Plan: | De Groene Wijdte 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1926.bp000170113-4001 |
Het bestemmingsplan 'De Groene Wijdte', dat betrekking heeft op het gelijknamige sportpark en omgeving, is vastgesteld op d.d. 30 oktober 2008 en dient een kleine 10 jaar na dato geactualiseerd te worden. Tevens dient een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Balij-Bieslandse Bos' (vastgesteld d.d. 28 juni 2007), dat in functionele zin meer bij het gebied 'De Groene Wijdte' past dan bij het natuur- en recreatiegebied 'Balij-Bieslandse Bos', mede geactualiseerd te worden in samenhang met 'De Groene Wijdte'.
Het plangebied omvat de ter plaatse aanwezige sportlocaties, een gronddepot en een school. Het grootste deel van het bestemmingsplan is consoliderend van aard, uitgezonderd enige flexibiliteitsbepalingen ter plaatse van de sportvoorzieningen. De gemeente (eigenaar van de gronden) wil de sportvoorzieningen namelijk niet al teveel beperken in de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen. Onderhavig bestemmingsplan biedt dan ook op dit onderdeel enige flexibiliteit met het oog op de toekomst.
Het plangebied is gesitueerd aan de noordwestzijde van Pijnacker en is grotendeels in gebruik voor sport- en recreatieve voorzieningen. Het gebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door de Noordweg en aan de zuidoostzijde door bestaande groenstructuren. Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door het natuur- en recreatiegebied Balij - Bieslandse bos en ten zuidwesten wordt het gebied begrensd door het glastuinbouwgebied ten westen van de kern Pijnacker. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1 - Globale ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de vigerende bestemmingsplannen:
Afbeelding 1.2 - Bestemmingsplan 'De Groene Wijdte'
Afbeelding 1.3 - Uitsnede bestemmingsplan 'Balij-Bieslandse Bos'
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Ter plaatse van de sportvoorzieningen wordt een enigszins flexibele bestemmingsplanregeling opgenomen ten behoeve van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. Hoofdstuk 3 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planopzet, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.
Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de historie en van de huidige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Naast deze beschrijving van de huidige situatie wordt in dit hoofdstuk vooral nader ingegaan op de voorgestane ontwikkeling die in de nabije toekomst zal plaatsvinden en de beoogde situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met heldere consequenties voor de planopzet.
Het plangebied 'De Groene Wijdte' is oorspronkelijk een gebied geweest waarin veen aan of nabij het oppervlak voorkwam. Dit veengebied werd ongeveer 300 voor Chr. doorsneden met geulen die tot de Duinkerke I - transgressieperiode worden gerekend. Gedurende deze transgressiefase werd er zavel en klei in en naast deze geulen afgezet. De geulen zelf verlandden al spoedig. Als gevolg van differentiële klink kwamen deze voormalige geulen als relatief hogere (kreek)ruggen in het landschap te liggen. Meer westelijk vormden deze kreekruggen een ideale plek om in de Romeinse tijd op te wonen, maar bewoning uit deze periode is zo oostelijk, ondanks intensief archeologisch onderzoek in de omgeving, nog niet aangetroffen. Archeologisch onderzoek elders in Pijnacker heeft uitgewezen dat vanaf de 5e eeuw na Chr. veen op deze afzettingen van Duinkerke I werd gevormd. Deze veenlaag is als gevolg van de middeleeuwse ontginning geoxideerd.
In de late middeleeuwen werd het plangebied ontgonnen en bewoond. De verkaveling was oost-west georiënteerd. De bijbehorende bewoning was gesitueerd langs de Noordeindseweg, langs de oostgrens van het plangebied. Deze bewoning is echter in de loop van de 19e eeuw vergraven tijdens het uitvenen van het noordelijke deel van het plangebied. De uitgegraven terreinen werden vervolgens omringd door een dijk en leeggepompt. Op deze wijze werd het noordelijk deel van het plangebied een droogmakerij.
Onderhavig plangebied bestaat uit twee delen, die tezamen een sportpark vormen: de sportvelden en -voorzieningen van De Groene Wijdte aan de oostzijde, en ten westen van de watergang het gebied met activiteiten die meer in overeenstemming zijn met de ruimtelijke kwaliteiten van het natuur- en recreatiegebied Balij - Bieslandse bos (zie afbeelding 2.1).
Het oostelijk deel, De Groene Wijdte, kenmerkt zich door de vele sportaccommodaties die hier gevestigd zijn: voetbalverenigingen, een hockeyvereniging, een tennisvereniging en een korfbalvereniging. Daarnaast bevinden zich hier een sporthal / zwembad en een school (Stanislascollege). Deze functies zijn gelegen aan beide kanten van de Sportlaan, die het gebied ontsluit.
