Plan: | Paadje 12, Nieuwe Niedorp 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1911.BPBG2010hz13-VA01 |
Camping ‘Het Witte Hek’ is al ruim 40 jaar gevestigd op een bestaand (agrarisch) bouwvlak aan Paadje 12 te Nieuwe Niedorp. Enige jaren geleden heeft deze camping een nieuwe eigenaar gekregen. De nieuwe eigenaar is reeds vanaf de overname van het bedrijf voornemens de camping te revitaliseren en het aantal recreatieve nachtverblijfseenheden, binnen het bestaande forse oppervlak van het recreatieterrein, uit te breiden.
Als gevolg van gewijzigde/vervallen (kampeer)wetgevingen en het beëindigde fruitteeltbedrijf, is het daarnaast noodzakelijk om het ruim 40 jaar oude recreatieterrein weer te voorzien van een passende juridisch-planologische regeling. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Voorgeschiedenis
Ten behoeve van het onderhavige plan is reeds in 2013 een bestemmingsplan vastgesteld om het recreatiebedrijf te voorzien van een passend juridisch-planologisch regiem. Dit bestemmingsplan is in 2015 gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State, hoofdzakelijk omdat onvoldoende rekening werd gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van de noordelijk gelegen agrarische onderneming. In dit bestemmingsplan zijn de gebruiksmogelijkheden van het recreatieterrein echter dusdanig ingeperkt, en juridisch geborgd, zodat de betreffende agrarische onderneming volledig gebruik kan maken van de planologische uitbreidingsmogelijkheden. In volgende hoofdstukken wordt exact weergegeven waarom het recreatieterrein nu wel van een passend planologisch regiem kan worden voorzien.
In 2018 is wederom een bestemmingsplan vastgesteld. Dit bestemmingsplan is echter als gevolg van een technische omissie door de Raad van State vernietigd. Voorliggend bestemmingsplan betreft in feite een reparatie van deze technische omissie. In hoofdstuk 2.1 wordt de relevante voorgeschiedenis omschreven.
Het plangebied is gelegen aan Paadje 12 te Nieuw Niedorp. Paadje 12 ligt in het Buitengebied op een bestaand bouwvlak van een voormalig fruitteeltbedrijf ten zuidoosten van de bebouwde kom van Nieuwe Niedorp. De begrenzing van het plangebied is gelijk aan het bouwvlak van het voormalige fruitteeltbedrijf en is in figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1: ligging en (globale) begrenzing van het plangebied (bron: google + kadaster)
(Kampeer)vergunningen
Camping ‘Het Witte Hek’ is reeds ruim 40 jaar in het plangebied gevestigd. Het kampeerterrein is als neventak van het aldaar gevestigde agrarische bedrijf (fruitteeltbedrijf) gestart. Ten behoeve van het kampeerterrein is reeds in 1989 (van daarvoor zijn geen gegevens bekend) een kampeervergunning op grond van de Kampeerwet verleend voor in totaal 35 kampeermiddelen, waarvan:
In 2002 is deze vergunning vervangen door een vergunning op grond van de ‘Wet op de openluchtrecreatie’, waarin dezelfde kampeermiddelen zijn vergund voor een periode van 7,5 maanden per jaar (15 maart tot en met 31 oktober).
Bestemmingsplan Buitengebied Niedorp-Zuid (1994)
Het plangebied is in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Niedorp-Zuid’ bestemd als ‘Agrarische bedrijven’. Het gehele agrarische bouwvlak (c.q. agrarische bedrijfsbestemming) is nader aangeduid als ‘kamperen toegestaan’. Binnen deze bestemming betreft het fruitteeltbedrijf de hoofdtak en het kampeerterrein de neventak. Het recreatieterrein was derhalve ook in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch ‘vergund’.
Het fruitteeltbedrijf heeft in de loop der tijd zijn functie verloren. Bij de overname van het bedrijfsperceel, door de initiatiefnemer van onderhavig plan, is het fruitteeltbedrijf definitief beëindigd.
