Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het
bestemmingsplan RHB Kooyhaven met
identificatienummer NL.IMRO.1911.RHBKopvanNH-VA01 van de
gemeente Hollands Kroon;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf:
een in bijlage I
genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning
wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met
de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat
als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in
directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen
van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererf:
erf achter de
lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van
daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk
gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf
achter het hoofdgebouw te komen;
1.8 afhankelijke woonruimte:
woonruimte die
een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van
de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 agrarisch bedrijf:
een volwaardig
bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of
dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een in het plan
aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan
wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bed & breakfast:
een voorziening
gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het
serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch
recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan
overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.13 bedrijf:
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen;
1.14 bedrijfsgebonden kantoren:
gedeelten van een
bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen
bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend;
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.16 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale
vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of een (dienstverlenend) bedrijf of een
dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten
en dergelijke;
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of
bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor
(het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de
bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.18 bestaand:
het legale
gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip
aanwezig of in uitvoering is, krachtens een
bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een
vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro,
of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 beperkt kwetsbaar object:
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee
rekening moet worden gehouden;
1.22 bijbehorend bouwwerk:
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
1.23 bijgebouw:
een op zichzelf
staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 dak:
iedere boven beëindiging van een gebouw;
1.31 dakkapel:
een constructie
ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok
van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is
gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is
geplaatst:
- dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
- dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
- de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
- de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
- de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
- de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.
1.32 dakoverstek:
een dak over een
ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is
omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te
merken;
1.33 delfstoffen:
een natuurlijke
concentratie of afzetting van ertsen, mineralen of substanties van
organische oorsprong, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met
uitzondering van water en van de op de zeebodem of onmiddellijk onder
de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind, zand en klei;
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig
te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of
huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.35 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in
goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot
oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van
auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove
bouwmaterialen, keukens en sanitair;
1.36 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf
waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en
maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen
kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van scheppende
kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met
uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.37 druiplijn:
de horizontale
snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen
buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de
druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 erf:
al dan niet
bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van
het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een
beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet
verbieden;
1.40 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;
1.41 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting
bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van
vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.42 hogere grenswaarden:
een maximale
waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de
voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden
vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit
geluidhinder;
1.43 hoofdgebouw:
een of meer
panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig
zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.44 horecabedrijf:
een bedrijf waar
bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een
vermaaksfunctie;
1.45 intensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig
houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond
bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in
stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken
over intensieve veehouderij wordt onder meer gedoeld op varkens,
kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, eenden, pelsdieren, konijnen,
kalkoenen of parelhoenders of een combinatie daarvan;
1.46 kas:
een gebouw,
waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of
ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten,
groenten, bloemen of planten;
1.47 kwetsbaar object:
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in
acht moet worden genomen;
1.48 lijst van bedrijfsactiviteiten
de lijst van
bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die
lijst is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels;
1.49 mantelzorg:
intensieve zorg
of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep
wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid
of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen
bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten
voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van
een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen
sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.50 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
1.51 ondergeschikte bouwdelen:
schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
1.52 ondergeschikte handel:
detailhandelsactiviteiten
die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de
bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in
bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;
1.53 opslag:
het bewaren van
goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van
productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van
administratieve aard;
1.54 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.55 peil:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
- indien op het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.56 perceel
gronden die bij
elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een
eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde
woning of instelling behoren;
1.57 perceelgrens:
Algemeen:
- grens van een
perceel Voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de
voorgevel van de woning Zij: de grens tussen twee percelen, die voor-
en achterzijde van een perceel verbindt
Achter:
- de van de weg
afgekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het
perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders
een achterste perceelsgrens aan
1.58 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.59 risicovolle inrichting:
- een inrichting
waarvoor ingevolge het besluit externe veiligheid een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden
aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt
kwetsbare object, of
- een inrichting
waarvoor krachtens artikel 8.40 van de wet milieubeheer afstanden
gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van
gasdrukmeet- en regelstations
1.60 seksinrichting:
een voor het
publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht
of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden.
Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.61 staat van bedrijfsactiviteiten:
de staat van
bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels behorende
onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.62 uitbouw:
een gebouw dat
als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw,
welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw
en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.63 verbeelding:
de digitale of analoge tekening van het bestemmingsplan;
1.64 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.65 voorgevel
de naar de weg
gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die
kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.66 voorkeursgrenswaarde:
de maximale
waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden
afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.67 watergebonden bedrijven:
bedrijven die
door middel van schepen een kade benutten voor de aan dan wel afvoeren
van goederen en in belangrijke mate afhankelijk zijn van een waterweg
en een kade en waarvoor de ligging van het bedrijf aan een kade een
economische noodzaak is. Voor het in belangrijke mate afhankelijk zijn
is het minimaal 12 keer per jaar benutten van een kade richtinggevend;
1.68 watergerelateerde bedrijven:
bedrijven die
afhankelijk zijn van de situering van het bedrijf in de nabijheid van
een waterweg en een kade dan wel goederen produceren welke een directe
relatie hebben met watergebonden bedrijvigheid;
1.69 woning:
een complex van
ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de
bestemming, al dan niet noodzakelijk is.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 Inleidende regel
Bij
onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van
meten is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van
gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.
2.2 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.3 Afstand tussen gebouwen
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haak als evenwijdig gepositioneerd.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
- tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
- bovenkant van
het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en
het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein.
2.5 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 m boven peil.
2.6 De bouwhoogte van een gebouw
Vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 Bebouwingspercentage
Een in de regels
aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel
c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden
gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn
boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.8 De goothoogte van een bouwwerk
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
- de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
- de bovenkant van
de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het
aansluitend afgewerkt terrein.
2.9 De oppervlakte van een gebouw
Tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat wanneer
sprake is van een dakoverstek dit meetelt (verticale projectie) indien
het overstek groter is dan 70 cm danwel het gezamenlijk oppervlak van
de overstekken groter is dan 4 m2.
2.10 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale
projecties van overkappingen.
2.11 Vloeroppervlak van een gebouw
Gemeten (op alle
bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande
scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende
scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan
de binnenruimte van een ander gebouw.
2.12 Inhoud van een gebouw
Boven peil tussen
de bovenzijde van de begane grondvloer, buitenzijde van de gevels en/of
het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde
van daken dit met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen en dakkapellen.
2.13 De inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of
het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde
van daken en dakkapellen.
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de uitoefening
van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering met een ondergeschikte tak van niet grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250
m²;
- permanente bollenteelt;
- (hoofd)calamiteiten
ontsluiting, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding
“specifieke vorm van agrarisch - calamiteiten ontsluiting”
is aangegeven;
en tevens voor:
- dagrecreatief medegebruik in de vorm van (onder andere) voeten fietspaden, ruiterpaden, picknickplaatsen of vissteigers;
met daarbij behorende:
- groenvoorzieningen;
- waterlopen en waterpartijen;
- openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1.1 Bedrijfsgebouwen
Voor gebouwen geldt dat:
- gebouwen mogen uitsluitend op gronden met de nadere aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd;
- per bestemmingsvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
- de goot- en
bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 15 m,
dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
- de dakhelling dient ten minste 15 graden te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder;
- de afstand tot
de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel een gemeenschappelijke
bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande
afstand, indien deze minder is;
- de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
3.2.1.2 Kassen
Voor het bouwen
van kassen (inclusief permanente boog- en gaaskassen) ten behoeve van
de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- per bouwvlak mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
- gebouwen dienen
ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een
bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter
plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m
vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan
wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
- de oppervlakte
ondersteunend glas mag, uitgezonderd de op de plankaart met
