Plan: | 't Veld Koggeweg 21 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1911.WPBpBg2010002-va01 |
Het bedrijf aan de Koggeweg 21 in 't Veld heeft plannen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare. De gewenste situatie kan mogelijk worden gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan, Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden: vooraf dient bijvoorbeeld de doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangegeven en dienen een watertoets, een natuurtoets en een bodemonderzoek te zijn uitgevoerd. Daarnaast gelden algemene uitgangspunten die betrekking hebben op de directe omgeving en het verkeer. Hiervoor is een beeldkwaliteitrichtlijn aangegeven in het bestemmingsplan buitengebied. In dit wijzigingsplan is de voorgenomen ontwikkeling nader onderbouwd en is het plan in relatie tot de omgeving beoordeeld. Tevens is een paragraaf opgenomen met een erfinrichtingstekening waarin we ingaan op deze beeldkwaliteitrichtlijn en de uitgangspunten voor de situering, het verkeer en de volumeopbouw van het plan.
Het plangebied betreft het perceel Koggeweg 21 in 't Veld. Het gebied ligt aan de oostzijde van 't Veld in de gemeente Hollands Kroon. Het plangebied omvat de bestaande bedrijfswoning en een gebied aansluitend op het huidige bouwblok. Het huidige bouwblok bestaat uit een deel met de bedrijfswoning en een deel met de bedrijfsbebouwing. Gezamenlijk is het bouwblok ongeveer is 1 hectare. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 2.
Figuur 1. Topografische kaart 2016 met situering plangebied
Figuur 2. Luchtfoto 2016 met situering plangebied
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp, vastgesteld op 1 oktober 2013. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als: Enkelbestemming Agrarisch met waarden. De gronden hebben een dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 4. Op een deel van de gronden ligt een Bouwvlak. Het huidige bouwblok heeft een oppervlakte van bijna 1 ha., ca. 9.500 m²
In artikel 3.8 van de regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' is een wijzigingsbevoegheid opgenomen die mogelijk maakt om het bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 1,5 hectare. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, met dien verstande dat:
De genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' behorende toelichting. De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet een wijzigingsplanprocedure worden doorlopen. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.
Aanvullend op de bouwregels geldt voor gronden met een waarde archeologie 4 dat voor bouwplannen die een oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² en dieper gaan dan 40 cm aanvullende regels gelden. Dit geldt ook voor andere werken die de bodem verstoren.
Figuur 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 inspraak en overleg uiteengezet.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste
situatie is het uitgangspunt voor het goed te keuren wijzigingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden. In deze paragraaf zijn de volgende aspecten toegelicht:
a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
De initiatiefnemer wil ter plaatse van het plangebied het bedrijf verder ontwikkelen. Het agrarisch bedrijf heeft plannen voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van de verdere bedrijfsontwikkeling voor de activiteiten bloembollenteelt en tulpenbroeierij. Hierbij worden de werkzaamheden volledig in eigen beheer uitgevoerd. Voor het plan is een uitbreiding van de bedrijfskavel noodzakelijk. In de nieuwe situatie wordt het bouwvlak - het bebouwde deel van het erf - uitgebreid tot 1,5 hectare. De uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf.
De belangrijkste redenen voor de uitbreiding van de bedrijfslocatie zijn:
De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap
De locatie behoort tot het nieuwe cultuurlandschap zoals dat genoemd is in het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. Het betreft het gebied ten zuiden van de lijn Moerbeek-Wateringskant-Mientweg. In dit gebied heeft met name de landinrichting er voor gezorgd dat de kenmerkende blok- en strokenverkaveling grotendeels is verdwenen. Er is nu sprake van een regelmatige blokverkaveling. Ook hier is de bebouwing en beplanting langs de linten gelegen. Hoewel de karakteristieke verkavelingspatronen voor een deel reeds zijn verdwenen in de ruilverkavelingsprojecten die in de (voormalige) gemeente Niedorp hebben plaatsgevonden, streeft de gemeente Hollands Kroon ernaar de nog aanwezige karakteristieke verkavelingspatronen zoveel mogelijk te behouden. In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen, waarbij voor activiteiten die invloed hebben op de verkaveling een omgevingsvergunning is benodigd. In het gebied komt veel variatie in bebouwing voor; van groot agrarisch bouwperceel tot kleine woning. De verschijningsvorm is overwegend één bouwlaag met kap. Zo nu en dan komen er woningen voor in twee bouwlagen met kap.
