direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lutjewinkel - Westfriesedijk 3 en Groetpolderweg 13
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Groetpolderweg 13 te Lutjewinkel is een agrarisch bedrijf gevestigd. De eigenaar van het bedrijf heeft onlangs het agrarisch bouwperceel aan de Westfriesedijk 3 te Lutjewinkel aangekocht. Het voornemen is om de loods op dit perceel te gaan gebruiken ten behoeve van opslag van werktuigen. Hiermee is sprake van een bedrijfsmatige relatie tussen beide percelen. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning gesloopt en vervangen voor een nieuwe. De toekomstige eigenaren van de woning hebben echter geen binding met de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. De wens is om deze als reguliere burgerwoning in gebruik te gaan nemen. Om de bewoning door derden mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de woning als plattelandswoning aan te merken. Dit houdt in dat de woning in milieutechnische zin deel uit blijft maken van het agrarisch bedrijf, maar dat het gebruik in juridische zin als plattelandswoning (burgerwoning) is toegestaan, zonder dat het agrarische bedrijf in zijn milieuruimte beperkt wordt.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is bij een agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegelaten. Deze woningen mogen alleen ten behoeve van het agrarisch bedrijf bewoond worden. Daarom is de gewenste situatie in strijd met het bestemmingsplan.

De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan deze ontwikkelingen. Hiervoor is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de percelen Groetpolderweg 13 en Westfriesedijk 3 te Lutjewinkel. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: ArcGIS 2015)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp , dat is vastgesteld op 1 oktober 2013. Beide locaties zijn daarin bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Binnen de bestemming mag per bouwvlak of door de aanduiding “relatie” met elkaar verbonden bouwvlakken slechts voor één agrarisch bedrijf worden gebouwd. Tevens is per agrarisch bedrijf maximaal één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt. De oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 120 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is. In de bestaande situatie is de oppervlakte van de bedrijfswoning aan de Westfriesedijk 3 110 m2.

De bestaande bedrijfswoning aan de Groetpolderweg 13 betreft een karakteristieke woning met cultuurhistorische waarde. Ter behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van de woning is deze aangeduid met 'karakteristiek'.

Voor de gronden is ook nog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van kracht. Hierin is bepaald dat voor bodemingrepen groter dan 2.500 m2 archeologisch onderzoek vereist is.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 De bestaande situatie

De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon ten noordoosten van de kern Lutjewinkel. De percelen liggen op ongeveer 900 meter hemelsbreed van elkaar. Door middel van de Boerensluisweg zijn de percelen te bereiken.

Het plangebied ligt midden in de polder Groetpolder. De verkaveling in de polder is zeer regelmatig en gebaseerd op de in de 19e eeuw ideaal geachte kavelvorm met een bepaalde lengte-breedteverhouding. Dit gebied wordt gekenmerkt door de noordoost-zuidwest verkavelingsrichting. De Groetpolder maakt deel uit van het aandijkingenlandschap. Voor dit landschap is de openheid en grootschaligheid kenmerkend. De polder is vooral in gebruik voor de landbouw.

De bebouwing is met name aan oostzijde van de Westfriesedijk en de Groetpolderweg gelegen en daarmee hoofdzakelijk aan de ontsluitingswegen. De bebouwing bestaat grotendeels uit (voormalige) boerderijen en boerenbedrijven met een kleine woning. De verkaveling in smalle lange stroken is duidelijk van invloed geweest op de plaatsing van de bebouwing en de inrichting van de erven. De hoofdbebouwing staat voornamelijk aan de korte zijde van de diepe kavels haaks of loodrecht op de weg, met daarachter de bijgebouwen en/of stallen. De spreiding van de bebouwing in de polder is groot. Er zit veel ruimte tussen de erven.

Op het perceel Groetpolderweg 13 is een akkerbouwbedrijf gevestigd. De bedrijfswoning betreft een karakteristieke bedrijfswoning. Het perceel wordt aan de voorzijde omgeven met hoogopgaande (streekeigen) erfbeplanting. Dit overeenkomstig de wijze van inpassen die karakteristiek is voor het landschap. Hierbij ligt de erfbeplanting voornamelijk langs de linten.

