direct naar inhoud van REGELS
Plan: Bestemmingsplan Lemmer - Doraweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1921.BPLEM13DORAWEG3-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Lemmer - Doraweg 3' met identificatienummer 'NL.IMRO.1921.BPLEM13DORAWEG3-' van de gemeente Lemsterland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden werkactiviteit

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.7 aanpijling

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een vis- of wormkwekerij of een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.10 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.11 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.13 bed & brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon en diens/haar gezin of naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bestaand

bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.17 bestemmingsgrens

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bestemmingsvlak

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatiemet elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschikt is niet vereist;

1.20 boerderijkamer

een of meerdere ruimtes in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw, die is/zijn ingericht voor recreatief verblijf, inclusief daarbij behorende voorzieningen;

1.21 boomkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.30 containerteelt

het kweken van planten/boompjes in potten op een geslotenbed-ondergrond of een openbed-ondergrond met drainage;

1.31 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede het bedrijfsmatig via internet te koop aanbieden van goederen aan genoemde personen, welke goederen op de betreffende locatie zijn uitgestald en daar kunnen worden afgehaald;

1.33 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.34 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport;

1.38 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.39 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 horecabedrijf

een bedrijf, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.41 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.42 intensief veehouderijbedrijf

een agrarisch bedrijf of deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan oppervlakte bedrijfsbebouwing aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij het houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen; als intensieve veehouderij wordt niet aangemerkt het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden;

1.43 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.44 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.45 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.46 kunstnijverheidsbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van (fraaie) gebruiks- en siervoorwerpen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel;

1.47 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.48 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.49 mantelzorg

zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en op vrijwillige basis;

1.50 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.51 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.52 nevenactiviteit

activiteit die wordt uitgeoefend als functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.53 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.54 peil
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
1.55 plankaart
  • a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Lemmer Doraweg 3 bestaande uit de kaart met ID-plannummer NL.IMRO.0082.BPBPLEM13DORAWEG3;
  • b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Lemmer - Doraweg 3;
1.56 productiegerichte paardenhouderij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak;

1.57 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.58 recreatieappartement

een zelfstandige voorziening voor verblijfsrecreatie aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, die binnen een hoofdgebouw (voormalige agrarische bedrijfsgebouwen) wordt gerealiseerd.

1.59 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen en paardrijden en met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.60 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.61 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.62 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.63 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.64 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.65 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.66 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.67 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.68 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.69 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.70 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.71 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.72 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
  • a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

  • b. De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  • c. De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

  • d. De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

  • e. De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

  • f. De hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

  • g. De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  • h. De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het behoud van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding agrarisch met waarden: het behoud, de versterking en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, tot uitdrukking komend in de opstrekkende verkaveling;
  • d. ter plaatse van de aanduiding natuurwaarden: het behoud, de versterking en/of het herstel van de natuur- en cultuurhistorische waarden, tot uitdrukking komend in de vegetatie en/of het belang als weidevogelgebied;
  • e. sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  • f. ter plaatse van de aanduiding waterweg voor een opvaart, waarbij geldt dat aansluitend aan de aanduiding waterweg en de bestemming Wonen een haventje is toegestaan van niet meer dan 600 m2;
  • g. ter plaatse van de aanduiding ijsbaan voor een ijsbaan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding windturbine voor een windturbine;
  • i. ter plaatse van de aanduiding vijver, voor een vijver;
  • j. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • k. voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik zoals voet-, fiets- en/of ruiterpaden;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, met dien verstande dat kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestsilo's en paardenbakken niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van mestfoliebassins en mestzakken mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • b. de inhoud van mestfoliebassins of mestzakken mag niet meer dan 1.000 m3bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ijsbaan:
    • 1. mogen lichtmasten worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m;
    • 2. mogen in afwijking van de aanhef gebouwen worden gebouwd ten dienste van de ijsbaan, waarvoor geldt dat:
      • de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
      • de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2 voor wat betreft de aanduiding ijsbaan aan de Straatweg te Follega en niet meer dan 100 m2voor wat betreft de aanduiding ijsbaan aan de Meester Wijmaweg te Bantega;
  • d. ter plaatse van de aanduiding windturbine mag een windturbine worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 35 m;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een verantwoorde landschappelijke inpassing of de milieusituatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van de overschrijding met bebouwing van de op de kaart aangegeven bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf , met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 25 m;
  • b. het bepaalde in 4.2 van overeenkomstige toepassing is;
  • c. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met afschermende beplanting.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van boerengolf.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. '3.1' onder a ten behoeve van het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. '3.1' onder a ten behoeve van het gebruik als tuin of erf bij een nabijgelegen woning, met dien verstande dat:
    • 1. de gronden feitelijk niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
    • 2. de totale oppervlakte van woning, erf en tuin aaneengesloten ligt en niet groter is dan 1.500 m2;
  • c. '3.1' ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken, mits:
    • 1. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 m;
    • 3. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m2;
    • 4. is aangetoond dat op het aangrenzende bouwblok geen ruimte is voor een paardenbak en/of wanneer een lokatie buiten dat bouwblok vanuit landschappelijke oogpunt leidt tot een betere landschappelijke inpassing.
  • d. '3.1' ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits ook een omgevingsvergunning is of wordt verleend ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in 4.6.1 onder a of 21.5.1 en er een directe ruimtelijke relatie is met de bebouwing en/of het erf van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf respectievelijk de bestemming Wonen ;
  • e. '3.5' ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van boerengolf, mits:
    • 1. de gronden niet de aanduiding natuurwaarden hebben;
    • 2. is aangetoond dat geen onevenredige schade aan en/of verstoring van het leefgebied van de weidevogels plaatsvindt.
3.6.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
3.6.3 Geen omgevingsvergunning