Figuur 4. Historische ontwikkeling landschap van 1850 tot 2016
De ordeningsprincipes van het landschap
De locatie ligt aan de zuidoostzijde van het dorp 't Veld. 't Veld is van oorsprong een streekdorp. Het dorp ligt niet aan de oorspronkelijke kustzone. Het dorp heeft zich voornamelijk aan de noordzijde van de oorspronkelijke lintbebouwing ontwikkeld. Aan de zuidzijde is een directe relatie tussen het landschap en het open landschap. Aan de zuidzijde is het gebied deels besloten door de aanwezigheid van bossages en laanbeplanting langs de wegen. Het plangebied omvat momenteel een bouwblok met een bedrijfswoning en een aantal verwerkings- en opslagschuren voor het telen en verwerken van tulpen. De bedrijfswoning sluit direct aan op de woonbebouwing langs de Koggeweg. De bedrijfsbebouwing staat op een afstand van ongeveer 68 meter van de bedrijfswoning en is teruggerooid ten opzicht van de Koggeweg. De bedrijfsbebouwing staat op ongeveer 40 meter afstand van de weg. Aan de voorzijde van de bedrijfsbebouwing is verkeersruimte gerealiseerd voor tractoren en vrachtwagens en voor parkeren van auto's. Aan de voorzijde is het terrein met het bedrijf deels afgeschermd met een lage wal met groenblijvende grondbedekkende beplanting. Langs de sloot staan over de gehele lengte van het bedrijf knotwilgen. Hiermee is de voorzijde van het bedrijf in de huidige situatie zorgvuldig vormgegeven. De bedrijfslocatie sluit aan op de beslotenheid van beplanting rondom het dorp.
Figuur 5.Luchtfoto omgeving
De bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse
Figuur 6. en 7. Huidige ruimtelijke situatie en bestaande situatie in vogelvlucht.
Voor agrarische bebouwing geldt een Ruimtelijke Kwaliteitseis in relatie tot het gemeentelijk beleid en in relatie tot het provinciaal beleid. Daarom is in deze paragraaf kort ingegaan op de aspecten die zijn genoemd in de provinciale leidraad. Daarmee wordt ook voldaan aan de gemeentelijke richtlijn. Per ruimtelijk aspect zoals aangegeven in de leidraad is aangegeven op welke wijze in het plan rekening gehouden is met de waarden in het gebied.
Ruimtelijke inpassing
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een uitbreiding van de schuren en een uitbreiding met schuurkassen. De bouwmassa van beide onderdelen sluit aan op de bestaande bouwmassa.
De diepte van het bouwblok is min of meer in lijn met de structuur van de massa van de sportvelden en ligt achter de bestaande beplantingen. Door de aanleg van een groenstructuur aan de voorzijde en aan de zuidzijde van het bouwblok wordt gezorgd voor een mooie landschappelijke overgang van het bedrijf naar het open zeekleilandschap. Deze wordt aan de zijde van de weg in samenhang met de bestaande structuur vormgegeven als lijn met knotwilgen en een lage wal met dicht wintergroene bodembedekkende beplanting. Aan de zuidzijde wordt de overgang gerealiseerd door een heg van veldesdoorn, met verspreid enkele bomen. Voor het realiseren van een goede verkeersituatie op het terrein wordt aan de zuidzijde van het plan bij realisatie van de schuurkassen een tweede ontsluiting gerealiseerd. Hierdoor wordt het mogelijk rond te rijden over het voorterrein van het bedrijf. Dit is de meest efficiënte wijze van inrichten van de voorzijde van het perceel. Daarnaast is het mogelijk de schuur van de zijkant te bereiken en een laaddock voor een vrachtwagen te realiseren.
Figuur 9. Wenselijke situatie en vogelvlucht van wenselijke situatie.
Functionele inpassing
Het doel is op het plangebied de huidige agrarische functie door te ontwikkelen. Deze functie past prima in het buitengebied. In de directe omgeving zijn geen functies die door deze ontwikkeling belemmerd worden.
