Plan: | Herziening Westhavendijk 17 Middelharnis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.MDHwesthavendijk17-BP30 |
Aanleiding en doel
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Met het bestemmingsplan Buitengebied zijn ter plaatse van het perceel Westhavendijk 17 de planregels gewijzigd ten opzicht van het voorgaande bestemmingsplan, in die zin dat er een beperking is opgelegd in het bebouwingspercentage (30% in plaats van 70%) en het aantal toegestane bedrijven (1 bedrijf per bouwvlak in plaats van geen beperking). De eigenaar heeft in vervolg hierop een verzoek om planschade ingediend. De gemeente is in reactie hierop nagegaan in hoeverre de gestelde geleden planschade gecompenseerd kan worden door het terugbrengen van bouw- en gebruiksmogelijkheden. Als resultaat daarvan heeft de gemeente de onderhavige planherziening opgesteld. Het nieuw te nemen besluit heeft uitsluitend betrekking op de gronden van het perceel Westhavendijk 17.
Vanwege provinciaal beleid is bij uitbreiding van het bebouwingsoppervlak landschappelijke inpassing aan de noordwestzijde van het perceel nodig. Zie hierover verder hoofdstuk 2.
De planherziening houdt kortgezegd het volgende in:
Ligging plangebied
Het perceel aan de Westhavendijk 17 is ten noordoosten van de kern van Middelharnis gelegen nabij de buitenhaven van Middelharnis en het Haringvliet. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
![]() |
![]() |
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 betreft de toetsing aan het provinciale beleid dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens is in hoofdstuk 3 de vormgeving van de herziening beschreven. Hoofdstuk 4 gaat kort in op de economische uitvoerbaarheid en tenslotte laat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan zien.
Het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. De relevante onderdelen van de Verordening ruimte zijn hieronder weergegeven.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte. Een laddertoets is dus niet nodig. Wel is artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte van belang (ruimtelijke kwaliteit). De ontwikkeling wordt als 'aanpassen' beschouwd (de aard van de functie blijft gelijk, maar er is wel sprake van schaalvergroting). Het betreft bovendien een watersportbedrijf dat watergebonden is en daarom passend op deze locatie. Het gebied valt niet onder een beschermingscategorie.
Kwaliteitskaart
Er dient getoetst te worden aan de (richtpunten van de) kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit 4 lagen: laag van de ondergrond, laag van de cultuur- en natuurlandschappen, laag van de stedelijke occupatie en laag van de beleving. De kwaliteitskaart en de daarin genoemde richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit.
Laag van de ondergrond
Dit gedeelte van Goeree-Overflakkee behoort tot het rivierdeltacomplex. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. Deze gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden.
Richtpunten
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. Het agrarisch landschap is beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland en geldt als belangrijke drager voor ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Er is binnen de voorwaarden vanuit ruimtelijke kwaliteit ook ruimte voor andere (economische) activiteiten. De combinatie van gebruikswaarde en belevingswaarde staat hier centraal.
De locatie geldt als een zeekleipolderlandschap. Deze gebieden worden gekenmerkt door een grote mate van openheid, waarbij dorpen als compacte kernen in het landschap liggen. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Richtpunten
Laag van de stedelijke occupatie
Deze laag betreft het bebouwde gebied en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads en dorpsgebied. Het contrast tussen de dynamische stedelijke regio's en het tussengelegen luwe gebied is een belangrijke kwaliteit. De stads- en dorpsranden zijn de gebieden waar men die kwaliteit van de stad of de kwaliteit van het luwe gebied in eerste instantie beleeft.
Een deel van de locatie maakt onderdeel uit van de stads- en dorpsrand. Deze zone vormt de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden: het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel) patroon.
Richtpunt
Laag van de beleving
De locatie heeft geen specifieke aanduiding.
Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Er worden aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen in de vorm van landschappelijke inpassing. In een 10 m brede groenstrook past een 9-rijige beplanting op een onderlinge afstand van 1 meter tussen de rijen. De beplanting bestaat uit één rij opgaande bomen (middelste rij). De overige rijen zijn struiken, waarbij ervoor wordt gekozen om verschil aan te brengen aan weerszijden van de bomen. Een en ander is nader uitgewerkt in bijlage 1. In de planregels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe strekt dat bij nieuwbouw moet worden voorzien in opgaande beplanting in de betreffende strook. Nadere details over de wijze waarop de landschappelijke inpassing vorm moet krijgen, zijn vastgelegd in de anterieure overeenkomst.
Het plan voldoet aan het provinciale beleid.
Vormgeving
Deze bestemmingsplanherziening bestaat uit regels en een verbeelding die vergezeld gaan van de onderhavige toelichting. Het betreft een partiële herziening, die in samenhang met het moederplan (het bestemmingsplan Buitengebied) moet worden gelezen. In de bestemming Bedrijf - 1 worden enkele inhoudelijke wijzigingen verwerkt (deels in de regels zelf en deels op de verbeelding). Voor de overige regels wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan Buitengebied.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De kosten voor de uitvoering van een bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens wordt er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Inspraak en overleg
Vanwege de aard van de planherziening is geen inspraakprocedure gevolgd. In het kader van de voorbereiding van het plan is overleg gevoerd met de provincie Zuid-Holland.
Zienswijzen
Het ontwerp van de bestemmingsplanherziening wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend.