direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitenvoorde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied 'Buitenvoorde' bevindt zich op het perceel aan de Noortheylaan in het landelijk gebied de Duivenvoordecorridor. Voorheen bevond zich op het perceel een groot kassencomplex van kwekerij 'De Bosrand'. Het kassencomplex is reeds gesloopt.

De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft de ambitie om de Duivenvoordecorridor ecologisch en recreatief te versterken. Woningbouw is hierbij onder voorwaarden toegestaan.

Binnen het plangebied 'Buitenvoorde' zijn reeds twee percelen aan het lint langs de Noortheylaan bestemd voor twee woningen. Het plan is om nog tien vrijstaande woningen binnen het plangebied te realiseren. De nieuwe woningen hebben een ruime opzet en worden op eigen kavels in het landschap geplaatst.

De vigerende bestemmingsplannen betreffen ‘Duivenvoordecorridor’ en 'Noortheylaan 2 woningen'. Het bestemmingsplan 'Duivenvoordecorridor' is vastgesteld op 5 september 2007 en onherroepelijk sinds 29 juli 2009. Het bestemmingsplan maakt woningbouw onder voorwaarden mogelijk. De ontwikkeling past niet binnen alle voorwaarden en is daarom op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Middels dit nieuwe (postzegel)bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' is vastgesteld op 30 mei 2017 en onherroepelijk geworden met ingang van 21 juli 2017. Middels dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' geactualiseerd om een gemaakte fout in de kadastrale ondergrond te herstellen en een regeling toe te voegen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Noortheylaan in Leidschendam. Het plangebied bevindt zich in de Duivenvoordecorridor, het landelijk gebied tussen Leidschendam-Voorburg en Voorschoten. Het plangebied grenst aan open landschap en is omringd door vrijstaande woningen en weiland. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Veurseweg (N447).

Het plangebied bestaat uit zeven percelen, kadastraal bekend als gemeente Veur, sectie A, perceelnummers 1232, 1475, 1591, 1592, 1593, 1594 en 1595.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied 'Buitenvoorde'

1.3 Vigerend bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied betreft de beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg in combinatie met bestemmingsplan 'Duivenvoordecorridor’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 september 2007 en onherroepelijk sinds 29 juli 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Duivenvoordecorridor'

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Uit te werken Buitenplaats I - UB1'. De gronden op de plankaart voor 'Uit te werken Buitenplaats I' zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden met de daarbij behorende tuinen en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Zoneringskaart Uitwerkingsgebieden Art. 8 t/m 9

Daarnaast ligt het gehele plangebied binnen de dubbelbestemmingen 'Beschermd stads- en dorpsgezicht' en 'Primair Archeologisch waardevol gebied' (hoge archeologische verwachting).

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0005.jpg"

Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan Archeologie en Beschermd stads- en dorpsgezicht

De ontwikkeling van tien vrijstaande woningen met een totaal oppervlak van 1500 m² past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan Buitenvoorde wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Daarnaast wordt middels dit bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen', vastgesteld op 30 mei 2017, geactualiseerd. Het onherroepelijke bestemmingsplan wordt geactualiseerd om een gemaakte fout in de kadastrale ondergrond te herstellen en een regeling toe te voegen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.4 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan ''Buitenvoorde'' bestaat uit een drietal onderdelen, te weten:

  • de toelichting (plus bijlagen);
  • de regels (plus bijlagen);
  • de verbeelding (in de vorm van geometrisch bepaalde planobjecten).

1.4.1 De toelichting

Na een inleiding in dit eerste hoofdstuk, is de toelichting als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid op Europees-, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De relevante onderdelen worden benoemd en waar nodig vertaald naar het bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder meer wordt een beschrijving gegeven van de stedenbouwkundige structuur en de functionele opbouw van het plangebied.
  • In hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied geschetst. Daarbij wordt specifiek ingegaan op onderhavige ontwikkeling.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op diverse relevante milieuaspecten.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en archeologie.
  • In hoofdstuk 7 is opgenomen hoe de in het bestemmingsplan benoemde keuzes juridisch worden vormgegeven in de regels en op de verbeelding.
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het overleg met andere partijen, de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid.

1.4.2 De regels

De regels en de (digitale) verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zij leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen in het plangebied vast en vormen het formele beoordelingskader voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

De regels en de verbeelding zijn opgesteld in overeenstemming met de geldende verplichte standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen, die onder meer zijn vastgelegd in de IMRO2012 en de SVBP2012.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor onderhavig plangebied relevante ruimtelijk beleid op Europees, Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuze die in het plan zijn gemaakt.

2.1 Europees beleid

2.1.1 Europese kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2027 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2027 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

2.1.2 Verdrag van Malta

De afgelopen eeuwen is het tempo waarin wij de grond onder onze voeten roeren in razend tempo toegenomen. Of het nu woningbouw, intensieve landbouw, infrastructuur, industrie of natuurontwikkeling is: vrijwel alle ingrepen gaan gepaard met verstoring of vernietiging van bodemlagen die sporen van ons collectieve verleden bevatten. Daarom ondertekende Nederland in 1992 het Europese Verdrag betreffende de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg het Verdrag van Malta (ook wel: Valletta). De achterliggende gedachte is dat het bodemarchief eindig en kwetsbaar is en als bron van onze geschiedenis beschermd moet worden. Sindsdien is het uitgangspunt van het rijksbeleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen bij beslissingen over gebruik en inrichting van de ruimte in ons land. De term 'archeologische monumentenzorg' (afgekort aangeduid als: AMZ) geeft de kern daarvan goed weer: archeologie is niet meer synoniem voor wetenschappelijk onderzoek en opgravingen, maar bestrijkt het hele proces van beheer van de ondergrond, behoud, selectie en besluitvorming over verwachte en aanwezige archeologische waarden.

Op het wettelijke kader en de archeologische onderzoeksresultaten wordt verder ingegaan in Hoofdstuk 6.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de op 13 maart 2012 door de Minister vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040 en geeft haar visie hoe Nederland in 2040 er voor moet staan. Dit op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven, zowel bovengronds als ondergronds, richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens wordt een eenvoudigere regelgeving nagestreefd. Daarbij verwacht het Rijk dat andere overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De 13 belangen in de SVIR zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0006.png"

Figuur 2.1 Zuidvleugel Zuid Holland

2.2.1.1 Relatie tot onderhavig gebied

De SVIR kent een dusdanig hoog abstractieniveau, dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende bestemmingsplan van toepassing is. De met dit bestemmingsplan gepaard gaande nieuwbouw heeft wel raakvlakken met de SVIR, met name waar het gaat om het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Ook de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de SVIR. In onderhavig geval is sprake van nieuwbouw in de vorm van het toevoegen van tien woningen. De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 2.2.2.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Per 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (geïmplementeerd in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro) in werking getreden. De Ladder is voorts in de SVIR geïntroduceerd. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro.

Toepassing van de Ladder is voorgeschreven voor bestemmingsplannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als de ruimtelijke ontwikkeling van:

  • een bedrijventerrein of zeehaventerrein;
  • kantoren;
  • detailhandel;
  • woningbouwlocaties;
  • andere stedelijke voorzieningen.

Op 1 juli 2017 is de herziene Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden. In de gewijzigde Ladder is alleen bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig. Hierbij spelen twee vragen een belangrijke rol:

  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. In beginsel is op grond van het Besluit ruimtelijke ordening een woningbouwlocatie aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet álle woningbouwprojecten gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zo stelt dat Afdeling dat een bouwplan van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, in beginsel niet beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.

Het bestemmingsplan 'Buitenvoorde' voorziet in totaal in 10 nieuw te realiseren woningen. Op grond van de jurisprudentie is op dit bouwplan de Ladder dus niet van toepassing.

Een uitgebreide motivering m.b.t. is de toets aan de Ladder van duurzame verstedelijking is, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en ter als aanvullende onderbouwing van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wel wenselijk.

2.2.2.1 Toets aan Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 19 februari 2008 hebben de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de provincie Zuid Holland en de gemeenten Voorschoten en Leidschendam-Voorburg het bestuursconvenant Duivenvoordecorridor ondertekend.

Dit convenant heeft tot doel het vastleggen op welke wijze de gemeenten, de Minster en de provincie betrokken zijn bij de totstandkoming en uitvoering van de ruimtelijke invulling van de Duivenvoordecorridor. Het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van de aanwezigheid van een duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap staan bij de ruimtelijke invulling centraal, daarbij dient er in de Duivenvoordecorridor niet meer woningbouw gerealiseerd te worden dan strikt noodzakelijk is.

Het bestuursconvenant maakt de realisatie van woningbouw mogelijk, als kostendrager voor de kosten voor verwerving en sloop van voormalige tuinbouwbedrijven, waarbij de footprint/bebouwingsoppervlakte van de nieuwe woningbouw niet groter mag zijn dan 15% van de oppervlakte aan voormalig tuinbouwbedrijf. In paragraaf 2.4.1 is een overzicht opgenomen van te slopen glastuinbouw locaties versus te ontwikkelen bouwplannen in de Duivenvoordecorridor.

De Duivenvoordecorridor staat opgenomen in het de Programma ruimte (2016) van de provincie Zuid-Holland en het woningbouwprogramma (herijking 2012) van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De ruimtelijke kaders waarbinnen woningbouw mogelijk is zijn uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan Duivenvoordecorridor (2013) en de ruimtelijke uitnodiging 'Maak het in de Duivenvoordecorridor' (2016).

In het beeldkwaliteitplan staat aangegeven dat er in beperkte mate en onder strikte voorwaarden planologische ruimte is geschapen om op de voormalige glastuinbouwgebieden woningbouw te realiseren. In de ruimtelijke uitnodiging is de voorgenomen ontwikkeling gedetailleerd opgenomen in de 'Spelregelkaart Bosrand' en zijn enkele eisen gesteld waaraan de ontwikkeling moet voldoen. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de visie van de gemeenten en de valt binnen de gestelde kaders van de provincie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan voorziet in een behoefte.

De woningbouwlocatie bevindt zich buiten het bestaand stedelijk gebied. Het doel van de voorgenomen ontwikkeling is de realisatie van ruime woningen in een cultuurhistorisch en landelijk gebied ter kwaliteitsverbetering van de voormalige glastuinbouwbedrijf 'de Bosrand'. De glastuinbouwbedrijven bevinden zich alle buiten het bestaand stedelijk gebied. Wanneer deze bedrijven worden beëindigd blijven leegstaande glasopstallen over, die afbreuk doen aan de kwaliteit van het culturele landschap.

Om kwaliteitsvermindering tegen te gaan hebben de gemeente en de provincie ruimte geboden om woningbouw toe te staan. In de voorgenomen ontwikkeling gaat het om ruime, natuurlijke woningen, waarbij het open karakter en het landschap zowel fysiek als visueel wordt beleefd. Het gebied wordt nauw verbonden met het omliggende landschap en de historische zichtlijnen worden versterkt. De woningen worden gerealiseerd om bij te dragen aan de cultuurhistorische- en recreatieve kwaliteiten van de Duivenvoordecorridor. Binnen bestaand stedelijk gebied is landschappelijk wonen niet mogelijk en bestaat niet de mogelijkheid om leegstaande glasopstallen te transformeren in woningbouwlocaties van hoge kwaliteit.

De bouwplannen in de Duivenvoordecorridor zijn opgenomen in de actualisatie van de regionale woonvisie en woningbouwprogramma 2017, welke door de provincie Zuid Holland, per brief met als kenmerk PZH-2017-612580817 (Bijlage 7), is geaccordeerd.

Het plangebied bevindt zich tussen de kernen van Leidschendam en Voorschoten. De woningen zijn daardoor goed ontsloten en in de nabijheid van stedelijke voorzieningen en recreatief groen. De kernen zijn via de N447 (Veursestraatweg) binnen vijf minuten per auto te bereiken. Naast de weg ligt een fietspad, waardoor het plangebied ook per fiets goed te bereiken is. Op circa 200 meter afstand bevindt zich het busstation 'Leidschendam, Vlindertuin'. Het treinstation Voorschoten ligt op 2,5 km afstand van het plangebied. Er kan worden geconcludeerd dat het plangebied multimodaal is ontsloten, waarmee het plangebied geschikt is voor woningbouw.

2.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, met uitzondering van enkele onderdelen, in werking getreden. Dit besluit is eerder aangekondigd als de Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) en wordt ook wel afgekort als het 'Barro'.

De AMvB Ruimte is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hierin worden door het Rijk kaderstellende uitspraken gedaan ten aanzien van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Deze uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij hun ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (d.w.z.: door middel van tussenkomst door de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De AMvB Ruimte bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het Rijk.

Omdat een deel van het ruimtelijk rijksbeleid en de bijbehorende kaders nog in ontwikkeling is dan wel nog niet in werking is getreden, wordt de AMvB Ruimte gefaseerd vastgesteld. De op 30 december 2011 inwerking getreden fase van de AMvB Ruimte bevat kaders ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundamenten;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Vooralsnog is er geen sprake van nieuw of aanvullend beleid of regelgeving. De eerste fase van de AMvB Ruimte bevat de reeds in de Nota Ruimte opgenomen beleidskaders.

2.2.4 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate waarop wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

2.2.5 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

2.2.6 Nationaal bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feiten dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

2.2.7 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

2.2.8 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermings- wet 1998 en de Boswet.

Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat men werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Wat wel veranderd is, zijn de lijsten met beschermde soorten. Er zijn soorten die nu beschermd zijn, die dat onder de Flora- en faunawet niet waren en andersom. Zo is een aantal soorten planten (orchideeën), insecten en vissen (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn zonder binding met Natura 2000-gebieden) niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug van ‘Vogels’ en ‘Tabel 1,2,3’ naar ‘Beschermingsregime Vogelrichtlijn’, ‘Beschermingsregime Habitatrichtlijn’ en ‘Beschermingsregime andere soorten’. De eerste twee regimes komen overeen met de Europese richtlijnen. De laatste groep bevat soorten uit Tabel 1,2 en 3 die niet onder de Europese regelgeving beschermd zijn. Tevens zijn hier een aantal soorten van de Rode lijst aan toegevoegd die onder de Flora- en faunawet niet waren beschermd.

Ook onder de Wet natuurbescherming geldt dat onderzocht moet worden of ruimtelijke ingrepen effect hebben op beschermde soorten, beschermde gebieden en beschermde bosopstanden.

2.2.9 Wet op Archeologische Monumentenzorg en Erfgoedwet

In Nederland is bij de invoering van ‘Malta’ er voor gekozen om gemeenten een sleutelrol te laten spelen bij het beheer van het bodemarchief. Op 1 september 2007 trad daarvoor de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. De Wamz omvatte de wijziging van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet voor het aspect archeologie. De integratie van de archeologie in de ruimtelijke besluitvorming werd verder verankerd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit Omgevingsrecht (2010). Het sluitstuk was de invoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) in oktober 2010). Met deze wetgeving is de archeologische monumentenzorg geheel geïntegreerd in de ruimtelijke wetgeving en besluitvormingsprocedures.

De sinds 2007 ingevoerde wijzigingen houdt in dat bij ruimtelijke plannen de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep door het bevoegd gezag kan worden verplicht de archeologische waarde van het te verstoren terrein aan te tonen. Indien de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag is vastgesteld (bijvoorbeeld door middel van archeologisch vooronderzoek) kunnen de aanwezige en bedreigde archeologische waarden in de belangenafweging kunnen worden meegewogen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag van Valetta (Malta). Daarin neemt de zorg voor het archeologisch erfgoed een belangrijke plaats in. Nieuw is de bepaling dat 'de verstoorder betaalt'. Dit heeft tot gevolg dat alle kosten van archeologisch onderzoek en het eventueel uitvoeren van een opgraving voor rekening van de initiatiefnemer van een (bouw)plan is.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden, die de bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed regelt in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

De archeologische waarden zijn op landelijk niveau aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) uitgebrachte Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is de provinciale structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De VRM bestaat uit de 'Visie ruimte en mobiliteit', de 'Verordening ruimte', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit'. In het planvoornemen is rekening gehouden met de sturingsfilosofie en thema's van de VRM. De meest recente actualisatie van de VRM is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden.

De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie moet zekerheid geven over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en dat keuzevrijheid biedt voor zowel reizigers als vervoerders. Tevens bevat de visie flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op ruimtelijke initiatieven. De visie geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor nieuwe investeringen in ruimte en netwerk, waarbij tevens duidelijkheid wordt gegeven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • Beter benutten van wat er is;
  • Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

Deze vier rode draden vormen het vertrekpunt voor de VRM. Vanuit dit vertrekpunt geeft de provincie aan dat richting en ruimte moet worden gegeven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Om aan te geven wat de provincie verstaat onder gebiedskwaliteit is een integrale kwaliteitskaart opgenomen in de VRM. Deze integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen:

  • De laag van de ondergrond;
  • De laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
  • De laag van de stedelijke occupatie;
  • De laag van de beleving.

Per laag is een aantal specifieke richtpunten aangegeven waarmee rekening moet worden gehouden bij ontwikkelingen. Uitgangspunt daarbij is dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, zolang er sprake is van behoud of versterking van de gedefinieerde ruimtelijke kwaliteit in de kwaliteitskaart (ja, mits-beleid). Dit beleid geldt zowel voor het stedelijk als het landelijk gebied.

Volgens de kwaliteitskaart van de VRM heeft het plangebied de ondergrond 'strandwallen en oude duinen, zeezandafzettingen', behoort het plangebied tot het cultuurlandschap: 'landgoederenlandschap' en is het plangebied onderdeel van het 'kroonjuweel Landgoederenzone Wassenaar - Den Haag'.

Voor kroonjuwelen geldt de algemene sturingsrichtlijn behoud van uitzonderlijke kwaliteit. Met deze richtlijn wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier dé drager van ruimtelijke ontwikkeling.

Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen zowel de structuur als ook fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen).

Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt de cultuurhistorische en landschappelijke belangen in principe prevaleren boven andere belangen c.q. dat ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt in principe uitgesloten zijn (tenzij sprake is van een groot openbaar/maatschappelijk belang). Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk. De visie op alsmede de ontwikkeling van het plangebied Buitenvoorde zijn uitvoerig beschreven in hoofdstuk 4.

Het kroonjuweel 'Landgoederenzone Wassenaar - Den Haag' wordt verder toegelicht in paragraaf 2.3.2.2.

2.3.1.1 Verordening ruimte partiële wijziging inzake stedelijke ontwikkelingen

In de partiële wijziging van de Verordening ruimte inzake 'Stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten Bestaand Stads- en Dorpsgebied en andere ontwikkelingen' (2015) zijn enkele stedelijke ontwikkelingen opgenomen die groter zijn dan 3 hectare en buiten het Beschermd Stads- en Dorpsgebied (BSD) vallen.

Woningbouw in (een deel van) de Duivenvoordecorridor is hierin opgenomen en vloeit voort uit het Bestuursconvenant over dit gebied (paragraaf 2.4.1), waarin ook afspraken zijn gemaakt over de sanering van kassen en de bouw van woningen op 15% van het te saneren glasareaal. Enkele woningbouwlocaties kunnen groter zijn dan 3 hectare.

Hoewel het gebied is aangeduid met beschermingscategorie 1, is woningbouw toch mogelijk door een uitzonderingspositie in de Verordening ruimte en Programma ruimte.

2.3.1.2 Programma ruimte, actualisering 2016

In geactualiseerde Programma ruimte van provincie Zuid-Holland zijn in de Duivenvoordecorridor 33 hectare aan woningbouwlocaties beschikbaar.

Met de gemeente Voorschoten en Leidschendam-Voorburg zijn bestuurlijke afspraken gemaakt voor de ruimtelijke invulling van de Duivenvoordecorridor. De afspraken zijn gericht op het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van een duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap. Dit betekent dat, ondanks dat de Duivenvoordecorridor gelegen is in een gebied met beschermingscategorie 1, waar aanpassing en transformatie niet is toegestaan, deze afspraken wel uitgevoerd kunnen worden. De voorwaarden hiervoor zijn:

  • De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied dient verbeterd te worden door het vervangen van de kassen en bedrijfsgebouwen die een oppervlak van 33 hectare innemen. Maximaal 15% van het oppervlak van de gesloopte opstallen mag voor woongebouwen worden bestemd. De rest van de gronden wordt benut voor het realiseren van groendoelstellingen.
  • Woningbouw is toegestaan mits de realisatie van de groenopgave en de recreatieve functie zich gelijktijdig zullen voltrekken, zie ook hoofdstuk 4.
  • De glastuinbouw wordt gesaneerd, buitenplaatsen en bosschages worden hersteld en ontwikkeld en er wordt voorzien in recreatieve faciliteiten.
  • Verrommeling van het landschap moet voorkomen worden. Stimuleren van ruimtelijke functies die bijdragen aan de openheid en het groene landelijk gebied, waarbij als doelstelling het saneren van ongewenste bebouwing geldt.
  • Het beleid is erop gericht om dit gebied te transformeren tot relatief grootschalig, groen gebied met diverse recreatiemogelijkheden

2.3.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur
2.3.2.1 Algemeen

De Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.

De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.

De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of wordt ingepast bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming. Het plangebied ''Buitenvoorde'' maakt deel uit van het gebiedsprofiel 'Duin, Horst en Weide'.

2.3.2.2 Kroonjuweel en regioprofiel

Kroonjuweel Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag  

Dit ensemble is opgebouwd uit enerzijds een groot aantal landgoederen met de groene uitlopers hiervan in de stad (o.a. het Haagse Bos), gelegen op oude en al vroeg bewoonde strandwallen. Anderzijds behoren ook enkele gave open polders in de lagere strandvlakten hiertoe (o.a. de Veenzijdse en Duivenvoordse Polder). Dit veenachtige gebied werd in de middeleeuwen in cultuur gebracht. De algemene sturingsrichtlijn is verder uitgewerkt in specifieke richtlijnen. Deze zijn vastgelegd in de regioprofielen Zuid-Holland.

Richtpunten:

  • behouden en versterken van de kernkwaliteiten én samenhang hiertussen: de landgoederen met parkaanleg, de zichtlijnen tussen en langs de landgoederen, de open plekken ertussen (weilanden).
  • in stand houden van het contrast tussen het besloten, boomrijke karakter van de strandwallen en de open veenweidepolders van de strandvlakten.
  • behouden en versterken van de oostwest oriëntatie van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap, die versterkt wordt door de loop van de wateringen en het wegenpatroon.
  • herkenbaar houden van de markante ligging van boerderijen (tussen de Veenwatering en de Rijksstraatweg) op de overgang van de droge strandwal naar de vochtige strandvlakten.

Dit kroonjuweel herbergt naast een groot aantal landgoederen, de Veenzijdse en Duivenvoordse Polder en enkele groene uitlopers de stad in: het Haagsche Bos/Malieveld en Clingendael. De Veenzijdse Polder ligt in de strandvlakte tussen de oude strandwal waarop Voorburg, Leidschendam en Voorschoten zijn gebouwd en de jongere strandwal die van Den Haag via Wassenaar richting Leiden loopt. Het veenachtige gebied werd in de Middeleeuwen in cultuur gebracht. De Veenzijdse Polder is grotendeels in gebruik als weiland, met uitlopers van het bosrijke terrein van een aantal buitenplaatsen. Het plangebied betreft een historische buitenplaats. In paragraaf 6.2 wordt hier verder op ingegaan.

Regioprofiel Duin, Horst en Weide

Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste uitgangspunten van de regioprofiel Duin, Horst en Weide voor dit gebied.

Strandvlakte
Karakteristiek
Tussen de strandwallen van Voorschoten en Wassenaar ligt de lager gelegen, open strandvlakte Veenwatering (Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder). Dit is de grootste strandvlakte in het gebied. Karakteristiek is het ontginningspatroon van smalle percelen en sloten haaks op de strandwallen. Belangrijke structuurdrager zijn de wateringen die parallel aan de strandwallen lopen. De landbouw vormt de belangrijkste economische drager van het open weidelandschap, ook zijn het waardevolle weidevogelgebieden.

Ambities

  • Behoud en versterking van de openheid, rust en stilte van de strandvlaktes in contrast met de besloten strandwallen en stedelijke agglomeraties;
  • Ruimte bieden voor een vitale landbouw als drager/beheerder van het open weidelandschap en de landelijke identiteit. Schaalvergroting en verbreding zijn mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen passen binnen het open en landelijke karakter;
  • Vergroten van de beleefbaarheid van de strandvlaktes zonder de rust te verstoren, bijvoorbeeld door aanleg van een beperkt aantal informele (boerenland-/natuur-)paden in combinatie met een passende bestemming zoals een vogelkijkhut. Eventueel alleen met een gids te bezoeken. Afsluiting tijdens broedseizoen mogelijk. Geen doorgaande fietsroutes;
  • Behoud van het kenmerkende (opstrekkende) verkavelingspatroon;
  • Broed- en foerageergebieden voor de weidevogels behouden en versterken;

Slotenpatroon

Karakteristiek

Kenmerkend voor het veenweidelandschap van de Oostvlietpolder, de strandvlaktes en de droogmakerij Starrevaart-Damhouderpolder is het langgerekte verkavelingspatroon, haaks op de ontginningsas. De ritmiek van sloten en smalle kavels is sterk beeldbepalend.

Ambities

  • behoud en herstel van het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon, lengtesloten zijn beeldbepalend;
  • behoud en herstel van het blokvormige slotenpatroon;
  • eventuele waterbergingsopgaven koppelen aan het kenmerkende verkavelingspatroon. Inzet op een robuust en klimaatbestendig waterbeheer.

2.3.2.3 Limes

De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens. Vanwege de grote archeologische betekenis is de Limes voorgedragen om benoemd te worden tot UNESCO Werelderfgoed.

In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen (forten, wachttorens, militaire vici, havens en aanlegplaatsen); steden en grafvelden die redelijkerwijs behorend tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn.

Het kanaal van Corbulo loopt de gemeente Leidschendam-Voorburg. Tijdens archeologisch onderzoek in het zuidelijk plangebied van het projectgebied Vlietvoorde is het kanaal van Corbulo aangetroffen. Deze verbinding tussen de Rijn en de Maas is door het Romeinse leger aangelegd in 47 na Christus en maakte het mogelijk om zonder omweg via zee, patrouilles uit te voeren. In Voorburg zijn ook resten gevonden van het Forum Hadriani. Naast Nijmegen is dit de enige Romeinse stad in Nederland met stadsrechten. Forum Hadriani was lange tijd de hoofdstad van het Romeinse district van de Cananefaten, een Germaanse stam die het gebied tussen de mondingen van de Maas en de Oude Rijn bewoonde.

Op basis van de Verordening Ruimte is het noodzakelijk dat een bestemmingsplan regels opneemt ter bescherming van de archeologische waarden.

2.3.2.4 Relatie onderhavig plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de transformatie van kassen naar tien woningen in het buitengebied van de Duivenvoordecorridor die de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied wordt een woon- en verblijfmilieu die een sterke verbinding heeft met het onderliggende strandwallenlandschap. De geschiedenis van het plangebied als historische buitenplaats vormt dé drager van de ontwikkeling.

De culturele en landelijke structuur wordt behouden en versterkt door het unieke verkavelingspatroon van de woningen, de hoogwaardige en exclusieve uitstraling van de woningen, de vegetatiestructuren binnen het plangebied, het open karakter, de collectieve groenvoorzienigen, de natuurlijke overgangen tussen privé en openbaar terrein en een bijzonder centraal waterelement.

De ontwikkeling heeft naast een woonfunctie- ook een recreatieve functie. Het plangebied wordt onderdeel van de recreatieve route van het cultuurhistorische landschap en de karakteristieke buitenplaatsen. Er worden wandel- en fietspaden gerealiseerd die zijn verbonden met een groter recreatief netwerk. Hierdoor wordt het plangebied tevens onderdeel van een langere wandeling of fietstocht door de Duivenvoordecorridor.

De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de VRM, voldoet aan de 15%-regel uit de Verordening ruimte en voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Programma ruimte. De ontwikkeling past hiermee binnen het provinciale beleid.