Samenhangend met de ontwikkeling in het plangebied bij het realiseren van een tweede toegang is een aanpassing van aansluiting op de weg noodzakelijk. Deze aansluiting ligt deels in openbaar gebied. Hier is een nieuwe dam nodig. De initiatiefnemer neemt de kosten voor de aanleg van de toegang voor zijn rekening.
Normstelling
In het handboek Inrichting Openbare Ruimte, Deel 2 Ontwerpcriteria
Grontmij, 9 januari 2012 zijn de technische kwaliteitseisen en normeringen opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte binnen de gemeente Hollands Kroon. Dit kunnen harde bij wet geregelde kaders zijn: de randvoorwaarden, maar ook richtlijnen binnen de gemeente Hollands Kroon voor de inrichting van de openbare ruimte: de aanvullende eisen. Bijzondere locaties of omstandigheden vragen soms juist om maatwerk waarbij afgeweken kan worden van de gangbare voorkeuren: keuzevrijheid. Voor het bepalen van de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van parkeernormennota Hollands Kroon ( op basis van CROW publicatie 182 “Parkeer kencijfers - Basis voor parkeernormering”). Hoofddoel is dat de aanvrager van een bouwvergunning er alles aan doet om de parkeernorm op eigen terrein te realiseren.
Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Hiervoor wordt het aantal parkeerplaatsen verdubbeld.
De uitbreiding van het teeltbedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden, waardoor de overige ruimte voor het manoeuvreren van vrachtwagens etc. toeneemt. De vrachtwagens etc. kunnen gemakkelijk draaien en weer over de bestaande aansluiting en de nieuwe toegang op de openbare weg komen.
Er zijn drie typen verkeersstromen.
Toetsing
Het aspect verkeer en parkeren staat, met de aanleg van de tweede toegang en met de realisatie van de parkeerplaatsen op eigen terrein, de ontwikkeling niet in de weg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie heeft het kabinet het roer omgezet in het nationale ruimtelijk beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid en draagt de verantwoordelijkheid hiervoor over aan provincies en gemeenten.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Toetsing
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit wijzigingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit drie treden:
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, De Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Structuurvisie
De Structuurvisie 2040 dateert van 2010. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt, inclusief de besluiten over Wind op Land van 15 december en 2 maart 2015. Daarnaast geldt het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie. In het Uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staan de belangrijkste ruimtelijke projecten en programma's. De Provincie Noord-Holland onderscheidt voor het aspect landbouw twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw. Het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon behoort tot de zone grootschalige landbouw. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke drager van de melkveehouderij. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk.
Naast het op ontwikkeling gerichte landbouwbeleid is in de structuurvisie aandacht voor het behoud en de ontwikkeling van noord-hollandse cultuurlandschappen. De provincie Noord-Holland gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering; ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen vormen het landschap, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De Provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd. De “Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkelingen” (ARO) adviseert Gedeputeerde Staten over ruimtelijke ontwikkelingen met impact buiten het bestaand bebouwd gebied. De ARO heeft als doel te adviseren over de kwaliteit van beoogde uitbreiding en kwaliteit van de landschappelijke inpassing.
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vindt u de regels waaraan bestemmingsplannen in Noord-Holland moeten voldoen. Als de gemeenten bijvoorbeeld nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk willen maken, moeten zij eerst nut en noodzaak aantonen. Ook moeten gemeenten laten zien dat de beoogde ontwikkelingen niet binnen het bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd. Als dan blijkt dat een nieuwe ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden binnen het stedelijke gebied, kan dat alleen in het landelijk gebied mits wordt gebouwd 'met behoud van kwaliteit en identiteit'. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV na wijziging treedt in werking op 1 maart 2017.
De locatie ligt in een gebied voor grootschalige landbouw.
Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landbouwgebieden, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, geldt het volgende:
a. agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
b. in afwijking van onderdeel a geldt dat buiten het bouwperceel gaas- en boogkassen kunnen worden toegestaan mits deze na het groeiseizoen worden verwijderd;
c. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering;
d. in gebied voor gecombineerde landbouw, zoals aangeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 1,5 hectare;
e. in afwijking van onderdeel d kan een agrarisch bouwperceel in gebied voor gecombineerde landbouw een omvang hebben van maximaal 2 hectare, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces;
f. in gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare;
g. in afwijking van onderdeel f kan een agrarisch bouwperceel in een gebied voor grootschalige landbouw een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces.
h. in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien:
1° de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;
2° de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;
3° het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid met dien verstande dat voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gelezen: “agrarische bebouwing of agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 26”. Dit geldt ook voor zover agrarische bedrijven in de Ecologische Hoofdstructuur liggen of in een weidevogelleefgebied liggen. In het kader van de bestemmingsplanprocedure buiten het bestaand stedelijk gebied wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkelingen voldoet aan de voorwaarden van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten aanzien van de maximale oppervlakte van het bouwvlak. Er is sprake van één bedrijfswoning. De huisvestingsvoorziening valt binnen het agrarisch bouwperceel en vormt een ondergeschikte functie. De locatie ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur of een weidevogelleefgebied. De ontwikkeling valt binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied. Ontwikkelingen die binnen de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan Buitengebied vallen hebben een beperkte ruimtelijke impact. Voor deze ontwikkelingen heeft de gemeente een eigen beeldkwaliteit richtlijn opgesteld die voldoende richting geeft aan de te ontwikkelen ruimtelijke kwaliteit. De aspecten die aangegeven zijn bij de leidraad ruimtelijke kwaliteit van de provincie zijn toegelicht bij de Huidige situatie en bij de Ruimtelijke en functionele inpassing.
Voor de gemeente Hollands Kroon is een omgevingsvisie opgesteld (vastgesteld 22 november 2016)
De omgevingsvisie is een integrale visie het beleid van Hollands kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.
Voor de agrarische sector gelden de volgende uitgangspunten:
Hollands Kroon heeft de meeste landbouwbedrijven en het grootste agrarische grondgebruik in de provincie Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in de gemeente te vinden. De gemeente staat voor ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Waarbij er uniforme regels gelden in de gehele gemeente en veel ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen.
De agrarische sector is de primaire functie in het buitengebied en deze is aan vele ontwikkelingen onderhevig. Aan de ene kant neemt door schaalvergroting de bedrijfsomvang toe, aan de andere kant richt een deel van de bedrijven zich op specialisatie of verbreding. Daarnaast zoeken bedrijven meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals biologische landbouw, zorg, recreatie et cetera. Voor deze ontwikkelingen is een economisch duurzaam bedrijf van belang. Ruimte om te ondernemen is cruciaal en een bouwperceel van voldoende omvang is daarbij noodzakelijk.
In de visie is aangegeven dat iedereen dezelfde bouwrechten heeft, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwblokken van twee hectare voor bestaande agrarische bouwblokken in nieuwe ruimtelijke plannen. Bij grotere bouwblokken is maatwerk noodzakelijk.
Voor de landbouw is van belang dat Hollands Kroon zeer actief zal opereren als het gaat om het stimuleren en faciliteren van de volgende ambities:
a. Noord-Holland Noord is en blijft het aantrekkelijkste agri-businessgebied van Nederland, met een regionale, nationale en internationale bekendheid.
b. Noord-Holland Noord ontwikkelt zich op lange termijn tot een energie neutrale regio1 en wordt een belangrijke leverancier van duurzame energie in Nederland.
Toetsing
De verdere ontwikkeling van het tulpenbedrijf sluit aan op deze ambitie van de gemeente Hollands Kroon.
Daarnaast is de visie gericht op de opgave om de condities te creëren voor goede, gedifferentieerde woon- en leefmilieus, afgestemd op de behoefte en waarbij kwaliteit het sleutelbegrip is.
Toetsing
In het plan wordt aangegeven op welke wijze ingezet wordt op ruimtelijke kwaliteit.
De ontwikkelingen binnen Hollands Kroon moeten duurzaam plaatsvinden waarbij de huidige generatie zoveel als mogelijk voorziet in zijn eigen behoeften, zonder de toekomstige generaties te beperken of af te wentelen op mensen die elders leven. Natuurlijk, duurzaamheid kent vele gezichten en interpretaties. Waar het om gaat is dat de basishouding er één is van 'denken en doen aan duurzaamheid'. Of het nu gaat om duurzame visserij, duurzame energieopwekking of duurzaam inkopen.
