatsen is hierop berekend.

Functie   onderbouw   bovenbouw   medewerkers   gebruikers   totaal  
Basisschool Casaschool   27   10   18   -   55  
Basisschool Schatkaart   15   4   8   -   27  
Kinderdagverblijf Casaschool   -   -   8   -   8  
Kinderdagverblijf Wombat   -   -   7   -   7  
Sportzaal (nieuwe functie)   -   -   -   -   0  
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen piekmoment   97  

Tabel 7 - Benodigd aantal parkeerplaatsen 'piekmoment' aanvang schooldag

De benodigde 97 parkeerplaatsen zijn binnen het plangebied te realiseren. Daarmee zijn de gevolgen op het gebied van parkeren voor de omwonenden acceptabel. Onderstaande schets van het parkeerterrein laat zien op welke wijze het parkeren wordt ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0015.jpg"

Afbeelding 12 | Schets inrichting parkeerterrein


De huidige Groen van Prinstererlaan wordt heringericht als parkeererf met een in- en uitrit aan beide zijden. Op het parkeererf geldt eenrichtingsverkeer en er is sprake van schuin gestoken parkeren. Er is voldoende ruimte om de benodigde 97 parkeerplaatsen te realiseren. De scholen hebben aangegeven dat zij verwachten dat de parkeerbehoefte lager zal zijn. Daarom zijn op bovenstaande tekening circa 89 parkeerplaatsen getekend met plantvakken er tussen. De plantvakken kunnen eenvoudig omgezet worden naar parkeerplaatsen.

Verkeersveiligheid

Vanuit de omgeving zijn kanttekeningen geplaatst bij de verkeersveiligheid en de hoeveelheid verkeer. Daarom is bureau Juust gevraagd onderzoek te doen naar de verkeersafwikkeling en een verkeerskundig ontwerp op te stellen.

Kruispuntanalyses

Op basis van de bestaande intensiteiten en de verkeersgeneratie heeft advies- en ingenieursbureau Juust een kruispuntanalyse uitgevoerd voor de aansluitingen Groen van Prinstererlaan op de Thorbeckelaan/Meidoornlaan en de Acacialaan/Nobellaan (zie Bijlage 9). De conclusie uit dit onderzoek is dat op basis van het verwachte verkeersaanbod, tijdens zowel de ochtend- als de middagspits op beide kruispunten nauwelijks wachttijden ontstaan. Er is telkens voldoende restcapaciteit (>400 pae) op de kruispunten beschikbaar om ongewenste wachttijden te voorkomen. Er zijn ruim voldoende hiaten om op te rijden voor verkeer dat voorrang moet verlenen. Een herinrichting van de kruispunten waarbij de aansluitingen van de Groen van Prinstererlaan worden uitgevoerd als inritconstructie in combinatie met de verwachte toename van verkeer leidt dus niet tot onacceptabele wachttijden.

Er is enkel een kans op korte wachttijden (<15 seconde) in de ochtendspits bij het verlaten van het parkeerterrein in de richting van de Meidoornlaan en Thorbeckelaan. Deze wachttijd is acceptabel en ontstaat enkel voor verkeer wat het parkeerterrein wil verlaten. Een goede verkeersafwikkeling op de toeleidende wegen is daarom gewaarborgd.


Verkeerskundig ontwerp omliggende wegen

Advies- en ingenieursbureau Juust heeft de aansluitingen van het parkeererf op de omliggende wegen verder uitgewerkt tot een verkeerskundig ontwerp (zie Bijlage 9) Deze ziet u op de onderstaande afbeeldingen, waarbij links de aansluiting Groen van Prinstererlaan/Nobellaan is en rechts de aansluiting Groen van Prinstererlaan/Meidoornlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0016.png"

Afbeelding 13 | Aansluiting parkeererf Groen van Prinstererlaan/Nobellaan

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0017.png"

Afbeelding 14 | Aansluiting parkeererf Groen van Prinstererlaan/Meidoornlaan

Beide aansluitingen krijgen een vergelijkbare inrichting. Er is gekozen voor een aansluiting in de vorm van een uitrit. Dit zorgt voor een duidelijke voorrangssituatie en hierdoor is er echt sprake van een parkeerterrein. Daarnaast wordt het gehele kruisingsvlak verhoogd (plateau) uitgevoerd. Het kruisingsvlak begint met de drempelmarkering 'schoolzone'. Er zijn twee zebrapaden ingetekend. Alle loopbewegingen van en naar het onderwijscluster worden zo altijd met een zebrapad geholpen.