2.3.3 Archeologie

De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de 'Provinciale Verordening Ruimte', geconsolideerde versie 4 februari 2016 en de visie 'Visie ruimte en mobiliteit' vastgesteld per 1 augustus 2014. De provincie actualiseert deze verordening regelmatig. Uitgangspunt is de vigerende versie van de provinciale Verordening.

De Provincie stelt in haar Verordening Ruimte dat het haar wens is, duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.

De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen.

In paragraaf 6.1 is de juridische regeling m.b.t. het aspect 'Archeologie' ten aan zien van het plangebied nader gemotiveerd.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Bestuursconvenant Duivenvoordecorridor

Het convenant, ondertekend op 19 februari 2008 tussen het voormalig Ministerie van VROM, de provincie Zuid Holland en de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Wassenaar, heeft tot doel om een ruimtelijke invulling te geven voor de Duivenvoordecorridor. De ambitie is het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen de aanwezigheid van de duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap.

In de Duivenvoordecorridor dient niet meer woningbouw plaats te vinden dan strikt noodzakelijk. De bestuursconvenant maakt de realisatie van woningbouw mogelijk, als kostendrager voor de kosten voor verwerving en sloop van voormalige tuinbouwbedrijven, waarbij de footprint/bebouwingsoppervlakte van de nieuwe woningbouw niet groter mag zijn dan 15% van de oppervlakte aan voormalig tuinbouwbedrijf. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal gesloopte c.q. nog te slopen opstallen en te realiseren woonbebouwing in de Duivenvoordecorridor.

Reeds gesloopt / nog te slopen

Reeds verantwoord in provinciale beschikking
d.d. 19 september 2016  
177.265 m²  
Gesloopt/ te slopen in 2016 en 2017   28.930 m²  
Totaal gesloopt (eind 2017)   206.195 m²  
   
Aanvullend wordt in 2018 Life &Garden gesloopt   4.933 m²  

Vooralsnog te handhaven, bestaande footprint

Vlindertuin   2.276 m²  
Gamma   2.950 m²  
Rimmelzwaan   9.460 m²  
V.d Valk   5.470 m²  
Griffioen   23.530 m²  
Totaal   43.686 m²  

Te bebouwen in (deelplannen) Vlietvoorde

Maximaal te bouwen footprint
conform het bestuursconvenant Duivenvoordecorridor³  
30.929 m²  
Programma Noorthey   4000 m²  
Programma 'Buitenvoorde'   1500 m²  
Programma 't Schakelstuk   1000 m²  
Programma Vlietvoorde Zuid   18.200 m²  
Totaal bebouwde oppervlakte (gepland)   24.700 m²  
Resterende programmaruimte   6.229 m²  

³ = 15% van gesloopte glasopstallen + toebehoren exclusief Life & Garden

De vrijkomende ruimte moet betekenis hebben voor de groene ruimte en op een duurzame manier worden ingepast. Er is een kwaliteitsteam (Q-team) ingesteld om hierover te adviseren en plannen te beoordelen. Na een heroriëntatie van de oorspronkelijk plannen in de Duivenvoordecorridor in de loop van 2015, heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in 2016 de spelregels voor de planontwikkeling opnieuw vastgelegd in een Ruimtelijke uitnodiging. Alle kwantitatieve en kwalitatieve afspraken uit het convenant voor de Duivenvoordecorridor zijn daarbij als uitgangspunt gehanteerd. De Ruimtelijke uitnodiging wordt beschreven in paragraaf 2.5.8.

2.4.1.1 Relatie onderhavig plangebied

Met onderhavige planvoorstel worden in de Duivenvoordecorridor vrijstaande woningen gerealiseerd met een totale oppervlakte van 1500 m². Op basis van het vigerende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet mogelijk. Op basis van de 15% regel uit het bestuursconvenant is de ontwikkeling wel mogelijk en mogen tien woningen worden teruggebouwd als het kassencomplex is gesloopt.

De bouwplannen zijn daarnaast voorgelegd aan het Q-team. Zij adviseren of de plannen voldoen aan de ruimtelijke kwaliteit van de Duivenvoordecorridor. In paragraaf 4.3 is dit advies opgenomen.

2.4.2 Waterbeleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied is gelegen in het verzorgingsgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied en de zorg voor de waterkeringen.

Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan 5 (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, klimaatadaptatie en gezond water.

De handreiking Watertoetsproces bij Rijnland beschrijft hoe het Hoogheemraadschap omgaat met de watertoets. Tevens wordt beschreven wat zij van derden verwacht in geval van ruimtelijke ontwikkelingen en plannen.

Per 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.

2.4.2.1 Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

2.4.2.2 Zorgplicht en preventie maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruid beheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

De Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040 is vastgesteld in 2006 en herijkt vastgesteld op 25 september 2012. De structuurvisie vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:

  • versterken van de groene woonstad;
  • verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur;
  • beter benutten en verbeteren van de bereikbaarheid.

De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. 'Buitenvoorde' valt binnen het zogenaamde buitengebied. Voor het buitengebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd.

Buitengebied:

  • de ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad;
  • verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie;
  • realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden;
  • verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.

De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied, zijn in dit bestemmingsplan in de overwegingen meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0007.png"

Figuur 2.3 Uitsnede structuurbeeld 2040

2.5.2 Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021

Het water- en rioleringsplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.

Waterbeheer en watertoets

Bij een ruimtelijk plan dient een initiatiefnemer in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Tevens zijn zij in het kader van het vooroverleg op grond van de Wro betrokken bij het tot stand komen van het bestemmingsplan.

2.5.3 Groenstructuurplan Gemeente Leidschendam-Voorburg (2010): Buitengewoon Groen

Het gemeentelijk Groenstructuurplan geeft op hoofdlijnen aan welk groen van belang is op gemeentelijk niveau en waar het groen versterkt kan worden. Het garandeert het groene karakter van de gemeente in de toekomst door de hoofdgroenstructuur duidelijk te benoemen, verbindingen te maken en de ligging aan het buitengebied te versterken. Om het groen in de gemeente te versterken wordt er ingezet op drie niveaus:

  • groene zones;
  • groene lijnen;
  • groene wijken.

Om de ambities te verwezenlijken, wordt in het Groenstructuurplan gesteld dat bij alle nieuwe ruimtelijke projecten het groen vanaf de initiatieffase een serieus onderdeel moet zijn van de planvorming. Voor elk ruimtelijk plan dient daarom, als onderdeel van de planvorming, een groene paragraaf geschreven te worden.

In het Uitvoeringsprogramma van het Groenstructuurplan wordt in een overzichtstabel een aantal deeluitwerkingen geformuleerd. Voor dit plangebied gaat het om de volgende deeluitwerkingen:

  • Vlietzone;
  • wijkgroenvisie;
  • groene lijnen door het plangebied.

2.5.3.1 Huidige situatie en knelpunten

De Duivenvoordecorridor omvat het buitengebied in de gemeente tussen de Vliet en het spoor. Het maakt onderdeel uit van het regiopark ‘Duin, Horst en Weide’. Insteek van het Regionaal Structuurplan Haaglanden is om in dit gebied de diverse landschapstypen (zee, duinen, horsten, veenweidegebied) te versterken en het gebied recreatief aantrekkelijker te maken. Het is uniek voor Nederland dat hier de opeenvolgende landschappen nog goed herkenbaar zijn. Vanwege de belangrijke waarden hebben de drie gemeentes Leidschendam, Voorschoten en Wassenaar het hele gebied boven de Veurseweg richting Wassenaar aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht.

2.5.3.2 Ambitie

De ambitie voor de Duivenvoordecorridor is om een aantrekkelijk recreatief uitloopgebied te ontwikkelen voor de stedeling, waarbij de agrarische functie behouden blijft en wordt versterkt. Bewoners moeten dit gebied op een eenvoudige manier kunnen bereiken. Insteek is om sterk in te zetten op de landschapstypen die hier van oorsprong voorkomen.

2.5.3.3 Opgaven en maatregelen

De opgaven zoals verwoord in het Groenstructuurplan worden hieronder genoemd. Zij zullen meegenomen moeten worden in het Landschapsontwikkelingsplan.

  • 1. het versterken van het oorspronkelijke cultuurlandschap en de overgang in landschappen van zee naar veenweidegebied krachtig vormgeven;
  • 2. het saneren van de glastuinbouw;
  • 3. verbeteren van routes door het gebied heen en deze aansluiten op de groene zones in het stedelijk gebied.

2.5.4 Gemeentelijk archeologiebeleid

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Voor archeologie betreft dit:

  • verordeningen;
  • bestemmingsplannen;
  • vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

Conform het Overgangsrecht in de Erfgoedwet moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m2. Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009. In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, 'archeologienota herijking 2013. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.

De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart.

In paragraaf 6.1 is de juridische regeling m.b.t. het aspect 'Archeologie' ten aan zien van het plangebied nader gemotiveerd.

2.5.5 Gemeentelijk erfgoedverordening

Het is voor iedere gemeente verplicht om een verordening vast te stellen waarin de inschakeling is geregeld van een monumentencommissie. Deze commissie adviseert op het gebied van de monumentenzorg en heeft in elk geval tot taak om te adviseren over omgevingsvergunningen voor wijziging aan (van) rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Gemeentelijke monumenten worden aangewezen en beschermd op basis van de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010. Daarnaast vormt de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010 de basis voor het aanwijzen van gemeentelijke dorpsgezichten en gemeentelijke groenmonumenten. Ook is het mogelijk op basis van de verordening een gebouw, groenelement of structuur aan te wijzen als een beeldbepalende zaak. De gemeentelijke monumenten of beeldbepalende zaken worden geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst.

Voor onderhavig plangebied geldt dat het ligt binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen.

2.5.6 WOONvisie

De WOONvisie 2012 - 2020 is ontstaan, omdat er behoefte was om vanuit een brede optiek een toekomstbeeld te schetsen van het wonen in Leidschendam-Voorburg. Het karakter van de gemeente en de kwaliteit van het wonen en leven in de buurten en wijken, vormen daarbij het belangrijkste kader.

Met de woonvisie wordt beoogd de problemen rond een aantal actuele thema's op het gebied van wonen, zoals langer zelfstandig wonen en de betaalbaarheid van wonen, te benoemen en aan te geven welke bijdrage de gemeente kan en wil leveren aan de oplossing van die problemen.

Doel is het versterken en behouden van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in Leidschendam-Voorburg, ook op langere termijn. Bij elke woningbouwontwikkeling, zowel in de bestaande woningvoorraad als bij nieuwbouw, moet worden gestuurd op woonmilieus die aansluiten op de woningbehoefte van de inwoners. Toekomstige woningbouwopgaven zijn daarbij net zo belangrijk als het investeren in de openbare ruimte.

 

2.5.7 Beeldkwaliteitplan Duivenvoordecorridor

Als welstandskader voor het gebied geldt het op 4 februari 2014 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor. Met het beeldkwaliteitplan wil het Q-team aan ontwikkelende partijen vooraf aangeven aan welke kwaliteitseisen plannen moeten voldoen, zodat van begin af aan helder is waaraan de plannen worden getoetst. Een goed ontwerp is meer dan de optelsom van randvoorwaarden, het gaat daarbij ook om de samenhang der dingen, om de balans die tussen de verschillende uitgangspunten is gevonden.

Verspreid over de Duivenvoordecorridor komt relatief veel woonbebouwing voor. Dit wonen vindt plaats op 'een buitenplaats', in 'een boerderij', of in 'een bebouwingslint'. Waar in de plaats van glastuinbouw woningen worden ontwikkeld, moeten deze woningen aan deze typologie refereren. Hiervoor zijn enkele algemene notities opgesteld en specifieke voorwaarden per bebouwingstype.

De ontwikkellocatie is door het Q-team omschreven als een nieuwe vorm van landschappelijk wonen en is gepresenteerd als de 'nieuwe buitenplaats'. In het beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor worden in hoofdstuk 3 de volgende regels meegegeven:

Bebouwing - boswoning

Bij een buitenplaats kan sprake zijn van een gebouwenensemble, waarbij sprake is van hiërarchie tussen de verschillende gebouwen en de gebouwen onderling verwantschap tonen. De boswoning is een afwijkend type dat op een buitenplaats kan voorkomen. De boswoning is vrijstaand en biedt plaats aan één gezin. Het vormt een privédomein omsloten door bos of aan de rand van het bos. De boswoning is opgetrokken uit natuurlijke materialen en kent een sterk aanwezige kap.

Buitenruimte 

De tuin is meer dan het verlengstuk van het gebouw, het vormt de setting waarbinnen het gebouw wordt ontwikkeld. Waar op het maaiveld private buitenruimten worden ontwikkeld voegen deze zich als vanzelfsprekend in het totaal concept en zijn zij ondergeschikt aan het collectieve beeld.

De buitenruimte bij de boswoning wordt gekenmerkt door visuele rust en eenvoud, manifesteert zich als ‘open plek in het bos’. De tuin gaat op natuurlijke wijze over in het bos. Waar erfafscheidingen worden toegepast betreft het natuurlijke erfafscheidingen met een maximale hoogte van 120 centimeter. De bijgebouwen bij de boswoning hebben een op het bos afgestemd karakter, de toepassing van hout is hierbij goed denkbaar.

Relatie met het landschap

De buitenplaatsen vormen geen in zich zelf gekeerde wereld, maar gaan trots en zelfbewust een relatie met hun wijde omgeving aan. De nieuw te ontwikkelen landgoederen moeten de omgeving verrijken, ook door zichtrelaties met de omgeving aan te gaan.

Privaat, collectief en openbaar

De ontwikkeling van de buitenplaatsen heeft mede tot doel de recreatiemogelijkheden binnen de Duivenvoordecorridor te versterken, meer mogelijkheden te scheppen voor het maken van een rondwandeling of fietstocht. Het uitgangspunt bij de ontwikkeling is een deel van het terrein publiek toegankelijk maken, waarbij paden worden aangelegd.

Openbare ruimte

Waar de toegang tot de buitenplaats wordt gevormd door een laan heeft deze laan een openbaar karakter en een profiel passend bij de maat, schaal en sfeer van de buitenplaats. Deze lanen kennen een afgewogen verhouding tussen de verharde rijloper en de groene bermen. De toegangslaan wordt verlicht met armaturen die passend zijn bij het algehele beeld van de buitenplaatsen.