Toetsing
Het aspect duurzaamheid wordt uitgewerkt bij de ontwikkeling van de uitwerking van de architectuur van de gebouwen. De te ontwikkelen gebouwen voldoen aan de laatste eisen ten aanzien van 'green label' kassen. Bij de uitwerking wordt gedacht aan het realiseren van zonnepanelen of zonneboilers op de bestaande schuren om een deel van de eigen energie op te kunnen wekken. Daarnaast wordt restwarmte op het bedrijf of in de directe omgeving benut.
In het 'Bestemmingsplan Buitengebied, voormalige gemeente Niedorp' is ruimte geboden aan de verdere ontwikkeling van agrarische bedrijven met een vergroting van het bouwvlak tot 1,5 hectare. Bij wijziging van het bouwblok tot 1,5 hectare geldt een aantal randvoorwaarden. Het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingscriteria die aangegeven zijn bij de wijzigingsbevoegdheid. In het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat een agrariër zijn bedrijf binnen een agrarisch bouwvlak uit kan oefenen en ontwikkelen. Dit bouwvlak dient groot genoeg te zijn voor een adequate bedrijfsvoering voor de boer, waarin hij zowel de bebouwing als de noodzakelijke verhardingen op een efficiënte wijze kan situeren. Daar tegenover staat de maatschappelijke en landschappelijke aanvaardbaarheid van een steeds maar uitdijende en schaalvergrotende landbouw. Tevens is aangegeven dat een ongebreidelde groei de landschappelijke kwaliteit niet ten goede komt en doet afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu van omwonenden.
De gemeente heeft daarom gekozen voor het standpunt om in het vigerend bestemmingsplan een bouwvlak van 1 hectare aan de agrariërs toe te kennen. Daarbij mogen ze dit gehele bouwvlak benutten. De gemeente sluit haar ogen echter niet voor schaalsprongen die momenteel (met name door veehouders) worden genomen. Die schaalsprongen vergen een grotere oppervlakte bebouwing en verharding dan één hectare. De gemeente staat welwillend tegenover uitbreidingsmogelijkheden van agrariërs. Dit is echter niet bij recht mogelijk gemaakt. De gemeente wil, wanneer dergelijke ontwikkelingen zich voordoen, een waarborg inbouwen waardoor zij invloed op de omvang, de plaatsing en de verschijningsvorm van de nieuwe gebouwen kan uitoefenen wanneer dit nodig wordt geacht. Voor akkerbouw- en tuinbouwbedrijven is het mogelijk, mits het nut en de noodzaak daartoe zijn aangetoond, met een wijzigingsbevoegdheid het bouwvlak te vergroten naar 1,5 hectare.
De schaalvergroting in de landbouw komt ook zeker ook tot uitdrukking in de grootte van gebouwen. De gebouwen worden steeds hoger. Enerzijds ontstaat deze wens om hogere bedrijfsgebouwen vanuit praktische redenen (zoals het stapelen van meerdere kisten bij akkerbouwbedrijven). De gemeente wil deze ontwikkelingen faciliteren en rekt daarom de maximale goothoogte op naar 7 meter (was voorheen 4 meter). De bouwhoogte is net als voorheen op 12 meter gemaximeerd. In het plan is een afwijking opgenomen om bouwhoogten tot 14 meter mogelijk te maken.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling vormt een bedrijf waarbij sprake is van hoge bedrijfsgebouwen. De bestaande maatvoering van de gebouwen voldoet aan de uitgangspunten uit het bestemmingsplan.
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, onder een aantal voorwaarde. Per voorwaarde is aangegeven op welke wijze voldaan wordt aan het criterium. Daarnaast is aangegeven in welke paragraaf uitgebreid op het criterium wordt ingegaan.
Toetsing
De wijziging kan uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de volgende omgevingswaarden:
Deze aspecten zijn uitgewerkt bij de paragrafen Ruimtelijke en functionele inpassing, Verkeer en parkeren en Bedrijven en milieuzonering
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Onderzoek Bodemkwaliteit
Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m2. Dit betreft de realisatie van de verblijfseenheden van de tijdelijke werknemers en de verwerkingsruimte in de te ontwikkelen schuurkassen. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk bij de uitvoering van de plannen. De locatie betreft een niet verdachte locatie. Eerder is voor een deel van de locatie een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit in het kader van de aanvraag van een bouwvergunning (Landview, 2006519, 1-11-2006). Op het betreffende deel van het perceel zijn destijds geen maximaal licht verhoogde gehalten gemeten. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de verblijfseenheden en bij de schuurkassen dient een bodemonderzoek toegevoegd te worden. Indien uit het bodemonderzoek/de bodemonderzoeken blijkt dat de grond en/of het grondwater ter plaatse van het plangebied verontreinigd is blijkt de bodem niet geschikt te zijn voor het beoogde gebruik. Om die reden kan dan worden geconcludeerd dat voorafgaand aan de werkzaamheden sanerende maatregelen genomen dienen te worden.
