Plan: | Bestemmingsplan Westeinderweg 6 en 8 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1916.bpww-0010 |
Gebiedsbescherming
Het Nederlandse gebiedsgerichte natuurbeleid richt zich enerzijds op de bescherming van bestaande waardevolle natuurgebieden en anderzijds op het realiseren van verbindingen ertussen.
In de Natuurbeschermingswet 1998 (nbw 1998) zijn de bepalingen over gebiedsbescherming uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn definitief in Nederlands recht omgezet. De belangrijke beschermde natuurgebieden in de zin van de Natuurbeschermingswet zijn de Natura 2000 en de beschermde natuurmonumenten. De planlocaties liggen niet in een van de genoemde beschermde gebieden.
Het verbinden van natuurgebieden komt tot uiting in de Ecologische Hoofdstructuurenten. De EHS moet leiden tot een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden. De lokale invulling vindt plaats door de provincies, de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), op basis van door het Rijk gestelde doelen. De planlocaties grenzen niet aan de PEHS.
Soortenbescherming
Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet van kracht geworden. Deze wet vervangt een aantal oudere wetten, zoals de Vogelwet en de Jachtwet. In de Flora- en Faunawet zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor Nederland uitgewerkt.
De Flora- en faunawet beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen de Huismuis, de Bruine en de Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen met name in de wet genoemde soorten beschermd. De Flora- en Faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Dat betekent dat alleen onder bepaalde voorwaarden van de bescherming van soorten en hun leefomgeving mag worden afgeweken. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook het individu.
Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied is het noodzakelijk na te gaan of een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet nodig is. Voor een aantal algemeen voorkomende beschermde soorten geldt een vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing.
Een aantal andere soorten is ook op Europees niveau beschermd. Voor deze soorten geldt het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In de Flora- en Faunawet zijn de wettelijk beschermde soorten ingedeeld in de volgende vier categorieën.
Naast de wettelijk beschermde soorten zijn in een aantal gevallen soorten van de rode lijsten van belang. Op deze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vastgestelde lijsten staan soorten die in hun voortbestaan worden bedreigd. Vermelding op een rode lijst leidt niet tot een wettelijk beschermde status. De vermelding geeft vooral een indicatie over de zeldzaamheid van de soorten en de mate van achteruitgang.
De planlocaties liggen niet in gebieden die aangewezen zijn als Vogelrichtlijngebied, als Habitatrichtlijngebied en als wetland.
Natuurwaarden
Door het open karakter en de vochtige graslanden zijn delen van het buitengebied van belang voor weidevogels. De watergangen in het gebied spelen een belangrijke rol als ecologische verbindingen.
Van der Helm Milieubeheer B.V. heeft in het voorjaar van 2010 een ecologische quickscan verricht naar de planlocaties door middel van een bureaustudie en een veldonderzoek. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er mogelijk beschermde soorten gebruik maken van de planlocaties. Het betreft broedvogels die gebruik maken van het erf en onder deze broedvogels bevinden zich soorten met een vaste rust- en verblijfplaats. Verder kan in de te slopen bebouwing gewone vleermuizen voorkomen. Naar aanleiding van de bevindingen van de quickscan heeft Van der Helm Milieubeheer B.V. vervolgens verschillende nadere onderzoeken uitgevoerd. Het betreft een verkennend onderzoek vleermuizen, natuurwaardenonderzoek vogels met een vaste rust- en verblijfplaats en een onderzoek naar mitigerende maatregelen voor vleermuizen en vogels.
Mitigerende maatregelen
Voor wat betreft de vogels is, uit deze onderzoeken naar voren gekomen dat vogelsoorten met een vaste rust- en verblijfplaats, zoals spreeuw en huismus de planlocatie gebruiken. Mits de mitigerende maatregelen zoals opgesteld in het rapport van 27 augustus 2010, worden uitgevoerd, wordt geen negatieve invloed op vaste rust- en verblijfplaatsen van de vogels verwacht. Ook voor vleermuizen geldt dat indien de opgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, er geen schade op de soort wordt verwacht en wordt conform de Flora- en faunawet gewerkt.
Conclusie
Het plangebied ligt niet zo dichtbij Vogel- of Habitatrichtlijngebieden dat er een externe werking is van die gebieden. Dit is ook de reden waarom de gronden de bestemming “Agrarisch” hebben en niet “Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarden” of “Natuur (met agrarisch medegebruik)”. Conform de Flora en faunawet moeten mitigerende maatregelen worden uitgevoerd zodat negatieve invloed wordt voorkomen op vaste rust- en verblijfplaatsen van de vogels en voor vleermuizen.