direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Korteweg 2 Pijnacker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.0015101-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, het vigerende plan, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

De supermarktketen Lidl heeft plannen om ter plaatse van de huidige Welkoop-locatie, Korteweg 2, in Pijnacker een nieuwe Lidl vestiging te realiseren. Het huidige Welkoop pand moet daarbij plaats maken voor een nieuw supermarktpand. Hoewel het perceel reeds een detailhandelsbestemming heeft, wordt de nieuwbouw anders gesitueerd. De gewenste ontwikkeling valt buiten het huidige bouwvlak. Daardoor is deze ontwikkeling binnen het huidige bestemmingsplan 'Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost', vastgesteld op 23 september 2010, niet mogelijk.

In de gemeenteraad van gemeente Pijnacker-Nootdorp is op 24 september 2015 een motie aangenomen voor het opstarten van een bestemmingsplan die het verschuiven van het bouwvlak mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan dient dan ook om de gewenste ontwikkeling op de Korteweg 2 mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Europalaan en de Korteweg in het westen van Pijnacker. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Korteweg en de westzijde door de Europalaan. Ten noorden van het plangebied liggen woningen die zijn gesitueerd aan de Adam Pijnackerstraat en -hof en ten oosten liggen woningen die gesitueerd zijn aan de Kerkweg.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan:

  • Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost, vastgesteld d.d. 23 september 2010, onherroepelijk door ABRvS d.d. 18 juli 2012.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.

Het bestemmingsplan heeft een gedetailleerd karakter, waarmee uitsluitend het verplaatsen van het bouwvlak binnen de bestemming detailhandel mogelijk wordt gemaakt.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe is het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure zijn gebundeld in de “Nota van Beantwoording inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan “Korteweg 2 Pijnacker”, welke als Bijlage 8 is toegevoegd aan deze toelichting.

Parallel aan de inspraakprocedure is tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens gebundeld in de Nota Inspraak en vooroverleg.

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, is vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken zijn drie zienswijzen naar voren gebracht bij de gemeenteraad. Eén van de zienswijze is als proforma zienswijze ingediend waarna een termijn is gesteld om deze aan te vullen. Vervolgens is de zienswijze ingetrokken. De gemeenteraad heeft de twee 'overgebleven' zienswijzen beoordeeld en van een beantwoording voorzien in de 'Nota van beantwoording zienswijzen Bestemmingsplan Korteweg 2 te Pijnacker', die als Bijlage 9 aan deze toelichting is toegevoegd.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de huidige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Naast deze beschrijving van de huidige situatie wordt in dit hoofdstuk vooral nader ingegaan op de voorgestane ontwikkeling die in de nabije toekomst zal plaatsvinden en de beoogde situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met heldere consequenties voor de planopzet.

2.1 Huidige ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt op de grens van oude en nieuwe bebouwing. Ten oosten loopt de Kerkweg, hier is sprake van een historisch lint met woningen die terug gaan tot de 17e eeuw. De Kerkweg is noordoost-zuidwest georiënteerd en eindigt in het zuiden bij de dorpskerk. Ten westen van het plangebied, parallel aan de Kerkweg, loopt de ontsluitingsweg Europalaan. Langs deze weg zijn juist nieuwe gebouwen te vinden, voornamelijk uit de tweede helft van de 20e eeuw. Via de Europalaan is onder andere het centrum van Pijnacker te bereiken.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de verscheidenheid aan bebouwing. Richting het oosten ligt een woonwijk en richting het westen is glastuinbouw gevestigd. Dit resulteert in een gesloten karakter van de omgeving. De wegen die het gebied doorkruizen zorgen daarentegen voor een aantal zichtlijnen.

Het plangebied bestaat uit een pand voor detailhandel met veel ruimte voor parkeren en laden- en lossen op het terrein. Het terrein is volledig verhard. Ten oosten van het gebied wordt er gewoond in een aantal rij- en twee-onder-één-kapwoningen en wordt er gewerkt in een autogarage. Ten oosten wordt er eveneens in vrijstaande woningen gewoond.

Het plangebied in de huidige situatie is bestemd als 'Detailhandel' met een plaatselijke aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG" (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0001.jpg"

Figuur 2.1: Uitsnede vigerend bestemminsplan 'Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost'

2.2 Ontwikkeling

Het plan van de Lidl voorziet in de ontwikkeling van een nieuw gebouw voor een supermarkt gelegen op het oude Welkoop terrein. Voor de realisatie van het nieuwe pand dient het oude pand waarin de Welkoop gevestigd was gesloopt te worden. Door deze nieuwbouw verschuift de bebouwing ten opzichte van de huidige situatie en neemt de grootte van het gebouw af. Deze ontwikkeling biedt kansen om het terrein beter in te delen.

De Lidl ontwikkelt een pand met een bebouwd winkel oppervlakte van 1.446m2 en een overdekt bebouwd laaddock van 158,9m2 aan de noordzijde van het pand (zie figuur 2.2). In de nieuwe situatie heeft het pand aan de voorzijde (westzijde) een bouwhoogte van circa 8 meter en aan de achterzijde (oostzijde) een bouwhoogte van circa 3,3 meter. Het dak loopt met een dakhelling van 4 graden af. Afbeelding 2.4 geeft de gevelaanzichten weer.

Doordat het gebouw in grootte afneemt en verschoven wordt, blijft er meer ruimte op het perceel over. Deze ruimte wordt gebruikt voor de realisatie van 87 auto parkeervakken, de mogelijkheid voor fietsparkeren en groen. Het nieuwe gebouw verschuift richting de woningen aan Kerkweg. Doordat de achterzijde van het pand een blinde gevel is, is er geen sprake meer van inkijk in de tuinen van deze woningen.

Het perceel wordt gunstig ontsloten via de Korteweg die via een rotonde direct uitkomt op de Europalaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0002.jpg"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0003.png"

Figuur 2.3: Impressie van de Lidl

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0004.png"

Figuur 2.4: Gevelaanzichten

2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Blijkens uitspraak 201308833/1/R3, d.d. 16 april 2014 is er geen sprake van stedelijke ontwikkeling wanneer er sprake is van continuering van de bestaande planologische mogelijkheden waarbij niet in aanvullende bebouwing wordt voorzien.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een continuering van de bestaande planologische mogelijkheden. De bestaande bestemming 'detailhandel', waarin een supermarkt mogelijk wordt gemaakt, blijft behouden. Daarnaast voorziet onderhavig bestemmingsplan niet in een ontwikkeling waarbij aanvullende bebouwing wordt voorzien, gezien het feit dat er in de huidige situatie een gebouw staat met een oppervlakte van circa 2.274m2 bvo en in de nieuwe situatie een gebouw mogelijk wordt gemaakt met een oppervlakte van 1605m2 bvo inclusief laaddock. Afname van het bebouwd oppervlakte bedraagt 669m2.