“glastuinbouwbedrijf” aangeduide gronden, niet meer dan
2.000 m² bedragen;
- de goot- en
bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen, dan
wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
- de afstand tot
een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan
wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
- de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
- de goot- en
bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m
en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer
is;
- de oppervlakte
van de woning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde
bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel de
bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken, behorende bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
- bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- in afwijking van
het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór
de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van
de volgende regels:
- de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
- de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
- de
bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de
afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan
wordt aangebouwd;
- de gezamenlijke
oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer
bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale
oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
- 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
- de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 is toegestaan;
- het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
- de goothoogte
van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde
overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de
hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste
verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen
betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
- de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- de bouwhoogte
van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de
bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het
hoofdgebouw;
- een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
- ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
- de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Bedrijven en beroepen aan huis
Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:
- niet meer dan
1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120
m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of
bedrijf wordt gebruikt;
- alleen
activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in
het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage
bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te
stellen zijn;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het niet
zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast
veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- er geen
reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden
geplaatst met een maximum aantal van één, onder de
voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
- degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
- er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
- er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
- buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
3.3.2 Bed & breakfast
Tot een gebruik
in overeenstemming met de woonfunctie wordt mede gerekend het
hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor
maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
- er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
- permanente bewoning niet is toegestaan;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het niet
zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast
veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
3.3.3 Strijdig gebruik
- Intensieve veehouderij, al dan niet als neventak, is niet toegestaan;
- Tot een gebruik, in strijd met de woonfunctie, wordt in ieder geval aangemerkt:
- het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning, met uitzondering van bestaande recreatieve bewoning;
- het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte;
- het gebruik voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3.4.2 Afhankelijke woonruimte
- Afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub b onder 2 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
- dergelijke
bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan
te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie
nodig;
- de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
- het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
- Afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub b onder 2 en toestaan dat naast de in artikel 3 lid 2.3 sub c
genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan
niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
- dergelijke
bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze
noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke
indicatieorganisatie nodig;
- de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
- het in artikel 3 lid 2.3 sub d genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
3.4.3 Bed & breakfast
Afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 3.2 en toestaan dat een bed & breakfast bedrijfsmatig wordt toegestaan voor maximaal 7 personen, met dien verstande dat:
- er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
- permanente bewoning niet is toegestaan;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het niet
zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast
veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders kunnen het bestemmingsplan, al dan niet gedeeltelijk,
wijzigingen ten einde de bestemming Agrarisch ter plaatse van de
aanduiding wetgevingszone wijzigingsgebied te wijzigen in de
bestemmingen Bedrijventerrein en Groen onder voorwaarde dat:
- de agrarische bedrijfsvoering, na volledige wijziging, in zijn geheel is beëindigd;
- de (bedrijfs-)woning wordt gesaneerd bij volledige bedrijfsbeëindiging van de agrarische activiteiten;
- de milieutechnische haalbaarheid van het wijzigingsplan is aangetoond;
- de afstand van
de nieuwe bestemming Bedrijventerrein tot een gevoelig object van een
derde in overeenstemming is met de VNG uitgave 'Bedrijven en
milieuzonering';
- voorzien is in
een adequate groene inpassing zoals opgenomen in het Schetsontwerp
Groenstrook, bijlage 3 van deze regels;
- gemeentelijke plankosten zijn geborgd;
- in de plantoelichting wordt aangegeven in welke mate rekening is gehouden met:
- de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
- de ordeningsprincipes van het landschap;
- de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
- de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
- de bestaande
kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor
bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze
kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen en terreinen ten behoeve van:
- watergebonden en
watergerelateerde bedrijven tot en met de categorie 3.2 van
de Staat van Bedrijfsactiviteiten, bijlage 1 van de regels, zoals
op de verbeelding nader aangeduid;
- watergebonden en watergerelateerde bedrijven categorieën 4.1 en 4.2 met dien verstande dat:
- het
betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de
specifieke werkwijze, de bijzondere verschijningsvorm en de
voorgestelde milieumaatregelen) in (milieu-)effecten gelijk is aan de
categorieën, zoals deze zijn toegestaan op grond van artikel 4 lid 1 sub a;
- het bepaalde
onder 1 blijkt uit een schriftelijk advies, ingewonnen bij de
milieudeskundige, omtrent de aard van het bedrijf, de invloed
daarvan op de omgeving, de verschijningsvorm, de effectiviteit van de
voorgestelde (milieu-)maatregelen getoetst aan de maatgevende
milieuaspecten en het hiervoor opgestelde 'Beoordelingsprotocol
milieucategorisering' welke als bijlage is toegevoegd aan de regels;
- watergebonden en
watergerelateerde bedrijven die niet in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het
betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 4 lid 1 sub a genoemd;
- bedrijfsgebonden kantoren tot 30% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 1.500 m2;
- de (categorieën van) Inrichtingen zoals opgenomen in de onderstaande tabel zijn uitgezonderd van vestiging;
- maximaal 1
insteekhaven, direct aansluitend op het Noord-Hollandskanaal, met een
oppervlak van minimaal 12,5% en maximaal 17,8% van de in plangebied
gelegen uitgeefbare gronden waarbij het definitieve oppervlak bepaald
dient te worden op basis van een berekening van hoogheemraadschap;
met de daarbij behorende:
- bedrijfsgebouwen;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- groenvoorzieningen;
- openbare nutsvoorzieningen;
- verkeers- en
verblijfsvoorzieningen waaronder ook begrepen een calamiteiten
ontsluiting met een minimale wegbreedte van 4,5 meter en gelegen op een
afstand van minimaal 40 meter van de hoofdontsluitingsweg;
- havens;
- laad- en loskades;
- oppervlaktewater.
tabel behorende bij het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub e |
inrichtingen die aangewezen zijn in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
|
Bevi-inrichtingen |
vuurwerkbedrijven |
inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r 2013 |
inrichtingen voor grind- en stenenoverslag |
inrichtingen voor vuiloverslag |
inrichtingen voor de stalling van lege containers |
veevoeder-fabrieken
|
inrichtingen voor het verwerken van leer
|
inrichtingen voor het verwerken van cacao en/of koffie |
slachterijen |
aroma fabrieken |
asfalt centrales |
suikerfabrieken |
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat:
- gebouwen mogen uitsluitend op gronden met de nadere aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd;
- het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 70% gemeten van het bouwperceel;
- de afstand van gebouwen tot de zijerfgrens bedraagt minimaal 11 meter;
- de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 meter;
- de bouwhoogte
zoals genoemd onder c mag met maximaal 3 meter worden overschreden ten
behoeve van technische installaties met dien verstande dat:
- de installaties minimaal 5 meter terugliggend van de dakrand worden gepositioneerd;
- het oppervlak van deze installaties niet meer mag bedragen dan 15% van het oppervlak van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte
zoals genoemd onder c mag met maximaal 5 meter worden overschreden ten
behoeve van installaties voor het opwekken van duurzame energie.
Overschrijding van de bouwhoogte ten behoeve van windturbines,
zoals wokkels of turbies, is niet toegestaan.
4.2.2 Bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
- de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- de bouwhoogte
voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het
verkeer niet meer mag bedragen dan maximaal 9 meter;
- de bouwhoogte
voor vaste hijskranen en overige installaties ten behoeve van het
productieproces mag niet meer bedragen dan 20 meter;
- de bouwhoogte voor vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 8 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 10 meter bedragen.
4.3.1 Nadere eisen t.b.v. onevenredige aantasting van waarden
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de landschappelijke en ecologische waarden van het nabijgelegen Natura-2000 gebied;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het ruimtelijk beeld;
- de milieusituatie;
- het waterbeheer;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- de plaats van bebouwing;
- de hoogte, de situering en de toepassing van lantarenpalen en lichtarmaturen;
- het bouwen van
gebouwen in de rooilijn indien dat vanuit het stedenbouwkundig beeld
wenselijk dan wel noodzakelijk wordt geacht;
- de inrichting van percelen met betrekking tot het te verharden oppervlak in verband met het waterbeheer.
