direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000210132-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor dit bestemmingsplan, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het bestemmingsplan dient zowel een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken, als ook ter reparatie van enkele vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente.

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:

  • A. Veenweg 10-12 te Nootdorp: bouwen van een woning op het achterterrein;
  • B. Oudeweg 62 te Nootdorp: uitbreiding van het hippisch centrum;
  • C. Oude Leedeweg 75 te Pijnacker: vergroten van een woonbestemming ten behoeve van een mantelzorgwoning;
  • D. Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15) te Nootdorp: nieuwbouw van twee woningen;
  • E. Eeldedreef 8 te Nootdorp: correctie van een bouwvlak van de bestaande woning;
  • F. Dorpsstraat 24-26 te Nootdorp: herstellen mogelijkheid woonfunctie op de begane grond.

Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader vormt waardoor (toekomstige) aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 6 verschillende op zichzelf staande deelgebieden. In figuur 1.1 is een overzicht van al deze locaties weergegeven, waarbij de belettering correspondeert met de nummering zoals gehanteerd in paragraaf 1.1 en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0001.png"

Figuur 1.1 | Overzicht locaties Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de locaties zijn momenteel diverse bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan vigerend is.

  Locatie   Vigerend plan   Vastgesteld  
A   Veenweg 10, Nootdorp   -Ypenburg-Centraal
-Paraplubestemmingsplan implementatie standaardregels  
19 december 2019
19 maart 2020  
B   Oudeweg 62, Nootdorp   -Duurzame Glastuinbouwgebieden
-1e herziening Duurzame Glastuinbouwgebieden
-Partiële herziening 'Agrarische Glastuinbouwbestemmingen  
7 november 2012
27 oktober 2016

19 december 2019  
C   Oude Leedeweg 75, Pijnacker   -Lint Oude Leede 2
-Partiële herziening 'Agrarische Glastuinbouwbestemmingen  
17 maart 2016
19 december 2019  
D   Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15), Nootdorp   -'s Gravenhout, Geerweg en omgeving
-Paraplubestemmingsplan implementatie standaardregels  
30 maart 2017
19 maart 2020  
E   Eeldedreef 8, Nootdorp   -Ypenburg-Centraal
-Paraplubestemmingsplan implementatie standaardregels  
19 december 2019
19 maart 2020  
F   Dorpsstraat 24-26, Nootdorp   -Centrum Nootdorp
-Paraplubestemmingsplan implementatie standaardregels  
13 juni 2013
19 maart 2020  

Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze plannen voor de in het plangebied gelegen locaties.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is gedetailleerd van karakter. Het plan vormt hierdoor een eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen en voor een adequate handhaving van de regels.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe is het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure zijn gebundeld in de "Nota van Beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022", welke als Bijlage 8 is toegevoegd aan deze toelichting.

Parallel aan de inspraakprocedure is tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens gebundeld in de Nota Inspraak- en overlegreacties (zie Bijlage 8).

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het - al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt per locatie het planvoornemen omschreven en een ruimtelijke onderbouwing gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt per locatie een ruimtelijke onderbouwing gegeven voor de voorgestane ontwikkelingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Tevens worden per locatie ook de consequenties voor de planopzet benoemd.

2.1 Veenweg 10, Nootdorp (A)

Ter plaatse van de Veenweg 10 is het voornemen om een nieuwe woning te realiseren op de plaats van een voormalige schuur. De schuur is, vanwege de slechte staat waarin deze verkeerde, reeds gesloopt. De bedoeling is een nieuwe woning te bouwen achter de bestaande woning (Veenweg 12), met een vergelijkbare omvang dan de schuur. De afmeting van de nieuwe woning bedraagt 8x12 meter. De woning wordt voorzien van een mansardekap met een bouwhoogte van 8 meter. De uitvoering vindt plaats met traditionele materialen zoals bakstenen gevels en grijze keramische dakpannen. De bestaande inrit van het perceel zal worden verplaatst in noordoostelijke richting. Op eigen terrein is ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0002.png"

Figuur 2.1 | bestaande situatie (bron: Architectenbureau Van Vliet)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0003.png"

Figuur 2.2 | nieuwe situatie (bron: Architectenbureau Van Vliet) 

Ter plaatse van het perceel is al een woonbestemming van toepassing in het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat momenteel op de locatie slechts 1 woning toe. Dit betreft de bestaande woning Veenweg 12. Deze woning is als gemeentelijk monument aangemerkt. De nieuwe woning zal niet hoger worden dan de bestaande woning aan de dijk. De nieuwe woning is derhalve niet tot nauwelijks zichtbaar vanaf de Veenweg. Daarom heeft de nieuwe woning geen impact op het gemeentelijke monument. Er vindt geen ontsluiting naar het Droppinghof plaats. De nieuwbouw is stedenbouwkundig goed inpasbaar. Daarom wordt aan het bestemmingsplan binnen de geldende bestemming 'Wonen' een bouwvlak toegevoegd.

2.2 Oudeweg 62, Nootdorp (B)

Op deze locatie is het Hippisch Centrum Nootdorp gevestigd. De bestaande faciliteiten zijn onvoldoende toereikend om de huidige marktbehoefte te kunnen bedienen. Om die reden wensen de initiatiefnemers het terrein en de bebouwing uit te breiden. De gewenste uitbreiding zal bestaan uit een nieuw bedrijfsgebouw (circa 4.920 m²) met daarin een overdekte rijhal, paardenboxen (95 stallen) en opslagruimte. Daarnaast wil initiatiefnemer 66 paardenboxen, een tweede overdekte stapmolen (doorsnede 15/20m), een longeercirkel (doorsnede 15/20m), paddocks (10 x 15 meter), een buitenrijbaan (wedstrijdpiste springtuin circa 3.000 m²) en een parkeerterrein aanleggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0004.png"

Figuur 2.3 | nieuwe situatie (bron: Van Dun Ontwerp & Planologie)

Door Van Dun ontwerp & planologie is een volledige ruimtelijke onderbouwing aangeleverd. Deze ruimtelijke onderbouwing is als Bijlage 1 bijgevoegd. In die onderbouwing is ingegaan op de beoogde situatie, het van toepassing zijnde beleid en de milieu- en planologische aspecten. In paragraaf 3.2.2 van de onderbouwing is getoetst aan de kwaliteitskaarten van de provincie Zuid-Holland. Uit de toetsing blijkt dat het plan voldoet aan de kaders van de kwaliteitskaarten:

  • 1. de ontwikkeling houdt de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand;
  • 2. de bestaande lengtesloten blijven behouden en nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten. Aan de veenweidepolders wordt geen afbreuk gedaan. De maat en weidsheid van de poldereenheden blijven in stand. De locatie wordt daarnaast zorgvuldig voorzien van een landschappelijke inpassing. De ruimtelijke kwaliteit binnen 'droogmakerij' blijft gelijk;
  • 3. de manege is passend als overgangsfunctie tussen stedelijk gebied en de recreatie-/natuurgebieden;
  • 4. door de uitbreiding van de manege zal de recreatieve functie van het naastgelegen gebied versterkt worden.