Fietsers en voetgangers bereiken de scholen via een brede zone tussen het parkeererf en het bouwvlak. Daarmee wordt het langzaam verkeer gescheiden van het autoverkeer. De precieze inrichting van deze zone zal worden bepaald in samenhang met de verdere planuitwerking van de schoolgebouwen.


Conclusie

De studies van bureau de Groot Volker en Juust geven aan dat de voorgenomen ontwikkeling op een verkeersveilige manier is te realiseren voor alle verkeer en met voldoende parkeergelegenheid.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020

De gemeente Pijnacker-Nootdorp en het Hoogheemraadschap van Delfland zien de impact van klimaatveranderingen op hun beheergebied en erkennen dat er nu gehandeld moet worden! Dit is geheel in de lijn van de Regionale Adaptatie Strategie Haaglanden (RAS), het Manifest Klimaatbestendige Stad en de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden hebben hier afgesproken om in 2050 zoveel mogelijk klimaatadaptief te zijn met als tussendoel dat klimaatadaptatie in 2020 onderdeel is van beleid en handelen. Daarom heeft de gemeente samen met het Hoogheemraadschap van Delfland dit Waterklimaatplan 2017- 2020 opgesteld waarin naast de maatregelen voor de komende vier jaar ook toekomstige kansen worden benoemd.

Integraal waterbeheer in Pijnacker-Nootdorp moet zorgen voor droge voeten, een gezond watersysteem en een optimale beleving van het water. Voor droge voeten zijn de belangrijkste maatregelen: keringen en watergangen op orde houden; water vasthouden waar het valt; het overige water zoveel mogelijk op een plek verzamelen waar het geen overlast veroorzaakt; en als het niet meer regent het water afvoeren.

  • Om het water vast te houden, gaan ze zoveel mogelijk ontharden en groene daken en waterdoorlatende verharding aanleggen.
  • Om het water te bergen, worden functies van percelen en bestemmingen gewijzigd, verharde oppervlakten afgekoppeld van de gemengde riolering en wordt waterafvoer door infiltratie (WADI) ingezet.
  • Om het water af te voeren, worden grotere duikers aangelegd en watergangen verbreed.

Voor voldoende water zijn de belangrijkste aandachtspunten: verdroging en het inlaten van zoet en schoon water. Voor een gezond watersysteem is de ecologische en chemische waterkwaliteit belangrijk. In het waterklimaatplan zijn geen specifieke maatregelen of kansen opgenomen die van toepassing zijn op het plangebied of in de directe omgeving.

Watersleutel

Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, kunnen een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater veroorzaken. Dit kan leiden tot wateroverlast wat moet worden voorkomen door extra waterberging aan te leggen. Het Hoogheemraadschap van Delfland hanteert als waterbeheerder het ‘stand still’- principe. Elke toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden in de vorm van open water of op een andere geschikte wijze.

Daarnaast vindt het Hoogheemmaadschap van Delfland het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met hevigere neerslag door klimaatverandering. De watersleutel berekent daarom de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen.

Bestaande situatie:

Het plangebied ligt in de oude polder van Pijnacker en raakt de peilgebieden GPG2011OPP I met maatgevend peil 2.70- NAP en GPG2011NDP II met maatgevend peil 5.52- NAP. Het plangebied bestaat uit een basisschool omringd door groen en verharding, een braakliggend (groen) terrein en uit de volledig verharde openbare weg Groen van Prinstererlaan. Net buiten het plangebied liggen aan de zuid- en westzijde een watergang gelegen op het peil 2.70- NAP en aan de noordzijde een waterpartij op het peil 5.52- NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0018.png"

Afbeelding 15 | Peilgebieden (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)

De aanwezige verharde straatoppervlakken van de Groen van Prinstererlaan liggen binnen peilgebied GPG2011NDP II. Afwatering vindt plaats via trottoirkolken en een verzamelleiding. De verzamelleiding komt uit op een ecologisch ingerichte en waterinfiltrerende uitstroomvoorziening op het talud aan de noordzijde van de Groen van Prinstererlaan. Via de uitstroomvoorziening komt het water in de bodem of in de waterpartij bij de Kuiperlaan op het polderpeil 5.52- NAP. De schoollocatie en het braakliggende terrein (groen) liggen binnen peilgebied GPG2011OPP I. Verharde dak- en straatoppervlakken wateren via verzamelleidingen en trottoirkolken af op de watergang ten zuiden en westen van de locatie. Voor het braakliggende terrein is in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland, voor een reële benadering van de watersleutel, gerekend met de vigerende bestemmings-plansituatie, dus met woningen, tuinen, groen en parkeervoorzieningen.