2.5.7.1 Relatie onderhavig plangebied

Bij de planvorming is rekening gehouden met de bovengenoemde regels van een 'nieuwe buitenplaats'. De vrijstaande woningen zijn omsloten door bosschages en er is gebruik gemaakt van natuurlijke materialen. De buitenruimte vormt een collectief geheel waarbij private tuinen natuurlijk overgaan in het landschap en ondergeschikt zijn aan het collectieve beeld. Het plangebied gaat middels verschillende zichtlijnen een relatie met de omgeving aan en recreatiemogelijkheden zijn versterkt. De ontwikkeling is getoetst door het Q-team en er is akkoord gegeven. In paragraaf 4.3 is dit nader uitgewerkt.

Het onherroepelijke bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De afweging en toetsing aan het beeldkwaliteitsplan heeft hiervoor al in een eerder staduim plaatsgevonden.

2.5.8 Ruimtelijke uitnodiging: Maak het in de Duivenvoordecorridor

De Gemeente Leidschendam-Voorburg heeft met de Ruimtelijke uitnodiging 'Maak het in de Duivenvoordecorridor' (2017) een heldere overall visie vastgesteld waarbij natuur, groen, recreatie en cultuurhistorie van het landschap de essentie vormen. In deze Ruimtelijk uitnodiging legt de gemeente Leidschendam-Voorburg haar ambities en eisen vast voor het gebied: een beperkte hoeveelheid eisen waar het moet, ruimte voor creativiteit en innovatie waar het kan.

Het landgoederenlandschap van de Duivenvoordecorridor is een bijzonder cultuurlandschap, ontstaan door de plaatselijke combinatie van strandwallen en veengebieden en het gebruik als gemengd agrarisch gebied en recreatieve buitenplaatsen. Kenmerkend zijn de grote open weidegebieden en de bosblokken met daarin opgenomen de formele en landschappelijke tuinen. In het coulisselandschap zijn de zichtlijnen afwisselend, over de open weidegebieden lang en kort richting groen omzoomde erven, bosclusters en buitenplaatsen. Bomenrijen, houtwallen en bosschages geven het landschap diepte en creëren beschutte ‘kamers’.

De historische ‘erfenis’ is een waardevolle en interessante inspiratie. Het oude cultuurlandschap vormt een belangrijke ruimtelijke drager bij de ontwikkeling naar een toekomstbestendige Duivenvoordecorridor. In het noordelijk deel vormt de voormalige buitenplaats Noorthey samen met de oude bosblokken het ruimtelijk uitgangspunt. Toevoeging van een bosstrook leidt in combinatie met Schakenbosch tot een duidelijk geheel. Er ontstaat een helder contrast tussen het openweidegebied en een besloten bos. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het coulisselandschap.

In Noorthey is ruimte voor hoogwaardig wonen in bosblokken, dit kan individueel zijn op een eigen ‘landgoed’ of met gelijkgezinden in ‘buitenplaatsen’. Op de naastgelegen locatie Buitenvoorde is een eigentijds duurzaam en intiem woonmilieu mogelijk van maximaal 10 grondgebonden woningen. De eisen en ambities voor het plangebied Buitenvoorde zijn weergeven in de 'Spelregelkaart Bosrand'.

2.5.8.1 Spelregelkaart Bosrand

Eisen

Ruimtelijk

  • een duurzame, eigentijdse en onderscheidende woonomgeving, met een duidelijke relatie met het groen;
  • een dicht beplante bosstrook aan de zijden Noorthey en Noortheylaan met een minimale breedte van 15 meter;
  • een groenstrook aan de overige zijden met een minimale breedte van 30 meter, die zowel meer open kan zijn als een dicht beplante bosstrook;
  • een groene centrale ruimte die openbaar toegankelijk is.

Programmatisch

  • maximaal 10 woningen, vanwege de beperkte capaciteit van de Noortheylaan;
  • totaal netto bebouwd oppervlakte (footprint) van maximaal 1.500 m²;
  • woningen krijgen maximaal 2 lagen met een kap;
  • één bijzondere element op de symmetrie as uit de tuin van Noorthey en de zichtas vanaf Veursestraatweg (maximaal drie lagen met kap).

Verkeerskundig

  • de verkeersentree vanaf de Noortheylaan;
  • parkeren binnen het deelplan;
  • ruimte voor hulpdiensten om te keren;
  • langzaamverkeerroute over het terrein, Schakenbosch - Noortheylaan.

Ambities

Ruimtelijk

  • meer groen binnen het deelplan;
  • een zichtrelatie met het open landschap;
  • de inpassing van een doorgaande as in het deelplan naar de historische as uit de tuin van Noorthey;
  • Zoveel mogelijk gebruik maken van gebiedseigen groen.

Duurzaamheid

  • een hoge ambitie op duurzaamheid, op gebouw- en gebiedsniveau

Woonmilieu

  • geef ruimte voor exclusief wonen;
  • een integrale sociale ambitie, bijvoorbeeld door het gezamenlijk beheer en onderhoud van het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0008.png"

Figuuur 2.4 Eisen en ambities plangebied Buitenvoorde

Bij de planvorming is rekening gehouden met de bovengenoemde eisen en ambities. De ontwikkeling is getoetst door het Q-team en er is akkoord gegeven. In paragraaf 4.3 is dit nader uitgewerkt, de visie op het plangebied is uitgewerkt in hoofdstuk 4.

2.5.9 Duurzame gebiedsontwikkeling

De Wro strekt ter bevordering van een “duurzame” ruimtelijke kwaliteit.

2.5.9.1 Energie

In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan.

  • De gemeente kiest voor integrale woonkwaliteit. Naast energiebesparing betekent dit bijvoorbeeld ook meer comfort in woningen en een gezond binnenklimaat. Energiebesparing mag nooit ten koste van de gezondheid van bewoners en de gemeente blijft daarom het belang van goede ventilatie benadrukken. Voor de grotere projecten (met meer dan één woning) vindt toetsing plaats met het instrument GPR gebouw waarmee de duurzaamheidskwaliteit wordt bepaald;
  • Alle nieuwbouwwoningen zijn minimaal 10% energiezuiniger dan de EPC-norm in het Bouwbesluit voorschrijft. Woningen worden flexibel gebouwd met het idee dat deze op termijn energieneutraal moeten worden. Zo kan worden besloten om woningen geschikt te maken voor latere toepassing van zonne-energie of lage temperatuur verwarming;
  • De gemeente drukt de CO2-reductie bij nieuwbouw vanaf 200 woningen en herstructurering uit in de Energie Prestatie op Locatie (EPL). Bouwen volgens de minimumeisen levert bij nieuwbouw een EPL van 6,6 op, een energieneutrale locatie levert een EPL van 10 op. Voor alle nieuwbouwwoningen met meer dan 200 woningen wordt, afhankelijk van de locatie en het type bouwproject, een minimale EPL gerealiseerd van 7,0 tot 8,0.

In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg.

2.5.9.2 Duurzaam bouwen

De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld. Uit het oude beleid volgt, wat ook is vastgelegd in andere documenten:

  • indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council), conform FSC-convenant met Haaglanden;
  • vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen (volgt uit het Waterplan en beleid Waterschappen);
  • beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat.

De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden.

GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheid keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijk online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project.

2.5.10 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is opgenomen in het VVP en in de Parkeernota uit 2005 en is in de vorm van normen en rekenregels nader uitgewerkt in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg (2012). In de nota komen verschillende vormen van parkeerregulering, inclusief bijbehorend afwijkingsbeleid, aan de orde. Daarnaast wordt onder andere aangegeven hoe wordt omgegaan met parkeren voor diverse doelgroepen, parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen en de handhaving van het parkeerbeleid. Op basis van een inventarisatie van parkeerknelpunten biedt de nota een overzicht van oplossingsrichtingen voor de korte, middellange en lange termijn.

Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie, de ruimtelijke hoofdstructuur en de aanwezigheid van verschillende functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.

3.2 Ruimtelijke analyse

Het plangebied 'Buitenvoorde' bevindt zich op het perceel aan de Noortheylaan in het landelijk gebied de Duivenvoordecorridor. Voorheen bevond zich op het perceel een groot kassencomplex ten behoeve van kwekerij de Bosrand. Het kassencomplex is in zijn geheel gesloopt en het perceel bestaat nu uit verhard terrein. Het plangebied grenst aan open landschap en is omringd door vrijstaande woningen en weiland.

Binnen het plangebied, langs het lint van de Noortheylaan, zijn twee percelen reeds bestemd voor woningen. Voor één van de twee percelen waarvoor het bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' is opgesteld is nog geen bouwplan bekend. Voor de andere locatie is op 11 juni 2018 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning. De bestemmingsregeling 'Wonen' uit het onherroepelijke bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' is integraal overgenomen in dit bestemmingsplan onder de bestemming 'Wonen-2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.1 Kwekerij 'De Bosrand' met kassencomplex (2015)

De Duivenvoordecorridor vormt het landelijk gebied tussen de gemeente Leidschendam-Voorburg en de gemeente Voorschoten. Het vormt de verbinding tussen de polders van het Groene Hart en de duinen, het strand en de zee. Het landschap kent een verschil tussen de hogere strandwallen en de lager gelegen strandvlaktes. Het plangebied ligt op de overgang tussen de strandwallen en de strandvlaktes.

Kenmerkend voor het landschap zijn de grote open weidegebieden en de bosblokken met daarin opgenomen de formele en landschappelijke tuinen. Het betreft een coulisselandschap met een aaneenschakeling van landschappelijke kamers die zijn gevormd tussen bosvolumes en lanen.

Het landgoederenlandschap van de Duivenvoordecorridor is een bijzonder cultuurlandschap. Vanuit cultuurhistorische achtergrond zijn er vele zichtassen te ontdekken, die zeer waardevol zijn voor de regio. Een belangrijk element hierbinnen is de zichtas op kasteel Duivenvoorde. De toegangspaden zijn helder gedefinieerd met grote eikenlanen. De zichtassen in de open weidegebieden zijn lang. Bomenrijen, houtwallen en bosschages geven het landschap diepte en creëren beschutte ‘kamers'.

Verspreid over het landelijk gebied de Duivenvoordecorridor komt woonbebouwing voor. Dit ‘wonen’ vindt plaats: op een buitenplaats; in een boerderij of in een bebouwingslint. Aan de Noortheylaan staan diverse woningen, boerderijen, bedrijfsruimten en kassen. De gebouwen hebben verschillende korrelgroottes, veelal afhankelijk van hun functies. De bedrijfsruimten en boerderijen hebben de grootste korrel. De korrelgrootte van de woningen en bijgebouwen zijn kleiner.

Wat opvalt is de diversiteit van de omliggende bebouwing. De monumentale boerderijen in het lint langs de Noortheylaan zijn beeldbepalende elementen. De gebouwen zijn opgetrokken uit baksteen met een zadeldak, hetzij in riet of keramische dakpannen. De woningen liggen terug ten opzichte van de Noortheylaan. De gevelcompositie is terughoudend en heeft een bepaalde herkenbaarheid die refereert naar de landelijke setting waarin ze staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0010.jpg"

Figuur 3.2 Het lint langs de Noortheylaan

Verkeersstructuur

Het plangebied is bereikbaar via de Veursestraatweg en Noortheylaan. De Veursestraatweg is de doorgaande weg tussen Leidschendam en Voorschoten, waarover ook het openbaar vervoer rijdt. De Noortheylaan is een erftoegangsweg. Het dwarsprofiel bestaat uitsluitend uit een verharding met een maximale breedte van 4,50 m, zonder markeringen. Vanwege de beperkte wegbreedte en de aanwezigheid van langzaam verkeer is een maximumsnelheid van 30 km/uur ingesteld.

3.3 Functionele analyse

Het plangebied maakt deel uit van de Duivenvoordecorridor en heeft hierdoor een belangrijke ecologische, cultuurhistorische en recreatieve functie. In ecologisch opzicht is het gebied bijzonder als biotoop voor specifieke dieren- en plantensoorten. De grote open weidegebieden en de bosblokken met daarin opgenomen de formele en landschappelijke tuinen hebben voornamelijk een recreatieve functie, vooral voor liefhebbers van de natuur en de rust. Voor de inwoners van de steden vormt het een aantrekkelijk gebied om te fietsen, te wandelen en te joggen. De rijke historie met de buitenplaatsen Noorthey, Huys Oostbos, Haagwijk en kasteel Duivenvoorde is een aansprekend decor voor recreanten.

Hoofdstuk 4 Visie op het plangebied

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de visie op het plangebied. Deze visie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.2 worden de ruimtelijke en functionele aspecten beschreven die van belang zijn voor de ontwikkeling. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de beoordeling van het Q-team.

De ontwikkeling van Buitenvoorde vindt plaats op grond welke de gemeente verkoopt. Deze verkoop is het resultaat van een verkoopprocedure waarbij verschillende marktpartijen een bieding hebben uitgebracht. De gunning heeft plaatsgevonden op basis van een weging van 20% financiën en 80% kwaliteit (onderverdeeld in ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en woonmilieu). De overeenkomst waarin de verkoop is geregeld borgt de kwaliteit van de winnende aanbieding. De toekomstige kopers worden eigenaar van de eigen woning en van 1/10e deel van de omliggende openbaar toegankelijke groenstructuur. Deze tien bewoners beheren het gebied en blijven gezamenlijk verantwoordelijk voor de landschappelijke kwaliteit. De bestemming van het openbaar toegankelijke gebied maakt het niet mogelijk vergunningsvrij te bouwen. De openbare toegankelijkheid van het gebied wordt aanvullend vastgelegd in een recht van overpad voor de gemeente.