Toetsing
De bodemkwaliteit vormt op voorhand geen belemmering voor de geplande ontwikkeling omdat het gebruik van de grond in het verleden en het huidige gebruik van de grond geen aanleiding geeft de grond als een verdachte locatie aan te geven en omdat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen een bodemonderzoek geleverd wordt. Naar aanleiding van de conclusies uit het nog uit te voeren bodemonderzoek, worden bij de uitvoering van het plan eventuele maatregelen ten behoeve van een goede bodemkwaliteit in acht genomen worden.
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Toetsing
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan Wijzigingsplan 't Veld Koggeweg 21. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten zijn in het eerste deel van het Wateradvies genoemd. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen. De verhardingstoename ten gevolge van het totale plan bedraagt meer dan 2000 m². Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m² berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse kenmerken van het plangebied een specifiek compensatiepercentage.
In het plan is op tekening een voorstel gedaan voor regenwateropvang in silo's. Bij de aanleg van een extra dam zal ook nog watercompensatie plaats moeten vinden. Omdat er sprake is van fasering van het plan, is de definitieve noodzakelijk waterberging nog niet bekend. Bij de uitwerking van de bouwwerken zal de benodige watercompensatie en bijbehorende watervergunning aangevraagd worden.
Het hoogheemraadschap heeft de volgende uitgangspunten aangegeven in haar Wateradvies.
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is gelegen in peilgebied 03180-01 in de W.O.L. polder. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP –2,55 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van primaire waterlopen naar het gemaal De Kampen. Daar wordt het water via dit gemaal op de VRNK-boezem uitgeslagen.
Waterkwantiteit
Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 12.170 m2 (4.320 m² kas, 3.200 m² schuur, 4.650 m² erfverharding). Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.
De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 03180-01 uitgebreid te worden met 1.704 m2 waterberging (14% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,31 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemaling capaciteit van 14,4 mm/dag, een gescheiden rioolstelsel, een drooglegging van 1,55 meter en grondsoort klei.
De initiatiefnemer heeft aangegeven de benodigde compensatie te willen realiseren door middel van het opvangen van het hemelwater vanaf de gebouwen in regenwatersilo's. Daarnaast dient het watervanaf de erfverharding opgevangen te worden. Het bedrijf fungeert als Pilot waarbij in overleg met het Hoogheemraadschap het erfwater wordt opgevangen en na reiniging en buffering wordt afgevoerd op de sloot.
Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen treedt het hoogheemraadschap graag met de initiatiefnemer van het plan in overleg. Eventuele dempingen dienen één op één te worden gecompenseerd.
Waterkwaliteit
Het lozen van niet verontreinigd hemelwater van daken en (niet vloeistofdichte) verharde oppervlakken is conform het Activiteitenbesluit (Abm) toegestaan. Uitgaande van de aangegeven volledige bodeminfiltratie van het afstromende hemelwater is de gemeente Hollands Kroon hiervoor het bevoegde gezag. Het hoogheemraadschap verzoekt u hierover met deze gemeente afstemming te vinden.