Op het westelijk gedeelte van het plangebied, wat behoort tot het vigerende bestemmingsplangebied van 'Balij-Bieslandse bos' zijn tevens recreatieve en sportieve voorzieningen te vinden zoals een petanque-vereniging, een hondenvereniging, een manege en een ijsbaan. Tevens is hier een gronddepot gevestigd.
Afbeelding 2.1 - Plangebied
Ruimtelijke kwaliteiten
Het gebied kent een aantal ruimtelijke kwaliteiten die behouden moeten blijven bij het flexibeler bestemmen van de sportvoorzieningen. De verschillende kwaliteiten van het gebied zijn weergegeven in afbeelding 2.2 en worden hieronder toegelicht.
Sportlaan
De Sportlaan met haar karakteristieke bomenlaanstructuur is een fraaie uitvalsweg naar het buitengebied en maakt tevens onderdeel uit van de fietsroutes naar ditzelfde buitengebied. Daarnaast is deze groene laan de ontsluitingsroute naar alle sportvoorzieningen. Het groene karakter van de laan dient gewaarborgd te worden.
Omzoming sportpark
De omzoming van het sportpark is als ruimtelijke kwaliteit aan te merken. Het sportpark wordt omzoomd door groen, bomen en aan de noordzijde door het Balij bos.
Groene stroken in het sportgebied
Het sportpark ten noorden van de Sportlaan kan gezien worden als een groot open gebied. Voldoende groen van hoge kwaliteit dient in de toekomst gewaarborgd te worden, ook wanneer er in de toekomst nieuwe bebouwing van de sportvoorzieningen wordt bij gebouwd.
Zichtbare polderstructuur
Het gebied ten westen van het sportpak, het gebied Balij-Bieslandse bos, kenmerkt zich door de polderstructuur die nog steeds zichtbaar is. De verkaveling in dit gebied volgt de bestaande polderstructuur.
Gronddepot
De groene afscherming aan de noordzijde van het gronddepot kan worden aangemerkt als een ruimtelijke kwaliteit.
Afbeelding 2.2 - Ruimtelijke structuur plangebied
In het vigerende bestemmingsplan 'De Groene Wijdte' kennen de sportvelden de bestemming 'Recreatie'. In onderhavig plan wordt dit gewijzigd naar 'Sport' om zo beter aan de feitelijke situatie te voldoen.
Teneinde meer flexibiliteit te creëren voor het inrichten van het parkeerterrein, de bebouwing en de sportvelden op het ten noorden van de Sportlaan gelegen sportpark, komt de vigerende bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ter plaatse van het parkeerterrein hier te vervallen. In plaats daarvan wordt een (ruimer) aanduidingsvlak opgenomen binnen de bestemming 'Sport' - ongeveer ter grootte van de gele vlek uit afbeelding 2.2 - waarbinnen zowel het parkeren als de bebouwing gesitueerd mogen worden, evenals uiteraard de sportvelden.
Ook voor de sport-, recreatieve en maatschappelijke voorzieningen in de rest van het plangebied worden ruime bebouwingsvlakken opgenomen, waarbij met een maatvoeringsaanduiding het maximum te bebouwen oppervlak is weergegeven.
Dit biedt ruimte voor een toekomstbestendige invulling van het sportpark, zonder dat daarbij belangrijke (landschaps)structuren worden aangetast. Tevens wordt een verruiming in de bebouwingsmogelijkheden - die in het vigerende bestemmingsplan bij afwijking reeds mogelijk was - nu met recht mogelijk gemaakt.
De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Onderhavig bestemmingsplan betreft de actualisatie van een bestaand bestemmingsplan. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een directe relevantie op rijksniveau hebben. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
Met het oog op de schaarse ruimte en financiële middelen, gecombineerd met de veranderende maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus ligt het niet meer voor de hand om over te gaan tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden. Eerst moet gekeken worden naar wat er al is en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
Dit geldt voor bestaande steden, dorpen, landschappen en infrastructuur, maar ook voor het landelijk gebied. De toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van de groene ruimte kan worden verhoogd.
Ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland.
Er wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Wel wordt er ten aanzien van de sportvoorzieningen een flexibelere bestemmingsplanregeling opgenomen zodat de voorzieningen niet al te veel beperkt worden in de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen. Het is dan ook van belang dat bij eventuele nieuwbouw of herinrichting van de sportvoorzieningen rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit.
In paragraaf 2.2 zijn de ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied nader toegelicht. Tevens is er aangegeven wat behouden en/of versterkt moet worden.