4.3.2 Nadere eisen in het kader van de beeldkwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:
- de situering, maatvoering en verschijningsvorm van gebouwen en andere bouwwerken;
voorzover die
eisen redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht voor de realisering en
instandhouding van de beoogde beeldkwaliteit zoals omschreven in het
Beeldkwaliteitsplan, bijlage 4 van de regels.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- om de bouwhoogte
met maximaal 5 meter te overschrijden ten einde bovenop gebouwen
installaties te kunnen plaatsen ten behoeve van het opwekken van
duurzame energie in de vorm van windturbines, losstaande turbines zijn
niet toegestaan;
onder voorwaarde dat:
- belangen van derden of ecologische belangen van het nabij gelegen Natura 2000 gebied niet onevenredig worden geschaad.
4.5 Specifieke gebruiksregels
- Parkeren, laden en lossen ten behoeve van de bedrijfsvoering is uitsluitend op eigen terrein toegestaan.
- Het gebruik van gebouwen als zelfstandige kantoorruimte is niet toegestaan.
- Het gebruik van gebouwen ten behoeve van (volumineuze) detailhandel is niet toegestaan.
- Het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van bedrijfsverzamelgebouwen is niet toegestaan.
- Het gebruiken of
laten van gebruiken van gebouwen ten behoeve van kantoorruimte met een
vloeroppervlak van meer dan 1500 m² is niet toegestaan.
- Het exploiteren van een kwetsbaar object binnen de plaatsgebondenrisicocontour van een risicovolle inrichting.
- Het gebruik van
gronden en bouwwerken voor verlichting zonder afscherming van
lichtuitstraling over het wateroppervlak is niet toegestaan.
4.5.1 Voorwaardelijke verplichting
Gebouwen en de gronden ten behoeve van onder
artikel 4 lid 1
genoemde doeleinden mogen niet in gebruik worden genomen of in gebruik
worden gegeven indien nog niet voorzien wordt in de insteekhaven
en de noodzakelijke watercompensatie zoals bedoeld in
artikel 4 lid 1 sub f met in acht name van het bepaalde in
artikel 4 lid 6.2.
4.5.2 Parkeren
Parkeren geschiedt op eigen terrein. Hierbij worden minimaal de volgende normen aangehouden:
- 1,25 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de minimale afstand tot de hoofdontsluitingsweg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 sub k ten einde de calamiteitenroute op een kortere afstand tot de hoofdontsluitingsweg aan te leggen onder voorwaarde dat:
- hierover een positief advies ontvangen is van de regionale brandweer.
4.6.2 Afwijken van het te realiseren percentage water
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 sub f ten einde het benodigd oppervlak aan water te verminderen dan wel te vermeerderen, onder voorwaarde dat:
- uit een dynamische waterberekening blijkt dat volstaan kan worden met een ander percentage aan watercompensatie;
- de uitgevoerde
waterberekening door het Hoogheemraadschap akkoord bevonden is en
dit schriftelijk aan het bevoegd gezag is medegedeeld;
- de vermindering of vermeerdering geen onevenredige milieugevolgen heeft.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Vergunningplicht
Het is verboden
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- het dempen van water zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 sub f;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil.