Kortheidshalve wordt voor een nadere uitwerking van deze locatie verder verwezen naar die ruimtelijke onderbouwing. In het vervolg van deze plantoelichting zal in de hoofdstukken 4 tot en met 7 dit plan buiten beschouwing worden gelaten.

2.3 Oude Leedeweg 75, Pijnacker (C)

Ter plaatse is een woning aanwezig. De eigenaar is voornemens een mantelzorgwoning te realiseren conform de regels voor vergunningvrij bouwen. De ruimte binnen het bestemmingsvlak is echter beperkt. Het realiseren van bijgebouwen is daardoor slechts in beperkte mate mogelijk. De bestemming 'Wonen' wordt daarom met ca. 18 meter uitgebreid in zuidelijke richting. De gronden zijn eigendom van de initiatiefnemer. De grens van de nieuwe woonbestemming volgt de bestaande grens van het erf van de naastgelegen woning Oude Leedeweg 73, de wijziging is daarom ook goed ruimtelijk inpasbaar. Door deze aanpassing wordt geen extra woning mogelijk gemaakt. De bestemming 'Agrarisch - Weide' komt ter plaatse van het plangebied te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0005.png"

Figuur 2.4 | gewenste uitbreiding

2.4 Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15), Nootdorp (D)

Ter plaatse van deze locatie is reeds een woon- en tuinbestemming van toepassing. Er zijn echter geen bouwvlakken aanwezig waardoor de locatie uitsluitend gebruikt kan worden als erf en tuin. Op de locatie is momenteel een berging aanwezig. De eigenaar wenst ter plaatse 2 nieuwe woningen te bouwen, passend in de bestaande stedenbouwkundige structuur.

Daaraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • d. de voorgevelrooilijn mag niet voor de voorgevel van de naastgelegen woningen komen te liggen;

Op de verbeelding is rekening gehouden met de hiervoor genoemde randvoorwaarden. Het bouwvlak ligt op (meer dan) 3 meter uit de perceelsgrenzen en de voorgevelrooilijn is vastgelegd in lijn met de voorgevels van naastgelegen percelen. De hoogtebepalingen volgen het stedenbouwkundig advies, dat wil zeggen een maximum goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 9 meter. Op de percelen is voldoende ruimte voor het op eigen terrein realiseren van voldoende parkeergelegenheid. De beoordeling door de Welstandscommissie is bijgevoegd in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0006.png"

Figuur 2.5 | nieuwe situatie (bron: gemeente Pijnacker-Nootdorp)

2.5 Eeldedreef 8, Nootdorp (E)

Voor de locatie Eeldedreef 8 te Nootdorp is enige jaren geleden een omgevingsvergunning verleend voor nieuwbouw van de woning. Daarbij is door de initiatiefnemer voldaan aan de door de gemeente gewenste situering van de woning. Per abuis is in het geldende bestemmingsplan niet het juiste bouwvlak vastgelegd. Deze omissie wordt in dit verzamelplan hersteld. Het gaat derhalve om een technische wijziging die geen invloed heeft op de omgeving. De geldende bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en de daarbij behorende dubbelbestemmingen en aanduiding blijven van toepassing. Uitsluitend het bouwvlak wordt iets verplaatst, zodat dit in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Een nadere ruimtelijke beoordeling van het plan kan achterwege blijven. In het vervolg van deze plantoelichting wordt ook niet nader ingegaan op beleids- en onderzoeksaspecten ten aanzien van de wijziging op deze locatie.

2.6 Dorpsstraat 24-26, Nootdorp (F)

Ter plaatse van deze locatie geldt deels de bestemming 'Dienstverlening' en deels de bestemming 'Horeca'. Ter plaatse wordt op de begane grond ook gewoond. De mogelijkheden om op de begane grond te wonen zijn in een eerdere planherziening wegbestemd. Met dit verzamelplan wordt dit voor deze locatie hersteld, zodat het feitelijk gebruik weer in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Wonen wordt zowel op de begane grond als op de verdieping mogelijk. Ook hiervoor geldt dat een nadere ruimtelijke beoordeling niet aan de orde is omdat er sprake is van een technische aanpassing van het bestemmingsplan waardoor het feitelijk gebruik in overeenstemming is met het geldend bestemmingsplan.In het vervolg van deze plantoelichting wordt ook niet nader ingegaan op beleids- en onderzoeksaspecten ten aanzien van de wijziging op deze locatie.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

3.1 Verantwoording planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Detailhandel

Deze bestemming is van toepassing ter plaatse van locatie F, aan de Dorpsstraat. Naast detailhandel is hier wonen op de begane grond toegestaan.

Horeca

De regeling is overgenomen uit de geldende regeling en is eveneens van toepassing op locatie F. De aanduiding 'wonen' regelt aanvullend dat de bestaande woning planologisch is gewaarborgd.

Sport

Deze bestemming is van toepassing voor de manege aan de Oudeweg 62, locatie B. Er zijn verschillende bouwvlakken opgenomen waarbinnen gebouwd mag worden. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is bebouwing juist niet toegestaan. Bouwen buiten het bouwvlak is na afwijking onder voorwaarden toegestaan mits het maximum bebouwd oppervlak niet wordt overschreden. Voordat gebouwd mag worden moet inzicht worden gegeven in de wijze van watercompensatie en moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van stikstofemissie welke voortlvoeit uit de Wet natuurbescherming. De ter plaatse aanwezige bedrijfswoning wordt positief bestemd. De goot- en bouwhoogten worden vastgelegd.

Tuin

Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.

Water

Ter plaatse van Eeldedreef 8 heeft een deel van het perceel de bestemming 'Water'. Uitsluitend kan worden gebouwd ten behoeve van de waterhuishouding. De regeling is conform de standaardregels.

Wonen

Deze bestemming, opgenomen voor diverse percelen binnen dit bestemmingsplan, betreffen de regels voor woningen in het stedelijk gebied. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.