Het bedrijf is direct ontsloten op de Groetpolderweg. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het bestaande bedrijf. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in zuidoostelijke- als noordwestelijke richting voldoende zicht op de weg. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer.

Op het perceel Westfriesedijk 3 was voorheen ook een akkerbouw bedrijf gevestigd. De voormalige bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning zijn op het perceel in de huidige situatie nog steeds aanwezig. Deze bestaat uit een tweetal schuren, een garage en de bedrijfswoning. In figuur 4 is een situatietekening van het perceel weergeven. Met de rode contour is de huidige bedrijfswoning aangeduid. Figuur 5 geeft een vooraanzicht van de woning. Op het perceel staat geen bebouwing met cultuurhistorische waarde.

Het perceel is direct ontsloten via de Westfriesedijk. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in zuidoostelijke- als noordwestelijke richting voldoende zicht op de weg. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouw voertuigen en auto's.

Figuur 2 en 3 geven een luchtfoto van de bestaande situatie weer.

Huidige eigendomssituatie

De percelen Groetpolderweg 13 en Westfriesedijk 3 zijn alle in eigendom bij één persoon. Deze persoon was eerst alleen eigenaar van het agrarisch bedrijf Groetpolderweg 13. Toen de voormalige eigenaar het bedrijf op Westfriesedijk 3 ophield met zijn agrarische bedrijfsvoering is dit perceel opgekocht ten behoeve van de uitbreiding van het agrarisch bedrijf op het perceel Groetpolderweg 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0002.png"

Figuur 2 Luchtfoto huidige situatie Groetpolderweg 13

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0003.png"

Figuur 3 Luchtfoto huidige situatie Westfriesedijk 3

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0004.png"

Figuur 4 Overzicht huidige situatie Westfriesedijk 3

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0005.png"

Figuur 5 Vooraanzicht huidige situatie Westfriesedijk 3

2.2 Gewenste situatie

Groetpolderweg 13

Op het perceel Groetpolderweg 13 vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Op het perceel worden geen ingrepen in de vorm van bebouwing -en/of beplanting voorgesteld. Het voornemen is om dit perceel te koppelen aan het agrarisch bedrijfsperceel van de Westfriesedijk 3. Hiermee is sprake van een uitbreiding van het agrarisch bedrijf en blijft er op het perceel Westfriesedijk 3 sprake van een agrarisch bedrijfsvoering. In de toekomst is hiermee sprake van één agrarisch bedrijf op beide percelen.

Westfriesedijk 3

Door de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf van de Groetpolderweg te koppelen aan het perceel Westfriesedijk 3 blijft zoals beschreven sprake van een agrarisch bedrijf. Het voornemen is om bestaande bedrijf schuren te gaan gebruiken ten behoeve van opslag van werktuigen. Het huidige bedrijf aan de Groetpolderweg 13 is de laatste jaren uitgebreid in bewaringsmogelijkheden voor pootaardappelen en uien en de verwerking hiervan. De bewerking van het land op het gebied van tarwe, bieten, aardappelen en uien wordt door eigen machines uitgevoerd. Dat betekent dat er veel machines nodig zijn en ook ruimte nodig is om op te slaan.

Daarnaast is initiatiefnemer voornemens de bestaande bedrijfswoning te gaan slopen en te vervangen voor een nieuwe. De toekomstige eigenaren van de woning willen de woning gaan bewonen als burgerwoning. Omdat er geen sprake is van bewoning die een bedrijfstechnische relatie met het bedrijf heeft is sprake van een plattelandswoning. Plattelandswoningen zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond.

De woning komt circa 3,5 meter dichter op de Westfriesedijk te liggen ten opzichte van de bestaande woning. Hiermee wordt de woning vrijwel op de zelfde locatie als de bestaande bedrijfswoning gebouwd. De nieuwe woning krijgt een oppervlakte van circa 126 m2. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt verder aangesloten bij de regels die gelden voor een bedrijfswoning binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden ' uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat:

  • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • 2. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling, indien deze minder is.

De definitieve bouwaanvraag van de woning wordt tevens ambtelijke getoetst door de welstandcommissie. Deze beoordeeld of het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2.3 Ruimtelijke inpassing

Bij nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dient rekening gehouden te worden met het landschap. Het is van belang dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit. De gebouwen in het buitengebied bepalen in belangrijke mate de uitstraling in het landschap.

In dit geval wordt rekening gehouden te worden met de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij het geldende bestemmingsplan behorende toelichting. Hieronder wordt beschreven dat met de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, rekening wordt gehouden met de beeldkwaliteitseisen zoals genoemd in het geldende bestemmingsplan. Hierdoor is sprake van een goede landschappelijke inpassing.

Zoals in paragraaf 2.1 ligt het plangebied in de Groetpolder, welke deel uit maakt van het Aandijkingenlandschap. Dit gebied wordt gekenmerkt door de noordoost-zuidwest verkavelingsrichting. Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen afbreuk gedaan aan deze verkavelingsrichting. Aan de Groetpolderweg 13 vinden geen ontwikkelingen plaats en de woning op het perceel Westfriesedijk 3 komt vrijwel op de zelfde locatie als de bestaande. Op beide locaties is in de huidige situatie al sprake van een goede landschappelijke inpassing waarbij gebruik is gemaakt van streekeigen erfbeplanting langs de randen van het plangebied. Doordat de woning vrijwel op de zelfde locatie komt, hoeft de erfbeplanting niet aangepast te worden. In de toekomstige situatie blijft sprake van een compacte groene verdichting in het landschap en daarmee een goede overgang van de bedrijfskavel naar de omgeving.

Het vooraanzicht op de woning ondervindt daarbij ook geringe wijzigingen. Er blijft sprake van een goed aanzicht als boerderij met haaks op de weg een woning. De woning blijft daarbij de richting van de verkaveling volgen, met achter de woning de bijgebouwen en de schuren ten behoeve van het agrarisch bedrijf. De zichtlijnen van de naastgelegen woning aan ten noorden van het plangebied wordt door de nieuwe locatie niet aangetast. En de huidige situatie wordt dit zicht al beperkt door de aanwezige beplanting op het perceel. Het voorerf blijft daarnaast bestaan uit tuin.

Qua opbouw van het agrarisch bedrijf veranderd er feitelijk ook niks. In de nieuwe situatie blijft sprake van een 'woonzone' aan de voorzijde van het erf en de 'bedrijfszone' bevindt zich achter op het erf.

Hoofdstuk 3 BELEID

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit drie treden. In trede 1 wordt actuele regionale behoefte aangetoond en in trede 2 wordt beschreven of de ontwikkeling plaats kan vinden in bestaand stedelijk gebied. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een plan om een bedrijfswoning naar een reguliere woning om te zetten wordt, vanwege de aard en omvang, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in dit kader.

Wet plattelandswoning
Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk om bewoning toe te staan in een voormalige agrarische bedrijfswoning door personen die niet verbonden zijn aan het agrarische bedrijf. De Wet plattelandswoning regelt dat voor deze woningen geen extra milieubescherming geldt, anders dan voor zover deze voor de agrarische bedrijfswoning van toepassing is. Ondanks dit moet op basis van Europese normen wel een goed woon- en leefklimaat worden aangetoond. Deze wet geeft een oplossing voor bedrijfswoningen die niet meer als dusdanig in gebruik zijn, maar bij planologische verandering naar een burgerwoning een belemmering voor het agrarische bedrijf zouden kunnen inhouden. De wet is geborgd in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).


Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op een voormalige bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. In dit bestemmingsplan wordt een plattelandswoning mogelijk gemaakt. De Wet plattelandswoning regelt weliswaar dat voor deze woningen geen extra milieubescherming geldt, anders dan voor zover deze voor de agrarische bedrijfswoning van toepassing is. In hoofdstuk wordt op het woon- en leefklimaat van de plattelandswoning ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

3.2 Provinciaal beleid

In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV, vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juli 2016) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRV is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging of bij toepassing van een Ruimte voor Ruimteregeling. In dit bestemmingsplan is sprake van een functiewijziging.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet grotendeels in het vastleggen van de bestaande situatie. Er wordt enkel een relatie gelegd tussen beide bedrijfslocaties en de mogelijkheid voor een bedrijfswoning op de locatie Westfriesedijk 3 wordt gewijzigd in de mogelijkheid voor een plattelandswoning.