4.7.2 Uitzonderingen
- die het normale onderhoud betreffen;
- noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;
- die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.7.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4 lid 7.1 mag slechts verleend worden, indien:
- hierover een schriftelijk advies is afgegeven door het Hoogheemraadschap.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigingen ten einde:
- om watergebonden
en watergerelateerde bedrijven toe te laten in de
bedrijfscategorieën 5.1 en/of 5.2 voor zover het betrokken bedrijf
naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze,
de bijzondere verschijningsvorm en de voorgestelde milieumaatregelen)
geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 4 lid 1 genoemd;
- om watergebonden
en watergerelateerde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het
betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 4 lid 1 genoemd;
- onder voorwaarde dat:
- in het
wijzigingsplan de aard van het bedrijf, de invloed daarvan op de
omgeving, de verschijningsvorm, de effectiviteit van de voorgestelde
(milieu-)maatregelen getoetst worden aan de maatgevende milieuaspecten
en deze in effecten gelijk zijn aan een categorie 3.2 bedrijf;
- alvorens omtrent het wijzigingsplan te beslissen de gemeenteraad van Hollands Kroon wordt gehoord;
- belangen van derden of ecologische belangen van het nabij gelegen Natura 2000 gebied niet onevenredig worden geschaad;
- voorzien wordt in de gemeentelijke plankosten.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplantingen;
- een hoofdontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' op de verbeelding;
- een
(hoofd)calamiteitenontsluiting, uitsluitend ter plaatse van de
functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch - calamiteiten
ontsluiting” is aangegeven;
- parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding “parkeerterrein";
- nutsvoorzieningen;
Met daaraan ondergeschikt:
- waterlopen en waterpartijen;
- extensieve
dagrecreatie met de daarbij behorende voorzieningen zoals voet- en
fietspaden, waarbij deze gecombineerd mogen worden met een secundaire
calamiteitenontsluiting en onderhoudspad;
Met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Gebouwen zijn niet toegestaan.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn:
- voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 9 meter;
- maximaal 2 meter voor overige bouwwerken.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Parkeren binnen de bestemming Groen wordt aangemerkt als strijdig gebruik zoals bedoeld in
artikel 9 van deze regels.
5.3.1 Voorwaardelijke verplichting
Gebouwen en de gronden ten behoeve van onder
artikel 4 lid 1
genoemde doeleinden mogen niet in gebruik worden genomen of in gebruik
worden gegeven indien nog niet ingericht/beplant is conform het
hiervoor specifiek opgestelde 'Schetsontwerp Groenstrook', bijlage 3
van de regels.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Waterstaat – Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de andere
voor deze gronden aangewezen bestemming (basisbestemming) tevens
bestemd voor:
- waterkerende werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;
met de daarbij behorende:
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
- Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de waterkering en waterbeheersing gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
- de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen;
- In afwijking van
het bepaalde bij de andere bestemming, mogen geen gebouwen en geen
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze
bestemmingen.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het ruimtelijk beeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- het belang van de waterkering;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen
stellen aan de plaats van bebouwing. Bij het vaststellen van nadere
eisen zullen Burgemeester en Wethouders de keur van het
Hoogheemraadschap betrekken.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 2 sub c, ten einde te bouwen overeenkomstig de opgenomen bestemming mits:
- het belang van
de waterkering niet onevenredig wordt geschaad (de aanleg, het
functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering
niet wordt belemmerd) en;
- vooraf
schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering
over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de
waterkering niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden aan
de omgevingsvergunning moeten worden gesteld.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd
gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren:
- het afgraven of ophogen van gronden;
- het aanbrengen van beplanting.
6.5.2 Uitzonderingen
De in
artikel 6 lid 5.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- onderdeel uitmaken van het dijkverleggingsplan waarvoor een Watervergunning is verkregen;
- onderdeel uitmaken van het Schetsontwerp groenstrook, bijlage 3 van de regels;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- mogen worden
uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
6.5.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in
artikel 6 lid 5.1 mag slechts verleend worden, indien:
- hierover een schriftelijk advies is afgegeven door het Hoogheemraadschap.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders kunnen het plan wijzigen ten einde de bestemming Waterstaat
- Waterkering deels van de verbeelding te verwijderen indien:
- voorzien wordt
in de waterkering in de eindsituatie zoals deze in het kader van de
Watervergunning door het Hoogheemraadschap vergund is;
- het Hoogheemraadschap in stemt met het deels verwijderen van de opgenomen dubbelbestemming;
- voorzien wordt in de gemeentelijke plankosten.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Bestaande afwijkende maatvoering hoofdgebouwen
Indien de op het
tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande maten van een
hoofdgebouw niet voldoen aan de bouwregels ten aanzien van de maximale
afstand tot de voorgevelrooilijn, de minimale afstand tot de
zijdelingse perceelsgrenzen, en/of de maximale goot- en bouwhoogte
en/of de maximale inhoud, dan gelden deze bestaande afwijkende maten
als maximaal danwel minimaal toelaatbaar.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden
de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te
doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of
tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die
nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
9.2 Gebruiksverbod
Onder verboden gebruik als bedoeld in
artikel 9 lid 1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:
- als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- als automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, massagesalon en smartshop;
- als stortplaats
voor puin, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, afvalstoffen, voor
zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe
hoeveelheden afvalstoffen;
- als opslagplaats
van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop
en in verband met het onderhoud van de waterloop;
- als industrie in
de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met
extramurale bassins, opslag of verwerking van afvalstoffen met
extramurale opslag of verwerking, natuurreservaten en vogelreservaten,
moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare, zoals
bedoeld in artikel 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit;
- als ligplaats voor bedrijfsboten, woonboten of een casco of caisson dat tot woonboot kan worden omgebouwd;
- als opstap- en afmeerplaats voor plezier- en passagiersvaartuigen of andere objecten te water;
- ten dienste van
activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit
milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2
van de desbetreffende bijlage;
- ten dienste van
bedrijven die worden begrepen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen-
en vergunningenbesluit zijn niet toegestaan;
- ten dienste van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is.