De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dan voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.

Ter plaatse van locatie D is een nadere aanduiding 'waterberging' opgenomen. Daar mag alleen gebouwd worden als er voldoende watercompensatie wordt gerealiseerd.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.

Wonen - 1

Deze bestemming is opgenomen voor het perceel aan de Oude Leedeweg 75, welke gelegen is in het buitengebied van de gemeente. De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis. Deze regeling komt overeen met de regels voor wonen in het buitengebied.

De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.

Dubbelbestemmingen

De bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering' betreffen dubbelbestemmingen waarin de bescherming van de aanwezige, archeologische waarden en waterkeringen worden geregeld. Deze zijn conform de standaardregels.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de locatie Oudeweg 62 is een molenbiotoop van toepassing. Hiervoor is een 'vrijwaringszone - molenbiotoop' in het plan opgenomen. In dit artikel is de beschermingszone van de molenbiotoop opgenomen. Een molenbiotoop kan gedefinieerd worden als het gebied rondom de molen dat van essentieel belang is voor de vrije windvang en het zicht op de molen. Bomen of struiken, gebouwen of andere obstakels beperken niet alleen het optimaal functioneren, het rendement, maar ook de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van een molen. Om dit gebied te begrenzen is een molenbeschermingszone (‘molenbiotoop’) in het bestemmingsplan opgenomen. Hieraan zijn bepalingen verbonden omtrent de maximaal toelaatbare bouwhoogte. Tevens is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen welke bepalingen bevat omtrent opgaande beplanting en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Uitgangspunt voor de bestemmingsregeling zijn de provinciale regels: binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen de straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, geldt voor het buitengebied dat de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger mag zijn dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100 regel).

Ter plaatse van de locatie Oude Leedeweg 75 is een beschermingszone van de waterkering van toepassing. Deze is conform het ter plaatse geldende bestemmingsplan opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische zones en de zones langs waterkeringen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moeten passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid. In dit hoofdstuk worden alleen de volgende ontwikkelingen getoetst aan het beleid:

  • Locatie A, Veenweg 10-12 te Nootdorp: bouwen van een woning op het achterterrein;
  • Locatie C, Oude Leedeweg 75 te Pijnacker: vergroten van een woonbestemming ten behoeve van een mantelzorgwoning;
  • Locatie D, Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15) te Nootdorp: nieuwbouw van twee woningen.

Locatie B, de uitbreiding van het hippisch centrum aan de Oudeweg 62 te Nootdorp wordt getoetst in Bijlage 1 Ruimtelijke onderbouwing Oudeweg 62, Nootdorp.

Locaties E en F betreffen uitsluitend technische wijzigingen waarvoor een beleidstoets niet noodzakelijk is.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de nieuwe langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige duurzame leefomgeving. Deze is in het najaar van 2020 aangeboden aan de tweede kamer. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van ons land de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van rond de 1 miljoen nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. De NOVI geeft richting door strategische keuzes te maken. Ook maakt de NOVI ruimte voor maatwerk in de regio en werkt gebiedsgericht, dat wil zeggen bij de aanpak van de opgaven worden de kenmerken van het gebied als uitgangspunt genomen. De NOVI zal de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangen en als structuurvisie dienen onder de Omgevingswet.

4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

De 'Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)', de 'Verordening ruimte', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit' zijn vervangen door de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland'.

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 20 april 2019) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de omgevingsvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De beleid bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de omgevingsvisie zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bebouwde ruimte

Het plangebied ligt grotendeels binnen de contouren van de 'stads- of dorpsrand'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:

  • Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
  • Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.

De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de omgevingsvisie.

Op 2 locaties vindt nieuwbouw van woningen plaats:

  • Veenweg 10, Nootdorp: Bouw van 1 woning;
  • Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15), Nootdorp: Bouw van 2 woningen.

De nieuwbouw vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied. Voor het overige is er geen sprake van het toevoegen van woningen.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
  • c. zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

Onderhavig bestemmingsplan maakt enkele kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Hierbij worden (qua aard en schaal) geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft uitsluitend de nieuwbouw van 1 of 2 woningen. Het is dan ook conform jurisprudentie niet noodzakelijk om de ladder voor duurzame verstedelijking voor deze ontwikkelingen te doorlopen.

Nadere onderbouwing uitbreiding manege, Oudeweg 62 (locatie B)

In aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing opgenomen in Bijlage 1 wordt hieronder nog specifiek ingegaan op de aanduiding 'glas' uit de provinciale verordening.

Verzoek aanpassing begrenzing glastuinbouwconcentratiegebied

De manege ligt binnen het gebied Dwarskade, dat in het provinciaal beleid onderdeel is van het glastuinbouwconcentratiegebied. De uitbreiding zoals opgenomen in het Verzamelplan betekent dat er areaal aan het glastuinbouwconcentratiegebied wordt onttrokken. Er is hiermee echter geen sprake van onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied Dwarskade. In artikel 6.34 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de regels in deze afdeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels.

Nadere toelichting uitbreiding manege i.r.t. glastuinbouwgebied

De manege ligt aan de zuidgrens van het glastuinbouwgebied van de Dwarskade en grenst daar aan het groen- en recreatiegebied van Buytenhout (Dobbeplas). De manege is daar al sinds lange tijd gevestigd. Voor het toekomstperspectief van de glastuinbouwsector in het Oostlanddeel van de Greenport West-Holland is het Werkboek Oostland opgesteld (3-2-2020). Dit stuk is opgesteld door de provincie en de vier Oostlandgemeenten (waaronder Pijnacker-Nootdorp), en is een belangrijke onderlegger voor het provinciaal en gemeentelijk beleid. In het Werkboek Oostland is ook het deelgebied Dwarskade opgenomen. Uit de analyse blijkt dat het toekomstperspectief voor glastuinbouw in dit deelgebied matig tot slecht is. Het deelgebied ligt grotendeels ingeklemd tussen woonwijken en in het gebied komt ook niet-glastuinbouw bedrijvigheid voor. Op korte termijn ligt functieverandering in dit deelgebied meer voor de hand dan doorontwikkeling. In de ontwerp Omgevingsvisie Pijnacker-Nootdorp 2050 is het gebied dan ook opgenomen als transformatiegebied. In de zienswijze van de provincie Zuid-Holland op de ontwerp Omgevingsvisie blijkt dat de provincie kan instemmen met deze transformatie, in lijn met het Werkboek Oostland. Het hele Dwarskadegebied heeft dus weinig toekomstperspectief voor de glastuinbouw. Ter plekke van de beoogde uitbreiding van de manege is de invulling van deze grond voor de glastuinbouwfunctie niet waarschijnlijk. In het gebied zijn er nog twee glastuinbouwbedrijven over die door willen gaan. Deze bedrijven worden niet belemmerd door de uitbreiding van de manege.