Conclusie
Onderhavig plan is conserverend van aard, waarbij enige flexibiliteit wordt geboden voor de bebouwing en inrichting van de sportcomplexen, teneinde het gebied ruimtelijk en functioneel beter te kunnen benutten. Daarbij is er nadrukkelijk oog voor behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied, zoals beschreven in paragraaf 2.2. Het plan is daarmee in lijn met de uitgangspunten van de VRM.
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017). Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
Conclusie
Onderhavig plan is conserverend van aard, met slechts beperkte flexibiliteitsbepalingen. Daarbij is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarmee de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor onderhavig plan. De Verordening Ruimte 2014 legt geen beperkingen op aan onderhavig bestemmingsplan.
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Conclusie
Onderhavig plan is conserverend van aard. Het Programma ruimte stelt geen relevante regels ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en past binnen de beleidskaders van de provincie Zuid-Holland.
Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.
Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.
Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fietsen wandelpaden aan te leggen.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en sluit aan bij de uitgangspunten van het regionale beleid.
In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.
Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve maatregelen de economie te versterken.
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.
Afbeelding 3.1 - Uitsnede contourenschets Pijnacker-Nootdorp
Uit de contourenschets (zie afbeelding 3.1) blijkt dat het plangebied binnen de contouren van het recreatiegebied en de groene contouren ligt. Tevens wordt het plangebied aangemerkt als sport met mogelijke uitbreidingsrichting. Met het oog op een groen en recreatief buitengebied nodigt de structuurvisie uit om de ruimte naast De Groene Wijdte in te vullen met kleinschalige recreatieve functies als volkstuinen en buitensport (conform ook de huidige situatie).
Natuur op de kaart is een toekomstvisie voor de verdere realisatie van het natuurnetwerk binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze nota stelt het natuurbeleid voor de komende jaren vast met een visie voor de lange termijn (2040) en een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn. Natuur op de kaart borduurt voort op de Ecologische kaart. Natuur op de kaart streeft naar de realisatie van een natuurnetwerk met grote biodiversiteit binnen onze gemeente. Hierbij speelt het stedelijk gebied van de drie kernen Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw een grote rol.
Ambities voor natuur- en groengebieden
Om de kern Pijnacker is een robuuste hoefijzervormige groenstructuur aanwezig. Beginnend bij de Delftse Hout loopt deze via de Bieslandse Polder, Balij en Groenzoom naar de Zuidpolder van Delfgauw en de Ackerdijkse plassen. Hierdoor wordt natuur in Pijnacker-Nootdorp verbonden met natuur in Midden- Delfland enerzijds en het Groene Hart anderzijds. De gemeente ambieert een robuuste verbinding aan te brengen tussen de Noord- en Zuidpolder van Delfgauw.
De Zuidpolder van Delfgauw en het Oude Leedegebied zijn aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. De Ruimtelijke Structuurvisie nodigt uit tot behoud en versterking van het open karakter van dit gebied met hoge natuurwaarden voor sloten, oevers en graslanden en weidevogels. Het streven is om de waarde van dit gebied voor zowel weidevogels als recreatie te behouden en te versterken en de potenties van de linten te benutten.
Ambities voor natuur in de kernen
De kernen Pijnacker en Delfgauw bieden aantrekkelijke mogelijkheden voor grondgebonden natuur door de realisatie van een samenhangend natuurnetwerk. De kern Nootdorp is juist weer aantrekkelijk voor vogels en andere dieren door het verspreid liggende groen tussen de open bebouwingen. De verbindingen van het natuurnetwerk worden ecologisch beheerd en onderhouden. Afbeelding 4.2 geeft het natuurnetwerk ter plaatse van onderhavig plangebied weer. Ter plaatse van de verbindingen is in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen, ter borging van de ecologische belangen.
Ambities voor nieuwe natuur
Het voor de regio kenmerkende water en moerasgebied wordt ingepast bij de ontwikkeling van nieuwe en reconstructie van bestaande gebieden. Dat doet de gemeente zo veel mogelijk in ruime natuurvriendelijke oevers langs watergangen. Hiervan profiteren vooral amfibieën, libellen en moeras- en watervogels. Om gewenste verbindingen te realiseren, worden zo nodig faunapassages, uittreeplaatsen en andere faunavoorzieningen aangebracht.
De kernen van Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw grenzen op veel plaatsen aan het hoefijzer van natuur- en groengebieden in het buitengebied. Dit biedt goede aansluitmogelijkheden van de kernen op de natuur in de buitengebieden. De mogelijkheden voor nieuwe natuur wordt vergroot door ecologische functies te koppelen aan klimaatadaptieve maatregelen in het Waterklimaatplan Helder over water en klimaat.