9.3 Toegelaten bedrijven
- Uitsluitend
functies die in de van deze regels deel uitmakende Staat
van bedrijfsactiviteiten vallen onder de in de toepasselijke
regels aangegeven milieuhindercategorieën zijn toegestaan, tenzij
elders in deze regels anders aangegeven.
- Het dagelijks
bestuur is bevoegd in afwijking van het bepaalde in a een
omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen en het gebruik van
gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
- niet in de
Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en niet meer milieuhinder
veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane
categorieën;
- al dan niet
na uitbreiding of wijziging in de Staat van bedrijfsactiviteiten valt
onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan,
mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan
functies die vallen onder de toegestane categorieën.
9.4 Ongewenste bedrijven
- Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 9 lid 1
wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing
voor bedrijfstypen zoals opgenomen in de Staat van ongewenste
bedrijven;
- Burgemeester en
wethouders kunnen het plan wijzigen ten einde bedrijven toe te voegen
of af te voeren van de Staat van ongewenste bedrijven onder voorwaarde
dat:
- alvorens omtrent de gewijzigde Staat van ongewenste bedrijven te beslissen de gemeenteraad van Hollands Kroon wordt gehoord.
9.5 Doelmatigheidsbepaling
Het dagelijks bestuur verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in
artikel 9 lid 1 wanneer
strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Luchtvaartverkeerszone
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘luchtvaartverkeerzone’ geldt de volgende aanvullende regel:
Op de gronden ter
plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone’ kunnen
woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen uitsluitend worden
gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het
Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
- Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van :
- de bij recht
in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan
10% van die maten, afmetingen en percentages zulks met uitzondering van
de in dit plan opgenomen bouwhoogte van gebouwen;
- de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen
of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast,
indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding
geven;
- de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de
bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- de
bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en
ten behoeve van antennemasten ten behoeve van mobiele
telecommunicatie en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan
40 m;
- Een besluit
tot verlening van de omgevingsvergunning op grond van sub a
kan uitsluitend worden verleend, indien er geen sprake is van een
onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
- het ruimtelijk beeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de waarden van het nabijgelegen Natura-2000 gebied.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
12.1 Algemene wijziging
Burgemeester en
wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van
geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van
bestemmingsgrenzen waarbij grenzen over maximaal 10 meter verschoven
mogen worden.
12.2 Voorwaarden voor wijziging
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- dat het
wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is, waarbij minimaal
aangetoond moet worden dat de bodemgesteldheid geschikt is voor de te
wijzigen functie;
- dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
- dat verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
- dat de wijziging voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie;
- dat de planuitwerking in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
-
Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking
naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 13 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met niet meer dan 10%.
- Het bepaalde in artikel 13 lid 1 sub a onder 1 van
dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
13.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2 sub a,
te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2 sub a,
na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een
jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten.
- Het bepaalde in
sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover
toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid
van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken
gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen
burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn
van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of
personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels
worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan RHB
Kooyhaven van de Gemeente Hollands Kroon .