Conclusie

De uitbreiding van de manege betekent geen onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied Dwarskade. Er is daarbij geen reëel perspectief op gebruik van de uitbreidingslocatie voor de functie van de glastuinbouw. Bij de invulling van de locatie stellen wij verder de volgende voorwaarden:

  • 1. Een toekomstbestendige verkeersontsluiting
  • 2. Het blijft een manege en wordt geen paardenhouderij
  • 3. Milieucirkels blijven beperkt zodat eventuele ontwikkeling van de omgeving niet wordt belemmerd
  • 4. Goede landschappelijke inpassing, aansluitend op het aangrenzende groengebied van de Dobbeplas.

De provincie wordt derhalve gevraagd in te stemmen met aanpassing van de contour glastuinbouw- gebieden in de provinciale Omgevingsverordening om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in diverse kleinschalige ontwikkelingen, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro vallen.

4.3 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden

De woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 geeft inzicht in de uitdagingen en opgaven in Haaglanden voor het onderwerp wonen. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. Het toekomst-proof maken van dit van oudsher heel prettige woongebied. Toekomst-proof voor alle aanwezige doelgroepen. Maar ook toekomst-proof vanuit het besef dat een sterke woningmarkt van groot belang is om een aantrekkelijke en economisch vitale regio te kunnen zijn en blijven. De verschillende ambities zijn:

Een regionaal woningbouwprogramma opstellen: door een gezamenlijk woningbouwprogramma willen de gemeenten zo goed en efficiënt mogelijk inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbehoeften van de regio Haaglanden. Een uitgangspunt daarbij is het zoveel mogelijk realiseren van de woonopgaven binnen bestaande stedelijke gebieden. Uit onderzoek is gebleken dat stedelijk, dorpse en exclusieve woonmilieus in de regio in trek zijn.

Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden: 30 procent van de inwoners in de regio behoort tot de sociale doelgroep, de gemeenten beschouwen dit percentage als richtinggevend voor de omvang van de toekomstige behoefte van het totaal aantal sociale huurwoningen. Ook zetten de regiogemeenten zich in om de positie van de groep lage middeninkomens in de komende jaren te verbeteren en om extra woonruimte voor vluchtelingen te realiseren.

Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden: om in 2050 tot een CO2 neutrale of energie-neutrale regio te kunnen komen zetten de gemeenten in op een volledige energie transitie van de gebouwde omgeving.

De regio levensloopgeschikt maken: de ambitie is om inwoners van de regio zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woning en woonomgeving te kunnen laten wonen. Dit vraagt per afzonderlijke gemeente enerzijds om voldoende aangepaste en levensloopgeschikte woningen, anderzijds om een woonomgeving die aansluit op wat ouderen en huishoudens met een beperking nodig hebben.

Werken aan leefbare en prettige woonwijken: door middel van een preventieve aanpak de verouderde woonwijken in de steden van de regio gezond houden, veilig en prettig om in te wonen.

4.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in kleinschalige ontwikkeling binnen bestaande (stedelijke) structuren en past derhalve binnen de uitgangspunten van het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve bedrijven de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

4.4.3 Lintenvisie

Pijnacker-Nootdorp wil de kwaliteit van de cultuurhistorische bebouwingslinten in de gemeente verbeteren. De Lintenvisie is opgesteld om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de linten beter te begeleiden.

De linten zijn belangrijk voor de gemeentelijke identiteit. De Veenweg, Oude Leedeweg en Dorpsstraat maken deel uit van een van de linten. Deze visie is dus van toepassing op de locaties A, C en F. Ze dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van onze gemeente. De linten zijn dynamisch door de veranderende omgeving van nieuwe woonwijken, glastuinbouw, nieuwe infrastructuur en natuur- en recreatiegebieden. Inwoners en bedrijven uit deze linten ondernemen veel ruimtelijke initiatieven.

De Lintenvisie Pijnacker-Nootdorp is opgesteld om vooraf duidelijke richtlijnen te geven en beperkt kaders te stellen. Daarnaast is het vooral bedoeld voor inspiratie bij de planuitwerking van inwoners en ondernemers. De gemeente wil de Lintenvisie op drie manieren gebruiken:

  • als uitnodiging en handreiking voor initiatiefnemers bij hun planvorming;
  • als hulpmiddel voor de gemeente bij de toetsing van vergunningsaanvragen;
  • als input voor visieverkenningen en omgevingsplannen.
4.4.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. Er wordt met de ontwikkeling aan de Oude Leedeweg, het vergroten van het erf, geen afbreuk gedaan aan de kwaliteit van het bebouwingslint. De - kleinschalige - ontwikkelingen die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

In dit hoofdstuk worden alleen de volgende ontwikkelingen getoetst aan het beleid:

  • Locatie A, Veenweg 10-12 te Nootdorp: bouwen van een woning op het achterterrein;
  • Locatie C, Oude Leedeweg 75 te Pijnacker: vergroten van een woonbestemming ten behoeve van een mantelzorgwoning;
  • Locatie D, Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15) te Nootdorp: nieuwbouw van twee woningen.

Locatie B, de uitbreiding van het hippisch centrum aan de Oudeweg 62 te Nootdorp wordt getoetst in Bijlage 1 Ruimtelijke onderbouwing Oudeweg 62, Nootdorp.

Locaties E en F betreffen uitsluitend technische wijzigingen waarvoor een nadere toetsing niet noodzakelijk is.

5.1 Milieueffectrapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. - beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijk) belangrijke nadelige milieu gevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r. plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' (onderdeel D11.2) opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. In onderhavig plan worden in totaal 3 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarmee ligt de ontwikkeling ruim lager dan de drempelwaarde. Op beide locaties waar de nieuwe woningen worden gebouwd is reeds sprake van een woonbestemming. Daarmee worden deze ontwikkelingen niet beoordeeld als een stedelijk ontwikkelingsproject waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig zou zijn.