Afbeelding 3.2 - Uitsnede Natuurnetwerk kern Pijnacker
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en betreft een sportpark met enkele recreatieve en maatschappelijke voorzieningen , conform de reeds bestaande situatie. Dit sluit aan bij de structuurvisie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en het overige gemeentelijk beleid.
Inleiding
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfrecreatie bedoeld.
Milieuzonering, het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen, dient twee doelen:
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) te worden vastgelegd.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.
Categorie | Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 4.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie is een sportpark te beschouwen als een milieuhinderlijke functie. Deze functie valt in categorie 3.1. Onderscheidenlijk zijn de volgende functies binnen het plangebied te vinden:
Functie | SBI | milieucategorie |
Tennisbanen (met verlichting) | 931 F | 3.1 |
Veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 |
Zwembad (overdekt) | 931.0 | 3.1 |
Sportschool | 931 F | 3.1 |
Gymnastiekhal | 931 F | 3.1 |
Manege | 931 E | 3.1 |
School voor algemeen voortgezet onderwijs | 852, 8531 | 2 |
Gronddepot | 45-2 | 3.1 |
Voor functies uit categorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor woningen in een gemengd gebied of een intensief gebruikt buitengebied geldt een richtafstand van 30 m.
Binnen de grootste richtafstand van 50 meter van het plangebied zijn geen woningen of andere hindergevoelige functies gelegen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het onderhavige - consoliderende - bestemmingsplan. Hinderveroorzakende en -gevoelige functies bevinden zich op voldoende afstand van elkaar.
In dit hoofdstuk EV wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;
Verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op
Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt hiervoor regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en door mensen, die dichtbij de infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wonen, een basisbeschermingsniveau te bieden.
De wetgeving inzake het Basisnet wordt in het algemeen ook wel "Wet Basisnet" genoemd. Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen.
Vanuit de vervoerskant is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.
Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt, . Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.
Verantwoording groepsrisico?
Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:
Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit.
Plaatsgebonden risico
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Afhankelijk van de hoogte en de toename van het groepsrisico vindt een beperkte of en een volledige verantwoording plaats.
Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het bestemmingsplan De Groene Wijdte 2018 zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven (zie figuur 4.1) en ligt op ongeveer 2.700 meter van het plangebied.
Afbeelding 4.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.
Het plangebied ligt op ongeveer 4500m van de A4, op ruim 2800m van de A12 en op bijna 2300m van de A13. Het plangebied ligt alleen binnen het invloedsgebied van de A13.
Aangezien het plangebied niet binnen de 200m van de rijkswegen ligt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de stoffen LT3 en GT4 (zie verderop in deze paragraaf).
Afbeelding 4.2 Invloedsgebied per rijksweg
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.
In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.
Voor de N470 binnen onze gemeente zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2018 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2018 opgehoogde) schatting gemaakt.
Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Binnen en nabij het plangebied is een hogedruk aardgasleiding aanwezig. Deze aardgasleiding met de naam W-539-05 kent geen PR 10-6 contour. De veiligheidszone van de aardgasleiding bedraagt 4 m vanaf het hart van de leiding. Binnen deze zone mogen geen gebouwen worden gebouwd. Om meer flexibiliteit te creëren voor het inrichten van het parkeerterrein, de bebouwing en de sportvelden (op het ten noorden van de Sportlaan gelegen sportpark), wordt een (ruimer) aanduidingsvlak opgenomen binnen de bestemming ‘sport’. Hierbinnen mogen zowel parkeren, bebouwing als sportvelden gesitueerd worden. Voor de sport, recreatieve en maatschappelijke voorzieningen in de rest van het plangebied worden ook ruimere bebouwingsvlakken opgenomen. Tevens wordt een verruiming in de bebouwingsmogelijkheden - die in het vigerende bestemmingsplan bij afwijking reeds mogelijk was - nu met recht mogelijk gemaakt. Hierdoor blijven de risico’s in het plangebied gelijk. In combinatie met de aanwezige risicobronnen is de ontwikkeling in vereenstemming met het beleid/de wet- en regelgeving. Dit betekent dat er geen significante verandering van het groepsrisico zal plaatsvinden. Aan de Noordeindseweg 65 in Pijnacker is een Gasontvangsstation (W059) gelegen. Deze heeft een veiligheidsafstand van 15 meter, maar is gelegen op circa 150 meter van onderhavig plangebied en vorm daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Brandbare vloeistoffen
Binnen of nabij het plangebied zijn geen brandbare vloeistof leidingen aanwezig. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
CO2
Binnen of nabij het plangebied zijn geen CO2 leidingen aanwezig. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A13 maar ruim buiten de 200 meterzone. Een berekening en/of verantwoording van het groepsrisico is niet vereist. Wel moet, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid transport, aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en aan de zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Bij de Veiligheidsregio Haaglanden is advies gevraagd. Het advies (Kenmerk 201811119333, datum 20-02-2018) geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario’s en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van ‘dagelijkse incidenten’, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.
Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de ‘Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)’ ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naartoe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3/uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst.
Voor wat betreft de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen geldt dat deze in de huidige situatie en onder normale omstandigheden voldoende is.
Maatregelen ten aanzien van zelfredzaamheid
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat in het geval van een incident op de A13 (waarbij giftige stoffen kunnen vrijkomen, maar ook bij een gewone brand) het van groot belang is dat ventilatieopeningen (waaronder ook ramen en deuren!) gesloten (kunnen) worden. In het geval van de hogedruk aardgastransportleiding moeten mensen veilig kunnen vluchten. Dit via een vluchtweg vanuit deze leiding richting de omgeving, in een afgekeerde richting van de leiding.
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft ook aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.
Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. De Veiligheidsregio heeft in het kader van het vooroverleg advies uitgebracht (kenmerk 201811119333 datum 20-02-2018). Dit advies is verwerkt in deze paragraaf externe veiligheid. De conclusie is dat externe veiligheid, mede door het in acht nemen van het advies van de Veiligheidsregio, geen belemmering voor het plangebied vormt.
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied vinden er geen geluidsgevoelige ontwikkelingen plaats, zodat akoestisch onderzoek als gevolg van wegverkeerslawaai achterwege kan blijven.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorlijn. Tevens maakt onderhavig bestemmingsplan geen geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk, derhalve is onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een industrieterrein. Tevens maakt onderhavig bestemmingsplan geen geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk, derhalve is onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 µg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 µg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en voorziet niet in ontwikkelingen. Ten gevolge van het bestemmingsplan zal er dan ook geen sprake zijn van een relevante verkeerstoename. Daarom draagt het bestemmingsplan dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Erfgoedwet
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1juli 2016 regelt de Erfgoedwet, als vervanger van onder meer de Monumentenwet 1988, de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009.
Afbeelding 4.3 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied voornamelijk een middelhoge archeologische verwachting, in het oosten kent het plangebied een hoge verwachting.
Voor de zone met middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 1,0 m beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met de hoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
De betreffende archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan vertaald naar dubbelbestemmingen. Elk van de dubbelbestemmingen heeft zijn eigen regeling. Deze regeling is nader uitgelegd in de juridische planbeschrijving (paragraaf 5.2).
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans tussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.
Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit de Nota bodembeheer blijkt dat bij omgevingsvergunningaanvragen (bouw en bestemmingswijzigingen) onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met het uitvoeren van een historisch onderzoek conform de NEN 5725. Voorwaarden hierbij zijn:
Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.
Opgemerkt wordt dat tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en hoogstwaarschijnlijk binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden.
Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Pijnacker-Nootdorp blijkt dat de bovengrond van de locatie wordt geclassificeerd als buitengebied incl. recreatie en kassen na 1970.
Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik.
Indien tijdens graafwerkzaamheden grond vrijkomt die afgevoerd moet worden en/of buiten de gemeentegrens hergebruikt gaat worden, dient er nog rekening te worden gehouden met het laten uitvoeren van een partijkeuring (AP04).
Een verwerkingsbedrijf/acceptant en/of bevoegd gezag waar de grond verwerkt/hergebruikt gaat worden, eist voorafgaand aan de verwerking en/of toepassing van de grond als bodem, in de meeste gevallen een partijkeuring.
Indien bekend is dat er grond gaat vrijkomen die afgevoerd moet worden dient voorafgaand de hergebruiksmogelijkheden van de vrijkomende grond middels een AP04 vastgesteld te worden.
Het is wettelijk verboden te bouwen op verontreinigde grond en/of te werken in verontreinigde grond. Voorafgaand aan de herinrichting van een locatie en/of wijziging van beoogde gebruik, bestemming en/of grondverzet zal de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit (grond, grondwater, baggerspecie) moeten worden vastgesteld voor het bepalen van mogelijk (bodem)sanerende en/of veiligheidsmaatregelen.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Derhalve is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt de landelijke wet: Wet natuurbescherming (Wnb), waarin verwerkt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en in samenspel met de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2017 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming
De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Soortenbescherming
De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet voorziet in de bevoegd gezag rol van provincies die in haar eigen verordeningen nog soorten zwaarder kan beschermen. Daarnaast bevat de Wnb "de zorgplicht", die stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Gebiedsbescherming
Onderhavig plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied dan wel binnen het NatuurNetwerk Nederland. De natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Soortenbescherming
Binnen de bebouwde kom is er traditioneel een aantal soorten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Zo komen vogels overal voor en deze zijn tijdens hun broedtijd allemaal strikt beschermd. Een aantal soorten is zo afhankelijk van een vaste plek dat er in de wetgeving is vastgelegd dat deze soorten een nest of in sommige gevallen een heel biotoop hebben dat jaarrond is beschermd. Daarnaast zijn ook verblijfplaatsen van alle vleermuizen jaarrond beschermd. Vleermuizen, met name enkele specifieke soorten, komen regelmatig voor binnen de bebouwde kom.