4.2 Ontwikkeling

4.2.1 Relatie met het landschap

Het exemplarische strandwallenlandschap is kenmerkend voor de Duivenvoordecorridor. Het is een coulisselandschap met een aaneenschakeling van landschappelijke kamers die zijn gevormd tussen bosvolumes en lanen. De doorzichten en zichtlijnen, samen met het ecologische-, cultuur-, historische- en recreatieve netwerk maken dit landschap zeer waardeol voor de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0011.png"

Figuur 4.1 Situering woningen, natuurlijke overgangen en vegetatievormen

Buitenvoorde ligt op de 'overgang' tussen de strandvlakte en strandwallen en gaat een sterke bijdrage leveren aan de ondersteuning van het landschappelijk karakter op zowel macro- als microniveau. Buitenvoorde wordt een woon- en verblijfsmilieu met een hoge natuurwaarde en een sterke verbinding met de cultuurhistorie, de context en het onderliggende strandwallenlandschap. De relatie tussen deze onderdelen en de verbinding hiertussen vormt de basis voor het ruimtelijke ontwerp, waardoor een unieke plek ontstaat.

Buitenvoorde is een geborgen en op gemeenschapszin georiënteerd woonmilieu, welke niet naar binnen is gekeerd maar een boeiende relatie aan gaat met het landschap op cultureel-, recreatief en ecologisch niveau. Er is een sterkte relatie met de buitenplaats Noorthey in de vorm van een krachtige zichtas over water, begeleid door een bijzonder element in de collectieve, centrale ruimte. Vanuit bijna alle woningen is direct zicht op het omringende landschap. De belangrijke zichtassen vanuit het plangebied op het omringende landschap worden versterkt door de infrastructuur, de openingen tussen de bosstroken en het selectief maaien over assen van de zichtassen.

4.2.2 Recreatieve beleving

De ontwikkeling heeft naast een woonfunctie- ook een recreatieve functie. Buitenvoorde wordt onderdeel van de recreatieve route van het cultuurhistorische landschap en de karakteristieke buitenplaatsen. Er worden wandel- en fietspaden gerealiseerd die zijn verbonden met een groter recreatief netwerk. Hierdoor wordt het plangebied tevens onderdeel van een langere wandeling of fietstocht door de Duivenvoordecorridor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0012.png"

Figuur 4.2 Belangrijke zichtassen op het omringende landschap

Openbare ruimte en verkeer

De Noortheylaan is een 'landweg' en de entree naar het plangebied is daarmee ingetogen, zoals bij de overige woningen langs de Noortheylaan. Wel blijft de weg er naar toe een beleving. Het landschap is hier letterlijk naar binnen getrokken en geeft de beleving van een groen tapijt, waaruit functies, zoals de weg, opritten, parkeren en wandelpaden zijn uitgesneden. Hierbij is gebruik gemaakt van een veld van siergrassen en bloemrijke vaste planten, als accentuering van de entree tot de nieuwe buitenplaats.

Met de realisatie van het plan zal de hoeveelheid verkeer op de Noortheylaan naar verwachting ongeveer gelijk blijven. Een glastuinbouwbedrijf is gesaneerd en in plaats van de grote vrachtwagens van het tuinbouwbedrijf komt er een beperkte hoeveelheid verkeer van en naar de 10 toekomstige woningen voor terug. Ook zal er ter hoogte van de toegang van Buitenvoorde een passeer mogelijkheid worden gecreëerd. Zo wordt passeren op de Noortheylaan makkelijker en verbetert de verkeerssituatie. Binnen het plangebied Buitenvoorde komt er een ruimte waar grotere voertuigen zoals die van de brandweer op een goede manier kunnen keren.

De woningen staan vrij in het veld en volgen de richting van het landschap. Eenmaal in de woning is er ook weer een sterke oriëntatie op de natuur en de omgeving, doordat in bijne elke woning lange zichtlijnen zijn te realiseren. Doordat de woningen vrij staan, de kavel-contouren elkaar niet raken en de elegante muren strategisch geplaatst zijn, vloeit het groene tapijt door de woonwijk. Het slim positioneren van groene blokken, in combinatie met de lange muren aan de woningen, zorgen voor de gewenste privacy.

De ontsluiting door Buitenvoorde is iets gedraaid. De richting van de rijbanen en de markante markering aan één kant van de weg nemen je zicht mee over het landschap. De doorkijken en zichtassen, zoals we deze vaak terugzien in de Engelse landschapsstijl, wroden verstrekt waardoor de binding met het coulissenlandschap gewaardborgd worden.

Parkeren vindt plaats op openbaar terrein. De parkeerplaatsen zijn omhaagd door een parkeergaard. Een langzaamverkeersroute wordt gerealiseerd over het terrein Noortheylaan - Schakenbosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0013.png"

Figuur 4.3 Sfeerimpressie Buitenvoorde

4.2.3 Buitenruimte

Er is gekozen voor een organisch woonmilieu met een hoge natuurwaarde. Het plangebied heeft een open karakter, waar het landschap zowel fysiek als visueel wordt beleefd. Er is gebruik gemaakt van natuurlijke groene overgangen tussen privé en openbaar terrein. Aan één zijde is het toegestaan om een muur uit de woning te laten doorlopen om zo op strategische wijze privacy bij de woning te creëren zonder afbreuk te doen aan het landschap. Verder zijn harde (erf)afscheidingen tussen de kavels en de openbare ruimte niet toegestaan, zodat het open karakter van het plangebied wordt gewaarborgd.

In het planvoornemen zijn verschillende vegetatievormen gerealiseerd om het landschap op een goede manier te beleven. De woningen zijn omringd door bosschages en groenstroken zijn aan verschillende zijden toegevoegd. De bosschages op de hogere rand bestaan uit bijvoorbeeld beuken, eiken en Stinze-onderbegroeiing. De bosschages op de lagere natte gronden bestaan uit een mengsel van Els, Schietwild en Berk.

4.2.4 Bebouwing

De architectuur zal bestaan uit een 'familie' van woningen die zich logisch naar het landschap voegt en 'op-maat' voor zowel de toekomstige bewoners als de specifieke plek in het plan worden ontworpen. Variatie in bebouwing is wenselijk, doch binnen helde architectonische kaders, waardoor er ook samenhang in uitstraling tussen de individuele woningen ontstaat.

Binnen het plangebied 'Buitenvoorde' worden tien vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen worden op eigen kavels als 'paviljoens' in het landschap geplaatst. De tien kavels hebben allen een oppervlakte van 450 m². De kavels bestaan uit een bouwvlak van 150 m², waarop de woningen morgen worden gebouwd. In totaal wordt dus 1500 m² bebouwd. Alle woningen hebben een bouwlaag met een kap. Zij hebben een flauwe dakhelling (25 graden), waardoor ze een lagere nokhoogte hebben. Voor de woningen worden natuurlijke materialen met een zacht karakter gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0014.png"

Figuur 4.4 Woningtypen

4.3 Beoordeling Q-team

Alle ruimtelijke plannen binnen de Duivenvoordecorridor worden getoetst door het Q-team. Zij toetsen de plannen aan de afspraken die zijn gemaakt in het regionale bestuursconvenant (beschreven in paragraaf 2.4.1), aan het opgestelde beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor (beschreven in paragraaf 2.5.7) en de ruimtelijke uitnodiging 'Maak het in de Duivenvoordecorridor' (beschreven in paragraaf 2.5.8). Bij de toetsing van de bouwplannen heeft het Q-team de plannen beoordeelt op situering, architectuur en materiaalgebruik.

Volgens het Q-team laat de ontwikkeling zich beschrijven als een vernieuwende vorm van landschappelijk wonen, een passend initiatief voor de Duivenvoordecorridor. Eveneens wordt op basis van de landschappelijke ondergrond een landschappelijk raamwerk voorgesteld wat aansluit bij de structuur van de strandwallen en strandvlaktes. Het gekozen concept waarbij de verschillende bewoners samenleven in een collectieve tuin/collectief landschap spreekt het Q-team erg aan. De potentie van de locatie met als zwaartepunt de waterpartij, wordt qua maat en schaal, beleving, routing en verdere detaillering op aansprekende wijze opgepakt.

Het Q-team vindt het landschapsplan/de tuininrichting sterk en onderscheidend. Zij willen graag dat dit onderdeel zorgvuldig wordt door ontworpen. Sterk vinden zij ook het open doorzicht naar de centrale waterpartij. De woningplattegronden vinden zij overtuigend door de aantal vrijheidsgraden binnen een sterke ruimtelijke en conceptuele eenheid. Een uitwerking van een grotere diversiteit in de individuele woningontwerpen is hierbij wenselijk. Het versterken van deze individualiteit zal het 'eigen adres' binnen het geheel versterken.

4.3.1 Beeldkwaliteitsplan
4.3.1.1 Familie van indivicuele villa's

Uitgangspunt voor de architectuur is dat er, ondanks een grote vrijheid voor de bewoners zijn of haar individuele woonwensen te realiseren, toch een 'familie' van woonhuizen/villa's ontstaat. Dit vraagt om een sterk kader waarbinnen voldoende ruimte om individuele woonwensen te realiseren.

4.3.1.2 Referenties

Een van de referenties (wat betreft het concept) is het woonhuis Silverled (zie referenties). Dit woonhuis is zowel een zeer individueel ontworpen huis alsook een concept waarbinnen ieder een andere individuele woningplattegrond past zonder dat het basisbeeld verloren gaat. Door een in diepte variërende veranda ontstaan er binnen plekken daar waar nodig. Rond de eettafel, de piano, de werkplek, de zithoek, etc. Dit idee van 'plekken' maken wordt ook in en rond de villa's van Buitenvoorde gerealiseerd. Plekken waar de bewoner zich thuis voelt.

4.3.1.3 Villa's passend in het landschap

De villa's van Buitenvoorde sluiten wat betreft de architectuur aan op de omgeving en het omringende landschap. De villa's heben een basisgrondvlak van 10 meter x 15 meter met een flexibele zone van 3 meter. Door de noklijn niet in de lengterichting maar dwars daarop te leggen ontstaat er in de plaats van de meer reguliere steilere hellingshoek (30 - 60 graden) een langere en flauwe dakhelling (25 graden) met een lagere nokhoogte. Het meer horizontale karakter versterkt het landschappelijk karakter van de villa. Ook doet het beeld dat zo ontstaat denken aan de boerderijen en schuren uit de omgeving (referentie woonhuis Heiloo van AAA architecten).

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0015.png"

4.3.1.4 Materialisering

De woningen in Buitenvoorde worden natuurlijke materialen voorgeschreven. De materialen benadrukken het horizontale karakter van de woningen en ondersteunen zo de landschappelijke kwaliteit van de villa. In het kader van zon gericht bouwen worden grote glasvlakken in de plint toegepast. Dit in combinatie met een overstek, zodat in de winter de lage zon naar binnen valt, maar in de zomer het overstek werkt als zonwering. De materialisering moet de woning een zacht karakter geven.

De keuze van materialen is: vergrijzend hout, gekookt hout of verduurzaamd essen. Metselwerken in de tinten zachtgeel en grijs, stenen. Toegepast met een lintvoeg of door ze te lijmen. Er is ook een combinatie van deze materialen met metselwerk mogelijk. De materialen zijn op duurzame wijze verkregen.

De dakbedekking is een vlakke pan of natuur-lei in grijze tinten. Zonnepanelen worden op het dak geïntegreerd om de woning energie-neutraal te maken. Een andere mogelijkheid is het mossedum-dak. Het mossedum is duurzaam en past bij het omliggende landschap.

De vlonders van de terrassen zijn van hout en liggen iets verhoogd ten opzichte van het maaiveld. De tuinmuren bij de woning worden uitgevoerd in dezelfde steen als de gevel van de woning. Indien de gevel van hout is wordt de muur van metselwerk in de tinten zachtgeel of grijs.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0016.png"

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

5.1 Inleiding

In het bestemmingsplan is naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten, zoals de bodemgesteldheid, geluid, luchtkwaliteit en de milieucategorisering van bedrijven.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

In en direct rondom het plangebied zijn geen bedrijven gelegen.

5.3 Bodemkwaliteit

Het plangebied 'Buitenvoorde' bestond eerder uit een kassencomplex behorende bij de kwekerij 'De Bosrand'. Het kassencomplex is gesloopt en bestaat nu uit braakliggend terrein.

In de periode 1998 - 2016 hebben diverse milieukundige bodemonderzoeken plaatsgevonden ter plaatse van het plangebied. De meest recente bodemonderzoeken worden hieronder beschreven en zijn bijgevoegd in bijlagen 1, 2, 3 het voorliggende bestemmingsplan.

In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft Milieu adviesbureau Adverbo in de periode juli - augustus 2014 een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Noortheylaan 1d te Leidschendam naar aanleiding van de toen voorgenomen transactie van het terrein. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het grondwater matig tot sterk was verontreinigd met nikkel.

In oktober 2016 is daarom in opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg door hetzelfde adviesbureau een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het toen braakliggende terrein. De tijdens het eerder onderzoek aangetoonde sterke verontreiniging met nikkel werd niet meer aangetoond. Tijdens de uitgevoerde graafwerkzaamheden werd wel asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het asbesthoudende materiaal is direct verwijderd.

5.3.1 Conclusie

De meest recente onderzoeken dateren uit 2014 en 2016. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat er geen aanleiding is om te vermoeden dat er sprake is van een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging. De bodem is geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw.

5.4 Geologie

De bodemopbouw van de bovenste 5 meter (geologie) wordt (op basis van de digitale geologische kaart van TNO anno december 2008) in onderstaande tekening weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0017.jpg"

Figuur 5.1 Geologische kaart TNO 2008

Uit een geotechnisch onderzoek van het perceel Noortheylaan 1c dat door Fugro is uitgevoerd in januari 1990 en een archeologische opgraving uit 2016 dat ter plaatse van Noortheylaan 1d is uitgevoerd blijkt het volgende:

Diepte traject   Omschrijving  
Mv – 1   Zand  
1,0 - 1,5 a 2,0   Veen  
2,0 – 4,0   Zand  
4,0 – 8,0   Zand, zeer vaste pakkingsdichtheid  
8,0 – 10,0   Zand met kleilaagjes  
10,0 – 13,0   Klein  
13,0 – 14,5   Basis veen  
14m5 – 20,0   Pleistoceen zandpakket  

Het freatisch grondwater bevindt zich op een diepte van ca. 0,8 m – maaiveld. De stromingsrichting is niet bekend. Aangenomen wordt dat het water naar de omliggende loten stroomt.

5.5 Water

5.5.1 Inleiding

De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polder- en boezemwatergangen in en om het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer. Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021 dat op 15 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld.