In onderdeel D14 wordt 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren'. Voor het uitbreiden van het hippisch centrum is wel een m.e.r.-beoordeling nodig. Omdat de uitbreiding onder de drempelwaarde blijft kan volstaan worden met een vormvrije beoordeling. De ruimtelijke onderbouwing in Bijlage 1 wordt beschouwd als vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie (zie paragraaf 4.1 van de onderbouwing). Voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd zal het college van burgemeester en wethouders hierover een afzonderlijk besluit nemen.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2) en 200 meter (cat. 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2) en 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

5.2.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties A (Veenweg 10) en D (Laan van 's Gravenhout naast nr. 15) geldt dat er geen sprake is van een functiewijziging, waarbij een nieuwe milieugevoelige functie of bedrijfsbestemming wordt toegevoegd. Ter plaatse worden uitsluitend bouwvlakken toegevoegd. De locaties zijn beiden gelegen in een woongebied waar geen relevante bedrijvigheid aanwezig is. Milieuzonering speelt derhalve geen rol voor deze locaties.

Op locatie C (Oude Leedeweg 75) is wel sprake van een functiewijziging. De bestemming wordt gewijzigd van 'Agrarisch - Weide' naar 'Wonen'. Aan de zuidzijde grenst de woonbestemming aan een weide waar uitsluitend het gebruik als weide en hobbymatig, niet bedrijfsfmatig, agrarisch gebruik mag plaatsvinden. Dit is conform de bestaande situatie, echter wordt de grens van de woonbestemming in zuidelijke richting verlegd. Dit vormt geen belemmering voor de functiewijziging. Er is geen overige relevante bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering toelaatbaar zijn.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.3.2 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

5.3.3 Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)

5.3.4 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.
5.3.5 Basisnet

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes.Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).

In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de
    beheerverordening wordt afgeweken.

Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:

  • 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of
    zwaar ongeval;
  • 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.

Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:

  • 1. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • 2. Hoogte van het groepsrisico;
  • 3. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  • 4. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
5.3.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen


Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.

Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.

Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:

  • I. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • II. de omvang van het groepsrisico;
  • III. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • IV. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.

Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.

Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.

De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

Wat verandert er met de komst van de Omgevingswet?

Aandachtsgebieden zijn een nieuw fenomeen binnen de omgevingsveiligheid. Aandachtsgebieden zijn gedefinieerd als gebieden waar mensen binnenshuis, zónder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden.

De aandachtsgebieden laten dus zien waar extra aandacht nodig is om aanwezigen in nieuwe situaties te beschermen tegen de gevaren bij ongevallen met deze effecten. Het is niet nodig om maatregelen te treffen ter bescherming van personen in gebouwen en locaties die nu al (rechtmatig) binnen een aandachtsgebied van een bestaande risicobron aanwezig zijn.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten gevaren en daarmee tussen drie verschillende aandachtsgebieden: warmtestraling (brandaandachtsgebied), overdruk (explosieaandachtsgebied) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolkaandachtsgebied). De aandachtsgebieden zijn feitelijk effectafstanden van worst-case scenario's. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.
Het bevoegd gezag kan er voor kiezen om in het omgevingsplan een brand- en/of explosieaandachtsgebied aan te wijzen als brand- en/of explosievoorschriftengebied. In een voorschriftengebied gelden dan op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) extra bouwvoorschriften gericht op bescherming tegen een brand- en/of explosie. Deze voorschriften gelden echter alleen bij nieuwbouw! Het kan ook een keuze zijn om een kleiner of geen brand- of explosievoorschriftengebied aan te wijzen. Dit kan echter niet bij plasbrandaandachtsgebieden welke in het kader van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn aangewezen. Ook locaties voor nieuwe “zeer kwetsbare gebouwen” binnen een brand- of explosieaandachtsgebied moeten als voorschriftengebied worden aangewezen. Een gifwolkaandachtsgebied kan niet worden aangewezen als voorschriftengebied. Wel geldt na het in werkingtreden van de Omgevingswet voor alle nieuwbouw dat de ventilatie centraal afschakelbaar moet zijn.

5.3.7 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij de plangebieden in het bestemmingsplan zijn geen risicovolle bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour die buiten de inrichting valt. Wel ligt één deelgebied, Oude Leedeweg 75, binnen het invloedsgebied van MPM Oil te Delft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0007.png"

Tabel 5.1 | invloedsgebieden inrichtingen


MPM Oil is een groothandel in smeermiddelen, koelvloeistoffen, ruiten-sproeierantivries en vergelijkbare producten voor transportmiddelen. In een viertal opslagvoorzieningen volgens PGS 15 worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. In geval van brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen. Volgens de QRA van 11/07/16, kenmerk 0242778.02, bedraagt het groepsrisico 0,38 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt echter buiten de 10-8 per jaar plaatsgebonden risicocontour zodat de bijdrage van de ontwikkeling aan de Oude Leedeweg 75 (het realiseren van een mantelzorgwoning) aan het groepsrisico heel klein is. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied


Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.

Alle plangebieden liggen binnen het invloedsgebied van de rijkswegen (A4, A12 , A13), maar wel op ruim meer dan 200 meter. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0008.png"

Tabel 5.2 invloedsgebieden rijkswegen

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.

De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.

Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.

Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.

Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. De N470 ligt op meer dan deze 200 meter van alle plangebieden.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Gezien de afstand tot de plangebieden zijn een berekening en een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand van de plangebieden.


Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Het plangebied Eeldedreef 8 ligt binnen de 1% en de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Echter de daadwerkelijke ontwikkeling (bouw van 1 woning) heeft reeds plaatsgevonden en was toegestaan vanuit het bestemmingsplan Nootdorp Noord uit 2010 en daarvoor al mogelijk gemaakt middels “Uit te werken gebied voor woondoeleinden” in bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp. Gezien het feit dat er sprake is van een verzamelplan dat voor deze locatie geen nieuwe mogelijkheiden tot ontwikkeling biedt zal het groepsrisico niet toenemen. Een verantwoording daarvan is dan ook niet aan de orde.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2, rood) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand van de relevante plangebieden en vormt daarom geen belemmering.

CO2

Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand van de plangebieden en is dus geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0009.png"

Tabel 5.3 | invloedsgebieden buisleidingen

Conclusie

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er zal advies gevraagd worden aan de Veiligheidsregio. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

5.4 Geluid

5.4.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.4.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locatie Oude Leedeweg 75 te Pijnacker (locatie C) geldt dat er geen sprake is van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. De woonbestemming wordt vergroot, maar er wordt geen extra geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.

Voor de locaties Veenweg 10 en Laan van 's Gravenhout (naast 15) te Nootdorp (locaties A en D) is er sprake van nieuwbouw. De locatie Veenweg 10 ligt binnen de geluidzone van de Laan van Nootdorp. De locatie zelf is gelegen aan een 30km/weg. Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek nodig.