Juridisch-planologische procedure t.b.v. camping Het Witte Hek
Bij de overname van het bedrijfsperceel door de initiatiefnemer is een juridisch- planologische procedure gestart ten einde het verblijfsrecreatieterrein als hoofdfunctie op het bedrijfsperceel voort te zetten. Hierbij werd ingezet op een algehele revitalisering van het terrein en een beperkte toename van het aantal recreatieve (nacht)verblijfseenheden zonder vergroting van het reeds forse oppervlak van het bedrijfsperceel. Dit bestemmingsplan is als gevolg van beroep door de eigenaren van de agrarische onderneming aan Paadje 14-18 gedeeltelijk vernietigd.
Uitspraak Raad van State
Uitspraak 2015
De onderdelen van het bestemmingsplan die betrekking hadden op het verblijfsrecreatieterrein zijn vernietigd. In de uitspraak heeft de Afdeling medegedeeld dat in het vernietigde bestemmingsplan de (nacht)verblijfseenheden niet aangemerkt konden worden als ‘niet-geurgevoelig’ omdat verblijf in de eenheden te langdurig was (250 dagen per jaar) en in delen van het plangebied jaarrond verblijf was toegestaan. Daarnaast waren de maximale planologische uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf aan Paadje 14 niet in beeld gebracht. Hierdoor vormde het recreatieterrein een belemmering voor zowel de huidige bedrijfsvoering als voor de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf.
Uitspraak 2019
Naar aanleiding van het vernietigde bestemmingsplan is in 2018 / 2019 een nieuw bestemmingsplan dat wel rekening houdt met de bedrijfsvoering en mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het naastgelegen agrarische bedrijf. Dit bestemmingsplan is echter vernietigd als gevolg van een technische omissie.
De omgeving
De camping is gelegen in landelijk gebied en wordt omlijst door open agrarisch cultuurgebied. Aan de noordzijde van de camping bevindt zich een agrarisch bedrijf, waar rundvee en pluimvee zijn vergund. De kern Nieuwe Niedorp ligt hemelsbreed op minder dan een kilometer afstand van het bedrijf (aan de westzijde).
De camping
Aan Paadje 12 te Nieuwe Niedorp is camping ‘Het Witte Hek’ gevestigd. Het gehele plangebied is in gebruik door de camping. Het oppervlak bedraagt 12.840 m² en biedt ruimte aan:
De voorzijde (westzijde) van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de woonboerderij (de bedrijfswoning) en de gezamenlijke voorzieningen (zie figuur 2.1). De sanitaire voorzieningen voor de camping zijn gesitueerd in de aanwezige bebouwing van de woonboerderij en de schuur biedt ruimte aan afvalverzameling en – scheidingsvoorzieningen.
De achterzijde (oostzijde) van het terrein biedt ruimte aan de recreatieve verblijfseenheden. De noordelijke helft van dit deel is geheel ingericht met de bestaande stacaravans/chaletjes en enkele recreatiewoningen. Dit deel van het terrein is het meest intensief in gebruik. De omvang van de standplaatsen zijn echter nog relatief fors (2 standplaatsen van circa 170 m², de overige standplaatsen zijn groter dan 200 m²). De zuidelijke helft van het plangebied betreft een vrijwel open, maar groen ingericht perceel met standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen.
Omdat de camping continu in bedrijf is en er wisselingen in klanten zijn met eigen recreatieve eenheden, is het park aan verandering onderhevig en zijn enkele eenheden verwisseld/verplaatst door andere c.q. nieuwere eenheden. De laatste jaren, tijdens de afgelopen procedures, heeft het park echter niet volledig kunnen inzetten voor doorontwikkeling. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de situatie in 2015. Onderstaande luchtfoto geeft de uitgangssituatie weer. De vaste recreatieve eenheden (stascaravans/chaletjes en vakantiewoninkjes zijn hierin genummerd).
