direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
Plan: Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMDsommelsdijk2013-BP40

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een grondgebonden agrarisch bedrijf met uitzondering van:
    • 1. sierteelt en bosbouw;
    • 2. intensieve kwekerij;
    • 3. paardenhouderij;
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. water.
3.1.2 Ondergeschikte functies

De in lid 3.1.1 bedoelde gronden zijn, voor zover passend binnen de functies als daar bedoeld, tevens bestemd voor:

  • a. water;
  • b. paden;
  • c. extensief recreatief medegebruik.

3.1.3 Paardenhouderij

In afwijking van het bepaalde in lid 3.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' tevens bestemd voor paardenhouderij, met uitzondering van rijscholen en maneges, en aanverwante agrarische activiteiten.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'relatie' dienen de betrokken bouwvlakken te worden beschouwd als één bouwvlak.
  • c. De oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.
  • e. Gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen, dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20 graden bedraagt.
  • f. Per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
  • g. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is, in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt.
  • h. Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen en overkappingen worden opgericht waarbij:
    • 1. de maximale gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 3. de bebouwing minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning dient te worden gebouwd;
    • 4. de bebouwing op maximaal 50 m van de bedrijfswoning dient te worden gebouwd.
  • i. Het vergroten van de bestaande oppervlakte aan gebouwen is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
  • j. Omtrent het bepaalde onder i kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een agrarisch deskundige.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken binnen het bouwvlak:
    • 1. mest- en voedersilo's zijn niet toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • b. Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken buiten het bouwvlak gelden:
    • 1. overkappingen, mest- en voersilo's en mest- en vloerplaten zijn niet toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het zoveel mogelijk concentreren van bebouwing binnen het bouwvlak.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder g ten behoeve van een grotere inhoud van de bedrijfswoning onder de voorwaarde dat:
    • 1. de uitbreiding bedoeld is voor de zorg voor zorgbehoevende verwanten;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 850 m3.
  • b. lid 3.2.1 onder h, sub 1 ten behoeve een grotere oppervlakte aan bijgebouwen onder de voorwaarde dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 75 m2;
    • 2. de bijgebouwen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn dan wel op andere wijze in het landschap zijn ingepast.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitgesloten activiteiten

Ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 is het buiten het bouwvlak niet toegestaan werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, voor zover betreft:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • c. het aanleggen van paardenbakken.
3.6.2 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het dempen, graven en vergraven van watergangen, waaronder mede begrepen het aanleggen van dammen;
  • b. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • c. het afgraven en ophogen van de bodem.
3.6.3

Het bepaalde in lid 3.6.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, waaronder mede begrepen onderhoud en beheer van watergangen.

3.6.4

Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.2 onder wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde, waaronder met name begrepen de openheid, dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

3.6.5

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.6.2 advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.