Voor de locatie Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15) is de verkeersintensiteit ter plaatse van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er is sprake van een 30km/uur regime waarbij er geen verplichting is om akoestisch onderzoek te doen op basis van de Wet Geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel een uitspraak worden gedaan over het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. In dit geval is er sprake van een lage verkeersintensiteit, de laan van 's Gravenhout wordt uitsluitend voor ontsluiting van de desbetreffende woonwijk gebruikt. De nieuwbouwwoningen zullen daarnaast op zichzelf voldoen aan de actuele eisen m.b.t. isolatiewaarden en zijn op enige afstand van de rijbaan gesitueerd. Een goed woon- en leefklimaat is daardoor gewaarborgd.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar plan van aanpak om aan de gemeentelijke taakstelling te kunnen voldoen om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen verwoord in het Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp 2008-2011.

5.5.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Niet in betekenende mate

De ontwikkelingen, waarbij onder andere een drietal woningen worden mogelijk gemaakt, zijn dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

NSL Monitoringstool

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2018, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie in de omgeving reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.

NO2 

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2018. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.

PM10  

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 nagenoeg gelijk blijft ten opzichte van 2018. In 2030 neemt de concentratie echter af.

Ter plaatse van het plangebied is de concentratie PM10 in 2030 kleiner dan de concentratie in 2018. Er wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).

De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. In 2020 en 2030 nemen de concentraties af tot ver onder de advieswaarde.

PM2,5  

Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar zijn.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt deel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring.

In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Indien deze grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk.

Verwachting   Dubbelbestemming   Ondergrens oppervlakte   Ondergrens diepte   Locaties  
Hoog   Waarde - Acheologie 1   50 m2   0,30 meter   F  
Hoog   Waarde- Archeologie 2   100 m2   0,30 meter   A, B,D, E  
Middelhoog   Waarde- Archeologie 3   200 m2   0,30 meter   D  

5.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de toekomstige ontwikkelingen zal op een aantal percelen binnen onderhavig bestemmingsplan rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4' aangegeven. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.

Voor de locatie Veenweg 10 (locatie A) is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Archeologie Delft (rapportage 5 augustus 2021, Bijlage 3). Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er een lage verwachting geldt voor archeologische vindplaatsen vanaf het Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Er geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen. Vanaf de Late Middeleeuwen lag het plangebied ter hoogte van een veenkade waar vanuit veenontginningen plaatsvond en waarlangs bewoningslinten zijn ontstaan.

Om de archeologische verwachting te toetsen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit het booronderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied deels gedeeltelijk een intacte bodem aanwezig is, maar dat de top van het niveau waarop zich sporen kunnen bevinden verstoord is. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarom is geadviseerd geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren binnen het plangebied. Op deze locatie is een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden niet langer noodzakelijk.

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is het gemeentelijk monument op het adres Veenweg 12 van belang. Uit een stedenbouwkundige toetsing is gebleken dat vanwege de hoogte van de nieuwe woning Veenweg 10 (locatie A) en de ligging ten opzichte van het monument en de aangrenzende wegen er geen sprake is van een afbreuk aan de waarden van het monument.

5.7 Bodem

5.7.1 Regelgeving en beleid

Algemeen

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Opgemerkt wordt dat op dit moment de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en hoogstwaarschijnlijk binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden. In het kader van de omgevingswet is de gemeente bevoegd gezag bodem.

Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.

Bodemonderzoek

(Huidige) wet- en regelgeving (bodem)onderzoek bij (her)inrichting of bestemmingswijziging: Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen. Het standaardstoffenpakket moet worden aangevuld als een locatie verdacht is voor een parameter/stof die niet in het standaardpakket is opgenomen. Indien sprake is van (voormalige) glastuinbouwactiviteiten dient het standaard stoffenpakket te worden aangevuld met de (som)parameter OCB.

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, (puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eind-verwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Bodemverontreiniging/-sanering

Indien binnen de locatie een (mogelijk) geval van bodemverontreiniging is en/of wordt vastgesteld, zal bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van de locatie voor de aanpak van de bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring moeten worden verleend door het bevoegd gezag.

De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet.

Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Opgemerkt wordt dat in het kader van de (toekomstige) omgevingswet de gemeente bevoegd gezag bodem is.

Waterbodem

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof

Indien tijdens graafwerkzaamheden herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof vrijkomt en hergebruikt of afgevoerd gaat worden, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.'

5.7.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Ter plaatse van de locaties A en D is er geen sprake van een functiewijziging. Er worden uitsluitend bouwmogelijkheden verruimd. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is er geen bodemonderzoek nodig omdat het geldende bestemmingsplan de functie 'Wonen' reeds toelaat. In het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel 'bouwen' kan een bodemonderzoek alsnog moeten worden uitgevoerd. Ter plaatse van de locatie C is wel sprake van een functiewijziging. Hiervoor is wel een bodemonderzoek nodig.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de locatie C geschikt is voor het voorgenomen gebruik (Bijlage 5) . Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:
- de bovengrond maximaal licht verontreinigd is met som aldrin/dieldrin/endrin;
- de ondergrond maximaal licht verontreinigd is met lood en molybdeen;
- het grondwater ter hoogte van peilbuis 01 voldoet aan de streefwaarde;
- zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond is. Het criterium voor nader asbestonderzoek wordt niet overschreden;
- ingevolge de Wet Bodembescherming nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen niet noodzakelijk is.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Beschermde gebieden
Alle locaties liggen buiten de begrenzing van het NNN. De locaties zijn op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het relatief beperkte ingrepen. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied Meijendel & Berkheide is met ruim 7,5 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingrepen valt een significant negatief effect niet te verwachten. Mede hierdoor is het ook niet noodzakelijk om een stikstofberekening uit te voeren.

Soorten
Op locatie D (Laan van 's Gravenhout, naast nr. 15) is sprake van het verwijderen van beplanting en een berging. Voor die locatie is door Bureau Aandacht Natuur een quickscan uitgevoerd naar beschermde soorten (Bijlage 4). Daaruit blijkt dat beschermde plantensoorten niet zijn te verwachten. Met de voorgenomen sloop en nieuwbouw wordt niet verwacht dat nesten of het leefgebied van andere vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats worden verstoord. Ten aanzien van amfibieën is geconcludeerd dat de werkzaamheden geen effect zullen hebben op algemeen voorkomende soorten. In de huidige situatie ontbreekt een geschikt leefgebied voor de in de omgeving voorkomende rugstreeppad. Bij de realisatie van het project moet voorkomen worden dat een dergelijk leefgebied (bijvoorbeeld plassen en sporen) wordt gerealiseerd om te voorkomen dat er alsnog een ontheffing nodig is van de Wet natuurbescherming. Wel bleek uit de quickscan dat er potenteel geschikte vaste rust- en verblijfplaaten van vleermuizen aanwezig zijn in de beplanting en bebouwing op het erf. In verband daarmee is een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd door Ir. B.J. 't Jong (Bijlage 6). Dit onderzoek heeft aangetoond dat ter plaatse geen vleermuizen en/of verblijfplaatsen aanwezig zijn. Daarmee worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden.

Overige beschermde soorten zijn niet aanwezig.

Op de locaties A en C is geen sprake van kap of sloop. Op die locaties is het uitvoeren van een quickscan niet aan de orde.

5.9 Water

5.9.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

In artikel 6.50 van de Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland is opgenomen dat in een bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • 1. wateroverlast door overvloedige neerslag;

Door klimaatverandering zal de totale neerslag afnemen, echter zal er wel een toename zijn van weersextremen zoals regenbuien met overvloedige neerslag in korte tijd. Veel rioleringen zijn niet ingericht op dergelijke extreme regenval, van belang is daarom dat de inrichting van de openbare ruimte is gericht op waterretentie en vertraagde afvoer van regenwater. In artikel 5.9.2 zijn maatregelen benoemd die gericht zijn op het voorkomen van wateroverlast door overvloedige neerslag.

  • 2. overstroming;

De betreffende plangebieden binnen dit bestemmingsplan zijn ruim onder N.A.P. gelegen, vanaf minimaal 1,5 meter tot maximaal 5 meter onder N.A.P.. Ondanks de lage ligging van de locaties, is de kans op overstroming zeer laag op basis van de Overstromingsrisicokaart. Het treffen van maatregelen met betrekking tot het voorkomen van een overstroming of het beperken van de gevolgen daarvan zijn in dit bestemmingsplan niet aan de orde.

  • 3. hitte;

Stedelijke gebieden hebben tijdens aanhoudende warme perioden last een stedelijk hitte-eiland effect. Dat wil zeggen dat de temperatuur binnen stedelijke gebieden aanzienlijk hoger ligt dan in het omliggende landelijk gebied. Vooral tijdens nachten is het temperatuurverschil groot. Vooral kwetsbare groepen zoals baby's, ouderen en kinderen kunnen last hebben van warme nachten (>20 graden Celsius). Het aanplanten van groen, waterpartijen en verminderen van verharding kunnen zorgen voor afname van het stedelijk hitte-eiland effect.

  • 4. droogte

Naast extreme regenbuien worden langere periodes van extreme droogte ook steeds gebruikelijker als gevolg van klimaatverandering. Nadelige gevolgen hiervan kunnen zijn: daling van grondwater, inklinking van de bodem en gebrek aan water voor de landbouw. Maatregelen zoals het opvangen van regenwater in watertanks en bassins kunnen bijdragen aan verminderen van de kwetsbaarheid voor droogte.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Handreiking watertoets

Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp

De gemeenteraad heeft 30 maart 2017 het Waterklimaatplan en de bijbehorende maatregelenkaart vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Met het plan willen we de gevolgen van klimaatverandering aanpakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte.

In het Waterklimaatplan staan zo’n 50 maatregelen die de gemeente en het hoogheemraadschap de komende jaren nemen of voorbereiden. Het waterklimaatplan heeft geen directe invloed op de locaties. Wel worden de aanbevelingen per locatie meegenomen.

5.9.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke raamplannen, is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.

Bodem en grondwater
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit
De sloop en nieuwbouw op het adres Veenweg 10 (locatie A) zorgt voor het nagenoeg gelijk blijven van het bebouwde oppervlak. Aan de Oude Leedeweg 75 (locatie C) wordt het vlak waarbinnen bebouwing mag worden opgericht vergroot, maar de bouwmogelijkheden zelf blijven vergelijkbaar. Daar is dus ook geen sprake van een toename van verhard oppervlak. Op locatie D (Laan van 's Gravenhout, naast nr. 15) wordt een berging gesloopt en 2 nieuwbouwwoningen gerealiseerd. Daar wordt het verhard oppervlak wel vergroot. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is de watercompensatie voor deze nieuwbouwwoningen bepaald op 5,7m³ per woning. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat deze waterberging bij de realisatie van het plan wordt aangelegd. Voor locatie B is de watercompensatie bepaald op 277,2m3 (zie Bijlage 1). Ook hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.

Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen
De woonbestemmingen op locatie A en C liggen gedeeltelijk binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Ter plaatse van deze waterkering is reeds bebouwing op het zelfde perceel aanwezig of recent gesloopt. Ter plaatse van de beschermingszone is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. In het kader van de omgevingsvergunning zal het bouwplan worden afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Voor de werkzaamheden die uitgevoerd worden en werken die aangelegd worden binnen de zonering van de waterkering is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij aan de criteria voldoen die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.

Onderhoud en baggeren

  • Veenweg 10, locatie A: de locatie is niet gelegen in de nabijheid van een watergang. Het plan heeft geen gevolgen voor onderhoud en / of baggeren;
  • Oude Leedeweg 75, locatie C: aan de noordzijde van het perceel ligt een primaire watergang. De uitbreiding vindt plaats richting het zuiden. De mogelijkheden voor onderhoud aan de watergang wijzigt niet door de bestemmingswijziging;
  • Laan van 's Gravenhout (naast nr. 15), locatie D: de locatie is niet gelegen in de nabijheid van een watergang. Het plan heeft geen gevolgen voor onderhoud en / of baggeren.

Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen. Het aantal woningen dat aangesloten wordt op de riolering neemt toe met 3 stuks.

Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Waterstructuur

In het plan is opgenomen dat compensatie van de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de vorm van een retentievoorziening (waterberging). In overleg waterschap ‘Hoogheemraadschap van Delfland’ is de watersleutel gespecificeerd en geactualiseerd. In combinatie met compensatie voor het (gedeeltelijk) dempen van een sloot ontstaat een opgave van 1.986 m2. Deze opgave dient te worden gecompenseerd in oppervlaktewater.