5.5.2 Beleid

In tal van beleidsdocumenten wordt aandacht besteed aan het belang van 'water'. In bijlage 4 is een lijst met relevant waterbeleid opgenomen. Centraal uitgangspunt in voornoemd beleid is dat water meer ruimte gegeven moet worden om te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden daarvoor twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • 1. ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • 2. ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

Daarnaast zijn aspecten als beperken van bodemdaling en het vergroten van de ecologische potenties van het water inclusief de oeverzones van belang. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als:

  • meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied;
  • vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden;
  • verbetering van de waterkwaliteit;
  • vergroting van de belevingswaarde van water;
  • kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

5.5.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Op dit moment is het plangebied grotendeels verhard. De voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt. Het plangebied is een gebied met landelijke en stedelijke doeleinden. Het oppervlaktewater langs het zuiden en zuidwesten van het plangebied heeft een belangrijke functie in de ont- en afwatering van het landelijk gebied van de gemeente. Rondom het plangebied zijn polder- en boezem watergangen aanwezig.

Het water heeft geen waterrecreatieve functie, maar wel een belevingswaarde en een ecologische functie. Het water vormt de geleiding van groenstructuren langs de hoofdinfrastructuur. Het plangebied kent geen waterbezwaar in de vorm van een bergingstekort.

In de nieuwe situatie is er geen sprake van een toename van het verharde oppervlak. Het verharde oppervlak zal eerder af zijn genomen, omdat de kassen zijn verwijderd en tien woningen met ruime tuinen en verschillende vegetatievormen zijn gerealiseerd.

5.5.4 Watersysteem

Het hele plangebied bestaat uit poldergebied (peilvak OR-2.15.1.11), de Duivenvoordse of Veenzijdse polder. Het zomer- en winter- peil zijn voor het peilvak OR-2.15.1.11 ingesteld op NAP – 1,07 respectievelijk 1,22 meter.

Voor het peilgebied is met het oog op de herinrichting in 2015 een polderplan gemaakt (Rijnland, uitvoeringsmaatregelen Noortheylaan, projectnummer 99860). Onderdeel van dit plan is het aanpassen en het robuuster maken van het watersysteem door het voortaan te laten afwateren richting Schakenbosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0018.png"

Figuur 5.2 Toekomstige inrichting watersysteem (bron: Polderplan Rijnland 2015).

Rondom het plangebied liggen primaire en overige watergangen die deel uit maken van het oppervlaktewatersysteem (figuur 5.3).Vooral de watergang ten oosten van het plangebied is belangrijk voor de afwatering van het hemelwater voor de bestaande woningen langs de Noortheylaan. Het plangebied valt niet binnen de kern- en beschermingszones van de watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0019.jpg"

Figuur 5.3 Legger watergangen Hoogheemraadschap Rijnland

Op de percelen kadastraal bekend als perceelnummer 1232 en perceelnummer 1591 is in het verleden wel een watergang gedempt. De watergang had een oppervlakte van 28.31 m². Deze watergang moet binnen hetzelfde peilgebied worden gecompenseerd.

5.5.5 Waterveiligheid en waterkeringen

In de bescherming tegen overstromingsgevaar zijn waterkeringen belangrijke waterstaatkundige elementen in het watersysteem. In het gebied ligt langs de Noortheylaan een waterkering (figuur 5.4).

Op deze kering is de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing. In de legger worden respectievelijk een kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone onderscheiden. Voor elk van de zones gelden aparte verbods- en gebodsbepalingen op grond van de Keur van het hoogheemraadschap.

De locatie waarbinnen de woningen gebouwd worden bevindt zich niet binnen de kern, beschermings of buitenbeschermingszone van de waterkering.

Binnen dit bestemmingsplan is de bescherming van de boezemkering doorvertaald in de vorm van een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0020.jpg"

Figuur 5.4 Legger waterkering Hoogheemraadschap van Rijnland

5.5.6 Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen, zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het plan voorziet in een centrale waterberging. De waterberging functioneert als wadi. Het hemelwater dat van de daken van de woningen af komt, wordt losgekoppeld van de riolering en afgevoerd naar de wadi voor infiltratie in de bodem.

5.5.7 Conclusie

Het verharde oppervlak neemt in de nieuwe planologische situatie niet toe. Wel is in het verleden een watergang met een oppervlakte van 28.31 m² gedempt. Deze watergang wordt volledig gecompenseerd binnen hetzelfde peilgebied.

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de aanwezige waterkering door een dubbelbestemming. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Inleiding

De normen voor luchtkwaliteit zijn geregeld in paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze paragraaf staat bekend als de 'Wet Luchtkwaliteit'. Deze wet heeft tot doel de volksgezondheid te beschermen door luchtverontreiniging terug te dringen. Hiervoor zijn bepaalde maximumstandaarden voor vervuiling in het leven geroepen.

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Zeer grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Het komt in grote lijnen er op neer dat projecten die tot gevolg hebben dat de jaargemiddelde norm van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) met meer dan 3% stijgt, wordt aangemerkt als een groot project. Kleine projecten die minder dan 3% bijdragen hoeven niet te worden getoetst. De belangrijkste grenswaarden zijn:

Stof   Norm   Niveau   Status  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde   40 µg/m³   Grenswaarde geldig vanaf 2015  
Fijnstof (PM10)   Jaargemiddelde   40 µg/m³   Grenswaarde geldig vanaf 2011  
  24-uursgemiddelde, overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar.   50 µg/m³   Grenswaarde geldig vanaf 2011  
Fijnstof (PM2,5)   Jaargemiddelde   25 µg/m³   Grenswaarde geldig vanaf 2015  

Het Rijk, de provincies en de gemeenten werken samen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit programma heeft tot doel de Europese luchtkwaliteitseisen te realiseren.

De Wet luchtkwaliteit werpt geen belemmeringen op voor ruimtelijke ordening projecten wanneer aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
  • een project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Er moet in kaart worden gebracht of met de huidige luchtkwaliteit de ontwikkeling kan plaatsvinden. En of door de uitvoering van het project de luchtkwaliteit niet dusdanig zal verslechteren dat het wordt gezien als een NIBM-project.

5.6.2 Beoordeling plangebied

De luchtkwaliteit van de percelen aan de Noortheylaan zijn opgenomen in de Atlas Leefomgeving, (www.atlasleefomgeving.nl). De gegevens uit deze atlas zijn afkomstig van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Gekeken is naar de stikstof- en fijnstofdioxideconcentraties op regionaal niveau. Ten aanzien van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 onder de per 2015 van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 van 40 ìg/m3 liggen.

Ten aanzien van fijn stof (PM10) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 onder de per 2015 van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 ìg/m3 liggen.

De 10 woningen die worden toegevoegd in de nieuwe planologische situatie zullen 'niet in betekende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.6.3 Conclusie

Er kan worden gesteld dat het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het plan is op het gebied van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.7 Geluid

5.7.1 Inleiding

Woningen zijn geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Als nieuwe woningen worden geprojecteerd binnen een geluidszone van een (spoor)weg en/of industrieterrein moet worden onderzocht in hoeverre de geluidsbelasting van de gevel zal voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden. Bij de akoestische beschouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidsbelasting van eventuele nabije 30 km/u-wegen te worden betrokken.

5.7.2 Beoordeling plan

Het plan bevindt zich op circa 570 meter van de spoorlijn Den Haag – Leiden en ligt daarmee binnen de langs deze lijn geldende geluidszone van 600 meter. Het plan is niet gelegen binnen een geluidszone van een weg of industriegebied.

Voor een klein deel het plangebied (voor een ander plan) is een akoestisch beoordeling uitgevoerd: 'Beoordeling railverkeerslawaai, Bouwplan Kavel Noorheylaan 1B, Leidschendam, 20 september 2016, Ardea acoustics & consult v.o.f., nr. 2263KDB6.001, opgenomen in bijlage 5. Daaruit blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het railverkeer niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De tien woningen uit onderhavig plan zullen niet veel dichterbij de spoorlijn Den Haag - Leiden worden gesitueerd, dan het onderzochte plangebied. Dit betekent dat ook deze woningen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB zullen behalen.

De enige nabije 30 km/u-weg is de Noortheylaan zelf. Gezien de zeer lage verkeersintensiteit en de afstand tot deze weg zal de geluidsbelasting vanwege deze weg ruim lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) zoals die voor gezoneerde wegen geldt. Er zal sprake zijn van een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat.

5.7.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder en is wat het aspect geluid betreft niet strijdig met een goede ruimtelijke ordening.

5.8 Flora en Fauna

Op het perceel stonden tot medio 2016 tuinbouwkassen met een werkruimte. Sinds de sloop ligt het terrein braak. Voor de sloop is een eco-effectscan uitgevoerd voor het gehele plangebied van de Duivenvoordecorridor op het grondgebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Hiervoor is een veldbezoek uitgevoerd op vrijdagmiddag 15 april 2016. Het rapport 'Eco-effectenscan Duivenvoordecorridor te Leidschendam', rapportnummer: 216032/AQT 301a FF/JM, opgesteld door Aqua-Terra Nova, is als bijlage 6 bij de het bestemmingsplan opgenomen.

In het plangebied zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en deze worden op basis van het veldonderzoek en terreinkenmerken ook niet verwacht. Zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren, evenals verblijfplaatsen van reptielen en zwaar beschermde amfibieën, libellen, dagvlinders en andere ongewervelde zijn niet binnen het plangebied aangetoond of te verwachten. Overige broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties worden ook niet verwacht binnen de invloedsfeer van de plannen. Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied, waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten.

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur-of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied is ook geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is wel gelegen nabij het plangebied, op circa 350 m. De voorgenomen ontwikkeling zal echter geen negatieve effecten hebben op de EHS.

5.8.1 Conclusie

De recente quickscan van de situatie voor de sloop en het feit dat het nu braakliggend terrein geen geschikt biotoop is voor beschermde diersoorten maakt het aannemelijk dat geen negatieve effecten op soorten en/of soortgroepen door de geplande werkzaamheden worden verwacht.

Het project is op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636.
  • Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, juli 2012.

Tevens is rekening gehouden met het beleid Externe Veiligheid van stadsgewest Haaglanden d.d. december 2012.

Risicovolle objecten zijn o.a.:

  • ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen en spoorbanen;
  • bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen;
  • grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15);
  • LPG-tankstations.

5.9.1 Ondergrondse aardgasleiding

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse aardgas-transportleidingen. De dichtstbijzijnde leiding bevindt zich ten zuid-oosten van het plangebied op een afstand van ca. 1,6 km.

Op onderstaande kaart, afkomstig van de Risicokaart van de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) d.d. aug 2017 is de ligging van de gasleiding ten opzichte van het plangebied weergeven.

Aangezien de onderzoek locatie zich buiten het invloedsgebied van de gasleiding bevindt is Externe Veiligheid voor het plangebied niet relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0021.jpg"

Figuur 5.6 Ligging hogedruk gas transportlijn

5.9.2 Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

In Leidschendam-Voorburg zijn voor de A4, tussen het Prins Clausplein en Zoeterwoude-dorp (wegvak Z7), zowel een basisnetafstand (13 m) als een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. Voor de rijksweg A4 geldt op basis van de regeling Basisnet een plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar (PR-10-6-contour) van 13 meter. Dit vormt daarmee geen belemmering voor dit plangebied.

Over de rijksweg A4 worden naast brandbare vloeistoffen en brandbare gassen ook giftige vloeistoffen vervoerd. Het invloedsgebied als gevolg van het transport van giftige over de rijksweg A4 bedraagt meer dan 4000 meter. Het plangebied ligt in zijn geheel in het invloedsgebied van het vervoer van giftige vloeistoffen. Gezien de afstand van deze risicobron tot het plangebied wordt er geen toename van het groepsrisico verwacht.

Het plangebied bevindt zich niet binnen de 200 meter zone waarin het Groepsrisico verantwoord moet worden bij een bestemmingsplan en het ligt ook niet binnen de 355 meter zone inzake een incident met LPG-transport. Op basis van bovenstaande is en EV-verantwoording inzake transport van gevaarlijke stoffen niet relevant voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0022.jpg"

Figuur 5.7 Gevaarlijke stoffen over de A4

5.9.3 Transport gevaarlijke stoffen over het spoor en over water

De spoorbaan Den Haag – Leiden ligt op ca. 570 meter ten noord-westen van het plangebied.

Over deze spoorbaan vindt in principe geen transport van gevaarlijke afvalstoffen plaats.

Wanneer incidenteel transport van gevaarlijke stoffen over het spoor plaatsvindt zijn er geen risico's die van belang zijn om in het onderhavige plangebied op te nemen. Tevens geldt dat alleen binnen 200 meter vanaf de bron externe veiligheid een rol speelt

5.9.4 Risicovolle inrichtingen of bedrijven

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit en de daarbij behorende regeling zijn sindsdien veelvuldig gewijzigd. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten (zoals woningen) en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar (kans van 1 miljoen per jaar).

Binnen de 10~6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Ter plaatse en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en derhalve is Bevi niet relevant voor dit plangebied.

5.9.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is voor het plangebied niet relevant.

5.10 Voorkomen explosieven uit WO-2

Door de gemeente door het adviesbureau AVG is in de periode jan 2014 t/m mei 2015 een onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit WO-2. Tevens zijn alle oorlogshandelingen (zoals loopgraven, stellingen, bomkraters, lanceer-installaties) in kaart gebracht.

Uit dit onderzoek zijn ter plaatse van het plangebied geen CE in de grond te verwachten.

5.11 Duurzaam bouwen

In paragraaf 2.5.9 is het beleid omtrent duurzaam bouwen beschreven aan de hand van het Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 en de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) beschreven. In deze paragraaf worden de duurzaamheidsmaatregelen van de voorgenomen ontwikkeling besproken.