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien.
Het aspect ecologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
Waterklimaatplan 2017-2020
Het Waterklimaatplan 'Helder over Water' voor de periode 2017-2020 is op 30 maart 2017 vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Doel van het plan is om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte. Het plan is onderverdeeld in thema's:
Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.
Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zware klei met een bodemopbouw van veen op ongerijpte klei en uit lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 - 0,8 m beneden maaiveld.
Veiligheid en waterkeringen
Op afbeelding 4.4 zijn de watergangen, waterkeringen en polderkades weergegeven die in het plangebied lopen. Zowel de beschermingszone als het waterstaatwerk van verschillende waterkeringen zijn binnen het plangebied gelegen. De binnen het plangebied gelegen waterkeringen en hun beschermingszones verkrijgen de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen de beschermingszones. Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.
Afbeelding 4.4 - Waterkeringen en watergangen plangebied
Veiligheid en waterkeringen
Op afbeelding 4.4 zijn de watergangen, waterkeringen en polderkades weergegeven die in het plangebied lopen. Zowel de beschermingszone als het waterstaatwerk van verschillende waterkeringen zijn binnen het plangebied gelegen. De binnen het plangebied gelegen waterkeringen en hun beschermingszones verkrijgen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen de beschermingszones. Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.
Voorkomen van wateroverlast: het standstill-beginsel
Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijke plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt. Zie in dit verband ook hetgeen ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen wordt opgemerkt onder het kopje ‘Toename verhard oppervlak’.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ‘De Groene Wijdte 2018’ valt binnen de volgende polders van de gemeente Pijnacker: Nieuwe of drooggemaakte Polder, Oude Polder van Pijnacker, Noordpolder van Delfgauw en de Bieslandse Bovenpolder.
Voor deze polders zijn door het Hoogheemraadschap van Delfland watersysteemanalyses gemaakt waaruit blijkt dat er geen knelpunten binnen deze polders zijn. Met uitzondering van het knelpunt wat gelegen is op een polderkade ter hoogte van de toegang tot de volkstuinen. Bij eventuele toekomstige werkzaamheden zal de gemeente faciliteren bij het ophogen van haar kade. In deze watersysteemanalyse zijn de laatste klimaatscenario’s (midden-scenario 2050 met 10% opgehoogd) meegenomen.
Toename verhard oppervlak
Het bestemmingsplan maakt een toename van het verhard oppervlak mogelijk. In de Regels is een uitbreiding van het bestaande bebouwd oppervlak per cluster (maatvoeringsvlak) van bestaande verenigingen en gebruikers mogelijk met maximaal 25% (van de bestaande bebouwing).
Met verwijzing naar de tabellen opgenomen onder paragraaf 5.3 betekent dit voor de aanwezige peilgebieden het volgende voor wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden:
Volgens de Watersleutel (zie Bijlage 1) blijkt dat bij het benutten van deze uitbreidingsmogelijkheden in de:
Gelet op het feit dat de gemeente eigenaar is van de betreffende gronden, zal er in geval van de daadwerkelijke uitbreiding van het bebouwd oppervlak naar rato extra waterberging gegraven worden in de betreffende polder. Binnen de in het plangebied gelegen bestemmingen is de aanleg van water overigens mogelijk gemaakt.
Onderhoud en baggeren
In het plangebied zijn meerdere primaire watergangen gelegen (zie afbeelding 4.4). Deze watergangen hebben voldoende breedte voor varend onderhoud. Deze wateren hebben aan beide zijden een onderhoudsstrook van 1 meter. Blijkens de ‘Legger Wateren’ is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor zowel het gewoon onderhoud als het buitengewoon onderhoud van de watergangen.
Ook zijn er in het plangebied secundaire watergangen welke in onderhoud zijn bij de gemeente. Alle secundaire watergangen worden vanaf de kant onderhouden. Bij de aanleg van werken moet rekening worden gehouden met de onderhoudsstroken.
Grondwater en voorkomen zoetwatertekort
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zware klei met een bodemopbouw van veen op ongerijpte klei en uit lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 - 0,8 m beneden maaiveld.