In overleg met waterschap ‘Hoogheemraadschap van Delfland’ zijn twee locaties uitgekozen voor de compensatie. De eerste locatie betreft de hoek in de bocht van de Braslaan aan de westzijde van het plangebied. Hier zal het oppervlaktewater worden vergroot met 1.060 m2. De tweede locatie betreft een watergang in een perceel ten noordwesten van het plangebied. Deze watergang is gelegen in hetzelfde peilgebied waardoor compensatie hier tevens is toegestaan. De aanwezige watergang wordt verbreedt zodat de overige 926 m2 wordt gecompenseerd.

Om te waarborgen dat de opgave daadwerkelijk wordt gecompenseerd dient een voorwaardelijke verplichting te worden opgenomen in de regels. De vernieuwde watersleutel is toegevoegd in Bijlage 7.

Per onderdeel

1. Er worden geen ondergrondse constructies gemaakt. De aanwezige functie wijzigt niet, er wordt slechts een manege uitgebreid.

2. De watersleutel is aangepast en opgenomen in Bijlage 7 . Onderstaand wordt e.e.a. verduidelijkt in tabelvorm en aan de hand van de situatietekening. Uit de watersleutel blijkt dat er een opgave is van 1.813 m2 oppervlaktewater of 554,7 m3 waterberging. In de regels is een voorwaardelijke bepaling opgenomen om deze opgave te borgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0011.png"

Figuur 5.1 | Overzicht nieuwe verharding

Naast de opgave conform de watersleutel volgt ook nog een opgave voor het dempen van een sloot. In onderstaande afbeelding is de te dempen sloot aangegeven. Het te dempen gedeelte is ca. 86,5m lang en 2m breed, wat een oppervlakte van 173 m2 betreft. Deze oppervlakte dient direct te worden gecompenseerd in oppervlaktewater. Derhalve betreft de totale opgave 1.813 m2 + 173 m2 = 1.986 m2. Doordat de sloot gedeeltelijk wordt dichtgelegd is de kans op stilstaand water groter. Derhalve wordt overwogen een duiker te plaatsen zoals in onderstaande afbeelding is aangegeven om het water stromende te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0012.png"

Figuur 5.2 | Te dempen sloot

3. Er wordt gekozen voor compensatie in oppervlaktewater. Het hemelwater dat valt op verharding binnen het plangebied zal worden afgevoerd naar omliggende oppervlaktewater. De watergang aan de westzijde van het plangebied word vergroot met 1.060 m2. Het betreft de hoek in de bocht van de Braslaan. In onderstaande afbeelding is weergegeven hoe wordt gecompenseerd in het oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0013.png"

Figuur 5.3 | Visualisatie compensatie oppervlaktewater deel l

De overige 926 m2 (1.986 m2 – 1.060 m2) wordt gecompenseerd in een ander perceel. Een perceel ten noordwesten van het plangebied is tevens in eigendom van de initiatiefnemers (sectie C nummer 5783). Dit perceel is gelegen in hetzelfde peilgebied als het plangebied, waardoor de compensatie hier ook plaats mag vinden. De overige 926 m2 zal plaatsvinden aan de watergang zoals is aangegeven op onderstaande afbeelding met de gele lijnen. Deze watergang is in totaal 483 meter lang, waardoor deze met 1,92 meter verbreed moet worden. Derhalve wordt in totaal voldoende gecompenseerd in het oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0014.png"

Figuur 5.4 | Perceel compensatie oppervlaktewater deel ll

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0015.png"

Figuur 5.5 | Visualisatie compensatie oppervlaktewater deel ll

De geel gearceerde watergangen worden met 1,92m verbreed. De blauw gearceerde watergang is bestaand en de rood gearceerde lijnen zijn de duikers waarmee de genoemde watergangen in verbinding staan met het waterstelstel.

4. Thema veiligheid en waterkeringen:

  • a. Het zomerpeil ter plaatse van de locatie bedraagt -4,9 boven NAP. Het winterpeil ter plaatse van de locatie bedraagt -5,0 boven NAP. De locatie zelf is gelegen tussen ca. -4,2 en -4,5 boven NAP. Het is een optie het plangebied op te hogen. De initiatiefnemer is zich bewust van dit aandachtspunt.
  • b. Het thema veiligheid en waterkering wordt aangevuld met: “Voor de werkzaamheden die uitgevoerd worden en werken die aangelegd worden binnen de zonering van de waterkering, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij aan de criteria voldoen, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.”

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0016.png"

Figuur 5.6 | Visualisatie compensatie oppervlaktewater deel ll

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210132-4001_0017.png"

Figuur 5.1 | foto 1 conform figuur 5.6; foto 2 conform figuur 5.6

In voorgaande afbeeldingen is de situering opgenomen ter plaatse van de ‘blauwe’ watergang en duikers. In foto 1 is een duiker te zien met een diameter van 50cm. In foto 2 is de ‘blauwe’watergang te zien welke gaat richting de tweede duiker. Van de tweede duiker is geen foto beschikbaar.

De ‘blauwe’ watergang heeft een breedte van ca. 1 meter en een diepte van ca. 2 meter. Derhalve is voldoende capaciteit aanwezig om het water af te laten stromen.

5.10 Verkeer

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen, die in een aantal gevallen betrekking hebben op de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkelingen brengen geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Parkeren wordt in beginsel overal op eigen terrein opgevangen. In de ruimtelijke onderbouwingen, hoofdstuk 2 van deze toelichting, is hieraan waar nodig aandacht geschonken. Met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren zijn geen problemen te verwachten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Door ruimte te bieden voor de ontwikkelingen die dit verzamelplan mogelijk maakt, wordt hieraan concreet invulling gegeven.

6.2 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 3 inspraakreacties en 3 overlegreacties ontvangen. Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in een Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, welke als Bijlage 8 is toegevoegd aan deze toelichting.

De inspraak- en overlegreacties hebben op ondergeschikte punten geleid tot aanvulling in de toelichting en enkele wijzigingen in de planregels en op de verbeelding. Kortheidshalve wordt voor een volledig overzicht daarvan verwezen naar de Staat van Wijzigingen in Bijlage 8.

6.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 november 2021 conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen die termijn konden zienswijzen naar voren worden gebracht. Van die mogelijkheid hebben twee (rechts)personen gebruik gemaakt. Die zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in Bijlage 9. Met de vaststelling van het bestemmingsplan beslist de gemeenteraad tevens op de ingediende zienswijzen. Van de mogelijkheid een toelichting te geven op de ingediende zienswijzen heeft niemand gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van anterieure overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemers, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de verschillende ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.