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in '3.6.2' onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in '3.6.1' genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het planten van bomen en/of struiken;
  • b. het kappen/rooien van bomen en/of struiken;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse kabels of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening of de datacommunicatiewoning en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • d. het verharden van bestaande infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. het verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen en woningen;
    • 2. het aanleggen en/of verharden van koe- en kavelpaden;
  • e. het aanleggen of verharden van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • f. ter plaatse van de aanduiding agrarisch met waarden: het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding natuurwaarden:
    • 1. het egaliseren, frezen en diepploegen van gronden;
    • 2. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,20 m over een grotere oppervlakte dan 20 m2;
    • 3. het scheuren van grasland;
    • 4. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten;
    • 5. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en vlonders.
3.7.2 Uitzondering op verbod

Het in '3.7.1' vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Afwegingskader

De uitvoering van de in '3.7.1' genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden als bedoeld in '3.1' onder b, c en d, voor zover van toepassing, onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen:

  • a. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van het wijzigen van de begrenzing van een bestaand bouwblok, waarbij de totale oppervlakte van het bouwblok ongewijzigd blijft, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak hiertoe aannemelijk is gemaakt;
    • 2. het gewijzigde bouwblok landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsplan;
    • 3. bij wijziging ten behoeve van intensieve veehouderijen de aanduiding intensieve veehouderij overeenkomstig mag worden aangepast;
    • 4. gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 4.8.1 onder h, zodat de totale oppervlakte van het bouwblok ongewijzigd blijft;
  • b. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak hiertoe aannemelijk is gemaakt dan wel dit noodzakelijk is in verband met het realiseren van een maatschappelijk gewenst doel;
    • 2. aannemelijk is gemaakt dat hervestiging op een bestaande agrarische bedrijfslocatie niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 3. deze bevoegdheid niet van toepassing is voor gronden met de aanduiding agrarisch bedrijf uitgesloten of natuurwaarden;
    • 4. de bestemming van het vrijkomende perceel wordt gewijzigd in Wonen , tenzij ook dat perceel wordt gebruikt voor een bedrijfsverplaatsing;
  • c. in de bestemming Natuur ,met dien verstande dat:
    • 1. natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid;
    • 2. het ruimtelijke en hydrologische afgeronde (natuur)eenheden betreft;
  • d. ten behoeve van opvaarten door het toevoegen van de aanduiding waterweg;
  • e. ten behoeve van ijsbanen door het toevoegen van de aanduiding ijsbaan.
3.8.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
3.8.3 Geen wijziging