Watersleutelberekeningen

Verharde oppervlakken binnen NDP II blijven op dezelfde wijze afwateren op dit peilgebied, maar de oppervlakte aan verhard oppervlak wordt aanzienlijk minder door meer groen en halfverhardingen. Uit de watersleutelberekening volgt de conclusie “kruimelgeval”, waarmee er voor dit peilgebied geen opgave is voor het creëren van extra berging (zie afbeelding 16 en 18).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0019.png"

Afbeelding 16 | Watersleutel (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0020.png"

Afbeelding 17 | Watersleutel (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210133-4001_0021.png"

Afbeelding 18 | Peilgebieden (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)

De verharde oppervlakken binnen OPP I blijven afwateren op dit peilgebied. De oppervlakte aan verharding wordt groter, maar door het toepassen van halfverhardingen in met name parkeerplaatsen en schoolterreinen is de toename beperkt. Uit de watersleutelberekening volgt de conclusie dat er 91 m2 wateroppervlak of 35,5 m3 berging moet worden toegevoegd (zie afbeelding 17 en 18).

Nieuwe situatie:

Voor OPP I wordt aan de opgave voldaan door de aanleg van extra wateroppervlak en/of een wadi (uitgangspunt 0,25 m diepte) in de groenzone aan de oostzijde van het plangebied. In afbeelding 18 is met een projectie van 140 m2 aangetoond dat voor beide opties aan de bergingseis kan worden voldaan. Een wadi heeft als voordeel dat daar ook meer verhard oppervlak op kan worden aangesloten dan nodig om aan de bergingseis te voldoen. Daarmee wordt vaker regenwater van verharde oppervlakken in de bodem geïnfiltreerd. Een nadeel is dat een wadi eerder per ongeluk komt te vervallen door een te wijzigen inrichting. Een inrichting met een continu wateroppervlak heeft voor het waterschap dan ook de voorkeur.

Naast oppervlaktewater of wadi’s behoren ook groen/blauw dakoppervlak en andere infiltrerende of vertragende voorzieningen tot de mogelijkheden. Een en ander wordt nader uitgewerkt in de ontwerpen die opgesteld worden voor de (her)inrichtingen van openbare ruimte en voor de nieuwbouw. Het Hoogheemraadschap van Delfland wordt hierin geïnformeerd.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied ligt een regionale waterkering met een beschermingszone. Delfland zorgt dat onze waterstaatswerken in goede staat blijven. Waterstaatswerken die in deze leggers staan zijn: dijken, vaarten, sloten, bergingsgebieden, natte ecologische zones en kunstwerken, waarvoor Delfland verantwoordelijk is. De beschermingszone en het profiel van vrije ruimte (ruimtelijke reservering) is op de verbeelding weergegeven en in de regels geborgd.

Binnen de beschermingszone wordt de Groen van Prinstererlaan heringericht en krijgt deze opnieuw een verkeersfunctie, maar dan meer ten behoeve van het scholencluster (parkeren). Bij de herinrichting voorgenomen beplantingen worden conform geldende beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Delfland in de daarvoor geschikte zones en op geschikte wijze geplaatst. Hierover heeft al afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland plaatsgevonden. Waarschijnlijk is een vergunning benodigd voor het uitvoeren van voorgenomen werken in de waterkering. Binnen de dubbelbestemming waterkering worden verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die met de functie waterkering conflicteren.

Waterkwaliteit

In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die direct nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit. Door afstromend water zou de waterkwaliteit kunnen verslechteren. Bij de inrichting wordt rekening gehouden met het principe dat water van schoon naar vuil stroomt en van voedselarm naar voedselrijk. Het afstromende hemelwater wordt meer dan voorheen in het plangebied geborgen. Waar dit niet mogelijk is wordt het hemelwater direct afgevoerd naar het nabij aanwezige oppervlaktewater.

In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland nemen we maatregelen om verontreinigingen tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen zoals zink of koper. Het ruimtelijke plan leidt niet tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem. Het gaat hier bovendien niet om een locatie met een specifiek water(systeem)kwaliteitsdoel.