Conclusie

De in het plan voorziene supermarkt kan dan ook niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zodat deze bepaling niet van toepassing is. Derhalve hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet verder te worden doorlopen.

2.4 Conclusie ten aanzien van de planopzet

Het plangebied Korteweg 2 blijft de bestemming 'Detailhandel' houden. De aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG" zal verdwijnen. Het bouwvlak wordt verkleind en verplaatst en de maximale goot- en bouwhoogte worden aangepast aan de ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Verantwoording planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Korteweg 2' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen of groei. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de frontoffice;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Korteweg 2' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de standaardregels van Pijnacker-Nootdorp. De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2, Bestemmingsregels, zijn de planregels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen (artikel 3). Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 4 tot en met 8). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregel opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 9 tot en met 11).

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Detailhandel

De gronden binnen deze bestemming zijn, conform het vigerende bestemmingsplan, bestemd voor detailhandel en de daarbij behorende (parkeer-) voorzieningen. Bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak gebeuren en de goot- en bouwhoogte zijn weergegeven middels een aanduiding op de verbeelding.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de SVBP2012. Op deze verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemming en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Conclusie ten aanzien van bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling van het verschuiven van het bouwvlak binnen de bestemming detailhandel kan geschaard worden onder de herinrichting van een bestaand terrein. Het stedelijk gebied breidt als gevolg hiervan niet uit en wordt de eventuele leegstand en verloedering van het bestaande pand voorkomen.

Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

4.2.2 Verordening Ruimte 2014

De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. Gezien het feit dat de bestaande planologische situatie wordt gehandhaafd en er geen sprake is van een uitbreiding van bebouwing is daarvan in deze echter geen sprake. In paragraaf 2.4 is er reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.3 Programma ruimte

Het Programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Detailhandel

Het Programma ruimte beschrijft onder andere de detailhandel structuur voor reguliere detailhandel. Hierin is onderscheid gemaakt tussen 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en 'overige aankoopplaatsen'.

Het plangebied valt onder de categorie 'overige aankoopplaatsen'. Deze locaties vervullen voornamelijk een lokale functie en kunnen meestal niet in omvang groeien vanwege het toekomstperspectief. Ze komen daarom in aanmerking voor herstructurering met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten.

4.2.4 Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

4.2.5 Conclusie ten aanzien van bestemmingsplan

De voorziene herinrichting van het detailhandel terrein voldoet aan het beleid van de provincie Zuid-Holland. Binnen het voorliggende bestemmingsplan is dus geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 2.4.

4.3 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan de Regionale structuurvisie detailhandel zijn nog niet ingetrokken en zijn derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Regionale structuurvisie detailhandel Stadsgewest Haaglanden 2013-2020

De structuurvisie detailhandel is eind 2013 vastgesteld en bevat beleidskeuzes voor het regionale detailhandelsbeleid in Haaglanden. De regio Haaglanden kiest voor een ontwikkelingslijn gericht op versterking van de bestaande detailhandelsstructuur en is terughoudend met het toevoegen van nieuwe locaties.

De belangrijkste doelstellingen van het beleid zijn:

  • Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur;
  • Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen;
  • Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur;
  • Met betrekking tot detailhandel het evenwicht bewaren tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties;
  • Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies;
  • Structuur verstorende effecten op bestaande winkelconcentratie gebieden zijn niet toelaatbaar;
  • Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De relevante beleidsrichtlijnen met betrekking tot een supermarkt die van kracht zijn, zien er als volgt uit:

  • Het beleid moet leiden tot een optimale verzorging voor de consument in de regio, de juiste functie op de juiste plek.
  • De kwaliteit van de leefomgeving moet behouden blijven, ontwikkelingen die dit doel ondersteunen worden gestimuleerd

4.3.3 Conclusie ten aanzien van bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling past zowel binnen het structuurplan als structuurvisie detailhandel. De realisatie van een nieuwe supermarkt op de locatie van bestaande detailhandel voldoet aan het beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve bedrijven - waaronder de glastuinbouw - de economie versterken.

Daarnaast nodigt de gemeente partijen uit om ruimtelijke ontwikkelingen te initiëren die passen bij de eigenheid van en visie op Pijnacker-Nootdorp. De ruimtelijke kwaliteit van de verschillende gebieden kan op die manier verder worden verbeterd. Gemeente Pijnacker-Nootdorp facilitieerd hierbij waar nodig zonder de taak over te nemen. Met inzet van uitnodigingsplanologie stuurt de gemeente daarbij op duurzame doelen en kwaliteit.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

Gericht op detailhandel wordt er aangegeven dat er voldoende detailhandel voor de dagelijkse boodschappen in de centra van de dorpskernen behouden moet blijven. De gemeente zet in op het handhaven en versterken van een evenwichtig en fijnmazig aanbod van detailhandel- en horecavoorzieningen.

4.4.3 Integrale economische visie Pijnacker-Nootdorp 2025 (2012)

Het mede vormgeven aan een stimulerend, innoverend en duurzaam ondernemers- en vestigingsklimaat en het bieden van ruimte om te ondernemen, zijn belangrijke ambities van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Met de economische visie 'Ruimte om te ondernemen' wordt daaraan invulling gegeven. De visie vormt de input van het beleid van de gemeente, dat richtinggevend is voor de inzet van mensen en middelen in de periode 2013-2016. Centraal staat het creëren van ruimte om te ondernemen. Hierbij gaat het om zowel fysieke ruimte als beleidsmatige ruimte, adequate- en proactieve dienstverlening en het beperken van de administratieve regeldruk.

Door het creëren van ruimte om te ondernemen, wil Pijnacker-Nootdorp een gemeente zijn:

    • 1. Met een duurzaam en concurrerend vestigingsklimaat;
    • 2. Die gekenmerkt wordt door een sterk, duurzaam en innovatief glastuinbouwcluster dat integraal onderdeel uitmaakt van de Greenport Westland-Oostland;
    • 3. Die een bijdrage levert aan de groei van het aantal bedrijven en de werkgelegenheid door het (her)ontwikkelen van bedrijventerreinen en kantorenlocaties aansluitend op de vraag;
    • 4. Met een evenwichtig en fijnmazig aanbod aan (dagelijkse) detailhandel- en horecavoorzieningen dat bijdraagt aan een hoogwaardig woon- en leefklimaat;
    • 5. Waar het economisch potentieel van het groene buitengebied voor het versterken van het lokale- en regionale Leisure aanbod optimaal wordt benut.

4.4.4 Ontwerp Thematische structuurvisie duurzame energie & energieneutraliteit

Het beleidsplan 'Thematisch structuurvisie duurzame energie & energieneutraliteit' heeft ter inzage gelegen. De ontwerp Thematische structuurvisie laat zien hoe de gemeente de ambitie voor een energieneutrale gemeente wil invullen, wat de strategie is voor de komende 10-15 jaar en wat de hoofdzaken en sectoren zijn die volgens deze maatschappelijke visie worden gefaciliteerd. De visie richt zich op de sectoren ‘wonen’, ‘glastuinbouw’ en ‘overige bedrijven’.

