direct naar inhoud van Regels
Plan: Agriport 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPagriport1-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Agriport 1 met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPagriport1-va01 van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf:

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt gewijzigd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen binnen het plangebied (baggerwerkzaamheden).
1.8 afhankelijke woonruimte:

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 agrarisch bedrijf:

een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan;

1.10 agrarisch bouwperceel:

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de verhouding 2:1 of 1:2;

1.11 agrarisch gerelateerde bulkgoederen:

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, zoals cellulose, Stesam® en dierlijke mest;

1.12 agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf:

een bedrijf waarbinnen overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven. Hieronder wordt mede verstaan het be- en verwerken van agrarisch gelieerde producten alsmede tijdelijke op- en overslag hiervan;

1.13 agrarisch medegebruik

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.14 agrowinkel:

detailhandel gericht op agrarische producten;

1.15 akkerbouw- en tuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;

1.16 assimilatiebelichting:

kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m2; 

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.18 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.19 bed & breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.20 bedrijf:

een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen;

1.21 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.23 bedrijven voor agribusiness en logistiek;
  • 1. bedrijven, die direct agrarische producten kweken, bewerken of verwerken uit de sectoren akkerbouw, bollenteelt, tuinbouw, glastuinbouw en veeteelt en bedrijven die (mede) de logistiek daarvan verzorgen; en/of
  • 2. bedrijven die een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein en de regio; en/of
  • 3. bedrijven, die logistieke stromen verbinden, regisseren en clusteren om het vrachtvervoer over de weg te beperken, door op- en overslag van producten (groothandel) op het bedrijventerrein Agriport A7.
1.24 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een richtwaarde voor het risico en/of een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.25 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep en/of een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.26 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bijbehorend bouwwerk

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

1.30 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.32 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.33 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.35 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.37 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.38 bouwwerk geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.39 bulkgoederen:

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, waaronder zand, grond, grind, stenen, graan, (afval)water;

1.40 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen;

1.41 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:

  • a. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  • b. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  • c. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  • d. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  • e. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  • f. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.
1.42 dakoverstek:

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;

1.43 datacenter:

een bedrijf gericht op het digitaal opslaan en verwerken van informatie;

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.45 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.46 dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van scheppende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.47 druiplijn:

de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPagriport1-va01_0001.png"

1.48 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.49 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.50 geluidgevoelig object:

gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.51 geluidzone-industrie:

de met de aanduiding 'geluidzone-industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege een gezoneerd industrieterrein of inrichting de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;

1.52 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.53 gezoneerd industrieterrein:

het met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichtingen' aangeduide deel van het industrieterrein, waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten;

1.54 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.55 glastuinbouwbedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.56 glastuinbouwcluster:

een aantal glastuinbouwbedrijven die ruimtelijk aaneengesloten zijn gevestigd en al dan niet gezamenlijk gebruik maken van ondersteunende voorzieningen zoals infrastructuur en installaties voor de energie- en gietwatervoorziening;

1.57 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.58 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder medebegrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.59 high impact zone:

de veiligheidszone die aangehouden wordt bij windturbines in de nabijheid van ondergrondse gasleidingen met een werkdruk van meer dan 15 Bar.

1.60 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.61 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;

1.62 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers / werknemers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen, bedrijventerrein en dagrecreatie en, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.63 huisvesting tijdelijke werknemers:

bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.64 installaties ten behoeve van energievoorziening:

alle installaties voor de energievoorziening (zoals elektra en warmwater) en bemesting (o.a. CO2) hoofdzakelijk ten behoeve van de teelt in kassen, en voor de bijbehorende bedrijfsruimten, inclusief de bijbehorende behuizing en (distributie) infrastructuur;

1.65 installaties ten behoeve van gietwaterproductie:

installaties voor de (giet)water voorziening, (her)gebruik en verwerking/afvoer van reststromen alsmede installaties voor de verwerking van (afval)waterstromen, inclusief de bijbehorende behuizing en (distributie) infrastructuur;

1.66 intensieve veehouderij:

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

1.67 internetdetailhandel

detailhandel in goederen, die via internet worden verkocht zonder dat daarbij afhaalmogelijkheden of een toonbankfunctie wordt geboden;

1.68 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.69 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.70 kennisintensieve-innovatieve bedrijven ten behoeve van glastuinbouw:

een bedrijf gericht op dienstverlening of onderzoek en ontwikkeling van kennisintensieve/innovatieve producten en technieken, met proefopstellingen en demonstratieruimten ten behoeve van de land- en/of glastuinbouw;

1.71 koel- en sorteerbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het opslaan en sorteren van agrarische producten, al dan niet met mechanische koeling, met functiegebonden verhuur en verkoop;

1.72 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.73 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.74 ligplaats voor woonschepen:

de ruimte, die door een woonschip (respectievelijk recreatiewoonschip of een schip) wordt ingenomen;

1.75 longeercirkel:

ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;

1.76 manege:

een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht bedrijven van de paardensport;

1.77 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.78 mestopslagplaats:

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.79 mobiel kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze tijdelijk te plaatsen op een kampeerterrein;

1.80 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.81 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.82 ondergeschikte detailhandel

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.83 ondergeschikte horeca

horeca-activiteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-horecabedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.84 ondersteunend glas:

kassen deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;

1.85 ondersteunende voorzieningen:

bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn voor de functies op de bedrijventerreinen en de glastuinbouwlocatie daaronder begrepen, waaronder begrepen voorzieningen voor bijvoorbeeld eet- en wasgelegenheid voor werknemers van het bedrijventerrein, wasstraten, tankautoreining/reparatie, een restaurant, een bank, een centraal bewaakt parkeerterrein en hiermee gelijk te stellen functies;

1.86 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.87 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.88 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij;

1.89 paardenhouderij:

een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij;

1.90 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    - de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    - de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  • 3. indien op het water wordt gebouwd:
    - het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.91 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.92 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.93 risicovolle inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.94 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.95 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkgoederen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.96 Stesam:

organisch restproduct afkomstig van de celluloseproductie dat stuiven van percelen/zandvlaktes tegengaat;

1.97 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en abri's;

1.98 trainingsmolen:

ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast;

1.99 trekkershut:

een houten gebouw, dat naar de aard en inrichting bestemd is voor recreatief verblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.100 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.101 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.102 veehouderijbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren;

1.103 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.104 voorgevellijn:

de gevel van een woning of hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan, langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluiteind aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.105 wonen:

bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;

1.106 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.107 woonschip:

een in het water drijvend object, dat dient als woning;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, hijskranen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend;

2.6 high impact zone:

de masthoogte vermeerderd met eenderde van de lengte van het rotorblad van de windturbine

2.7 hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Bij de toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte en oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden, met dien verstande dat voor ventilatiekanalen, hijskranen en schoorstenen geen beperking geldt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch bedrijf en daarbij behorende bedrijfswoning;
  • b. teeltondersteunend glas;
  • c. bestaande intensieve veehouderij als nevenactiviteit met dien verstande dat de bestaande staloppervlakte voor de intensieve neventak is toegestaan;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. ten hoogste 1 paardenbak per agrarisch bouwperceel;
  • g. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
  • h. aan de functie als bedoeld onder a en c gebonden ondergeschikte horeca;
  • i. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen;
  • l. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. erfontsluitingspaden;
  • o. bruggen;
  • p. waterlopen en waterbergingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • q. detailhandel ten behoeve van lokaal vervaardigde agrarische producten;
  • r. extensieve dagrecreatie;
  • s. medegebruik ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. hobbymatige bed & breakfast voor maximaal 4 personen;
    • 2. paardenhouderij, tot een oppervlakte van ten hoogste 300 m², exclusief de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel,

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - windmolens in lijnopstelling' zijn de in lid 3.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor windmolens in een lijnopstelling.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het agrarisch bouwperceel:;
  • b. de gebouwen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
  • c. kassen dienen op ten minste 10 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • d. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer mag bedragen dan 2.000 m2;
  • e. in het bouwvlak, als bedoeld onder a. mag de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan 30 m;
  • f. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 8 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • h. bedrijfsgebouwen dienen voorzien te worden van een kap met een minimale dakhelling van 18º;
  • i. de bouwhoogte van kassen mag ten hoogste 10 m bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde bedrijfswoning gelden de volgende bouwregels:

  • a. per agrarisch bouwperceel mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. in geval van herbouw van een woning, dient de woning op dezelfde plaats te worden teruggebouwd;
  • c. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder c1 toegelaten maximale oppervlakte van de bedrijfswoning, vermeerderd met de in lid 3.2.3 sub c toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 18º en niet meer dan 60º bedragen;
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bij bedrijfswoningen bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag één uitbouw vóór de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
    • 2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning bedragen;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt aangebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale oppervlakte van de bedrijfswoning, vermeerderd met:
    • 1. 70 m² bij rijenwoningen, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
    • 2. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
    • 3. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
    • 4. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
    • 5. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
    • 6. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 t/m 5 is toegestaan;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • e. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • g. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • h. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen te worden opgericht binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij:
    • 1. de hoogte van antenne-inrichtingen ten hoogste 23 m mag bedragen;
    • 2. de hoogte van vlaggenmasten ten hoogste 7 m mag bedragen;
    • 3. het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1;
    • 4. de bouwhoogte van zwembaden ten hoogste 3 m mag bedragen;
    • 5. de hoogte van erfafscheidingen, binnen het agrarisch bouwperceel, voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m mag bedragen;
    • 6. de hoogte van erfafscheiding, binnen het agrarisch bouwperceel, achter de voorgevellijn ten hoogste 2 m mag bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het agrarisch bouwperceel, ten hoogste 5 m mag bedragen;
  • b. buiten het agrarisch bouwperceel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde sleufsilo's of erfafscheiding worden opgericht waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - windmolens in lijnopstelling' mogen windmolens in lijnopstelling worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de ashoogte niet meer mag bedragen dan 120 m.;
    • 2. het aantal rotorbladen niet meer mag bedragen dan 3;
    • 3. de diameter van de rotor niet meer mag bedragen dan 126 m;
    • 4. bij (vervangende) nieuwbouw dienen windmolens in één systeem te worden geplaatst, waarbij de wieken dezelfde kant opdraaien;
    • 5. bij (vervangende) nieuwbouw dienen windmolens in één systeem dezelfde uiterlijke verschijningsvorm te hebben.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:

  • a. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen als bedoeld in lid 3.2;
  • b. de plaats van de gebouwen binnen het bouwvlak;
  • c. de landschappelijke inpassing van gebouwen en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van een vergroting van het bouwvlak tot 2 ha onder de voorwaarde dat:
    • 1. dat de uitbreiding noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
    • 2. de uitbreiding niet stuit op bezwaren van milieuhygiënisch aard;
    • 3. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    • 4. de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen landschappelijk wordt ingepast;
  • b. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het afwijken van de maximale verhouding tussen breedte en diepte van het agrarisch bouwperceel van 1 : 2 (of omgekeerd) onder de voorwaarde dat:
    • 1. de voorgeschreven verhouding van 1 : 2 (of omgekeerd) leidt tot een onevenredig grote milieuhinder voor de direct omwonenden;
    • 2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    • 3. de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen landschappelijk wordt ingepast;
  • c. lid 3.2.1 onder d ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte van teeltondersteunende kassen tot 4.000 m2 of tot een maximum van 200 m2 per hectare voor bedrijven die groter zijn dan 20 ha onder de voorwaarde dat:
    • 1. de uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    • 3. de uitbreiding van de teeltondersteunende kassen landschappelijk wordt ingepast;
  • d. afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder f en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    • 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    • 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
  • e. lid 3.2.4 onder a ten behoeve van een bouwhoogte van torensilo's binnen het agrarisch bouwperceel tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de bebouwing op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
    • 2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
  • f. lid 3.2.4 onder b ten behoeve van de bouw van mestopslagplaatsen, voor zover als bouwwerk aangemerkt, buiten het agrarisch bouwperceel, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 3.000 m3;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m exclusief afdekking;
    • 3. situering op het agrarisch bouwperceel om milieutechnische of bedrijfsvoeringstechnische redenen niet mogelijk is;
    • 4. de gronden niet binnen een afstand van 100 m van woningen en bedrijfswoningen, verblijfsrecreatieterreinen groter dan 2,5 ha en de bestemmingen "natuur" en "bos" groter dan 5 ha liggen;
    • 5. voor zover noodzakelijk ecologisch onderzoek wordt verricht;
  • g. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van de oprichting van één schuilhut of melkstal per bedrijf buiten het agrarisch bouwperceel, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m en er gebouwd wordt in één bouwlaag met kap;
    • 3. het gebouw op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • h. lid 3.2.4 onder a ten behoeve van de hoogtemaat van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van zendmasten, tot een hoogte van maximaal 60 m;
  • i. lid 3.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakhelling, mits dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering en landschappelijk aanvaardbaar is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik in overeenstemming met de woonfunctie wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
    • 1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
    • 2. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
  • b. Per agrarisch bouwperceel mag ten hoogte één agrarisch bedrijf worden gevestigd.
  • c. Binnen de bestemming is geen huisvesting van tijdelijke werknemers toegestaan.
  • d. Wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
  • e. De in lid 3.1 onder c bedoelde bestaande intensieve veehouderij als nevenactiviteit mag worden uitgebreid met maximaal 10% van de bestaande oppervlakte.
  • f. Binnen deze bestemming is het verboden terreinen te ontgronden.
  • g. Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:
    • 1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    • 2. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
    • 8. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    • 9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
    • 10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
    • 11. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
  • h. Per agrarisch bouwperceel mag ten hoogste één paardenbak worden aangelegd, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak binnen het agrarisch bouwperceel wordt gesitueerd;
    • 2. de paardenbak achter de voorgevel van de (bedrijfs)woning wordt gesitueerd;
    • 3. de paardenbak uitsluitend is toegelaten indien de omvang van het perceel ten minste 0,5 ha bedraagt;
    • 4. de omvang van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 20 m bij 40 m;
    • 5. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer mag bedragen dan 1,50 m;
    • 6. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
    • 7. verlichting is toegestaan tot een maximale hoogte van 5 m;
    • 8. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
    • 9. voldaan wordt aan de Wet geurhinder veehouderijen.
  • i. in afwijking van het bepaalde onder d mag een bestaand bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat:
    • 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    • 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
    • 3. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Ondergeschikte nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bijgebouwen, naast de agrarische bedrijfsfunctie, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 1 tot en met 9 en 12 zoals opgenomen in de tabel vernieuwend ondernemen niet meer mag bedragen dan 500 m2 per agrarisch bouwperceel;
  • b. de gezamenlijk oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 12 tot en met 20 niet meer mag bedragen dan 100 m2 per agrarisch bouwperceel;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de onder a en b bedoelde activiteiten mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • d. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie;
  • e. de functiewijziging geen beperkingen veroorzaakt voor de omliggende (agrarische) bedrijven en het woon- en leefgenot van omliggende woningen;
  • f. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • g. het parkeren op eigen terrein binnen het agrarisch bouwperceel plaatsvindt;
  • h. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • i. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • j. de waterhuishoudkundige belangen niet worden geschaad;
  • k. ondergeschikte detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan.
3.6.2 Permanente huisvesting van tijdelijke werknemers

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder c ten behoeve van de permanente huisvesting van tijdelijke werknemers onder de voorwaarde dat:

  • a. de huisvesting plaatsvindt in bestaande dan wel nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen binnen het agrarisch bouwperceel;
  • b. maximaal 40 personen gehuisvest mogen worden per agrarisch bedrijf;
  • c. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
  • d. toereikend toezicht en beheer is gewaarborgd ;
  • e. de permanente huisvesting van tijdelijke werknemers niet gecombineerd mag worden met tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • f. positief advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord;
  • g. de huisvesting geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven;
  • h. het perceel in de provinciale verordening structuurvisie is opgenomen in bestaand bebouwd gebied, dan wel Gedeputeerde Staten geen aanwijzing zullen geven voor het bouwen buiten bestaand bebouwd gebied.
3.6.3 Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder h onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod
  • a. Het is verboden buiten het agrarisch bouwperceel de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:
  • b. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • c. het vellen of rooien van houtopstanden met een minimale breedte van 10 m;
  • d. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
  • e. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden;
  • f. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het plan niet bebost of ingeplant waren.
3.7.2 Uitzondering verbod

Het lid 3.7.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.

3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden.

3.7.4 Advies

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.7.3 voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid 3.7.1 onder c advies in bij de waterbeheerder.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Mestopslagplaatsen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van mestopslagplaatsen tot een inhoud van ten hoogste 5.000 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m exclusief afdekking, met dien verstande dat:

  • a. de gronden niet binnen een afstand van 100 m van woningen en bedrijfswoningen, verblijfsrecreatieterreinen groter dan 2,5 ha en de bestemmingen “natuur” en “bos” groter dan 5 ha liggen;
  • b. de breedte van de ter plaatse aanwezige wegverharding ten minste 4 m bedraagt ten behoeve van verantwoord transport;
  • c. de wijziging plaatsvindt ten behoeve van een mestopslag voor 2 of meer (agrarische) bedrijven;
  • d. de bedrijfseconomische, landschappelijke, natuurlijke en/of milieukundige situatie in de afweging moet worden betrokken, waarbij voor zover nodig onderzoek wordt verricht naar bijvoorbeeld natuur-, archeologische of cultuurhistorische waarden;
3.8.2 Uitbreiden agrarisch bouwperceel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte van ten hoogste 3 ha, met dien verstande dat:

  • a. is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  • b. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
  • c. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven;
  • d. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • e. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
  • f. vooraf een ontheffing is verkregen van Gedeputeerde Staten.
3.8.3 Bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de gronden gelegen binnen het agrarisch bouwperceel te wijzigen, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak wordt teruggebracht tot de gewenste / noodzakelijke bedrijfsomvang, met dien verstande dat:

  • a. de functiewijziging geen beperkingen veroorzaakt voor de omliggende (agrarische) bedrijven en het woon- en leefgenot van omliggende woningen;
  • b. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • c. de nieuwe functie mag alleen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing van het (voormalig) agrarische bouwperceel, met uitzondering van kassen;
  • d. er tussen de gemeente en de aanvrager een planschade overeenkomst wordt gesloten;
  • e. indien bestaande bebouwing wordt afgebroken, mag nieuwbouw plaatsvinden, waarbij de oppervlakte van de nieuwbouw maximaal 50% mag zijn;
  • f. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
  • g. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient op eigen terrein binnen het agrarisch bouwperceel plaats te vinden;
  • h. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
  • i. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  • j. de waterhuishoudkundige belangen niet worden geschaad;
  • k. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of geteelde producten is toegestaan;
  • l. per agrarisch bouwperceel maximaal drie verschillende functies zijn toegestaan, waarbij de woonfunctie niet wordt meegerekend;
  • m. er vanuit het het oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de wijziging;
  • n. voor de functie zoals bedoeld onder 24, het bedrijfsperceel niet binnen de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' is gelegen;
  • o. de veiligheidssituatie acceptabel wordt bevonden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de toegankelijkheid voor de brandweer;
  • p. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m o gelden kan de bestemming Agrarisch worden gewijzigd in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:
    • 1. alleen de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mag worden gebruikt. In het geval er sprake is van karakteristieke bebouwing dan mag de volledige karakteristieke bebouwing voor wonen worden gebruikt;
    • 2. er kan worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en de relevante Amvb's.
3.8.4 Vestiging agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven en volwaardige plantaardige niet-grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. het bedrijf aan ten minste 1 volwaardige arbeidskracht werk moet bieden;
  • b. de bedrijfswoning niet eerder wordt gebouwd dan de bedrijfsgebouwen;
  • c. overleg is gevoerd met de nutsbedrijven met het oog op de in acht te nemen afstand tot windturbines in verband met windvang.

Artikel 4 Agrarisch - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een agrarisch bedrijf en daarbij behorende bedrijfswoning;
  • b. alsmede voor nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. detailhandel ten behoeve van lokaal vervaardigde producten
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen;
  • b. woningen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. aanbouwen en bijgebouwen bij woningen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. overkappingen.
4.2.2 Gebouwen
  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf
    worden gebouwd, met een maximale oppervlakte van 2.000 m² ten behoeve van kassen en 2.000 m² ten behoeve van intensieve veehouderij;
  • c. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bouwvlak zijn, met een maximale inhoud van 600 m³;
  • d. de goot- en of bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan:
  Goothoogte   Bouwhoogte  
Bedrijfsgebouwen   7,5 meter   15 meter  
Bedrijfswoningen   5,5 meter   10 meter  
Kassen   5,5 meter   7,5 meter  
Aanbouwen en bijgebouwen   3 meter   6 meter  
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:

  • a. voor bouwwerken die binnen een bouwvlak worden gebouwd geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 15 meter mag bedragen, met uitzondering van antenneinrichtingen, waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 23 meter en vlaggenmasten (maximaal 1 per perceel) waarvoor een maximale bouwhoogte van 6 meter geldt;
  • b. voor bouwwerken buiten het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) werkzaamheden te verrichten welke ten doel hebben gebouwen als bedoeld in lid 4.2 te slopen.

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven en/of een glastuinbouwcluster met de ten behoeve van deze bedrijven noodzakelijke installaties ten behoeve van de gietwaterproductie en ten behoeve van de energievoorziening voor zover opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 2 Agrarisch - Glastuinbouw voor zover ze vallen binnen de categorieën 1 t/m 4.1 en niet kunnen worden aangemerkt als risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. nutsbedrijven met de ten behoeve van deze nutsbedrijven noodzakelijke installaties, hoofdzakelijk en noodzakelijk voor glastuinbouwbedrijven voor zover opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 2 Agrarisch - Glastuinbouw voor zover ze vallen binnen de categorieën 1 t/m 4.1 en niet kunnen worden aangemerkt als risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. vis- en/of algenkwekerijen;
  • d. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • e. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatorstation' zijn de bedoelde gronden tevens bestemd voor een transformatorstation met SBI-code 35 C1 tot en met 35 C4 met bijbehorende bebouwing, voorzieningen en installaties waartoe gerekend noodstroom aggregaten voor zover deze vallen binnen milieucategorie 1 tot en met 4.2.
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. bedrijfsgebouwen;
  • j. kassen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. overkappingen;
  • m. warmteopslagtanks;
  • n. productieopslag en -conditionering;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. waterbassins;
  • q. waterlopen;
  • r. ontsluitingspaden
  • s. aan de functie als bedoeld onder a gebonden ondergeschikte horeca;

en tevens voor:

  • t. een verkeersontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - indicatief ontsluitingsweg', met dien verstande dat een verkeersontsluiting binnen een strook van maximaal 10 m van de breedte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - indicatief ontsluitingsweg' dient te worden gesitueerd of de bestaand situatie indien deze meer bedraagt;
  • u. waterlopen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw - indicatief waterloop', met dien verstande dat een waterloop op maximaal 40 m van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - indicatief waterloop' dient te worden gesitueerd of de bestaande situatie indien deze meer bedraagt;
  • v. grondwallen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondwal', met dien verstande dat een grondwal een maximale hoogte van 2,5 m boven de weg mag hebben;

met dien verstande dat:

  • w. de bruto-oppervlakte per glastuinbouwbedrijf en per glastuinbouwcluster minimaal 20 hectare dient te bedragen;
  • x. ieder bedrijf op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte dient te voorzien, waarbij rekening dient te worden gehouden met de kenmerken van het bedrijf, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers en bezoekers en de bereikbaarheid van het bedrijf;
  • y. onder de in lid 5.1 onder d bedoelde openbare nutsvoorzieningen WKK-systemen niet zijn inbegrepen.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - te saneren windturine 1' zijn de in artikel 5.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor één windturbine.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. de voorgevel van bedrijfsgebouwen dient, mits gelegen aan een openbare ontsluitingsweg, gericht te zijn op de openbare ontsluitingsweg;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - koel- en energie-installatie' mogen geen koelhuizen en installaties ten behoeve van energievoorzieningen worden gebouwd;
  • c. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de as van de openbare ontsluitingsweg gelegen aan het Wagenpad, de Oostlanderweg en Medemblikkersluisweg dient ten minste 30 m te bedragen;
  • d. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen ten minste 30 m dient te bedragen;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder e1 van dit lid de afstand van installaties die vallen binnen de categorie 3.2 van de bij deze regels behorende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 2 Agrarisch - Glastuinbouw tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen tenminste 50 m dient te bedragen;
  • e. de afstand van kassen tot de as van de openbare ontsluitingsweg dient ten minste 60 m te bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder lid e dient de afstand van kassen tot de as van het de Oostlanderweg ten minste 30 m te bedragen;
  • g. de afstand van kassen tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen dient ten minste 30 m te bedragen met dien verstande dat de afstand van installaties die vallen binnen de categorie 3.2 van de bij deze regels behorende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 2 Agrarisch - Glastuinbouw tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen tenminste 50 m dient te bedragen;
  • h. de bouwhoogte van kassen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • i. de nokrichting van de kassen dient haaks te worden gesitueerd ten opzichte van de aanliggende openbare ontsluitingweg de Tussenweg, het Wagenpad of de Oostlanderweg;
  • j. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • k. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • l. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van warmteopslagtanks mag niet meer bedragen dan 15 m;
    • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • m. bij het bouwen van kassen dient te worden voldaan aan de bepalingen ten aanzien van de afscherming van assimilatiebelichting, zoals opgenomen in bijlage 5 Afscherming van assimillatiebelichting op Agriport bij deze regels.
5.2.2 Transformatorstation

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatorstation' gelden de volgende bouwregels:

  • a. het bebouwingspercentage van de binnen de aanduiding gelegen gronden mag niet meer dan 80% bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in afwijking van lid 5.2.1 onder l, sub 3 niet meer bedragen dan 15 m.
5.2.3 Windturbine

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -'te saneren windturbine 1' mag één bestaande windturbine worden vervangen door één nieuwe windturbine mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte;
  • b. het aantal rotorbladen gelijk blijft;
  • c. de rotordiameter niet meer bedraagt dan de bestaande rotordiameter.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats van gebouwen en andere bouwwerken onder de voorwaarde dat:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder j ten behoeve van een ander nokrichting onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bedrijven en het ruimtelijk beeld.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken zodanig dat voor wat betreft de afscherming van assimilatiebelichting niet wordt voldaan aan hetgeen is opgenomen in bijlage 5 Afscherming van assimillatiebelichting op Agriport bij deze regels;
  • b. het gebruik van de gronden zodanig dat de waterbassins aan zichtkant(en) van de openbare weg niet zijn voorzien van een met een groen begroeide grondwal;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Transformatorstation

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het realiseren van gebouwen ten behoeve van een transformatorstation met SBI-code 35 C1 tot en met 35 C4 met bijbehorende bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voorzieningen en installaties waartoe gerekend noodstroomaggregaten tot milieucategorie 4.2, alsmede een ontsluitingsweg ten behoeve van deze voorziening, binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - transformatorstation' onder de voorwaarde dat:

  • a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 4 ha;
  • b. maximaal 80% van het gebied ter plaatse van de aanduiding bebouwd mag worden;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 15 m;
  • e. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.6.2 Permanente huisvesting van tijdelijke werknemers

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 onder c ten behoeve van de permanente huisvesting van tijdelijke werknemers, onder de voorwaarde dat:

  • a. de huisvesting plaatsvindt in bestaande dan wel nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen;
  • b. maximaal 40 personen gehuisvest mogen worden per (voormalige) agrarisch bouwperceel of per 20 ha glastuinbouw;
  • c. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
  • d. toereikend toezicht en beheer is gewaarborgd ;
  • e. de permanente huisvesting van tijdelijke werknemers niet gecombineerd mag worden met tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • f. positief advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord;
  • g. de huisvesting geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven;
5.6.3 Afwijkende bedrijfsomvang

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 in lid w voor een kleinere bedrijfsomvang dan 20 hectare voor glastuinbouwbedrijven in het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - afwijkende bedrijfsomvang toegestaan".

5.6.4 Noodzakelijke installaties

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor ondersteunende voorzieningen (verpakkingshal, planten of glaswol) ten behoeve van de bedrijven als bedoeld in lid 5.1 onder a en b, onder de voorwaarde dat deze voorzieningen qua milieubelasting vergelijkbaar zijn met de installaties zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 2 Agrarisch - Glastuinbouw.

5.6.5 Beperking bevoegdheid afwijken omgevingsvergunning

De toepassing van de bevoegdheid om te kunnen afwijken bij een omgevingsvergunning in lid 5.6.4 is beperkt tot gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk worden aangetast; in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, archeologische, waterhuishoudkundige en milieuhygiënische belangen in acht genomen.
 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de onder artikel 5.1 bedoelde gronden te wijzigen ten behoeve van het oprichten van een biomassacentrale, met dien verstande dat:

  • a. de biomassacentrale geen beperkingen vormt voor omliggende percelen;
  • b. er sprake moet zijn van een verkeersveilige situatie;
  • c. er sprake moet zijn van een veilige situatie;
  • d. de biomassacentrale landschappelijk moet worden ingepast.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven voor agribusiness en logistiek in categorie 1 tot en met 5.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten voorzover opgenomen in bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1 bij deze regels;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek' , op het perceel ter plaatse bekend als Medemblikkersluisweg 6, zijn uitsluitend toegestaan: een bedrijfswoning en bedrijfsactiviteiten met bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 1 Agrarisch bij deze regels en bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de vervaardiging van machines en apparaten met SBI-code 251.1, 255.B, 255.B1 en 331.1, (milieucategorie 3.2). en 255.A (milieucategorie 4.1);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatorstation' zijn de bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor een transformatorstation met SBI-code 35.C1 tot en met 35.C4 met bijbehorende bebouwing, voorzieningen en installaties waartoe gerekend noodstroom aggregaten voor zover deze vallen binnen milieucategorie 1 tot en met 4.2.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- gascompressorstation' zijn de bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor een gasmeng-, reduceer- en compressorstation met SBI-codes 35.D1, 35.D3 tot en met 35.D5 met bijbehorende bebouwing, voorzieningen en installaties voor zover deze vallen binnen milieucategorie 1 tot en met 4.2.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangststation' zijn de bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor een gasontvangststation en gasexpansie voorzieningen met SBI-code 35 D3 tot en met 35D5 met bijbehorende bebouwing, voorzieningen en installatie zover deze vallen binnen milieucategorie 1 tot en met 3.2.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie' zijn de bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie en een rioolgemaal met bijbehorende bebouwing en voorzieningen met een maximumcapaciteit van kleiner dan 50.000 inwoner equivalenten met SBI-code 3700 A1 en 3700 B milieucategorie 4.1.
  • g. agrarisch bedrijf;
  • h. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, groen, water, wegen, parkeren en ondergeschikte nutsvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;

met in achtneming van het volgende:

  • j. detailhandel niet is toegestaan;
  • k. risicovolle inrichtingen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatste van de aanduiding "risicovolle inrichting';
  • l. geluidzoneringsplichtige inrichtingen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichtingen';
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan het in de aanduiding opgenomen percentage van de oppervlakte van het bouwvlak; indien geen percentage is opgenomen, mag het volledige bouwvlak worden bebouwd;
  • c. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m;
  • d. gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m.
6.2.2 Bedrijfswoningen

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduidingen zoals geregeld in lid 6.1 lid c, d, e, en f geen bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 175 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 1 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in lid 6.2.3 sub c toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 18º en niet meer dan 60º bedragen;
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
    • 2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsplan toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
    • 1. 70 m² bij rijenwoningen, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
    • 2. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
    • 3. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
    • 4. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
    • 5. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
    • 6. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 t/m 5 is toegestaan;
  • d. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • h. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • i. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • e. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • f. het aantal vlaggenmasten per perceel mag niet meer bedragen dan 2.
6.2.5 Gascompressorstation

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gascompressorstation' gelden de volgende bouwregels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in afwijking van lid 6.2.4 onder d, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 16 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding mag in afwijking van lid 6.2.4 onder b ten hoogste 3 m bedragen.
6.2.6 Gasontvangststation

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangststation' geldende volgende bouwregels:

  • a. het bebouwingspercentage van de binnen de aanduiding gelegen gronden mag niet meer dan 80% mag bedragen.
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding mag in afwijking van lid 6.2.4 onder b ten hoogste 3 m bedragen.
6.2.7 Waterzuiveringsinstallatie

Ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf - waterzuiveringsinstallatie' geldt dat het bebouwingspercentage van de binnen de aanduiding gelegen gronden niet meer dan 80% mag bedragen.

6.2.8 Transformatorstation

Ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf - transformatorstation' gelden de volgende bouwregels:

  • a. het bebouwingspercentage van de binnen de aanduiding gelegen gronden mag niet meer dan 80% bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in afwijking van lid 6.2.4 onder d niet meer bedragen dan 15 m.
6.2.9 Machinefabriek

Ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek' gelden de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag in afwijking van lid 6.2.1 onder f niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in afwijking van lid 6.2.4 onder d niet meer bedragen dan 15 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:

  • a. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen als bedoeld in lid 6.2;
  • b. de plaats van de gebouwen binnen het bouwvlak;
  • c. de landschappelijke inpassing van gebouwen en bouwwerken.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.6 onder a tot een maximum van 90%, uitsluitend voorzover dit in verband met een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. lid 6.2.8 onder a tot een maximum van 90%, uitsluitend voorzover dit in verband met een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is.
6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is niet toegestaan de onbebouwde gronden tussen gevelrooilijnen en erfgrenzen binnen het bestemmingsvlak te gebruiken voor buitenopslag.
  • b. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie' bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van een baggerdepot onder de voorwaarden dat voldaan dient te worden aan de bouwregels in lid 6.2.7.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Agrarisch

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Agrarisch als bedoeld in artikel 3 of de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw als bedoeld in artikel 5, indien en voor zover de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en niet aannemelijk is dat binnen de bestemming de bedrijfsactiviteiten zullen worden voortgezet.

6.7.2 Machinefabriek

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor de gronden aangeduid met specifieke vorm van bedrijf machinefabriek, de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen als bedoeld in artikel 12, indien en voor zover de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en niet aannemelijk is dat binnen de bestemming de bedrijfsactiviteiten zullen worden voortgezet met dien verstande dat:

  • a. de belangen van de in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen niet worden geschaad;
  • b. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • c. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid.

Artikel 7 Bedrijf - Windturbinepark

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': tevens voor grondgebonden agrarische activiteiten en het behoud van landschappelijke en waterstaatkundige belangen van de gronden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch gebied': tevens voor grondgebonden agrarische activiteiten;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen: schakelkasten en transformatoren, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. op gronden voorzien van de specifieke bouwaanduiding-14: geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat bij het afronden van de bouwperiode alle bestaande turbines die zijn voorzien van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-3' zijn verwijderd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
    • 1. windturbines;
    • 2. schakelkasten en transformatoren;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde sleufsilo's worden opgericht;
  • d. het aantal windturbines bedraagt 4:
  • e. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 178,5 m;
  • f. de ashoogte van een winturbine bedraagt ter plaatse van gronden met de specifieke specifieke bouwaanduiding-2 ten minste 100 m en ten hoogste 120 m;
  • g. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 117 m;
  • h. indien binnen een bouwvlak twee of meer windturbines worden gebouwd, is de onderlinge afstand tussen twee windturbines gelijk met een marge van 5%;
  • i. indien binnen een bouwvlak twee of meer windturbines worden gebouwd, worden de windturbines in één lijn gebouwd;
  • j. op gronden met de specifieke bouwaanduiding-2 is de verschijningsvorm van de windturbines gelijk;
  • k. het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 1 per windturbine;
  • l. de oppervlakte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 25 m²;
  • m. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 3 m;
  • n. de goothoogte voor een gebouw voor opslag en onderhoudswerkzaamheden bedraagt ten hoogste 5 m;
  • o. de bouwhoogte voor een gebouw voor opslag en onderhoudswerkzaamheden bedraagt ten hoogste 8 m;
  • p. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • q. de bouwhoogte van een terreinafscheiding bedraagt niet meer dan 3 m.
7.3 Nadere eisen

Onze minister is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van windturbines en de situering van overige bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld binnen een lijnopstelling van windturbines;
  • b. het kunnen voldoen aan risicoafstanden vanwege het aspect externe veiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Bouwen van turbines met een lagere ashoogte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder f voor het toestaan van windturbines met een lagere ashoogte, met in achtneming van het volgende:

  • a. de ashoogte bedraagt na afwijking ten minste 90 m;
  • b. de minimale wiekafstand bedraagt na afwijking ten minste 28 m;
  • c. ook na afwijking kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 7.2 onder h;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan.
7.4.2 Bouwen van turbines met een afwijkende onderlinge afstand

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder h voor het toestaan van windturbines met een afwijkende onderlinge afstand, met in achtneming van het volgende:

  • a. de onderlinge afstand tussen twee windturbines bedraagt na afwijking ten hoogste 15%;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan.
7.4.3 Verspringen van lijnopstellingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder i voor het toestaan dat windturbines niet in één lijn worden gebouwd, met in achtneming van het volgende:

  • a. de afwijking bedraagt ten hoogste 30 m;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van deze gronden geldt:

  • a. dat het in gebruik nemen en houden van een windturbine na de termijn genoemd in artikel 7.2 onder a, b en c, zonder dat de in dat lid genoemde windturbines met de aanduiding te saneren lijnopstelling windturbines-3 (zie daarvoor inpassingsplan Windpark Wieringermeer') zijn verwijderd, niet is toegestaan.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6.1 Aanlegverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op gronden met de aanduiding 'agrarisch', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • b. het vellen of rooien van houtopstanden met een minimale breedte van 10 m;
  • c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
  • d. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden;
  • e. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet bebost of ingeplant waren.
7.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 7.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.

7.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden.

7.6.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.6.1 voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid 7.6.1 onder c en d advies in bij de waterbeheerder over de voorwaarden als bedoeld in lid 7.6.3.

Artikel 8 Bedrijventerrein

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven voor agribusiness en logistiek in categorie 1 tot en met 5.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten voorzover opgenomen in bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1 bij deze regels;
  • b. ter plaatse van de functieaanduidingen:
    • 1. 'bedrijf tot en met 2', een bedrijf tot maximaal milieucategorie 2;
    • 2. 'bedrijf tot en met 3.1', een bedrijf tot maximaal milieucategorie 3.1
    • 3. 'bedrijf tot en met 3.2', een bedrijf tot maximaal milieucategorie 3.2;
    • 4. 'bedrijf tot en met 4.1', een bedrijf tot maximaal milieucategorie 4.1
    • 5. 'bedrijf tot en met 4.2', een bedrijf tot maximaal milieucategorie 4.2;
    • 6. 'bedrijf tot en met 5.1', een bedrijf tot maximaal milieucategorie 5.1;
  • c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, groen, water, infrastructuur, parkeren en nutsvoorzieningen;
  • d. bedrijfsgebonden kantoren, ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie, waarbij per bedrijfsperceel het aantal m2 bedrijfvloeroppervlakte voor kantoren niet meer mag bedragen dan 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 2.500 m2 per bedrijf; met in achtneming van het volgende:
  • e. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • f. geluidzoneringsplichtige inrichtingen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichtingen';
  • g. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
8.1.2 Biomassacentrale

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - biomassacentrale' zijn de in lid 8.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor één of meer biomassavergistingsinstallaties met een gezamenlijk maximale ontwerpcapaciteit tot 500 ton per dag.

8.1.3 Datacenters

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - datacenter' zijn de in lid 8.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor datacenters.

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. de kavelgrootte mag niet minder bedragen dan 3.000 m2;
  • b. de afstand tussen de naar de weg toegekeerde gevel, zijnde de voorgevelrooilijn van een hoofdgebouw en de perceelsgrens dient voor bedrijven, die de hoofdtoegang richting rijksweg A7 of de hoofdontsluitingsweg hebben, 10 m te zijn. Voor de overige bedrijven is deze afstand minimaal 5 m;
  • c. de afstand tussen de gebouwen en de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • d. het bouwperceel mag niet voor meer dan 70% bebouwd worden;
  • e. de bouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • f. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • g. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 15 m, met uitzondering van hijsinrichting, waarvoor een maximale hoogte van 20 m geldt;
  • h. de hoogte van erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - datacenter' de hoogte van erfafscheiding niet meer bedragen dan 4 m uitsluitend ten behoeve datacentres;
  • j. de maximale hoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • k. de afstand van gebouwen met activiteiten die vallen binnen de categorie 3.2 van de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1 dient tenminste 50 m te bedragen tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen en de afstand van gebouwen met activiteiten die vallen binnen de categorie 4.1 van de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1 dient tenminste 100 m te bedragen tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen en de afstand van gebouwen met activiteiten die vallen binnen de categorie 4.2 van de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1 dient tenminste 200 m te bedragen tot de bouwgrens binnen de bestemming Wonen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Maatvoeringsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder f en g ter plaatse van de aanduiding 'maatvoeringsvlak' ten behoeve van een hoogte van maximaal 35 m, onder de voorwaarde dat tegen de bouwhoogte uit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan en mits dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk wordt geacht.

8.3.2 Maximale hoogte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder h ten behoeve van een hoogte van maximaal 4 m, onder de voorwaarde dat tegen de hoogte uit landschappelijk oogpunt geen bezwaren bestaan.

8.3.3 Kavelgrootte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a ten behoeve van een kavelgrootte minder dan 3000 m2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - ondersteunende voorzieningen'.

8.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Ieder bedrijf dient op eigen erf in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij rekening dient te worden gehouden met de kenmerken van het bedrijf, de mobiliteitkenmerken van de gebruikers en bezoekers en de bereikbaarheid van het bedrijf.
  • b. Detailhandel, uitgezonderd internetdetailhandel, ondergeschikte detailhandel van op het bedrijventerreinen of door landbouwbedrijven geproduceerde producten en detailhandel voor zeer volumineuze agribusiness en logistieke goederen (zoals voor landbouwwerktuigen, e.d.), is niet toegestaan.
  • c. Het is niet toegestaan de onbebouwde gronden aan de randen van het bestemmingsvlak voor een voorgevelrooilijn te gebruiken voor buitenopslag.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.1.1 onder a en b ten behoeve van bedrijven die voorkomen in een categorie hoger dan genoemd in lid 8.1.1 onder a en b, onder de voorwaarde dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke wijze van werken of andere bijzondere verschijningsvormen alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in lid 8.1.1 onder a genoemde categorieën op de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1.
  • b. lid 8.1.1 onder a ten behoeve van bedrijven die niet voorkomen op de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1, maar wel in de keten passen van bedrijven voor agribusiness en logistiek zoals omschreven in de begripsbepaling en die qua milieueffecten gelijk zijn te stellen met bedrijven die overeenkomstig lid 8.1.1 of lid 8.5 onder a zijn toegestaan.
  • c. lid 8.1.1 onder a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - ondersteunende voorzieningen' ten behoeve van het toestaan van gebouwen voor horeca categorie 1, kinderopvang en daarbij behorende voorzieningen, onder de voorwaarde dat de veiligheidssituatie als acceptabel wordt beoordeeld.
  • d. lid 8.1.1 onder a en 8.4 onder 2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - ondersteunende voorzieningen' ten behoeve van het uitoefenen van ondersteunende voorzieningen, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de oppervlakte van een restaurant niet meer mag bedragen dan 1.500 m2 en uitsluitend is toegestaan op de begane grond en tot maximaal één vestiging beperkt blijft;
    • 2. de totale oppervlakte aan detailhandelsvoorzieningen ten behoeve van een agrowinkel niet meer mag bedragen dan 1.500 m2 en uitsluitend is toegestaan op de begane grond en tot maximaal twee vestigingen beperkt blijft;
    • 3. de oppervlakte van een verkoopruimte en de wasstraat bij een benzineverkooppunt ten behoeve van met name vrachtwagens, niet meer mag bedragen dan 2.500 m2 en uitsluitend is toegestaan op de begane grond. Dit is exclusief het onbebouwde deel van het terrein dat deel uitmaakt van het brandstofverkooppunt;
    • 4. de oppervlakte van een bedrijfsverzamelgebouw voor ondersteunde diensten mag in totaal niet meer bedragen dan 5.000 m2, met een maximale bouwhoogte van 25 m; met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • e. lid 8.1.1 onder a ten behoeve van de vestiging van een afvalverbrandingsinstallatie met een maximale capaciteit van 50 ton per dag, overeenkomstig het vermelde op de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1, waarvan de energieopbrengst in hoofdzaak wordt aangewend voor bedrijven op het bedrijventerrein of het nabijgelegen glastuinbouwgebied, waarbij een dergelijke voorziening dient als duurzaam alternatief voor de traditionele (gasgestookte) installatie ter opwekking van energie, onder de voorwaarde dat de duurzaamheid en de noodzaak wordt aangetoond.

Artikel 9 Bedrijventerrein - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. de voorgevel van bedrijfsgebouwen dient zich te oriënteren op de openbare ontsluitende weg;
  • b. de bouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;
  • c. de afstand tussen de naar de weg toegekeerde gevel, zijnde de voorgevelrooilijn, van een hoofdgebouw en de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 3 m te bedragen;
  • e. de hoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • f. de hoogte van erfafscheiding mag ten hoogste 2,5 m bedragen;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 10 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder f ten behoeve van een maximum bouwhoogte van 4 m, uitsluitend voorzover er tegen de uitbreiding van de bebouwing uit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan en met inachtneming van beperkingen welke voortvloeien uit aanwezige risicocontouren als gevolg van de rijksweg A7.

9.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Ieder bedrijf dient op eigen erf in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij rekening dient te worden gehouden met de kenmerken van het bedrijf, de mobiliteitkenmerken van de gebruikers en bezoekers en de bereikbaarheid van het bedrijf.
  • b. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
    • 1. detailhandel, uitgezonderd internetdetailhandel en ondergeschikte detailhandel van op het bedrijventerreinen of op de glastuinbouwbedrijven geproduceerde producten;
    • 2. gebruiken voor buitenopslag van onbebouwde gronden aan de randen van het bestemmingsvlak voor een voorgevelrooilijn;
    • 3. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    • 4. risicovolle inrichtingen.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a en b ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die naar aard en invloed gelijk zijn te stellen aan de bedrijven, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1.

9.5.2 Kennisintensieve en innovatieve bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a en b ten behoeve van bedrijven die niet voorkomen op de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1 maar vallen onder het begrip kennisintensieve en innovatieve bedrijven voor onder de voorwaarde dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke wijze van werken of andere bijzondere verschijningsvormen alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in lid 9.1 onder a of lid 9.5.1 genoemde categorieën op de bij deze regels behorende bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten 3 Bedrijventerreinen Bedrijventerrein - 1.

9.5.3 Kinderopvang

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van gebouwen voor een kinderopvang en de daarbij behorende voorzieningen mits de veiligheidssituatie als acceptabel wordt beschouwd.

9.5.4 Dagrecreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen voor zakelijke toerisme direct verband houdend met de aanwezige landbouw (grootschalige glastuinbouw) alsmede agribusiness en logistiek. Waarbij het maximaal aantal te realiseren restaurants beperkt is tot maximaal één en de veiligheidssituatie dient als acceptabel te kunnen worden beschouwd.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. wandel- en fietspaden;
  • e. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen.
10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 1 m voor erfafscheidingen geplaatst langs de openbare weg;
    • 2. 2 m voor overige erfafscheiding.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, waarbij het bestaande aantal rijstroken volgens het bestaande profiel niet mag toenemen;
  • b. parkeren met bijbehorende voorzieningen als toiletgebouwen en picknicktafels;
  • c. fiets- en wandelpaden;
  • d. bermen en bermsloten;
  • e. brugwachtershuisjes;
  • f. water;
  • g. andere verkeersvoorzieningen, één en ander met uitsluiting van verkooppunten voor motorbrandstoffen en met de daarbij behorende voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
11.1.2 Overslagstation

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overslagstation' zijn de in lid 11.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een overslagstation.

11.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. buiten het bouwvlak mag de totale bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan 400 m² per bestemmingsvlak;
  • c. de hoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag maximaal 5 m bedragen;
  • d. de hoogte van gebouwen buiten het bouwvlak mag maximaal 4 m bedragen;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 12 m.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen;
  • b. kunstwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. bermen;
  • d. natuuroevers;
  • e. beroepsscheepvaart;
  • f. dagrecreatie;
  • g. watervoorzieningen ten behoeve van de landbouw;
  • h. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
12.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' zijn steigers toegestaan die naar keuze haaks, dan wel evenwijdig aan de oever mogen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de lengte mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 3. de hoogte mag niet meer bedragen dan 0,75 boven het waterpeil;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de hoogte van bruggen niet meer bedragen dan 8 m.
12.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden gronden met de bestemming Water te gebruiken of te laten gebruiken als ligplaats voor woonschepen en/of drijvende woningen.
  • b. Ten behoeve van het beheer en onderhoud van natuuroevers en bermen dient een zone van ten minste 2 meter gerekend vanaf de waterkant vrij te blijven van bouwwerken.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3 onder a voor het gebruik van het water als ligplaats voor woonschepen en/of drijvende woningen mits positief advies is uitgebracht door de waterbeheerder, c.q. het Hoogheemraadschap.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen, erven en terreinen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
  • e. infrastructurele voorzieningen
  • f. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. binnen ieder bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 vrijstaande woning worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 onder a twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
  • c. gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
  • d. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer dan 80 m2 bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 1 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in lid 13.2.2 onder c toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • e. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • f. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • g. in geval van herbouw van een woning dient de woning op dezelfde plaats te worden teruggebouwd;
13.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelde de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
    • 2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloet van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen datn op de op grond van sub a en de verbeelding toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw vermeerderd metL
    • 1. 70 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m2;
    • 2. 100 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m2;
    • 3. 125 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m2;
    • 4. 150 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 1000 m2;
    • 5. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 t/m 4 is toegestaan;
  • d. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder f en g mag de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen op een bouwperceel groter dan 2.500 m2 niet meer dan respectievelijk 5,5 m en 8,5 m bedragen;
  • i. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  • j. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bouwregels:

  • a. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • b. het aantal vlaggenmasten mag maximaal 1 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1 onder c ten behoeve van een andere situering van de woning op het perceel onder de voorwaarde dat:
    • 1. de nieuwe situering vanuit stedenbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt of om redenen van algemeen belang gewenst of toelaatbaar is;
    • 2. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    • 3. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 5 m bedraagt.
  • b. lid 13.2.2 onder g en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    • 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    • 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de voor Wonen bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. Tot een gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast, met dien verstande dat:
    • 1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
    • 2. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
  • b. Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:
    • 1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    • 2. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
    • 8. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    • 9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
    • 10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
    • 11. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
  • c. Het is verboden (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken of een gedeelte van een hoofdwoning te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de bestemming wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", met dien verstande dat na wijziging de regels uit artikel 5 (Agrarisch - Glastuinbouw) overeenkomstig van toepassing zijn onder voorwaarde dat:
    • 1. de bestemming kan alleen worden gewijzigd indien wordt aangesloten bij een aangrenzend glastuinbouwbedrijf;
    • 2. de belangen van de in de directe omgeving gelegen percelen/woningen niet worden geschaad.

Artikel 14 Woongebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfswoningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven behorende bij de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw, of bij de bestemmingen Bedrijf, Bedrijventerrrein of Bedrijventerrein - 1;
  • b. alsmede voor openbare nutsvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen waterlopen en groenvoorzieningen;
  • c. alsmede voor tuinen, erven en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 50 bedrijfswoningen binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan;
    • 2. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • d. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen
  • a. Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  • b. indien de bedrijfswoningen niet aaneen worden gebouwd dient de onderlinge afstand tenminste 3 m te bedragen tot de perceelsgrens;
  • c. voor de bedrijfswoningen geldt een afstand van 10 m tussen de voorgevelrooilijn en de perceelsgrens;
  • d. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer dan 175 m2 bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 1 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in lid 14.2.2 onder c toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • e. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • g. in geval van herbouw van een woning dient de woning op dezelfde plaats te worden teruggebouwd;
14.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
    • 2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen datn op de op grond van sub a en de verbeelding toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw vermeerderd met:
    • 1. 70 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m2;
    • 2. 100 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m2;
    • 3. 125 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m2;
    • 4. 150 m2 bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 1000 m2;
    • 5. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 t/m 4 is toegestaan;
  • d. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder f en g mag de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen op een bouwperceel groter dan 2.500 m2 niet meer dan respectievelijk 5,5 m en 8,5 m bedragen;
  • i. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bouwregels:

  • a. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • b. het aantal vlaggenmasten mag maximaal 1 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de voor Woongebied bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. Tot een gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
    • 1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
    • 2. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • b. Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:
    • 1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    • 2. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
    • 3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
    • 8. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    • 9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
    • 10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
    • 11. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
  • c. Het is verboden (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken of een gedeelte van een hoofdwoning te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

Artikel 15 Leiding - Gas

15.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de bestaande ondergrondse leidingen voor het transport van aardgas met de daarbij behorende belemmeringenstroken en bijbehorende voorzieningen (zoals afsluiters en vloeistofafvangers);
  • b. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
15.2 Bouwregels
  • a. Op of in de in lid 15.1. bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en leveringszekerheid;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels


Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de aardgastransportleidingen.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
    • 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    • 3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden
  • d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in a, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de in lid 15.1 genoemde bestemming wijzigen en andere leidingen dan genoemd in lid 1 toelaten mits:

  • a. de contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
  • b. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
  • c. het groepsrisico is verantwoord.

Artikel 16 Leiding - Hoogspanning

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningskabel;

met de daarbij behorende:

  • b. een belemmeringenstrook ter weerszijden van het kabelbed;

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge de basisbestemming op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

16.2.1 Gebouwen:
  • a. In afwijking van wat elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de in lid 16.1 onder a en b genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag op of in de in lid 16.1 onder a en b genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

Op of in de in lid 16.1 onder a en b genoemde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht:

Het is verboden op of in de in lid 16.1 onder a en b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen, drainage en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • f. het permanent opslaan van goederen.
16.4.2 Uitzonderingen:

Het verbod als bedoeld in lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningskabel;
  • b. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan;
  • c. het normale onderhoud van de hoogspanningskabel en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
16.4.3 Voorwaarden:

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;

16.4.4 Advies:

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
  • b. De belangen van de in lid 17.1 onder 1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
  • c. Indien de belangen van de in lid 17.1 onder 1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
    • 1. Waterstaat - Waterkering;
    • 2. Leiding - Gas;
    • 3. Waterstaat - waterbergingsgebied;
    • 4. Waarde - Archeologie.
17.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder;
  • d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
  • e. kassen.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting tot het laten begeleiden van het bouwen door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en waarbij de werken, geen bouwwerken zijnde of de werkzaamheden op een diepte van meer dan 50 cm - maaiveld plaatsvinden:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, af of uitgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  • b. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
17.4.2 Uitzondering op verbod

De in lid 17.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
17.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld lid 17.4.1 wordt slechts verleend, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
17.4.4 Overige

De regels zoals bedoeld in lid 17.4.1 zijn niet van toepassing indien door de grondeigenaar aannemelijk kan worden gemaakt dat de bodem reeds verstoord is als gevolg van in het verleden uitgevoerde grondbewerkingen, zoals bedoeld in lid 17.4.1 onder a, c, d en e.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
  • b. De belangen van de in lid 18.1 onder 1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
  • c. Indien de belangen van de in lid 18.1 onder 1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
    • 1. Waterstaat - Waterkering
    • 2. Leiding - Gas;
    • 3. Waarde - Archeologie.
18.2 Bouwregels

Op de in lid 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van de bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m;

18.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de belangen van de waterkering niet worden geschaad.
  • b. Alvorens bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals bedoeld onder a winnen burgemeester en wethouder schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Parkeren

Een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen mag alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd.

20.2 Bestaande maten
  • a. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van afvalstoffen, met uitzondering van mestopslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf en afvalstoffen ten behoeve van afvalstoffenverwerkende bedrijven op het bedrijventerrein voor agribusiness en logistiek;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van in ongerede geraakte voertuigen e.d.;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de standplaatsen voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van geurgevoelige objecten als geluidgevoelig object binnen de aanduiding "milieuzone - geurzone";
21.2 Parkeren

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken zonder te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

21.3 Gebruik bijbehorende bouwwerken

Het is verboden (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken of een gedeelte van een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

 

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 vrijwaringszone - dijk
22.1.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze gebiedsaanduiding. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

22.1.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze gebiedsaanduiding, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer te water, ten hoogste 2 m mag bedragen.

22.1.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.1.1, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de werking van de waterkering;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap.
22.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'vrijwaringszone - dijk' wordt verwijderd;
  • b. de bestemming 'vrijwaringszone - dijk' wordt aangebracht.
22.2 geluidzone - industrie
22.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

22.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het -met uitzondering van herbouw ten behoeve van een bestaande geluidgevoelige functie- niet toegestaan om gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies.

22.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.2 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen overeenkomstig de afzonderlijke bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

22.2.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van nietgeluidgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

22.2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:

  • a. het veranderen van het aanduidingsvlak 'geluidzone - industrie', met dien verstande dat het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  • b. het verwijderen van de aanduiding 'geluidzone – industrie', met dien verstande dat het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van industrielawaai wordt beëindigd.
22.3 milieuzone - geurzone
22.3.1 Algemeen

De gronden binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geldt dat:

  • a. geen geurgevoelige objecten mogen worden gebouwd;
  • b. burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bepaalde onder a indien de geurzone wordt verkleind of de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd danwel ten behoeve van de bouw van geurgevoelige functies.
22.3.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'milieuzone - geurzone' wordt veranderd.

22.4 Veiligheidszone - windturbine
22.4.1 Algemeen

Op gronden met de aanduiding Veiligheidszone - Windturbines voldoen windturbines aan de highimpactzone voor aardgasleiding zoals gedefinieerd in artikel 1.62 en berekend overeenkomstig artikel 2.6 van dit plan.

22.4.2 Afwijkingsbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.4.1 voor het toestaan van windturbines op een kortere afstand dan de high impact zone, met in achtneming van het volgende:

  • a. afwijken leidt niet tot onaanvaardbare externe veiligheidsrisico's;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder over het bepaalde in sublid a.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

23.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  • a. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen, bedrijfsgebouwen en warmtebuffers niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

24.1 Archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het schrappen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

24.2 Risicovolle inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen ten behoeve van het realiseren van een risicovolle inrichting onder de voorwaarden dat op basis van onderzoek kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot onaanvaardbare externe veiligheidsrisico's.

24.3 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen ten behoeve van het realiseren van een geluidzoneringsplichtige inrichting onder de voorwaarden dat op basis van onderzoek kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder.

24.4 Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het het wijzigen van de lijsten van bedrijfsactiviteiten en bijbehorende begrippen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

24.5 Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Water' te wijzigen naar een gelijke bestemming van een aangrenzend perceel, met dien verstande:

  • a. dat het ruimtelijke inpasbaar is;
  • b. er overleg heeft plaatsgevonden met de waterbeheerder.
24.6 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' :

  • a. de bestemming 'Wonen' wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein', mits het gebruik als wonen is beëndigd en met dien verstande dat na wijziging de regels uit artikel 8 overeenkomstig van toepassing zijn.
  • b. de bestemming 'Bedrijventerrein' te wijzigen, met dien verstande, dat op alle gronden bedrijven tot en met categorie 5.1 zijn toegestaan, mits:
    • 1. de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
    • 2. er geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 25.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 25.1 met maximaal 10 %, indien dit om constructieve redenen noodzakelijk is.

25.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 25.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 25.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 25.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 25.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Agriport 1.