Het aanwezige grondwater verhoudt zich uitstekend met de aanwezige en nieuwe functies in het gebied. Hierdoor zijn geen maatregelen nodig om de voorgenomen functies mogelijk te maken, binnen dit bestemmingsplan.
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Artikel 3.6 van de Waterwet bevat de gemeentelijke zorgplicht voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft de gemeente aan hoe invulling wordt gegeven aan de grondwaterzorgplicht. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een grondwaterloket dat via de website bereikbaar is en een peilbuizenmeetnet geplaatst binnen de drie stedelijke kernen (Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw).
Afvalwaterketen en riolering
Ten aanzien van het aspect riolering wordt opgemerkt dat in het plangebied een drukrioleringsstelsel aanwezig is. Het beleid van de gemeente, verwoord in het gemeentelijk Rioleringsplan 2014–2017, is erop gericht om bij nieuw te realiseren bouwwerken het bedrijfsafvalwater en het hemelwater gescheiden aan te bieden aan het gemeentelijk riool.
Voor wat betreft de hemelwaterafvoer zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van gebouwen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op het terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi’s, groene daken en het afkoppelen van hemelwaterafvoer. Bij (her)ontwikkelingen of het wijzigen van de inrichting in het plangebied zal de uitvoerbaarheid en ruimtelijke en landschappelijke wenselijkheid van deze maatregelen dienen te worden beoordeeld.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het bestemmingsplan mogen ontwikkelingen geen negatieve invloed op de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem (inclusief natte ecologische zones) hebben. De gemeente Pijnacker-Nootdorp en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van alle wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Dit kan tevens worden bewerkstelligd door geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper of andere uitlogende materialen.
Klimaatadaptatie
Het Hoogheemraadschap en de gemeente hebben in 2017 gemeenschappelijk het Waterklimaatplan Helder over Water en Klimaat vastgesteld. Daarin zijn alle knelpunten en kansen binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp benoemd. Uit het Waterklimaatplan bleek dat er geen knelpunten zijn voor dit bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen binnen onderhavig bestemmingsplan liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerpprincipes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
Geconcludeerd moet worden dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie en dat aan het beleid van Delfland in voldoende mate invulling is gegeven.
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Het bestemmingsplan is een beheersbestemmingsplan met een conserverend karakter, hierbij worden vigerende rechten gerespecteerd. Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerd uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaarden voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.
Inleidende regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.
Bestemmingsregels
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'. De bebouwingsregels voor nutsvoorzieningen zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Bedrijf - Gronddepot
Aan de Sportlaan is een gronddepot gelegen. Dit depot wordt door de gemeente gebruikt voor de op- en overslag van grond. Hiervoor is een bestemming op maat opgenomen.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, watergangen- en partijen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, ondergeschikte verhardingen en geluidwerende voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, waaronder geluidwerende voorzieningen, bruggen, duikers, onder- en bovengrondse containers voor huishoudelijke afvalstoffen en fietsenstallingen en -rekken.
Maatschappelijk - School
Het Stanislascollege is bestemd tot 'Maatschappelijk - School'. De bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn overgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd.
Recreatie
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatieve doeleinden, natuureducatie en school- /kindertuinen en tevens voor een manege, een ijsbaan, volkstuinen en verenigingsleven, die specifiek zijn aangeduid. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen op de volkstuin. Binnen de bestemming zijn specifieke aanduidingen opgenomen waarbinnen het aangeduide oppervlak aan bebouwing gerealiseerd mag worden. Dit biedt de mogelijkheid om het terrein in de toekomst anders in te richten. De maximum bebouwingoppervlaktes zijn per aanduidingsvlak als volgt berekend:
Maatvoeringsvlak | Functie / club | Bebouwing (m2) | Totaal afgerond (m2) |
I | IJsclub | 160 | |
Manege | 1.350 + 80 | ||
25% uitbreiding | 400 | 2.000 | |
II | Foltare | 920 | |
Hondenvereniging | 260 | ||
Schuren | 17 + 125 | ||
25% uitbreiding | 330 | 1.700 |
Sport
De bestaande sportvoorzieningen hebben alle de bestemming 'Sport' gekregen. Binnen deze bestemming zijn tevens naar aard en omvang aan sportactiviteiten gelijk te stellen activiteiten met een sociaal maatschappelijk of recreatief doel toegestaan, zoals incidentele vergaderruimte, trainingsruimte, informatieruimte voor verenigingen en/of zorgverleners. De bestaande horeca bij sporthal 'De Groene Wijdte' is specifiek aangeduid. Binnen de bestemming zijn daarnaast specifieke aanduidingen opgenomen waarbinnen het aangeduide oppervlak aan bebouwing gerealiseerd mag worden, alsmede ten noorden van de Sportlaan eveneens de parkeervoorzieningen. Dit biedt de mogelijkheid om het terrein in de toekomst anders in te richten. De maximum bebouwingoppervlaktes zijn per aanduidingsvlak als volgt berekend:
Maatvoeringsvlak | Functie / club | Bebouwing (m2) | Totaal afgerond (m2) |
I | DVSP | 2.470 + 165 | |
Hockeyclub | 390 | ||
Oliveo | 1.340 + 600 | ||
Loods | 170 | ||
25% uitbreiding | 1.300 | 6.500 | |
II | Tennisclub | 410 | |
Korfbalvereniging | 550 | ||
25% uitbreiding | 240 | 1.200 | |
III | Sporthal / zwembad (incl. horeca) | 6.435 | |
Gebouw | 120 | ||
25% uitbreiding | 1.640 | 8.200 |
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, parkeerstroken en -voorzieningen, fiets- en voetpaden, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen, duikers en bij deze voorzieningen horende andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen worden gebouwd en bij de bestemming behorende andere bouwwerken.