5.11.1 Beoordeling plangebied

In de voorgenomen ontwikkeling willen de initiatiefnemers enkele duurzaamheidsmaatregelen introdruceren:

1. Energieneutrale woningen (EPC=0) 

Vooruitlopend op de wettelijke eisen worden de woningen opgeleverd met een minimum EPC=0. Aanvullend kunnen bewoners er zelf voor kiezen om door middel van extra maatregelen hun woning 'nul-op-de-meter-proof' te maken. De bewoners worden geholpen bij het beoordelen van de mogelijkheden en het maken van keuzes. Het realiseren van energieneutrale 'nul-op-de-meter'-woningen wordt bereikt door het toepassen van (individuele) warmtepompen, geïntegreerde PV-panelen (waar mogelijk binnen het architectuurbeeld) en het achterwege laten van gasleidingen/-aansluiting. Warmteverliezen worden tot een minimum gereduceerd door een optimalisatie van de isolatie, grote luchtdichtheid en warmteterugwinning via het ventilatiesysteem. Er wordt gebruik gemaakt van materialen met een hoge isolatiewaarde waaronder de toepassing van driedubbel isolatieglas.

De vlakke daken van de woningontwerpen zorgen voor gunstige en efficiënte bezonning en maximale inzet van middelen. Zoveel mogelijk zal worden ontworpen vanuit de 'passief huis'-gedachte, waarbij wordt getracht woningen te realiseren die langzaam koelen en langzaam opwarmen en hierdoor zo stabiel mogelijk in temperatuur blijven. Er wordt ook gestreefd om in het ontwerp gebruik te maken van architectonische kenmerken van het ontwerp, zoals overstekken, lamellen, patio's, slimme aansluitingen en detaillering.

2. Energieneutrale buurt: 

De wens is om het gehele plangebied ''Buitenvoorde'' aardgasvrij te maken. Dit wordt derhalve ook als integraal onderdeel van het energieconcept in de verdere ontwikkeling en marketing van het plan als uitgangspunt genomen. Het plangebied moet worden voorzien van oplaadpalen in de openbare ruimte, ter plaatse van het bezoekersparkeren. De verlichting wordt in LED-uitvoering aangelegd. Sociale cohesie wordt gestimuleerd door ontmoetingen in de openbare ruimte te faciliteren. Het grootste deel van het plangebied wordt in mandeligheid aan de bewoners geleverd en hiermee wordt het gezamenlijk oppakken van urban farming, onderhoud en beheer en het organiseren van buurtevenementen gestimuleerd. Het voorgestelde bijzondere element dient als centraal element dat ook voor deze bijeenkomsten kan worden ingezet. De toekomstige bewoners wordt gestimuleerd om het groen binnen het plangebied zoveel mogelijk zelf te 'snoeien, laten groeien en gebruiken'.

3. Een duurzaam mobiliteitsconcept

In relatie tot de energieneutrale woningen wordt gewenst voor de bewoners ook ambities op het vlak van duurzame mobiliteit zo maximaal mogelijk te ondersteunen. Indien gewenst worden de woningen opgeleverd met een eigen oplaadpunt.

4. Het stimuleren van het gebruik van wandel- en fietsroutes

Het stimuleren van het gebruik van wandel- en fietsroutes voor de dagelijkse korte verplaatsingen door middel van het zo goed mogelijk aansluiten van de wandel- & fietsroutes binnen het plangebied op de (toekomstige) routes die de gemeente op termijn in de Duivenvoordecorridor wenst te realiseren.

5. Waterberging

De centrale waterberging heeft een prominente plek binnen het ontwerp. Niet alleen is het een sterk landschappelijk en architectonisch element, waar de zichtas, enkele speelelementen en de 'folly' aan gekoppeld zijn, maar ook functioneert de waterberging als wadi. Het hemelwater dat van de daken van de woningen af komt, wordt losgekoppeld van de riolering en afgevoerd naar de wadi voor infiltratie in de bodem. Door middel van deze wadi wordt het duurzaamheidsconcept integraal onderdeel van het landschap en het architectonische en stedenbouwkundige plan.

6. Duurzame materialisering

Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke materialen die goed aansluiten op het landschap, maar ook naar duurzame materialen die juist het contrast opzoeken met 'de natuur'. Bij het gebruik van duurzame materialen wordt niet enkel gelet op herkomst van het materiaal, maar juist ook op hergebruiksmogelijkheden en het voorkomen van verspilling en afval bij verwerking van de materialen tijdens de bouw en tijdens transport. Bij het maken van architectuurkeuzes wordt gekozen voor het gebruik van materialen met een lage uitlogende werking. Ook in de materiaalkeuze van de buitenruimte wordt gekozen voor verantwoorde materialen. Vlonders en zwevende paden van bijvoorbeeld gekookt Essen, Robinia of Douglas hout. De materialen moeten niet van ver komen, maar zo dicht mogelijk uit de buurt.

5.12 MER-beoordeling

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (de zgn. C-Lijst), evenals activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (de zgn. D-lijst). Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor het beoordelen van de vraag of een activiteit m.e.r.- (beoordeling)plichtig is kan niet enkel worden volstaan met een toets aan deze drempelwaarden, zoals deze in kolom 2 van bijlage C respectievelijk D behorende bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen.

In het plangebied worden bouwontwikkelingen mogelijk gemaakt met rechtstreekse bouwtitel. In bijlage C staan geen activiteiten vermeld waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. In bijlage D van het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. (onderdeel D11.2).

In de Nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit m.e.r. (Stb. 1999, 224, pagina 73) wordt onder een stedelijk ontwikkelingsproject verstaan 'die projecten waarbij in één project verschillende activiteiten ondernomen worden, zoals woningbouw of het creëren van bedrijfsruimte, winkelcentra of parkeerterreinen'. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat wanneer een bestemmingsplan in verschillende functies voorziet, vrij snel van een stedelijk ontwikkelingsproject sprake is.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van tien woningen met een omvang van 0,15 ha. Daarmee kan het project niet als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. worden aangemerkt. Daarnaast blijft de ontwikkeling van tien woningen met een omvang van 0,15 ha ruim onder de drempelwaarden. Bovengenoemde drempelwaarden dienen wel aangemerkt te worden als 'indicatieve waarden'. Met dien verstanden dat ook in het geval de drempelwaarden niet worden overschreden sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten (en dus een m.e.r.-plicht).

5.12.1 Conclusie

Op grond van de uitgevoerde beoordeling wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling op grond van het Besluit m.e.r. niet als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2) is aan te merken en ruim onder de gestelde drempelwaarden blijft.

Hierbij is tevens van belang of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Er is onderzoek gedaan op het gebied van flora en fauna en milieuaspecten. Hieruit is gebleken dat geen verdere gevolgen zijn te verwachten. In de voorgaande paragrafen zijn alle omgevingsaspecten aan bod gekomen die in het kader van het Besluit m.e.r. ook aan bod dienen te komen. Op grond hiervan wordt uitgesloten dat de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Cultureel erfgoed

6.1 Archeologisch erfgoed

6.1.1 Algemeen
6.1.1.1 Zorgplicht

De archeologische zorgplicht wordt door de gemeenten via het bestemmingsplan en vergunningverlening uitgevoerd. Als bevoegd gezag kan de gemeente van aanvragers van een vergunning voor bodemingrepen in gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting vragen om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingrepen consequenties hebben voor het bodemarchief in het plangebied (zgn. vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.

6.1.1.2 Uitvoering

De uitvoering van de archeologische zorgplicht is gebaseerd op de driehoek overheid (gemeente), initiatiefnemer ('veroorzaker') en archeologisch uitvoerder. De gemeente is bevoegd gezag, regisseert het archeologische onderzoeksproces, stelt eisen, toetst en besluit; de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het benodigde onderzoek en de kosten daarvan; de uitvoerder is een door het Rijk erkend archeologisch bedrijf of organisatie die het onderzoek conform de eisen uitvoert. Conform het wettelijke veroorzakersprincipe is de initiatiefnemer/aanvrager van de vergunning verantwoordelijk voor de kosten. Dit geldt voor alle fasen van vooronderzoek, maar ook (wanneer het besluit tot opgraving of archeologische begeleiding is genomen) voor de kosten van een archeologische begeleiding of opgraving, inclusief de uitwerking en rapportage daarvan.

Om te voldoen aan deze nieuwe 'vraag naar archeologie' is een archeologische markt in het leven geroepen: sinds 2001 zijn er in Nederland vele archeologische bedrijven (uitvoerend en adviserend) actief. Initiatiefnemers mogen hieruit zelf een keuze maken, mits de archeologische partij erkend is. Om de kwaliteit van onderzoek in dit geliberaliseerde bestel te borgen, zijn namelijk alle onderdelen van het archeologische proces, de producten en actoren beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en houdt de Erfgoedinspectie toezicht.

6.1.1.3 Uitgangspunten

Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

  • Uitgangspunt is de aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem (in situ) te behouden of te ontzien. Alleen als in situ behoud niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud ex situ, d.w.z. behoud van informatie door het verrichten van een opgraving en het opslaan van gegevens en vondsten.
  • De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed ligt bij de gemeenten, die – binnen de kaders van de wetgeving – dienen te beschikken over een gemeentelijke beleidsnota archeologie en een beleidskaart archeologie. Gemeenten zijn verplicht om bij nieuwe bestemmingsplannen rekening houden met archeologie en kunnen archeologische randvoorwaarden opleggen aan omgevingsvergunningen. Het is ook mogelijk dat een vergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg niet wordt verleend.
  • De initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit moet het door de gemeente verplicht gestelde archeologische onderzoek en de eventuele inpassing van archeologische waarden in de planontwikkeling en –uitvoering zelf regelen en ook zelf betalen (principe 'de verstoorder betaalt').
  • Elk archeologisch veldonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door een bedrijf met een opgravingsvergunning.

De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels en handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden naar behoud en benutting van deze waarden.

6.1.1.4 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Archeologische Monumenten Zorg

De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ).

Het archeologisch proces

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na ieder onderzoek(sfase) wordt overwogen of het noodzakelijk is om door te gaan met het onderzoek. Alle onderzoeken moeten daarom voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en de gemeentelijke richtlijnen. Hoewel het niet altijd nodig om alle fasen te doorlopen bestaat het (voor)onderzoek voor de omgevingsvergunning veelal uit de volgende stappen:

  • Bureauonderzoek.
  • Inventariserend veldonderzoek verkennende of karterende fase.
  • Inventariserend veldonderzoek waarderende fase, veelal proefsleuven onderzoek.

Bureauonderzoek 

Het archeologisch onderzoek begint meestal met een bureauonderzoek. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie met behulp van bestaande bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting.

Inventariserend veldonderzoek

Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek. Een IVO kent drie fasen: een verkennende, een karterende en een waarderende fase. Binnen het proces IVO worden twee sub processen onderscheiden:

  • 1. IVO Overig (IVO-O). Hieronder vallen typen onderzoek als veldkartering, boringen en geofysisch onderzoek. Hiervoor is een door de gemeente goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) verplicht.
  • 2. Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) Dit omvat het uitvoeren van proefsleuven. Hiervoor is een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) en Plan van Aanpak (PvA) verplicht.

Besluit

Het resultaat van iedere onderzoek(sfase) is een rapport, conform de criteria van de KNA en de gemeentelijke richtlijnen. Het rapport dient een inhoudelijk advies (buiten normen van tijd en geld) te bevatten aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (besluit) genomen kan worden. Dit betekent dat de onderzoeksactiviteiten worden uitgevoerd tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden, d.w.z. dat de archeologische waarden van het terrein/vindplaats in voldoende mate zijn vastgesteld. De resultaten (rapportage) van het waarderende onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze van het bevoegd gezag om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of om geen verdere archeologische maatregelen verplicht te stellen.

Mogelijke vervolgstappen

  • Indien het bevoegd gezag besluit dat de archeologische resten zo waardevol zijn dat zij in de bodem bewaard moeten blijven, kan dit betekenen dat bijvoorbeeld een vergunning voor een bouwactiviteit niet of onder voorwaarden wordt verstrekt, of dat planaanpassing moet plaatsvinden.
  • Als er wel waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, maar deze niet in aanmerking komen voor behoud, zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Dit zal meestal betekenen dat er een opgraving wordt uitgevoerd. In uitzonderingsgevallen wordt een archeologische begeleiding toegestaan.
  • Bij afwezigheid van archeologische resten of indien aanwezige archeologische resten niet worden bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden, wordt de betreffende locatie vrijgegeven.

De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen. In onderstaand schema is de AMZ-cyclus in hoofdlijnen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0023.png"

Figuur 6.1 De KNA-processen in relatie tot het proces van de archeologische monumentenzorg (AMZ)

6.1.1.5 Kosten Archeologische MonumentenZorg

De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek.

6.1.1.6 Archeologie afweging

Het bevoegd gezag dient tussen de archeologische en andere maatschappelijke belangen een verantwoorde afweging te maken. De gemeente kan aangeven welke archeologische vindplaatsen dienen te worden behouden door inpassing en welke door middel van opgravingen. Inpassing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door aanpassing van het stedenbouwkundig plan of het ontwerp. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Daarnaast kan de gemeente ook, beargumenteerd, aangeven welke er mogen worden opgegeven. Besluiten dienen te berusten op een deugdelijke motivering (Awb, artikel 3,46). De overheid die heeft bepaald dat er onderzoek moet plaatsvinden (of niet) is verder verplicht inzicht te geven in de achterliggende argumenten en de wijze waarop eventueel tegengestelde belangen tegen elkaar zijn afgewogen (artikel 3, Awb).

6.1.1.7 Beleidsregels bij archeologische beleidskaart

In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'archeologienota herijking 2013' opgesteld.

In dit archeologiebeleid zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De vier waarderingsgebieden zijn:

Waarde-Archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde-Archeologie 2   Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde  
Waarde-Archeologie 3   Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting  
Waarde-Archeologie 4   Gebieden met een lage archeologische waarde  

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0024.png" Figuur 6.2 Archeologische beleidskaart

6.1.2 Plangebied Buitenvoorde
6.1.2.1 Onderzoekshistorie

Met het bestemmingsplan 'Buitenvoorde' worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het kader van deze bestemmingswijziging zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken hadden tot doel te onderzoeken of door de voorgenomen ontwikkeling archeologische waarden bedreigd worden. Ter plaatse van het bestemmingsplan 'Buitenvoorde' zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd;

  • Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase IDDS Rapport 1906, 2016.
  • Inventariserend archeologisch veldonderzoek plangebied Duivenvoordecorridor: Locatie De Bosrand (Noortheylaan) Deelgebied Noord B Fase 1: kartering door middel van proefsleuven, Evaluatie rapport Archol BV. T.A. Goossens, 2016.