Drooglegging

Met de bestaande maaiveldhoogtes van circa 1.80- NAP ter plaatse van de ontwikkeling kan met een 150 mm hoger liggend vloerpeil ruim aan de minimale drooglegging van 1.00 meter worden voldaan.

Bodem en grondwater

De bestaande bodem van het projectgebied bestaat, naast aanwezige wegcunetten met zand- en puinfunderingen, vooral uit klei. Voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen voorbelastingen voorzien. Op basis van bodemonderzoek is een ernstige bodemverontreiniging met verschillende zware metalen aangetroffen ten noorden en zuiden van het bestaande schoolgebouw. In het zuidelijke trottoir van de Groen van Prinstererlaan is een kleine spot met een sterke nikkel-verontreiniging aangetroffen. Beide verontreinigingen worden gesaneerd. Hiervoor is een plan van aanpak en een BUS-melding ODH benodigd. Het bestemmingsplan maakt ook geen diepgaande constructies mogelijk die de doorstroming van het grondwater belemmeren. Er zijn na de recente aanleg van een ITrioolstelsel in de wijk Pijnacker-Noord geen grondwaterproblemen meer bekend en die hoeven ten aanzien van de ontwikkeling ook niet te worden verondersteld.

Klimaatadaptatie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendinger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling wordt, buiten de maatregelen waarmee aan de wateropgave wordt voldaan, gezocht naar creatieve, simpele en efficiënte maatregelen om water vast te houden. Denk daarbij aan:

  • Kolkloze bestratingen en (extra) water afvoeren via wadi, berm of plantsoen.
  • Aanbrengen van watervasthoudende voorzieningen bij dakoppervlakken
  • Inpassing van bestaande grote bomen waar mogelijk én toevoegen van nieuw groen

Het plangebied wordt hiermee klimaatbestendiger, waarbij rekening wordt gehouden met extreme regenval en lange periodes van droogte en hitte.

Onderhoud

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Bij aanleg van een nieuwe wateroppervlakte of een wadi wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid daarvan voor het onderhoud. Bij aanleg van een wadi wordt rekening gehouden met het daarvoor nodige periodieke onderhoud. Denk daarbij aan maaien met een lichte maaimachine, blad- en zwerfvuil verwijderen, verticuteren en reinigen van slokop en eventuele drainageleidingen. De definitieve uitwerking wordt met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd en in de procedure watervergunning behandeld.

Afvalwater en riolering

Binnen het plangebied is geen hoofdriolering aanwezig. De vuilwaterafvoer van de bestaande school sluit aan op het vwahoofdriool in de Acacialaan, buiten het plangebied. De vuilwaterafvoer van de voorgenomen nieuwbouw blijft in principe hetzelfde, maar mogelijk met een extra aansluiting op het vwa-hoofdriool in de Meidoornlaan, ook buiten het plangebied. In de bestaande situatie is er al sprake van afkoppeling van hemelwaterafvoer en dat blijft zo.

Conclusie:

Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg en in het bestemmingsplan worden de waterhuishoudkundige belangen voldoende gewaarborgd. Aandachtspunt is de verdere uitwerking envereiste realisatie van waterberging. Daarnaast worden mogelijkheden gezien voor aanvullende klimaatadaptieve en natuurinclusieve maatregelen.

4.12 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.  Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het realiseren van maatschappelijke voorzieningen kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onder deel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Wat een stedelijk ontwikkelingsproject is, is niet exact vastgelegd. Op basis van jurisprudentie is duidelijk dat gekeken moet worden naar onder andere de schaalgrootte, de aard en omvang van het project, de ligging en opzet van het plan.

In dit geval gaat het om een herontwikkelingsopgave met enigszins nieuw beslag op de ruimte ten behoeve van de maatschappelijke functies. De planologische mogelijkheden voor woningbouw komen te vervallen. In die zin is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het opstellen van aanmeldnotitie niet noodzakelijk. Voorgaande paragrafen geven duidelijk aan dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Dit plan voorziet in de bouw van een onderwijscluster. Dit betreft een bouwplan, zoals dat hierboven is benoemd. Voor de sloop, bouw en opstellen bestemmingsplan wordt een investeringsbudget beschikbaar gesteld. Daarnaast worden bepaalde kosten uit de algemene reserve onttrokken.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 oktober 2021 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens die inzagetermijn zijn twee zienswijzen kenbaar gemaakt. Deze zijn in de Nota van beantwoording zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording (zie Bijlage 10).