De gemeente ziet zich in 2050 als een energieneutrale gemeente. Energieneutraal is de gemeente als de energie die nodig is voor wonen, werken, produceren en recreëren binnen de gemeente lokaal duurzaam wordt opgewekt.

Om dit te bereiken heeft de gemeente primair een faciliterende rol. Ook kijkt de gemeente verder dan haar eigen rol, het gaat om de rol van de gemeente in afstemming met de rol van andere stakeholders in het energiebeleid. Deelrollen zijn:

  • 1. Faciliteren & Agenderen: daar waar initiatieven tegen knelpunten aanlopen die niet door de gemeente alleen kunnen worden opgelost (denk aan beperkingen vanwege nationale wet- en regelgeving of warmteprojecten), kan Pijnacker-Nootdorp deze agenderen ter bespreking met andere stakeholders buiten de gemeente.
  • 2. Faciliteren & Participeren: initiatieven die sterk aansluiten bij de ambitie van de gemeente en waarbij de gemeente de middelen of (regelgevende) instrumenten beschikbaar heeft, zodat betrokkenen actief kunnen rekenen op een meewerkende gemeente.
  • 3. Faciliteren & Informeren/stimuleren: voor initiatieven die gebaat zijn bij een goede informatievoorziening over mogelijkheden, kansen, kennis etc. kan de gemeente de rol van vraagbaak en katalysator op zich nemen.

4.4.5 Conclusie ten aanzien van bestemmingsplan

Het initiatief van de Lidl, een nieuw supermarktpand ter plaatse van het Welkoop terrein, valt onder uitnodigingsplanolgie. De gemeente faciliteert dit initiatief met onderhavig bestemmingsplan. Dit initiatief leidt tot een nieuw pand, de nieuwe situering van het pand is zo dat de kwaliteit van de leefomgeving positief beïnvloed wordt. Met de komst van een extra supermarkt blijven de dagelijkse boodschappen binnen de dorpskern gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfrecreatie bedoeld.

Milieuzonering, van het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen, dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).

Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Bouwstenen van milieuzonering

Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan (kaart en regels) te worden vastgelegd.

Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.

De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Functiemenging
De term 'gemengd gebied' wordt gehanteerd bij een milieuzonering van een bedrijventerrein die is gericht op functiescheiding. Hierbij duidt de term 'gemengd gebied' een omgevingstype aan, ten opzichte waarvan kleinere richtafstanden dan bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' kunnen worden gehanteerd. De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. Deze term heeft dus altijd betrekking op de milieuzonering binnen het gebied zelf.

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:

  • Categorie A
    Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B
    Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
  • Categorie C
    Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

De 'bedrijvenlijst – functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.

5.1.2 Conclusie ten aanzien van bestemmingsplan

Aangrenzend aan het plangebied liggen woningen, er wordt voor de VNG-publicatie uitgegaan van een rustige woonwijk. Onderhavig bestemmingsplan staat de ontwikkeling van een supermarkt toe. Volgens de VNG-brochure wordt een supermarkt ondergebracht in milieucategorie 1 (SBI-code 471 : "supermarkten, warenhuizen"). Deze categorie kent voor een rustige woonwijk een minimale afstand van 10 meter afgaande op de aspecten gevaar en geluid. Aangezien er sprake is van aangrenzende woonpercelen wordt er niet voldaan aan deze afstand. Voor het aspect geluid is hiervoor onderzoek uitgevoerd, paragraaf 5.3 gaat hier nader op in.

Onderhavig plan levert ten aanzien van het aspect gevaar een verbetering op. De huidige situatie wordt gezien als bouwmarkt, volgens de VNG-brochure wordt een bouwmarkt ondergebracht in milieucategorie 2 (bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten - sbi: 4752). Een bouwmarkt kent een minimale afstand van 10 meter voor gevaar. Hieruit blijkt dat de gemeente de kortere afstanden tussen de woningen en de bouwmarkt al eerder planologisch heeft toegestaan. Daarnaast wordt het koelsysteem voor de koelvlakken van de supermarkt volgens de nieuwste technieken gebouwd. Het potentiële gevaar wordt op dit punt beperkt.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de hinder voor de omgeving vanuit het oogpunt van milieuzonering afneemt, wat de kwaliteit van de leefomgeving ten goede komt.

5.2 Externe veiligheid

5.2.1 Regelgeving en beleid

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen. Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school (op circa 180 meter). De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Beperkt kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi. De laatste wijziging van Bevi is in werking getreden op 26 september 2014 en de laatste wijziging van het Revi op 1 juli 2015.

Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar.

Verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS), Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet beoogt de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen, door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en van veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.

De wetgeving inzake het Basisnet wordt in het algemeen ook wel "Wet Basisnet" genoemd. Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen.

Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt, Stb. 2013, nr. 4675) ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Anders dan nu, middels de circulaire, het geval is, zal het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook worden PR 10-6 contouren in de toekomst vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerde risicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Verantwoording groepsrisico?
Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 juli 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Op een afstand van meer dan 300 meter, Westlaan 6, ligt een vuurwerkopslag met een vergunde capaciteit van 13.000 kg. Het plangebied ligt ruim buiten de veiligheidsafstanden (max 42 meter) van deze opslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.2 Externe veiligheid binnen het plangebied

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Onderhavig bestemmingsplan staat de ontwikkeling van een supermarkt toe. Het pand van Welkoop, waar bestrijdingsmiddelen werden opgeslagen, wordt gesloopt en in de nieuwe situatie worden geen bestrijdingsmiddelen meer opgeslagen. Het plan staat dit ook niet toe. Daarnaast wordt het benzineverkooppunt op het terrein verwijderd. De nieuwe ontwikkeling brengt geen risicocontouren met zich mee.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor route plichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven en ligt op ruim 3.300 meter van het plangebied Korteweg 2.

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit regeling Basisnet blijkt dat een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0005.png" Tabel 5.2: Risicocontouren en plasbrandaandachtsgebied per relevante rijksweg

Het plangebied Korteweg 2 ligt buiten genoemde contouren. Het plangebied ligt ook buiten het invloedsgebied van de A4 en van de A12, maar binnen het invloedsgebied van de A13 (vanwege transporten LT3 en GT4 is dat ruim 4.000 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0006.png" Tabel 5.3: Plangebied ten opzichte van invloedsgebied relevante rijkswegen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (besluit van 11 november 2013) geeft aan (artikel 7) dat in de toelichting in elk geval moet worden ingegaan op mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de desbetreffende transportroute (beperkte verantwoording). Artikel 8 geeft aan dat indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning op meer facetten moet worden ingegaan (uitgebreide verantwoording).

Gezien het feit dat het plangebied Korteweg 2 binnen het invloedsgebied van de A13 ligt maar op meer dan 200 meter afstand gelegen is, kan worden volstaan met aandacht voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoerd is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0007.png" Tabel 5.4: Jaarintensiteit per stofcategorie en totalen

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Nabij het plangebied Korteweg 2 is geen hogedruk aardgasleiding aanwezig. De dichtstbijzijnde leiding ligt op ruim 850 meter en vormt daarom geen belemmering voor het plangebied.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Deze leiding ligt op ongeveer 1.900 meter van het plangebied Korteweg 2 en vormt daarom geen belemmering voor dit plangebied.

CO2

Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De CO2 leiding ligt op ongeveer 1.900 meter van het plangebied Korteweg 2 en is dus niet relevant voor de externe veiligheid.

5.2.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Gezien de grote afstanden tussen het plangebied en de verschillende typen risicobronnen vormt externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Een punt van aandacht is echter wel de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A13. Er moet hierdoor wel aandacht zijn voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook moet op basis van het Bevt (artikel 9) het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld over deze aspecten. Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden wordt hieronder uitgewerkt.

Scenario en maatregelen A13

Scenariobeschrijving A13

Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.

Het ergst denkbare scenario is het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van ca. 4000 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen slachtoffer worden of overlijden als de wind in de richting van het plangebied staat. De kans op dit scenario is echter zeer klein.

Bronmaatregelen

In het bestemmingsplan kunnen geen bronmaatregelen worden vastgelegd, behalve het opnemen van de transportroutes en de risicocontouren in het bestemmingsplan.

Effectreducerende maatregelen

Om de risico's te verkleinen wordt het volgende advies gegeven: Ongeacht het incident (van een 'gewone' brand tot een incident op de rijksweg A13, waarbij giftige stoffen vrijkomen), heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen de objecten in het plangebied.

Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw, van objecten bestemd voor het verblijf van personen een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn.

Bereikbaarheid en Bestrijdbaarheid A13

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld.

Voor de bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. Het plangebied is aan deze eisen getoetst. In het plangebied zijn op dit moment geen knelpunten aanwezig op het gebied van bereikbaarheid voor de hulpdiensten en/of bluswatervoorzieningen.

Zelfredzaamheid A13

Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke websites www.nederlandveilig.nl en www.risicokaart.nl en de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.

Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:

  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. De veelvuldige blootstelling aan een hoog geluidniveau kunnen leiden tot gezondheidseffecten.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat onder meer uit de Nota Bedrijven en Geluid alsmede de nota gebiedsgericht geluidsbeleid.

5.3.2 Onderzoek

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de beoogde ontwikkeling ('Akoestisch onderzoek industrielawaai Lidl Korteweg 2 te Pijnacker', kenmerk 1511/039/RV-01_v2; zie Bijlage 1).

Afgaande op de richtafstanden van de VNG-publicatie kan er worden uitgegaan van een richtafstand van 10 meter (rustige woonwijk) voor een supermarkt. Aangezien er in de onderhavige situatie sprake is van aangrenzende woonpercelen wordt er niet voldaan aan deze afstand. Hiertoe dient het akoestisch onderzoek aan te tonen dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De beschouwde situatie voldoet aan het Best Beschikbare Techniek (BBT) principe daar er redelijkerwijs geen maatregelen te treffen zijn om de geluidsbelasting in de omgeving verder terug te dringen;
  • Er kan worden gesteld dat, met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, er in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarde van 50 dB(A). Dit is tevens de bovengrens voor woongebieden volgens het geluidbeleid van de gemeente;
  • Er kan worden gesteld dat, met betrekking tot de maximale geluidsniveaus, er ter plaatse van de woningen van derden voldaan kan worden aan de grenswaarde van 70 dB(A);
  • Er kan worden gesteld dat, met betrekking tot indirecte hinder van het aan- en afvoerende verkeer naar en van de inrichting, het gros van de voertuigbewegingen plaatsvindt via de Europalaan. Op de Europalaan wordt het verkeer direct opgenomen in het reguliere verkeer.

5.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

In onderliggend rapport zijn de geluidniveaus tijdens de representatieve situatie berekend, inzichtelijk gemaakt en tevens getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect geluid zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.

Besluit Niet in betekende mate bijdragen

De afkorting NIBM staat voor 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM).

Wanneer draagt een project niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging? Per 1 augustus 2009 geldt de volgende voorwaarde: het project of de activiteit draagt maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).

5.4.2 Plangebied

De luchtkwaliteit wordt mede beïnvloed door het verkeer. Aangezien de Lidl een verkeersaantrekkende werking kent, is er een schatting van de verkeersintensiteit gemaakt. Met deze schatting is er berekend of het plan in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het plan omvat een ontwikkeling van een nieuw supermarkt pand met een bvo van 1446m2. Het huidige Welkoop pand van circa 2274m2 wordt gesloopt om de ontwikkeling mogelijk te maken. Om de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding te bepalen is gebruik gemaakt van kengetallen van het CROW (publicatie 317). Het CROW onderscheidt een aantal categorieën, te weten de stedelijkheidsgraad en de locatie.

Het plangebied Korteweg 2 ligt in de wijk Pijnacker-Centrum/Dorp waar volgens het CBS (Gemeente op maat, Pijnacker-Nootdorp) een matige stedelijkheid aan toe gekend kan worden. De locatie ligt in rest bebouwde kom. Deze twee uitgangspunten worden gedurende de berekeningen aangehouden.

De huidige situatie wordt vergeleken met de toekomstige situatie. In beide gevallen wordt er uitgegaan van de kengetallen van het CROW.

Bouwmarkt – Welkoop

De gemiddelde verkeersgeneratie van een bouwmarkt (matige stedelijkheid, rest bebouwde kom) ligt volgens de publicatie op 30 motorvoertuigen(mvt) per weekdag per 100m2 bvo. Er wordt uitgegaan van 2.250m2 bvo. De huidige verkeersgeneratie komt hiermee op 675 mvt per weekdag.

Discountsupermarkt – Lidl

De CROW-publicatie maakt onderscheid in type supermarkten. De Lidl valt onder de categorie supermarkt laag en middenlaag prijsniveau. Bij de berekening wordt uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie (matig stedelijk, rest bebouwde kom) die hieruit volgt is 113 mvt per weekdag per 100m2 bvo. Voor de ontwikkeling wordt uitgegaan van 1.446m2 bvo. De verwachte verkeersgeneratie komt hiermee op 1.635 mvt per weekdag, waarvan naar schatting 0,5% vrachtverkeer.