6.1.2.2 Resultaten archeologisch onderzoek

Het inventariserend archeologisch veldonderzoek, kartering door middel van proefsleuven heeft plaatsgevonden van vrijdag 11 tot en met donderdag 17 november 2016. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Programma van Eisen (PvE). Het onderzoek was een vervolg op archeologisch onderzoek dat eerder binnen het plangebied heeft plaatsgevonden. Vooraf werden in deelgebied Noord B vooral prehistorische vindplaatsen op de oostelijke duinenrij en een vindplaats uit de Nieuwe tijd (buitenplaats Noorthey) in het noordwesten verwacht. Deze laatste vindplaats is conform de verwachting aangetroffen en blijkt goed bewaard. De resten zijn onlosmakelijk verbonden met buitenplaats Noorthey. Archol adviseert dan ook de resten binnen de verwachte totale omvang van de buitenplaats (op grond van historische kaarten) binnen het deelgebied te behouden. Waar mogelijk verdient het aanbeveling om (elementen uit) de lay out van de buitenplaats op te nemen in de inrichtingsplannen of zelfs structuren (muur of waterpartij) terug te brengen, zodat het aspect beleving van de vindplaats nog hoger zal scoren. Een dergelijk incorporatie van oudbouw in nieuwbouw werkt vooral goed als ook andere elementen uit de buitenplaats (in de rest van het plangebied) worden betrokken.

Tegen de verwachting in zijn geen prehistorische vindplaatsen aangetroffen in het plangebied. Uitgaande van de verstoring van de duintop en de dekkingsgraad van de gegraven proefsleuven zijn naar mening van de onderzoekers geen vindplaatsen uit deze periode te verwachten in het plangebied. Archol adviseert dan ook geen aanvullend onderzoek uit te laten voeren en de verwachting voor prehistorische vindplaats op de duinenrij binnen deelgebied Noord naar beneden bij te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0025.png"

Figuur 6.3 Projectie plangebied 'Buitenvoorde' op kaart 1832

6.1.2.3 Conclusie

Het advies wordt door de gemeente overgenomen. Dit betekent dat de dubbelbestemming 'Archeologie Waarde 3' voor het rood gearceerde deel van het onderzochte gebied binnen de rode contour op figuur 6.3. wordt opgenomen in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. Voor de overige delen van het plangebied zal de dubbelbestemming verwijderd worden. De archeologische aandachtszone is tevens opgenomen in het inrichtingsplan Buitenvoorde en zal niet worden bebouwd.

6.2 Cultuurhistorisch erfgoed

6.2.1 Geschiedenis

Het landschap waarop het plangebied 'Buitenvoorde' is gelegen is, werd grofweg 3000 jaar geleden gevormd. Het bestond uit hoger gelegen strandwallen, met daartussen lager gelegen strandvlakten. Loodrecht op de strandwallen werden ontginningssloten aangelegd, om het veengebied dat op de lager gelegen strandvlakte was gelegen in cultuur te brengen en als weidegebied te gebruiken. Weteringen, zoals de Dobbewetering, waren verantwoordelijk voor de afwatering van de strandvlakten. Op de randen van de strandwallen (de grens tussen de strandwal en de standvlakten) werden boerderijen gebouwd. Veel boerderijen in Leidschendam-Voorburg werden in de 17e eeuw uitgebreid of vervangen door een buitenplaats. Dat gold ook voor deze locatie. In 1620 werd het buiten als eerst vernoemd, dat pas later naar één van de eigenaren Jacob Noorthey werd vernoemd. Het buiten lag op dezelfde strandwal als het naastgelegen Duivenvoorde. De tuinen werden eerst geometrisch aangelegd, en in overeenstemming met de heersende opvattingen, in de 19e eeuw getransformeerd tot landschapstuin met slingervijvers en -paden, grasvlakten en zorgvuldig geplaatste heestergroepen als decorstukken met doorkijkjes over de aangrenzende weilanden. In het begin van de 19e eeuw kwam Noorthey in bezit van Petrus de Raadt een bekende pedagoog die hier 'een huis van opvoeding' stichtte. Het werd een bekend onderwijsinstituut dat onder andere de zoon van Koning Willem III, Prins Willem Alexander (1840-1879) als leerling mocht kennen. De buitenplaats werd in 1900 gesloopt, waarna de grond voor hoofdzakelijk agrarische en tuindersdoeleinden werd ingericht.

6.2.1.1 Ruimtelijke kwaliteit historische buitenplaatsen

De historische buitenplaatsen hebben collectieve kwaliteit aan het landschap toegevoegd: zij verrijken het landschap, geven het landschap identiteit, allure. Deze kwaliteit heeft op de bebouwing en op de wijze waarop deze in zijn directe en wijdere omgeving is ingepast. De doorzichten vanuit de omgeving op het huis maken het landschap interessanter, zij geven extra ‘kleur’ aan het landschap en maken dat de geschiedenis aan het landschap afleesbaar is.

Een buitenplaats is een huis van allure, gezet in een omgeving met allure. Dit uit zich in een royale vormgeving, een rijzige gestalte van het hoofdgebouw, extra verdiepingshoogte, in een hoogwaardige detaillering en materiaalgebruik, een architectonische relatie met de nevengebouwen, een hoogwaardig vormgegeven en gematerialiseerde buitenruimte en een zorgvuldig gecomponeerde interactie tussen huis, tuin, park en landschap. Bovenal is een buitenplaats een ‘gesamt-kunstwerk’, het geheel is meer dan de som der delen. Daarbij is iedere buitenplaats uniek, soms tegen het eigenzinnige aan. De lanen bij de buitenplaatsen zijn nu vaak de mooiste routes om te fietsen en te wandelen. Veel van de parken en bossen herbergen belangrijke natuurwaarden en zijn deels voor het publiek opengesteld waarmee de mogelijkheden om van het landschap te genieten enorm zijn toegenomen.

6.2.2 Plangebied Buitenvoorde

Gezien de geschiedenis van het plangebied behorende bij een buitenplaats en de ligging van het plangebied in het kroonjuweel Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag is het van belang om de cultuurhistorische structuren te behouden. De structuur wordt enerzijds behouden door de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stads- en dorpsgezicht op te nemen in de regels van dit bestemmingsplan. Anderzijds door in de planvorming rekening te houden met, en het versterken van de bestaande doorzichten en zichtassen vanuit de omgeving, het open bosrijk karakter en de unieke lanen. In paragraaf 4.2 is reeds beschreven dat zichtassen een belangrijk uitgangspunt zijn geweest voor de voorgenomen ontwikkeling. Hieronder wordt dit nader toegelicht.

Vanuit de cultuurhistorische achtergrond zijn er veel lijnen, zoals de toegangen tot de buitenplaatsen en erven, te herkennen en zichtassen te ontdekken. Een belangrijke element hierbinnen is de zichtas op kasteel Duivenvoorde. Eén van de andere zichtassen is gericht op de voormalige buitenplaats Noorthey en 'doorsnijdt' het plangebied Buitenvoorde. Om deze zichtas te versterken is het gebied rondom de zichtas tot een collectief centraal hart gedefinieerd en heeft het een speciale functie gekregen met een bijzonder waterelement. Dit resulteert in een krachtige zichtas over het water waarmee het plangebied een sterkte relatie aangaat met de buitenplaats Noorthey.

De in het landschap voorkomende zichtassen hebben de structuur van de woningen bepaald (figuur 6.4). De belangrijke zichtassen vanuit het plangebied op het omringende landschap worden versterkt door de infrastructuur, de openingen tussen de bosstroken en het selectief maaien over assen van zichtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Buitenvoorde-VG01_0026.jpg"

Figuur 6.4 Zichtassen vanaf Noortheylaan en naar voormalige buitenplaats Noorthey

Kenmerkend voor de Duivenvoordecorridor is naast het cultuurhistorische landschap het coulisselandschap met een aaneenschakeling van landschappelijke kamers die zijn gevormd tussen bosvolumes en lanen. De Buitenvoorde ligt op de overgang tussen de strandvlakte en de strandwallen.

Verschillende vegetatievormen zijn ingezet om het coulisselandschap te versterken. Op de hogere rand van de oude strandwal sluit de bosstructuur aan op kenmerkende buitenplaatsen op hogere zandgronden in omgeving: een mengsel van beuken, eiken met ondertapijt van Stinze-beplanting. Op de lagere gronden binnen het plangebied bevindt zich een mengsel van Els, Schietwilg en Berk. Binnen het plangebied bevinden zich ook weide van grassen en bloemrijke planten. Door de verschillende vegetatievormen wordt het contrast tussen het besloten, boomrijke karakter van de strandwallen en de open veenweidepolders van de strandvlakten in stand gehouden en versterkt.

De waterstructuur wordt op een krachtige manier naar binnen getrokken door een netwerk van natuurlijke oevers aan te sluiten op het ecologische netwerk van het landschap. Op deze manier blijft de oostwest oriëntatie van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap bestaan.

In tegenstelling tot de imposante laan naar kasteel Duivenvoorde is de Noortheylaan een "landweg" die volledig is vervlochten met het landschap. Rijdend door een veld van grassen en bloemen kom je de Buitenvoorde binnen. Het landschap is letterlijk naar binnen getrokken en geeft de beleving van een groen tapijt. De ontsluiting door De Buitenvoorde is iets gedraaid. De richting van de rijbanen en de markante markering aan één kant van de weg nemen je zicht mee over het landschap. H

6.2.3 Conclusie

Het huidige erfinrichtingsplan van Buitenvoorde versterkt door de situering van de woningen, de infrastructuur en de vegetatievormen de (historische) zichtassen en het coulisselandschap.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Systematiek van de bestemmingsregels

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor een specifieke ontwikkeling, namelijk de bouw van 10 woningen aan de Noortheylaan. Met dit plan wordt de huidige bestemming van drie percelen veranderd in 'Wonen'.

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan is opgesteld conform de gangbare en actuele bestemmingsplannormen en standaarden voor digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. De plandocumenten omvatten de bindende planstukken, te weten de regels en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planstukken (de toelichting en andere onderzoeken). De regels en de verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds (hoofdstuk 2) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (hoofdstuk 4). De bindende planstukken worden nader onderbouwd met:

  • de toelichting op de verbeelding en regels;
  • nadere onderzoeken t.b.v. diverse specifieke beleidsaspecten.

7.2 Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.

7.3 Bestemmingsregels

Groen

Structuurbepalende groene elementen worden bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als bosstroken, plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Daarbij is binnen de bestemming Groen tevens de functie water toegestaan en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals de wadi. Binnen de bestemming zijn ook privétuinen en (hoofd-)ontsluitingswegen toegelaten.

Water

Alle watergangen in het gebied zijn bestemd als ‘Water’. Met deze bestemming wordt tevens beoogd de in en direct langs het water (oevers) voorkomende natuurwaarden te beschermen.

Wonen

Het bestemmingsvlak ter grootte van 150 m² op de kavels is bestemd als 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van de tien grondgebonden woningen. Onder voorwaarden mogen enkele bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. Binnen de woonbestemming is beroep aan huis onder voorwaarden toegestaan.

Wonen-2

De twee percelen aan het lint langs de Noortheylaan zijn bestemd als 'Wonen-2'. De regels van deze bestemming zijn overgenomen uit het onherroepelijke bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen'. Aan de bestemming is nog een bouwregel toegevoegd m.b.t. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden is de aanduiding 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht

Het plangebied ligt binnen het rijksaangewezen beschermd stads- en dorpsgezicht, derhalve is deze dubbelbestemming opgenomen. De in die dubbelbestemming opgenomen regels zijn opgenomen ter bescherming van de in en om het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' beslaat slechts een klein stuk van het plangebied. De locatie wordt bepaald door de Legger van het Hoogheemraadschap.

7.4 Algemene regels, overgangs- en slotregels

In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen, zoals algemene bouw- en gebruiksregels. Ook is een vergunningsplicht opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, met name ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in het gebied.

Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.

7.5 Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels.
  • 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring wordt ondersteund door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling. Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggend postzegel-bestemmingsplan is opgesteld om op de locatie 'Buitenvoorde' nieuwbouw te realiseren. Er wordt geen exploitatieplan opgesteld. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Leidschendam-Voorburg en de initiatiefnemer, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbenden plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.

8.2.1 Ontvangen reacties

Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden. Aangeschreven zijn:

  • 1. Provincie Zuid Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • 3. Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed;
  • 4. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 5. Gemeente Voorschoten;
  • 6. TenneT regio West;
  • 7. Vereniging Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg;
  • 8. Stichting Duivenvoorde;
  • 9. Stedin;
  • 10. Eneco Energie;
  • 11. E.ON Benelux;
  • 12. NUON Energy;
  • 13. UPC;
  • 14. Alliander N.V.

Van de Provincie Zuid Holland (1) is de reactie ontvangen dat zij verzoeken om voldoende rekening te houden met de betrokken provinciale belangen door het plan op de onderdelen cultuurhistorie, de Duivenvoordecorridor en de ladder van duurzame verstedelijking aan te passen.

Van het Hoogheemraadschap van Rijnland (2) is de reactie ontvangen dat zij verzoeken om twee watergangen op te nemen op de verbeelding en een in het verleden gedempte watergang te compenseren binnen hetzelfde peilgebied.

Van de Veiligheidsregio Haaglanden (4) is de reactie ontvangen dat zij, in het kader van externe veiligheid, de uitkomst van den analyse ten aanzien van de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A4 op ongeveer 1600 meter ten zuidoosten van het plangebied, op te nemen.

Van TenneT TSO B.V., Vereniging Erfgoed Leidschendam en Dunea is de reactie ontvangen dat zij geen belangen hebben in te brengen in het ontwerpbestemmingsplan 'Buitenvoorde'.

8.2.2 Zienswijzeprocedure

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 Wro resp. Afdeling 3.4 van de Awb wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken zowel digitaal als in papieren vorm ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Het ontwerp van onderhavig bestemmingsplan heeft van 15 december 2017 t/m 25 januari 2018 ter inzage gelegen.