De afgelopen jaren heeft het hoogheemraadschap samen met de agrarische sector meer inzicht verkregen in emissiesporen die zij graag met gemeenten en agrarische ondernemers delen. Naast de wijze waarop het agrarisch perceel wordt bemest en gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, is gebleken dat de inrichting van het erf een belangrijke bijdrage kan leveren aan een emissiereductie. De inrichting van het erf is grotendeels geregeld via de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Onze ervaring is echter dat agrarische ondernemers onvoldoende kennis hebben van het Activiteitenbesluit en of zich vaak niet bewust zijn van de emissies van het erf. Ten behoeve van de waterkwaliteitstaak heeft het hoogheemraadschap ook een handhavende rol. Onze ervaring is dat voorlichting en het creëren van bewustzijn veel effectiever zijn dan bestraffing. Uit- of verbouwplannen van het agrarische bedrijf waarvoor een ondernemer contact moet opnemen met de gemeente, zijn ideale gelegenheden om de inrichting van het boerenerf te beschouwen en waar mogelijk te verbeteren. Uiteindelijk is een goed ingericht erf ook in het belang van de ondernemer onder meer om boetes en desinvesteringen te voorkomen. Voor dit onderwerp verwacht het hoogheemraadschap dat een vroege betrokkenheid van het hoogheemraadschap zijn meerwaarde zal bewijzen. Voor meer informatie over de erfinrichting kan het hoogheemraadschap de website www.activiteitenbesluitagrarisch.nlexternalhyperlink www.activiteitenbesluitagrarisch.nl aanbevelen.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het Hoogheemraadschap kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Bij de aanvraag is aangegeven dat er binnen het plan activiteiten plaatsvinden die mogelijk zorgen voor een verontreiniging van het hemelwater. Voorkomen dient te worden dat vervuild hemelwater ongezuiverd op het oppervlaktewater terecht komt. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en ziet dus op toe op de omgang van hemelwater in het plan. Met een goede inrichting kan het Hoogheemraadschap sturing geven aan de kwaliteit van het watersysteem.
De ondernemer is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid wat dit aspect betreft. Bij de uitvoering van de werkzaamheden komen vrijwel geen verontreinigingen vrij, omdat de ondernemer zijn bestrijdingsmiddelen vrijwel exact kan berekenen op basis van ervaring en zorgt dat er geen restproducten op het erf bewaard of geloosd worden. Het bedrijf werkt als Pilot samen met het Hoogheemraadschap om hiervoor een goede eindsituatie te realiseren.
De gemeente heeft evenals het hoogheemraadschap een algehele zorgplicht voor het hemelwater. Ook de gemeente dient dus op een verantwoorde wijze met het hemelwater om te gaan. Indien er een vermoeden is dat het afstromende hemelwater verontreinigingen (kan) bevat(ten), dan moet de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap naar een doelmatige oplossing zoeken.
Wettelijk kader, vergunningen en meldingen
Veel type lozingen zijn vastgelegd in algemene regels van lozingenbesluiten. Afhankelijk van het type activiteit dat in het plangebied wordt uitgevoerd dient aan een of meerdere van deze besluiten te worden voldaan. Wanneer de activiteit niet voldoet aan de algemene regels dient een vergunning op grond van de Waterwet te worden aangevraagd. Het hoogheemraadschap kan in dat geval voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Wanneer zuiverende maatregelen niet voldoende of niet mogelijk zijn kan worden besloten om het verontreinigde hemelwater af te voeren naar de rioolwaterzuivering. Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebeiden.
Toetsing
In de VNG-publicatie wordt voor bedrijven die vallen onder milieucategorie 2, in beginsel een minimale richtafstand aangehouden van 30 meter. Onderhavige inrichting is aan te merken als een bedrijf dat valt onder de activiteit 'bloembollendroog- en prepareerbedrijven' (SBI-2008; 0163) zoals weergegeven in lijst 1 'activiteiten' van bijlage 1 van de VNG-publicatie.
De RUD staat echter het beleid voor om voor dergelijke bedrijven, gelet op het mogelijk gebruik van heftrucks met verbrandingsmotoren, een richtafstand van 50 meter te hanteren. Dit in aansluiting op lijst 2 'opslagen en installaties' van bijlage 1 van de VNG-publicatie.
Voornoemde richtafstanden gaan echter uit van een omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woonklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype 'gemend gebied'. Dit impliceert dat voor onderhavige casus zou mogen worden uitgegaan van een te respecteren richtafstand van 30 meter tot de meest nabijgelegen woonbestemming van derden. Dit mede gelet op het feit dat ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied kan worden beschouwd.
De afstand van de dichtsbijzijnde woning (van derden) tot de agrarische bestemming is circa 100 meter en hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.
Beleid en normstelling
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk om rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast ook in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Wanneer het gaat om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, zijn in de Wgh voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrie-, wegverkeers- en spoorweglawaai.