Gerekend wordt met een netto verkeerstoename van (1.635-675=) 960 mvt per weekdag.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Met behulp van deze rekentool en de hierboven aangegeven verkeersintensiteit is bepaald of het project in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0008.jpg"

Tabel 5.5: Uitkomsten rekentool NIBM

5.4.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig plan brengt verkeersintensiteit verhoogde ontwikkelingen met zich mee. Deze verkeerstoename is in de NIBM tool ingevoerd, hieruit blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Derhalve is er geen nader onderzoek nodig.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie (afbeeldingen 5.1 en 5.2), historisch landschap (afbeelding 5.3) en historische nederzettingen (afbeelding 5.4). Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0010.jpg"

Afbeelding 5.1: Archeologische kenmerken

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0011.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0012.jpg"

Afbeelding 5.2: Archeologische waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0014.jpg"

Afbeelding 5.3: Landschappelijke kenmerken en waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0016.jpg"

Afbeelding 5.4: Nederzettingen, kenmerken en waarden

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. Uit de atlas blijkt dat het plangebied in een zone ligt met een zeer grote trefkans/verwachtingen op archeologische sporen en in een stads- of dorpskern.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Voor deze hoge verwachting geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30cm onder het maaiveld en groter dan 50m2 in een vroeg stadium van de planvorming archeologisch vooronderzoek moet plaatsvinden.

5.5.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling kent een bebouwd oppervlakte van circa 1.446m2 en bovendien zal de bodem waarschijnlijk tot 100 cm beneden maaiveld geroerd worden. Aangezien de bodemverstoring hierdoor meer is dan de gestelde normen uit het archeologiebeleid is er door Archeodienst BV een bureauonderzoek en een verkennend veldonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Korteweg 2 te Pijnacker, ISSN nummer: 1877-2900, d.d. 01 februari 2016, zie Bijlage 2).

Met het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over bekende of verwachte archeologische waarden, alsmede over geologische, bodemkundige en historisch-geografische kenmerken van het plangebied en de omgeving. Op basis hiervan is een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied opgesteld.

Vervolgens is er, om de bodemopbouw en de intactheid van de bodem te controleren, een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het opgeboorde sediment is verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.

Onderstaande tabel geeft inzicht in de verwachtingen vanuit het bureauonderzoek en de bijgestelde verwachtingen aan de hand van het uitgevoerde veldwerk.

Landschap   Periode   Verwachting bureauonderzoek   Bijgesteld n.a.v. veldwerk  
Actieve rivierbedding   Laat-Paleolithicum –
Midden-
Mesolithicum  
Zeer laag   Buiten scope onderzoek, blijft gehandhaafd  
Veenmoeras en getijdegebied   Laat-Mesolithicum –
Neolithicum  
Laag   Buiten scope onderzoek, blijft gehandhaafd  
  Neolithicum –
Vroege-IJzertijd  
Laag   Laag  
Krekensysteem
van de Gantel  
Midden-IJzertijd –
Midden-Romeinse
tijd  
Middelhoog   Laag  
Veenmoeras   Laat-Romeinse tijd
– Vroege-
Middeleeuwen  
Laag   Geen verwachting  
Ontgonnen veengebied   Late-Middeleeuwen   Middelhoog   Laag  
Polder   Nieuwe tijd   Middelhoog   Laag  

Tabel 5.6: Verwachtingen archeologie

5.5.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Archeodienst BV adviseert, op grond van de resultaten van het onderzoek, dat een vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Dit advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek worden namelijk eerst beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Pijnacker-Nootdorp), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

Gezien de verwachte bodemverstoring tot 100 cm vormen de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologisch bodemarchief. Derhalve hoeft er geen archeologische dubbelbestemming te worden opgenomen.

Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. In de praktijk verdient het de aanbeveling de gemeente hierover in te lichten.

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans tussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.

Pijnacker-Nootdorp heeft in 2008 haar eigen Bodemnota vastgesteld. Deze Bodemnota was de eerste stap naar een verdiepte ruimtelijke ordening, waarbij de gemeente de kansen van de ondergrond in beeld brengt. De ambities van Pijnacker-Nootdorp sluiten goed aan bij landelijke ontwikkelingen op het gebied van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (lagenbenadering) en het bodembeleid (Convenant bodemontwikkelingsbeleid). Een van de onderdelen van de Bodemnota is het werkprogramma bodem uit 2009. Doel van het werkprogramma is om de bijdrage van bodem aan de duurzame ontwikkeling van Pijnacker-Nootdorp te waarborgen. Het werkprogramma bodem richt zich niet op de wettelijke taken van team bodem, maar definieert een aantal aanvullende activiteiten die bijdragen aan bewust en duurzaam bodemgebruik. Deze activiteiten dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit én de milieukwaliteit van Pijnacker-Nootdorp.

5.6.2 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Arnicon (rapportnummer: C14-171-O, d.d. 13 oktober 2014, Bijlage 3). Daarnaast is er nog een eindsituatie bodemonderzoek ter plaatse van het Tamoil-tankstation aan de Korteweg 2 bekend bij de gemeente, uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies (projectnummer: 140881/jk/sh, d.d. januari 2015, Bijlage 4).

Uit de resultaten van bovengenoemde onderzoeken blijkt dat de grond en het grondwater niet tot licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters.

Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

De bodemgeschiktheidsverklaring is mede afhankelijk van het gebruik van de beoordeelde locatie en de actualiteit van de beschikbare bodemkwaliteitsgegevens. Er wordt dan ook geadviseerd om tijdens de grondwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene verontreinigingen van de bodem.

De beoordeling heeft geen betrekking op hergebruiksmogelijkheden voor vrijgekomen grond. Vrijgekomen grond dient conform het Besluit bodemkwaliteit te worden afgevoerd en/of conform gemeentelijke bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan te worden toegepast.

5.6.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Het aspect bodemkwaliteit vormt, met inachtneming van bovenstaande aanbevelingen, geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: de Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland en het Provinciaal Compensatiebeginsel (Rode lijst).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet (FF-wet), maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot biotopen van Rode Lijst soorten);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing NB-wet);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.

Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerdergenoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of beheersen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een Ecologische Kaart (vastgesteld in 2012), zie afbeelding 5.5. Dit is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, ecologisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende landschap. Met de Ecologische Kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0017.jpg"

Afbeelding 5.5 - Uitsnede Ecologische kaart

5.7.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkelingen die onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd uitgevoerd door BK Ingenieurs (projectnummer 154850, d.d. 6 september 2016, Bijlage 5).

Doel van het onderzoek is om de actuele flora- en fauna gegevens van het plangebied inzichtelijk te maken. Het uitgevoerde onderzoek heeft zich specifiek gericht op de aanwezigheid van vleermuizen en (broed)vogels, aangezien het plangebied zich daar het meest geschikt voor acht.

Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op meer dan 12 km afstand van het plangebied gelegen. De voorgenomen sloop en ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op een Natura 2000-gebied.