Verkeer - Wegverkeer
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voorzieningen, zoals in- en uitvoeg- en opstelstroken, bushaltes en geluidwerende voorzieningen, parkeerstroken en -voorzieningen, fiets- en voetpaden, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen, duikers en bij deze voorzieningen horende andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen worden gebouwd en bij de bestemming behorende andere bouwwerken.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen en bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden.
Leiding - Gas
Voor de bestaande aardgasleiding is een specifieke dubbelbestemming opgenomen met een daarbij aan te houden belemmeringenstrook (zie regels).
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie 2 en 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. In paragraaf 4.5 is een uitgebreide beschrijving gegeven van de wijze waarop archeologie in het bestemmingsplan is opgenomen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Waarde - Ecologie
De bestemming 'Waarde - Ecologie' betreft een dubbelbestemming waarin de bescherming van het ecologisch netwerk en wettelijk beschermde groeiplaatsen van plantensoorten en verblijfplaatsen van diersoorten wordt geregeld. De regels binnen deze dubbelbestemming bepalen dat het bouwen, gebruik en toestaan van andere werkzaamheden alleen mogelijk is, indien deze geen afbreuk doen aan het ecologisch netwerk en de beschermde groei- en/of verblijfplaatsen.
Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen. Voordat gebouwd mag worden, moet advies bij de waterbeheerder worden ingewonnen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische en ecologische zones en de zones langs waterkeringen en leidingen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. De bestaande situatie is vastgelegd en alleen ten behoeve van een flexibeler inrichting van de sport- en parkeervoorzieningen is de bestemmingsplanregeling enigszins verruimt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'De Groene Wijdte'.
Het plan betreft een herziening van een verouderd bestemmingsplan, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Aan deze actualisering zijn voor de gemeente geen financiële consequenties verbonden.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe is het bestemmingsplan met bijbehorende stukken vanaf 11 januari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure (waarin vier inspraakreacties zijn ingediend) zijn gebundeld in een Nota van Beantwoording Inspraak- en overlegreacties. Parallel aan de inspraakprocedure is ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan (er zijn overlegreacties van Het Hoogheemraadschap van Delfland, de Veiligheidsregio Haaglanden en de Gasunie ontvangen) zijn eveneens gebundeld in de Nota van Beantwoording Inspraak- en overlegreacties.
Tevens heeft op de locatie op 13 september 2017 een inventarisatieavond plaatsgevonden waarbij de op De Groene Wijdte gevestigde verenigingen waren uitgenodigd om hun wensen/plannen voor de komende planperiode kenbaar te maken.
Naar aanleiding van de inspraak- en overlegreacties bevat dit ontwerp een aantal (ambtshalve) wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp. Deze wijzigingen zijn vermeld in bijlage 1, 'Staat van wijzigingen', bij de Nota van Beantwoording Inspraak- en overlegreacties.
Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Wel is sprake van een beperkt aantal ambtshalve wijzigingen – mede op informeel verzoek van het Hoogheemraadschap (zie bijlage 3 Staat van wijzigingen t.o.v. ontwerpbestemmingsplan). Deze wijzigingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Op basis van de Wro afdeling 6.4 is de gemeente verplicht bij nieuwe ontwikkelingen het kostenverhaal te regelen. Hiertoe kan privaatrechtelijk een (anterieure) overeenkomst worden gesloten of dient via publiekrechtelijke weg een exploitatieplan opgesteld te worden. Uitzondering op deze verplichting betreft gevallen waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden geregeld.
Het bestemmingsplan 'De Groene Wijdte' is conserverend van aard. Gelet hierop bestaat er geen noodzaak of verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.