Toetsing
Binnen het plangebied worden bedrijfsgebouwen en verblijfseenheden voor tijdelijke werknemers mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling geen realisatie van geluidsgevoelige functie(s) en dient derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Beleid en normstelling
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de
concentratie in de buitenlucht.
Toetsing
De uitbreiding van het bedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden, waardoor de overige ruimte voor het manoeuvreren van vrachtwagens etc. toeneemt. De vrachtwagens etc. kunnen gemakkelijk draaien en weer over de bestaande aansluiting en de nieuwe toegang op de openbare weg komen.
Er zijn drie typen verkeersstromen.
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 10-15 ug/m3 voor stikstofdioxide. De grenswaarde voor stikstof dioxide (NO2) bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015).
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie en minder dan 18 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof (PM10) bedraagt 50 µg/m3.
De bijdrage van de toename van verkeersbewegingen aan de uitstoot is niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.
Beleid en normstelling
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging.
De gemeente beschikt over een archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die is opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen.
Toetsing
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek.
In figuur 10 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.
Voor de locatie is een Archeologische Quickscan uitgevoerd door Archeologie West-Friesland.
De volgende conclusie is naar voren gekomen uit het onderzoek. Binnen het plangebied geldt op basis van historisch en geologisch kaartmateriaal en het gebrek aan archeologische indicatoren een lage verwachting voor vindplaatsen uit de Ijzertijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op basis van de geomorfologische kaart en archeologische bronnen geldt een middelhoge tot lage verwachting voor vindplaatsen uit het Laat Neolithicum en de Bronstijd. Mogelijk zijn (ondiepere) sporen verstoord geraakt door ruilverkavelingswerkzaamheden in het verleden. Indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. De voorgenomen ingreep is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het doen van waarnemingen dient wel in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat Archeologie West-Friesland toekomstige graafwerkzaamheden wil monitoren. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuut dient bepaald te worden.
Toetsing
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen specifiek waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur wordt rekeninggehouden bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing. Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden;
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland
In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Toetsing
Het plangebied ligt op intensief bewerkte agrarische grond op ruime afstand van natuurgebieden. Bij de uitvoering van het plan worden geen bomen gekapt en er worden geen gebouwen gesloopt waar zich mogelijk nestplaatsen of verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen in bevinden. De ontwikkeling heeft mede gelet op aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen. Indien werkzaamheden verricht worden aan waterlopen/greppels, dient rekening gehouden te worden met verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming en dient een quickscan natuur plaats te vinden.
Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
Toetsing
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aargasleidingen, rioolowatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Beleid en normstelling
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR): Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR): Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
3. Wet basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet en op overige wegen die vrijgesteld zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in bulk, wettelijk vastgelegd.
5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Toetsing
De ontwikkeling is niet significant voor wat betreft externe veiligheid. De uitvoering van het plan wordt niet belemmerd door externe veiligheid-aspecten.
Het perceel bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord hoeft in de ruimtelijke procedure niet te worden betrokken ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Met dit wijzigingsplan wordt de uitbreiding van het bouwvlak van een tuinbouwbedrijf mogelijk. Dit is geen onderdeel van de C en D lijst, het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed.
Het bedrijf vat onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en is een type B-bedrijf. Type B-bedrijven zijn meldingsplichtig. Bij het oprichtingen of veranderen van het bedrijf moet de melding gelijktijdig met de omgevingsvergunning voor het onderdeel planologische strijdigheid worden gedaan.
Er moet voorafgaand aan de realisatie, een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden ingediend.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit wijzigingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. De regels van het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan. Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor wordt op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf Ruimtelijke en functionele inpassing. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het voorontwerp wordt in vooroverleg gebracht bij de HHNK en de provincie Noord-Holland. De vooroverleg reacties worden verwerkt in de toelichting van het ontwerp wijzigingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan ligt vervolgens gedurende 6 weken ter inzage. Tijdens deze periode worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Zienswijze worden verwerkt in een aangepast plan.
Daarna wordt het wijzigingsplan door het college vastgesteld. Dit vastgestelde plan wordt opnieuw ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie is een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de uitbreiding van de hoofdbebouwing en de nieuwbouw van de een bedrijfswoning op het perceel met meer dan 1.000 m2. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.