Daarnaast is het plangebied geen onderdeel van en ligt ook niet in de nabijheid van (een verbindingszone) van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De dichtstbijzijnde NNN is op ruim 1,5 km van het plangebied gelegen. Het betreffen poldergebieden in de Zuidpolder van Delfgauw en Bieslandse Bos. Door de afstand tot de NNN, de aard van het tussengelegen gebied en die van de NNN en de omvang van het voorgenomen initiatief is er geen negatief effect op de NNN te verwachten.

Het plangebied ligt op bijna 4 km van het Nationale Landschap 'Groene Hart'. Door de afstand tot deze Nationale Landschappen en de aard van het tussenliggende gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten van het planvoornemen.

Soortbescherming

Flora

Het plangebied is volledig bebouwd en verhard en er zijn dan ook nauwelijks planten aanwezig. Ten noordwesten van de bebouwing grenst aan het plangebied een groenstrook met bomen en struiken van circa 10 bij 40 meter. Deze groenstrook blijft ongemoeid. Er is geen beschermde flora aanwezig op de locatie.

Vogels

Tijdens de veldinventarisatie zijn geen vogelsoorten of vogelnesten waargenomen. Door de afwezigheid van begroeiing is het projectgebied niet geschikt als foerageergebied. De bebouwing is potentieel geschikt als broedplek voor de soorten boerenzwaluw, huismus, huiszwaluw, gierzwaluw en spreeuw. Deze soorten of nesten daarvan zijn niet waargenomen. De aan noordwestzijde grenzende groenstrook vormt potentieel broedgebied voor zangvogels. Echter, er zijn geen broedgevallen en geen jaarrond beschermde nesten waargenomen.

Vleermuizen

De bebouwing van het bestaande pand bestaat uit twee delen, een noordelijk en zuidelijk deel. Zie afbeelding 5.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0018.png"

Afbeelding 5.6 - Noordelijk (rood) en zuidelijk (geel) deel van de bestaand bebouwing

Winterverblijf

Het bestaande pand heeft vooral aan de zuidzijde en noordoostzijde spouwmuren. De west- en oostzijde bestaat hoofdzakelijk uit ramen en kozijnen op een lage stenen muur, mogelijk met spouwmuur. Deze zijn echter dusdanig laag dat het niet geschikt is voor vleermuizen om in en uit te vliegen. Aan de zuidzijde was het op enkele punten mogelijk om via losse stenen in de spouwmuur te kijken. Er zijn geen vleermuizen of sporen van vleermuizen aangetroffen. De spouwmuren zaten vol spinnenwebben, dat duidt erop dat er recent geen vleermuizen aanwezig zijn geweest. Het noordoostelijke deel van de spouwmuren was dusdanig breed dat het niet geschikt wordt geacht als verblijfplaats voor vleermuizen. Het zuidelijk deel beschikt over schuine daken van golfplaten. Deze daken zijn aan de binnenzijde met houtwolcementplaten afgewerkt. Waar mogelijk is tussen de houtwolcementplaten gekeken en daarin zijn geen vleermuizen of sporen van vleermuizen waargenomen. Waarschijnlijk isoleert de golfplatenbedekking niet genoeg om als winterverblijf te functioneren. Het is niet de verwachting dat het zuidelijk deel als winterverblijf van vleermuizen dient.

De muren van het noordelijk deel, het magazijn, is opgebouwd uit een circa 2 meter hoge bakstenen muur met aan de binnenzijde gipscementblokken. Daarboven bestaat de muur uit golfplaten, deze zijn aan de binne-zijde met houten platen afgewerkt. De stenen muur heeft stootvoegen vlak boven de grond. Dit zijn de enige mogelijke invliegplekken en deze zijn door de lage ligging niet geschikt.

Tussen de golfplaten en houten platen is ruimte voor vleermuizen. Er zijn op circa 2 meter hoogte geschikte invliegplekken. Echter, het magazijn is nooit gestookt en de golfplaten en houtplaten geven niet een dusdanige isolatie om in de winter een stabiel klimaat te kunnen garanderen. Het is dan ook niet geschikt als winterverblijfplaats.

Het dak betreft een soort van sheddak en bestaat uit enkelvoudige golfplaten. Het dak is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen vanwege het ontbreken van holle ruimten.

In de bomen van de groenstrook aan de noordwestzijde van het projectgebied zijn geen holten aangetroffen die geschikt zijn als (winter)verblijfplaats voor vleermuizen.

Zomerverblijf

Tijdens de locatiebezoeken van 18 mei en 9 en 27 juni 2016 zijn telkens (maximaal drie) gewone dwergvleermui-zen aangetroffen aan de noordwestzijde van de bebouwing langs de groenstrook.

Er zijn geen waarnemingen gedaan van het in- of uitvliegen van de vleermuizen. De vleermuizen zijn telkens op dezelfde plek waargenomen vlak voor zonsopkomst en direct na zonsopkomst. Omdat de muur van golfplaten geschikt is als zomer en/of kraamverblijfplaats, is het zeer waarschijnlijk dat de waargenomen vleermuizen in dit deel van de bebouwing verblijven.

Kraamverblijf

Tijdens de locatiebezoeken van 18 mei en 9 en 27 juni 2016 zijn geen kraamactiviteiten waargenomen. De bebouwing heeft geen functie als kraamverblijf.

Paarverblijf

Tijdens de locatiebezoeken van 22 augustus en 5 september 2016 is geen activiteit van vleermuizen rond het ge-bouw waargenomen. Het projectgebied betreft geen paarverblijf.

Foerageergebied en vliegroute

Vleermuizen volgen tijdens (foerageer)vluchten lijnvormige landschapselementen, zoals watergangen, bomenrijen en houtwallen. In het projectgebied ontbreken deze. Ook vormt het volledig verharde en bebouwde projectgebied geen geschikt foerageergebied omdat door het ontbreken van water en begroeiing weinig insecten aanwe-zig zullen zijn. De groenstrook is niet afwisselend en groot genoeg om als essentieel foerageergebied te functioneren. De groenstrook heeft de functie als in- en uitvlieggebied van het zomerverblijf. Er zijn geen vliegroutes van vleermuizen waargenomen.

Overige zoogdieren

Tijdens het veldonderzoek zijn geen sporen van zoogdieren aangetroffen. In het projectgebied worden slechts algemeen (tabel 1) voorkomende kleine grondgebonden zoogdieren verwacht. De aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten (tabellen 2 en 3) worden als gevolg van het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht.

Amfibieën en reptielen

Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën als reptielen aangetroffen. Vanwege het ontbreken van open water en begroeiing zijn deze ook niet te verwachten op de locatie.

Vissen

De kans dat beschermde of bedreigde vlinders en libellen voorkomen, is vooraf als uiterst gering geschat. Tijdens de inventarisatie is gelet op de aanwezigheid van een geschikt biotoop. Op basis van het biotoop is het voorko-men van beschermde vlindersoorten en libellen nagenoeg uit te sluiten.

5.7.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Uit het onderzoek naar gebiedsbescherming kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het voorgenomen initiatief heeft geen invloed op Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumen-ten. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet benodigd.
  • Ten behoeve van het voorgenomen initiatief gelden geen beperkingen vanuit een Nationaal Landschap.
  • Het voorgenomen initiatief stuit niet op bezwaren in verband met het NNN.

Soortenbescherming

De werkzaamheden van het initiatief kunnen leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor werkzaamheden in het kader van 'ruimtelijk ontwikkeling' is geen ontheffing nodig voor de soorten uit tabel 1, waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.

Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht uit de Flora- en faunawet gelden. Dit betekent dat bij de werkzaamheden, indien mogelijk, zorg wordt gedragen voor een zo min mogelijke verstoring of aantasting van deze soorten.

Vogels

De bebouwing vormt geen broedlocatie voor de soorten boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, huiszwaluw en spreeuw. Andere broedvogels zijn ook n iet aangetroffen in het projectgebied. De aan noordwestzijde grenzende groenstrook vormt potentieel broedgebied voor zangvogels. Deze blijft ongemoeid, maar sloopwerkzaamheden van het pand kunnen tot verstoring van eventuele broedgevallen leiden. Voor het verstoren van broedende vogels en hun nesten wordt in de regel geen ontheffing verleend, omdat er een alternatief voorhanden is waardoor deze vorm van verstoring wordt vermeden. Dit betreft namelijk het starten van verstorende werkzaamheden buiten de broedperiode. De bebouwing dient buiten het broedseizoen te worden gesloopt. De broedperiode van de meeste soorten ligt tussen 15 maart en 15 juli.

Indien sloopwerkzaamheden in het broedseizoen zijn gepland, dan zijn aanvullende voorzorgsmaatregelen nodig.

Vleermuizen

De bebouwing in het projectgebied is niet in gebruik als winterverblijfplaats, kraamverblijfplaats of paarverblijfplaats. Ook heeft het projectgebied geen functie als foerageergebied of vliegroute. Het noordelijk deel van de bebouwing doet wel dienst als zomerverblijfplaats. Met de sloop van de bebouwing verdwijnt een zomerverblijfplaats van een beperkt aantal vleermuizen (<10). Hiermee is sprake van een overtreding van de verbodsbepaling zoals opgenomen in artikel 11 van de Flora en faunawet: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Om de bebouwing te mogen slopen is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig. Alle vleermuissoorten worden beschouwd als extra te beschermen soorten (tabel 3).

De ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is op 28 oktober 2016 toegekend, zie Bijlage 6. Er wordt ontheffing verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van voortplantings- of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis.

Gunstige staat van instandhouding

De gewone dwergvleermuis is de meest algemene soort vleermuis in Nederland. De landelijke staat van instandhouding wordt beoordeeld als gunstig (soortenstandaard gewone dwergvleermuis, www.vleermuisnet.nl). De bebouwing betreft een zomerverblijfplaats voor minder dan tien exemplaren, er zijn maximaal drie exemplaren aangetroffen. In de groenstrook zijn vier vleermuiskasten geplaatst ter vervanging van de zomerverblijfplaats. Het betreft exemplaren van het type 'VK MP 02 Vleermuizenkast' van Vivara Pro. Zie afbeelding 5.7 voor de locaties van de vleermuiskasten. Zo is er een tijdelijk alternatief geboden voor de zomerverblijfplaats en wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De omgeving betreft aan de oostzijde een oude woonwijk met woningen gebouwd in de jaren '30 tot en met '70 van de vorige eeuw. Aan de westzijde zijn agrarische bedrijven met diverse opstallen aanwezig. De omgeving biedt daarmee voldoende mogelijkheden voor de enkele aangetroffen vleermuizen om naar uit te wijken. Als permanente voorziening wordt in de nieuwbouw een spouwmuur opgenomen die toegankelijk is voor vleermuizen middels open stootvoegen. In de spouwmuur wordt minimaal 3 cm ruimte tussen de buitenmuur en het isolatiemateriaal vrij gehouden, om ruimte te bieden aan vleermuizen. Het isolatiemateriaal wordt voorzien van een ruwe buitenlaag, waaraan vleermuizen kunnen hangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.0015101-4001_0019.png"

Afbeelding 5.7 - Locaties vleermuiskasten met rode stippen weergegeven

Alternatief voor initiatief en dwingende rede van openbaar belang

Het huidige pand is gebouwd in 1965 met een eenvoudige bouwstijl. Thans is het pand aan het eind van z'n levensduur, het voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd en kan dan ook niet meer voor de bestemming van detailhandel worden gebruikt. Onder meer zijn dakplaten en muurplaten asbesthoudend, er is nauwelijks sprake van isolatie en door de vormgeving is er nauwelijks daglicht en is geen moderne en efficiënte inrichting mogelijk. Renovatie is daarom geen optie.

Alleen sloop en nieuwbouw is mogelijk om deze doelstelling te kunnen behalen. Er is dan ook geen alternatief van het voorgenomen initiatief mogelijk. Daarnaast past vanuit esthetisch oogpunt het leegstaande en verouderde pand ook niet meer in de omgeving. Tevens zijn er door de leegstand risico's op verval en brandvorming. Het is voor zowel de eigenaar en de omgeving wenselijk dat het pand wordt gesloopt. Er is sprake van een dwingende reden van openbaar belang dat de bebouwing wordt gesloopt.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van artikel 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan het Nationale Waterplan voor zover het de ruimtelijke aspecten betreft tevens worden aangemerkt als structuurvisie. De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het Waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken. Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij Ruimte voor de Rivier. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en –maatregelen, andere opgaven en maatregelen zo veel mogelijk integraal in ogenschouw worden genomen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het Waterplan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Verwacht wordt dat er in 2016 een planherzieningsbesluit met betrekking tot water voor de periode 2016-2022 wordt genomen.

Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Delfland

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft ook de Handreiking Watertoets vastgesteld. Deze handreiking biedt handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Watersysteemanalyse Oude Polder van Pijnacker

Het plangebied ligt binnen de Oude Polder van Pijnacker, het peil van dit gebied is -2,70 meter NAP. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft een watersysteemanalyse uitgevoerd voor de oude polder van Pijnacker en de droogmaking in de oude polder van Pijnacker (juni 2015) om inzicht te krijgen in het huidige watersysteem. De aanleiding hiervoor is het beschermen tegen, of het beperken van de gevolgen van wateroverlast. In het plangebied zijn geen knelpunten ondervonden.

Watersleutel plangebied

Voor het plangebied is de watersleutel (bron: watertoetsportaal.nl) ingevuld. De oppervlakteverdeling van het plangebied veranderd niet. Uit de ingevulde watersleutel blijkt dan ook dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn voor de waterhuishouding.