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in '3.8.2' onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in '3.8.1' genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument: het behoud, het herstel en/of het versterken van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding bedrijf aan huis voor de volgende nevenactiviteiten, waarbij geldt dat deze uitsluitend mogen worden uitgeoefend in gebouwen die reeds bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:
    • 1. Bandsloot 37: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw en kleinschalig kamperen;
    • 2. Doniagaweg 18 te Follega: een audiolab;
    • 3. Doraweg 10: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw;
    • 4. Krompad 9: een recreatieappartement in een bijgebouw;
    • 5. Pasveer 6: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw;
    • 6. Ringvaart 1: een hondenschool;
    • 7. Straatweg 11 te Eesterga: een groothandel in diergeneesmiddelen en voedselpreparaten e.d.;
    • 8. Straatweg 23 te Follega: een houtkloverij;
    • 9. Straatweg 33 te Follega: een ambachtelijke meubelmakerij;
    • 10. Straatweg 67 te Follega: een drukkerij;
    • 11. Straatweg 80 te Lemmer: een hoveniersbedrijf, een klusbedrijf en een bloemarrangeur;
    • 12. Westeind 3: een klusbedrijf;
    • 13. Westeind 5: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw;
  • d. bed & brochje, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend mag plaatsvinden in de woning;
    • 2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
    • 3. de maximale oppervlakte per bed & brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m2;
  • e. aan-huis-verbonden werkactiviteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouwen waarvoor geen vergunning- of meldingplicht geldt op grond van de Wet milieubeheer, mits:
    • 1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van het woonhuis en de bijgebouwen wordt aangewend (dat wil zeggen inclusief eventueel gebruik van de verdiepingsvloeren) ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m2;
    • 2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;
  • f. het hobbymatig houden van vee;
  • g. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;


met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in '6'.
4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen, in dit geval woonhuizen, gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximum aantal wooneenhedenhet op de plankaart aangegeven aantal woonhuizen mag worden gebouwd, waarvoor ter plaatse van de aanduiding maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden geldt dat deze woonhuizen in 1 bouwmassa aaneengebouwd dienen te worden;
  • b. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer bedragen dan 100 m2, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de op de plankaart aangegeven oppervlakte, ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwd oppervlak (m2);
    • 2. de oppervlakte meer dan 100 m2 mag bedragen indien het aan het woonhuis aangebouwde bedrijfsgedeelte van voormalige boerderijen bij het woonhuis wordt betrokken;
  • c. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet minder dan 2 m en niet meer dan 3,50 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  • g. de afstand tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt ter plaatse van de aanduiding karakteristiek dat de hoofdvorm van het gebouw, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en/of nokhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en ten aanzien van het bepaalde onder c tot en met g voor uitbreidingen van dat gebouw.
4.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen op een afstand van tenminste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt per aanbouw, uitbouw en bijgebouw dat, indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, ten aanzien van het bepaalde onder c en d voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat voor de oppervlakte het maximum, voor zover de oppervlakte van de aanbouw, de uitbouw of het bijgebouw meer bedraagt dan 200 m2, is beperkt tot 200 m2.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing (waaronder begrepen nokrichting) ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. de bescherming van cultuurhistorische waarden;
  • c. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • d. het onderscheid tussen hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de landschappelijke waarden als bedoeld in '4.1' onder g;
  • h. de milieusituatie.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. '4.2.3' onder a en toestaan dat deze afstand wordt verkleind dan wel dat aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. '4.2.3' onder b ten behoeve van de vervanging van meerdere bijgebouwen door 1 bijgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 75 m2, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 50% van de oppervlakte van de verwijderde bijgebouwen boven de 75 m2 mag worden teruggebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bijgebouw niet meer bedraagt dan 200 m2;
    • 3. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  • c. '4.2.3' onder d en toestaan dat de dakhelling verkleind wordt tot 0°, mits daardoor het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
4.4.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
4.4.3 Geen omgevingsvergunning

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in '4.4.2' onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in '4.4.1' genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. '4.1' en een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit toestaan, mits:
    • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    • 2. het kampeerterrein niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van een ander (kleinschalig of regulier) kampeerterrein en niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van de bebouwde kom;
    • 3. het terrein is of wordt voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
    • 4. de voorzieningen ten behoeve van deze functies in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van maximaal 50 m2 nieuwbouw mag plaatsvinden;
    • 5. het totale aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 15;
  • b. '4.1'ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken, mits:
    • 1. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 m;
    • 3. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m².
4.5.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
4.5.3 Geen omgevingsvergunning

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in '4.5.2' onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in '4.5.2' genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het opnemen van aanduidingen op de plankaart:

  • a. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument toestaan dat een aan het woonhuis aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw mag worden verbouwd tot meerdere woonhuizen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen stellen aan de oppervlakte aan bijgebouwen bij deze woonhuizen;
  • b. ten behoeve van het realiseren van een inpandige woning in afwijking van het bepaalde in '4.2.2', met dien verstande dat hiervoor in ruil 750 m² bebouwing op het betreffende perceel wordt gesloopt;
  • c. een extra woonhuis toestaan, indien het bestemmingsvlak is gelegen in een bestaand bebouwingslint en tenminste 1.000 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, niet zijnde bebouwing die is aangeduid als karakteristiek;
  • d. een extra woonhuis toestaan, indien het bestemmingsvlak is gelegen buiten een bestaand bebouwingslint en tenminste 1.500 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, niet zijnde bebouwing die is aangeduid als karakteristiek.
4.6.2 Voorwaarde wijziging

Toepassing van het bepaalde in '4.6.1' sub b tot en met d vindt plaats, mits sprake is van een door de provincie geaccordeerd woonplan.

4.6.3 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
4.6.4 Geen wijziging

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in '4.6.3' onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vindt de in '4.6.1' genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bebouwingsgrenzen
6.1.1 Bouwregels

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dient bij de bouw van gebouwen de volgende afstand in acht te worden genomen:

  • a. als het bouwperceel grenst aan de bestemming: afstand uit de wegas:
  • a. Verkeer - 1 100 meter
  • b. Verkeer - 2 50 meter
  • c. Verkeer - 3 30 meter
  • d. Verkeer - 4 20 meter
  • e. als het bouwperceel grenst aan een weg zonder verkeersbestemming 15 meter tussen de gebouwen en de wegas;
  • f. als het bouwperceel grenst aan het prinses Margrietkanaal, de Follegeaslaet of de Pier Christiaansleat 30 m tussen de gebouwen en de insteek van de vaarweg;
  • g. als het bouwperceel grenst aan de Zijlroede of de Ee/Langesloot 10 m tussen de gebouwen en de insteek van de vaarweg.
6.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in '6.1.1', indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder respectievelijk waterbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer respectievelijk waterbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

6.2 Geluidzones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

6.3 Geluidzones rond industrieterrein

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

6.4 Veiligheidszone - lpg
6.4.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - lpg mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gerealiseerd, waarbij geldt dat (beperkt) kwetsbare objecten die behoren tot het lpg-tankstation voor de toepassing van deze bepaling niet als (beperkt) kwetsbare objecten worden beschouwd.

6.4.2 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding veiligheidszone - lpg verwijderen, indien en voor zover het lpg-reservoir feitelijk is verwijderd.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

  • a. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als stortplaats.
  • b. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voorzover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend.
  • c. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
  • d.
    Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a ten behoeve van ten hoogste één seksinrichting, met dien verstande dat:
    • 1. de inrichting moet zijn gelegen buiten de bebouwde kom;
    • 2. de afstand, gerekend vanaf de bestemmingsgrenzen van de seksinrichting tot een naastgelegen woning of agrarisch bedrijf tenminste 50 m bedraagt;
    • 3. zich binnen de gemeente Lemsterland op een andere plaats nog geen seksinrichting bevindt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
    • 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
    • 5. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
    • 6. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
    • 7. de bestemmingsregels en afhankelijke woonruimte in een bijgebouw toestaan, indien en voor zover:
      • de afhankelijke woonruimte en de bewoning daarvan noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, dit ter beoordeling van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
      • de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen een straal van 10 m van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw;
      • de afhankelijke woonruimte niet is gesitueerd voor de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw;
      • de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op een perceel maximaal aan bijgebouwen is toegestaan, met een maximum van 82,5 m²;
      • de bepalingen van het Bouwbesluit het gebruik van de bebouwing als afhankelijke woonruimte niet in de weg staan;
      • er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de omgevingswaarden dan wel de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • de eventuele noodzakelijke parkeerruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd;
      • er geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg wordt gemaakt.
  • b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie, externe veiligheid daaronder begrepen;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevoerd:

  • a. het voornemen om een nadere eis te stellen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen en op elektronische wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken
11.1.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in '11.1.1'een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in '11.1.1' met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering overgangsrecht

Het bepaalde in '11.1.1'is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Gebruik
11.2.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

11.2.2 Wijziging gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in '11.2.1' te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in '11.2.1' , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering overgangsrecht

Het bepaalde in '11.2.1'is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lemmer - Doraweg 3