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn op beide locaties een (volwaardig) agrarisch bedrijf inclusief bedrijfswoning toegestaan. Door een relatie tussen beide agrarische percelen te leggen wordt de mogelijkheid om een extra bedrijfswoning te bouwen tegengegaan. Dit in overeenstemming met artikel 26 lid 1 van de PRV. Met dit bestemmingsplan worden dan ook geen nieuwe gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel en/of de bouw van een extra bedrijfswoning. Enkel de bestaande bedrijfswoning op de locatie Westfriesedijk 3 wordt gesloopt en vervangen voor een nieuwe woning die gebruikt gaat worden als een plattelandswoning.

Ruimtelijke kwaliteitseis

Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan een functiewijziging. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Verder wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied.

Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld conform de ruimtelijke kwaliteitseis. Deze hebben geleid tot specifieke beelkwaliteitseisen voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied van het geldende bestemmingsplan.

Dit ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet in de bouw van een nieuwe woning. Met de totstandkoming van het ontwerp is rekening gehouden met de beeld kwaliteitseisen zoals opgenomen in de toelichting van het geldende bestemmingsplan. Dit is reeds in paragraaf 2.3 beschreven.

Leidraad landschap en cultuurhistorie

Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.

In de Leidraad wordt eveneens een aantal structuurdragers van provinciaal belang aangegeven. Hiervoor geldt als algemene regel “behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied”. Dergelijke structuren kunnen als uitgangspunt genomen worden bij nieuwe ontwikkelingen. Een van de structuurdragers van Noord-Holland is de Westfriese Omringdijk. De locatie Westfriesedijk 3 ligt aan deze omringdijk. De Westfriese Omringdijk moet worden behouden als beschermd dijklichaam met bijbehorende beschermde onderdelen zoals wielen en kleiputten. Vanwege de herkenbaarheid van de dijk in het open landschap is handhaving van een brede open zone aan weerzijden van de dijk gewenst. De continuïteit van het dijkprofiel, het behoud van het oorspronkelijke tracé en de materiaalkeuze dragen bij aan de herkenbaarheid van de dijk in het landschap.

De beoogde woning betreft de herbouw van een bestaande woning, enkele meter dichterbij de locatie. Aangezien het hier al om een bestaande bebouwde locatie gaat wordt er geen afbreuk gedaan aan de kwaliteitten van de Omringdijk.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp

In de op 1 oktober 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' van de gemeente Hollands Kroon is het ruimtelijk beleid van het buitengebied van de gemeente vastgelegd. In het bestemmingsplan wordt onder andere beleid gevoerd met betrekking tot functiewijziging en de mogelijkheden voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak.

Plattelandswoning

In het geldende bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de bestaande bedrijfswoning als plattelandswoning gebruikt wordt, met dien verstande dat bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte, geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd. Hiervoor geldt als voorwaarde dat geen afbreuk aan de volgende onderwerpen plaatsvinden:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid.

Met onderhavige bestemmingsplan is sprake van het in gebruik nemen van een nieuw te bouwen woning als plattelandswoning.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om een nieuw te bouwen woning als plattelandswoning te gebruiken. Omdat geen sprake is van de bestaande bedrijfswoning kan geen toepassing worden gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid. Tevens is de voormalige bedrijfsvoering op het perceel beëindigd. Echter aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid wordt echter wel voldaan. In paragraaf 4.2 is beschreven dat de woning geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijken van de aangrenzende gronden inclusief het toekomstige agrarische bedrijf aan de Westfriesedijk 3. In paragraaf 2.3 is beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan het landschaps- en bebouwingsbeeld. Het ontwerp is namelijk in overeenstemming gebracht met de beeldkwaliteitseisen zoals opgenomen in de beeldkwaliteitsparagraaf van het geldende bestemmingsplan. Het omzetten van een bedrijfswoning verandert de milieusituatie daarnaast ook niet en door de situering van de nieuwe woning wordt het zicht van de woning aan de noordkant van het plangebied ook niet belemmert. Deze wordt in de bestaande situatie al beperkt door de bestaande beplanting rondom het plangebied. Tot slot wordt ook geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid. Er is namelijk slechts sprake van een functiewijziging van wonen ten behoeve van een agrarisch bedrijf naar wonen ten behoeve van reguliere bewoning. Dit verandert de verkeerssituatie niet. Ook het overnemen van het agrarisch perceel door het bedrijf aan de Groetpolderweg 13 verandert de verkeersveiligheid niet. Planologisch gezien verandert er namelijk niet veel. Er wordt enkel een koppeling tussen beide percelen gelegd.

Uitbreiding agrarisch bedrijf

Het agrarisch bedrijf aan de Groetpolderweg 13 is voornemens zijn agrarische bedrijfsvoering uit te breiden. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfskavel te vegroten naar 1,5 hecatere. Uitbreidingen van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven groter dan 1,5 hectare en uitbreidingen van veehouderijbedrijven, kunnen niet worden gerealiseerd op basis van het bestemmingsplan Buitengebied, maar worden mogelijk gemaakt door middel van een afzonderlijk postzegelbestemmingsplan. Voorwaarde is dat aandacht wordt geschonken aan de landschappelijke inpassing. In onderhavig bestemmingsplan is sprake van een uitbreiding van een agrarisch bedrijf naar groter dan 1,5 hectare. Er is echter geen sprake van een uitbreiding van het agrarisch perceel. In de toekomstig worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het agrarisch perceel van de Westfriesedijk 3 overgenomen. Ten behoeve van het agrarisch bedrijf vinden geen fysieke ingrepen plaats. Er is dan ook geen sprake van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld.

 

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit kader heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Noord - Holland Noord (RUD) tweemaal advies uitgebracht. De adviezen zijn in bijlage 3 van de toelichting opgenomen en waar relevant in dit hoofdstuk verwerkt.

4.1 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 10 kilometer afstand. Het gaat om het IJsselmeer en Zwanewater & Pettemerduinen. Gelet op het voormalige en toekomstige gebruik van het plangebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Aangezien het gaat om de voortzetting van een agrarisch bedrijf, dat is gevestigd op een locatie die is bestemd voor agrarische bedrijvigheid en het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie ook uitgesloten. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Natuurbeschermingswet.

NNN (EHS) en Weidevogelleefgebied

Het NNN wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ook de aanduiding Weidevogelleefgebied is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe.

De locatie grenst niet aan het NNN. Wel ligt op korte afstand een Weidevogelleefgebied (zie figuur 6).

Gelet op het voormalige en toekomstige gebruik van het plangebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen negatieve effecten op het NNN en het Weidevogelleefgebied worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0006.png"

Figuur 6 Uitsnede kaart NNN en Weidevogelleefgebied structuurvisie 2040 Noord-Holland

Soortenbescherming

In verband met de sloop van de bestaande woning is een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze activiteit zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Deze is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Er is vastgesteld dat het voorkomen van internationaal beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Noord-Holland.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; het bestemmingsplan is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Voor de toekomstige woning betreft de dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit het (toekomstig) akkerbouwbedrijf op het perceel Westfriesedijk 3. Een dergelijk bedrijf valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter voor wat betreft geluid geldt. Voor de aspecten stof, geur en gevaar bedraagt de aanbevolen afstand 10 meter.

Ter plaatse van de locatie Westfriesedijk 3 mag het buitengebied echter redelijkerwijs worden aangemerkt als een 'gemengd buitengebied'. Dit vanwege het feit dat op de hoek van de Westfriesedijke, Mientweg en Boerensluisweg meerdere functies naast elkaar bestaan. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan. In dat geval geldt een aan te houden richtafstand van 10 meter voor geluid en 0 meter voor geur, stof en gevaar.

In dit geval bedraagt de afstand tussen de toekomstige woning en de schuur welke gebruikt zal gaan worden als werktuigenberging circa 10 meter. De afstand tussen de woning en het pad waarlangs de werktuigen naar de opslag worden getransporteerd bedraagt circa 4,5 meter. Aan de richtafstand ten opzichte van geluid wordt derhalve niet voldaan. Aan de richtafstand van geur, stof en gevaar wel.

De Wet plattelandswoning regelt weliswaar dat voor deze woningen geen extra milieubescherming geldt, anders dan voor zover deze voor de agrarische bedrijfswoning van toepassing is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het toch van belang om te motiveren of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat wat betreft hinder ten opzichte van geluid, geur, lucht en gevaar) van het voormalige eigen bedrijf. Derhalve wordt hieronder per apsect een beoordeling gegeven.

Geluid

De activiteiten op de locatie zijn hoofdzakelijk opslag en stalling. De akoestisch relevante activiteiten zijn de transportbewegingen van de landbouwvoertuigen met materieel van en naar de inrichting. De daadwerkelijk agrarische activiteiten vinden namelijk niet op het perceel zelf maar op het land plaats. Op het perceel is de snelheid van de transportbewegingen, lager dan 15 km-uur en daarmee zeer laag. Het geluid die deze bewegingen veroorzaken is passend in het karakter van de omgeving en gebeurt slechts enkele malen per dag. Daarmee draagt het slechts beperkt bij aan de geluidsbelasting van representatieve bedrijfssituatie. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat in voldoende mate is aangetoond dat de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf niet zodanig van aard en omvang zijn dat in de plattelandswoning onaanvaardbare geluidoverlast wordt ondervonden.

Geur

De Wet plattelandswoning regelt dat de voormalig agrarisch bedrijfswoning geen bescherming geniet ten opzicht van de geurhinder veroorzaakt door het eigen agrarisch bedrijf. Het betreffende bedrijf is een akkerbouwbedrijf. Voor dit soort bedrijven geldt in beginsel een aan te houden richtafstand van 10 meter voor het aspect geur. Omdat het buitengebied ter plaatse mag worden aangemerkt als een 'gemengd buitengebied', vanwege het feit dat in de directe nabijheid meerdere functies naast elkaar bestaan, kan in dit geval 'een stapje terug' worden gedaan en geldt in dat geval een aan te houden richtafstand van 0 meter. Gelet op het feit dat in de schuur alleen stalling van werktuigen plaatsvindt, zal voor de door het voormalig agrarisch bedrijf veroorzaakte geuroverlast niet gevreesd hoeven te worden. De plattelandswoning dient echter wel beschermd te worden tegen geur afkomstig van andere agrarische bedrijven. Hier gaat paragraaf 4.3 nader op in.

Lucht

Op basis van een uitspraak van de Raad van State dient ook voor plattelandswoningen een luchtkwaliteitsbeoordeling plaats te vinden. Hier wordt in paragraaf 4.6 uitvoerig op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er ter plekke sprake is van een goede luchtkwaliteit. Het agrarische bedrijf waar deze woning bij hoorde betreft een grondgebonden akkerbouwbedrijf. Een noemenswaardige aantasting van de luchtkwaliteit vanwege een akkerbouwbedrijf en de beperkte verkeersbewegingen die daar plaatsvinden is niet aan de orde. Ook ten aanzien van dit aspect is in voldoende mate een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.

Gevaar

In paragraaf 4.9 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Gevaar vormt dat ook geen belemmering voor de plattelandswoning.

Bedrijvigheid in de omgeving

Overige (agrarische) bedrijvigheid ligt op voldoende afstand van de beoogde plattelandswoning. De ligging van deze bedrijven werkt daarom eveneens niet belemmerend voor het plan. De dichtstbijzijnde bedrijvigheid betreft het akkerbouwbedrijf aan de Mientweg 84 en de intensieve veehouderij aan de Boerensluisweg 3.

Het bedrijf aan de Mientweg betreft een bedrijf uit milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Het bedrijf ligt op ruim 100 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

Het bedrijf aan de Boerensluisweg 3 betreft een intensieve veehouderij. Het toetsingskader voor dergelijke bedrijven is de Wet geurhinder en veehouderij. Paragraaf 4.3 gaat hier nader op in.

4.3 Geurhinder

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op circa 150 meter ten noorden van het plangebied. Het betreft de intensieve veehouderij aan de Boerensluisweg 3. Hier zat voorheen een mestkuikenhouderij waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. De bedrijfsactiviteiten hiervan zijn echter beëindigd en de vergunning is op 4 oktober 2012 ingetrokken.

Derhalve wordt getoetst aan de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. De beoogde ontwikkeling ligt op voldoende afstand van de veehouderij. De voorgestelde ontwikkeling levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op. De afstand is zodanig dat tevens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast zal een eventuele nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op het perceel niet belemmerd worden door de plattelandswoning, omdat er andere woningen van derden dichter op het perceel zijn gelegen.

Tot slot heeft de eigenaar van het agrarisch perceel meegedeeld dat hij in de toekomst het perceel gaat herstructureren ten behoeve reguliere bewoning.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De nieuw te realiseren woning aan de westfriesedijk 3 in Lutjebroek ligt in de wettelijke geluidzone van

de Westfriesedijk (60 km/u), de Mientweg (60 km/u) en de Boerensluisweg (60 km/u). Bij het mogelijk

maken van nieuwe woningen moet voldaan worden aan de wettelijke normen uit de Wet geluidhinder. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd.

De conclusies van het onderzoek zijn:

  • Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Westfriesedijk wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden voor de nieuwe woning. De geluidbelasting bedraagt maximaal 47 dB.
  • Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Mientweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden voor de nieuwe woning. De geluidbelasting bedraagt maximaal 37 dB.
  • Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Boerensluisweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden voor de nieuwe woning. De geluidbelasting bedraagt maximaal 40 dB.

Omdat als gevolg van het wegverkeer op de Westfriesedijk, de Mientweg en de Boerensluisweg geen

sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat voor de nieuwe woning. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.5 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het HHNK (kenmerk: 20161220-12-14293). Het plan heeft voor wat betreft waterkwantiteit en waterkwaliteit geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Zo is er slechts sprake van een verhardingstoename van enkele vierkante meters. Op deze punten zijn geen waterhuishoudkundige belemmeringen te verwachten.

De nieuwe woning aan de Westfriesedijk 3 wordt echter wel gerealiseerd binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Aangezien de nieuwe woning dichterbij de waterkering wordt gebouwd, binnen de beschermingzone (zalmroze vlak in figuur 8), is een watervergunning noodzakelijk. Aangezien de nieuwe bebouwing dichterbij de waterkering wordt gebouwd is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier om wateradvies gevraagd. In haar wateradvies geven zij aan dat de nieuwe woning vanuit het oogpunt van de waterkeringszorg toelaabaar (vergunbaar is). De woning kan echter pas worden gerealiseerd als een watervergunning is verleend.

Het wateradvies van het hoogheemraadschap is gevoegd in bijlage 6 (algemeen wateradvies) en bijlage7 (specifiek vervolgadvies voor bouwen nabij een waterkering) bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0007.png"

Figuur 8: Uitsnede Legger regionale waterkeringen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Omdat het bestemmingsplan voorziet in functiewijziging wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM van toepassing is. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor niet of nauwelijks toe. Daarnaast is sprake van een ontwikkeling in een landelijke omgeving. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat in de omgeving van het beoogde initiatief de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (Pm10) in 2015 lag op 15,3 ug/m3. Hierbij wordt de grenswaarde van 40 ug/m3 als jaargemiddelde concentratie niet overschreden. De uurgemiddelde concentratie van 50 ug/m3 werd minder dan vijfendertig maal (6 maal in 2016) per kalenderjaar overschreden. Er is hier sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor plattelandswoningen geldt dat voor de aspecten geur en geluid de beoogde plattelandswoning mag worden beoordeeld als zijnde een agrarische bedrijfswoning van het voormalige agrarische bedrijf. Voor wat betreft luchtkwaliteit moet de plattelandswoning wel als reguliere woning worden beoordeeld. Vooral als het gaat om intensieve veehouderijbedrijven kan de luchtkwaliteit mogelijk problematisch zijn. Het agrarische bedrijf waar deze woning bij hoorde betreft een grondgebonden akkerbouwbedrijf. In de landbouwsector is voornamelijk de emissie van fijn stof bepalend voor de luchtkwaliteit op de omgeving. Emissies van de overige stoffen, waaraan volgens de Wet luchtkwaliteit getoetst moet worden, zijn verwaarloosbaar en voldoen aan de Wet luchtkwaliteit. Fijnstof komt voornamelijk vrij bij grootschalige verbrandingsprocessen of grote aantallen vervoersbewegingen. In onderhavige situatie is hier geen sprake van. Voor wat betreft de transportbewegingen van het akkerbouwbedrijf kan gesteld worden dat deze aantallen te verwaarlozen zijn. Met behulp van de NIBM-tool is berekend wat het effect van deze extra verkeersgeneratie op de luchtkwaliteit is. Het resultaat is weergegeven in figuur 6. Hieruit blijkt dat een noemenswaardige aantasting van de luchtkwaliteit door het akkerbouwbedrijf niet aan de orde is. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is bij dit plan niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLGWestfrsdijk3-va01_0008.png"

Figuur 6. Weergave van het resultaat van de NIBM-tool. (Bron: Infomil.nl)

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

In het geldende bestemmingsplan zijn op basis van het gemeentelijk archeologische beleid van de gemeente gebieden voorzien van een beschermende regeling, opgenomen in dubbelbestemmingen. Voor het plangebied geldt een archeologische verwachting, die is vertaald naar de bestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 is archeologisch onderzoek nodig.  In dit plan worden geen ingrepen gedaan die groter zijn dan 2.500 m². Vanuit dit aspect bestaan dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Wel wordt deze dubbelbestemmingen weer overgenomen in het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

De bedrijfswoning op het Groetpolderweg 13 betreft een woning die van cultuurhistorische betekenis is In het geldende bestemmingsplan is de aanduiding 'karakteristiek' op het perceel van toepassing. Hiermee wordt het behoud van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing beschermd. De aanduiding 'karakteristiek' blijft in dit bestemmingsplan onverkort van toepassing.

De locatie Westfriesedijk 3 ligt aan de Westfriese Omringdijk. Deze dijk is een provinciaal monument. Het bouwplan voorziet echter geen aantasting van de (lanschappelijke en cultuurhistorische) waarden van de Westfriese Omringdijk. De nieuwe woning wordt enkele meters dichterbij de dijk gebouwd, maar dit heeft geen gevolgen voor de waarden van de dijk.

Daarnaast kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 worden deze structuren en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.8 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling heeft weliswaar betrekking op uitvoering voor milieugevoelige functie (wonen), maar de situatie is reeds bestaand. In milieuhygiënische zin verandert het gebruik niet. De ontwikkeling vormt op dit punt geen belemmeringen. In het kader van de omgevingsvergunning aanvraag onderdeel bouwen is een bodemonderzoek vereist.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven. Dit wordt beaamd door de RUD (zie bijlage 3).

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. De wijze van bestemmen is afgestemd op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'.

Enkelbestemming Agrarisch met waarden

De bestemming 'Agrarisch met waarden' blijft op beide percelen van overeenkomstige toepassing. Middels een relatie teken zijn beide percelen met elkaar verbonden. Op deze manier is sprake van één agrarisch bedrijf ten behoeve een akkerbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

De toekomstige woning op het perceel Westfriesedijk 3 wordt bestemd als plattelandswoning middels de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied, is de dubbel bestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties: Regionale Uitvoeringsdienst Noord - Holland Noord (RUD), Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, de provincie Noord - Holland en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het plan heeft niet voor inspraak ter inzage gelegen.

De provincie Noord - Holland, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Veiligheidsregio Noord-Holland Noord hebben aangeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan en hebben geen aanleidingen tot het geven van opmerkingen. De RUD heeft middels een advies op het bestemmingsplan gereageerd. Dit advies is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd en waar relevant in de toelichting vewerkt. Tevens is de eigenaar van het perceel Boerensluisweg 3 op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (zie bijlage .

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.