5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit lichte klei (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van grondwatertrap IV, de gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt op meer dan 0,4m beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8m en 1,2m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit en waterkwaliteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, de ontwikkeling veranderd de oppervlakteverdeling van het plangebied niet. Derhalve zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor de waterhuishouding. Daarnaast wordt er niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit rondom het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Afvalwater en riolering

Het nieuwe Lidl pand aan de Korteweg 2 wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioleringsstelsel.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.

5.9 Verkeer

Ontsluiting

In de beoogde ontwikkeling wordt het terrein ontsloten via de Korteweg, de weg verschuift naar het oosten ten opzichte van de huidige situatie. Voor fietsers en voetgangers wordt het mogelijk gemaakt om het terrein ook via de Europalaan te bereiken.

Het eerste stuk van de Korteweg vanaf de rotonde Europalaan is nog gebiedsontsluitingsweg met een maximale rijsnelheid van 50 km/h. Voorbij de beoogde ontwikkeling gaat de Korteweg over in een 30 km/h zone.

Lidl genereerd volgens de CROW (publicatie 317-fullservice supermarkt laag en middenlaag prijsniveau en gemiddeld rest bebouwde kom matig stedelijk) 113 mvt/etm/100 m2 bvo totaal dus 1.635 mvt/etm (14,46x117). Op het terrein was Horticoop/Welkoop gevestigd. Horticoop/Welkoop kon worden gezien als een bouwmarkt waarvoor een verkeersgeneratie gold van gemiddeld 30 mvt/etm/100 m2 bvo  totaal zou die ongeveer 675mvt/etm (22,5x30). Op basis van dit gegeven neemt het verkeer op het eerste stukje Korteweg met 960 mvt/etm toe. Volgens het verkeersmodel VMH2015 Mvt_etm_gem Pijnacker-Nootdorp is de huidige verkeersintensiteit op het eerste gedeelte van de Korte Weg ongeveer 2.040 mvt/etm. Bij de vestiging van Lidl is de verwachting dat deze zal toegenomen met 960 mvt/etm tot totaal ongeveer 3.000 mvt/etm. Voor een gebiedsontsluitingsweg is dit zeer laag waardoor de toename van de verkeersintensiteiten geen problemen op levert.

Verkeersveiligheid

Het grote voordeel van de huidige plannen is dat het laden en lossen op eigen terrein geschied waardoor het draaien en steken op de Korteweg tot het verleden behoort.

De uitweg ligt iets verder van de rotonde af waardoor de kans tot het blokkeren van de rotonde kleiner wordt. Fietsers zullen met name gebruik maken van de toegang vanaf de Korteweg maar ook via het fietspad langs de Europalaan is er een mogelijkheid om veilig op het terrein te komen.

Ter plekke van de ingang zijn de algemene invalide parkeervakken en de bredere gezinsparkeerplaatsen gesitueerd. Omdat deze parkeerplaatsen voorbij de uitweg naar het terrein van Lidl liggen is de bereikbaarheid vanaf het rustige gedeelte van de Korteweg. De parkeervakken zijn te bereiken door het trottoir over te steken tevens zijn de parkeervakken op trottoirniveau aangelegd. Het voordeel hiervan is het er meer uitzicht is bij het achteruitrijden vanuit de parkeervakken en het met een lagere snelheid gebeurd.

Parkeren

Er is gekozen voor de norm fullservice supermarkt laag en middenlaag  prijsniveau. Door de komst van meer Lidl's in de omgeving van Pijnacker zoals Nootdorp, Delft, Zoetermeer, Bleiwijk maar ook Pijnacker zelf wordt het steeds meer een winkel voor de kern en niet voor de regio, dus minder autobewegingen. Verder wordt het kwaliteitsniveau van Lidl steeds hoger met o.a een uitgebreid assortiment zoals versproductenwaardoor het hoger in de markt ligt dan bijvoorbeeld Aldi.

De CROW (publicatie 317-fullservice supermarkt laag en middenlaag  prijsniveau, gemiddeld, rest bebouwde kom en matig stedelijk) geeft kencijfers met betrekking tot parkeren.

In deze CROW publicatie wordt een parkeernorm van gemiddeld 5,4 parkeerplaatsen per 100 m2 aangehouden (4,4-6,4 parkeervakken per 100 m2 bvo). Uitgaande van 1.446 m2 nieuw te ontwikkelen supermarkt zijn er 78 parkeervakken nodig, er zijn 87 parkeervakken getekend.

Naast kencijfers voor het auto parkeren geeft het CROW (publicatie 317) ook kencijfers voor fiets parkeren. Voor supermarkt binnen de bebouwde komt geldt een bandbreedte van 1,6-4,3 fiets parkeerplekken met 100 m2 bvo). Ook hier wordt de gemiddelde fiets parkeernorm van 2,9 fietsparkeerplaatsen met 100 m2 bvo gehanteerd.

Uitgaande van 1.446 m2 nieuw te ontwikkelen supermarkt zijn er 42 fietsparkeerplekken nodig. Lidl zal 30 fietsnieten plaatsen, per fietsniet is het mogelijk om twee fietsen te stallen. De Lidl voldoet derhalve met 60 fietsparkeerplaatsen aan de gestelde norm.

Door de ligging van de fietsnieten zijn deze minder goed bereikbaar. De fietsnieten direct naast de ingang worden geplaatst waar de ruimte het breedst is. Verder moet voorkomen worden dat auto's die parkeren vanaf de Korteweg de toegang naar de fietsnieten blokkeren.

5.9.1 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Blijkens de kengetallen van de CROW (publicatie 317) voldoet de ontwikkeling aan de gestelde normen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De sloop van de voormalige Welkoop winkel en de komst van een nieuw Lidl gebouw wordt ondersteund door verschillende bewoners en politieke partijen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

De bestaande Lidl in Pijnacker Noord kent vanwege de grote populariteit een parkeerprobleem. Met de beoogde ontwikkeling is het voor winkelend publiek mogelijk om uit te wijken naar een andere Lidl locatie. Met het aannemen van een motie door de gemeenteraad (zie Bijlage 7) is een start gemaakt met het mogelijk maken van de ontwikkeling.

6.2 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan van dit bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe heeft het plan met ingang van 1 april 2016 zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Als onderdeel van de inspraakprocedure is op 13 april 2016 een inloopavond georganiseerd.

De inspraakreacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg', welke als Bijlage 8 is toegevoegd.

6.3 Zienswijzeprocedure

Het ontwerp van het bestemmingsplan is conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is de gelegenheid geboden om zienswijzen naar voren te brengen. De resultaten van deze zienswijzeprocedure zijn gebundeld in een Nota van zienswijzen, die als Bijlage 9 is toegevoegd aan deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Met de initiatiefnemer, de Lidl, is een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is daardoor anderszins geregeld. Er is dan ook vanuit dit oogpunt geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.