Figuur 2.1: luchtfoto van het recreatieterrein van 30-06-2015 (bron: Google Earth)
Figuur 2.2: Nieuwe vs. oude recreatieve (nacht)verblijven
Bedrijfsmatige en seizoensgebonden exploitatie
De camping wordt bedrijfsmatig geëxploiteerd. Een groot deel van de aanwezige stacaravans/chaletjes is in eigendom van recreanten. De standplaatsen worden echter door de recreanten gehuurd. Daarnaast is een deel van de stacaravans/chaletjes in eigendom van Camping ‘Het Witte Hek’ en wordt verhuurd aan recreanten. In feite verschilt deze werkwijze niet van recreanten met mobiele caravans. Deze mobiele caravans zijn ook in eigendom van de recreant en huren de standplaats.
De camping is niet het gehele jaar geopend. Het recreatieterrein is elk jaar in de periode van 1 april tot en met 15 oktober geopend. Voor de camping geldt dus een ‘wintersluiting’.
Landelijke en groene inrichting
Het terrein heeft in de huidige situatie reeds een zeer groene en landelijke uitstaling. Doordat de camping reeds decennia oud is een groot deel van de beplanting reeds volgroeid. Een deel van de hoogstamfruitbomen van het voormalige fruitteelt bedrijf zijn behouden gebleven (zie figuur 2.3). Een deel van de standplaatsen, ter plaatse van de oudere stacaravans/chaletjes, bestaat echter nog uit ‘ongewenste’ gebiedsvreemde beplantingen, waaronder de conifeer. Het perceel wordt omlijst door elzensingels. Er staat ook een elzensingel centraal op het perceel. In het zuidelijke deel zijn haagbeuken aanwezig ten behoeve van een groene scheiding van de zeer ruime standplaatsen.
Figuur 2.3: De oude hoogstam fruitbomen (boven) en groen ingericht terrein met afschermende hagen
De initiatiefnemer is voornemens camping ‘Het Witte Hek’ te revitaliseren c.q. herontwikkelen en te voorzien van een kwaliteitsimpuls zodat de camping weer beter aansluit bij de behoeften en eisen van de consument. Doel van de revitalisering is het creëren van een gezond en vitaal verblijfsrecreatieterrein, dat enerzijds zorgt voor een stabiel inkomen voor de initiatiefnemer en anderzijds een steentje bijdraagt aan revitalisering van de verblijfsrecreatiemarkt in de regio Noord-Holland Noord.
Het inspelen op behoeften van de klant is cruciaal voor een gezonde bedrijfsvoering. De camping dient in te spelen in de veranderende behoeften en eisen van de consument. De klant van Camping Het Witte Hek komt voor rust, ruimte en kleinschaligheid. De initiatiefnemer is voornemens deze kwaliteiten te behouden en waar mogelijk/noodzakelijk te versterken.
Behoud van het karakter: groen en rust
Het landelijke groene karakter van de camping, de kleinschaligheid en de natuurlijke uitstraling blijven in de toekomst behouden en worden, waar mogelijk, versterkt. De omlijsting door weilanden, de nabijheid van agrarische bedrijvigheid, koeien in de weide en de smalle weggetjes en slootjes in de directe omgeving geven de camping zijn karakteristieke uitstraling. Allemaal aspecten die door de bewuste bezoeker van de camping als positief en prettig worden ervaren. Het gevoel te kamperen op een boerenerf, wat de campingbezoeker zo aantrekkelijk vindt, wordt versterkt door de aanwezigheid van de voormalige boerderij en de bestaande boomgaard. Daarmee heeft de camping in de basis al alle ingrediënten in zich, om een toekomstbestendig en goedlopend landelijk recreatiebedrijf te blijven. De beoogde situatie borduurt dan ook voort op deze aanwezige kwaliteiten.
Figuur 2.4: voorbeeld toekomstige luxe chaletjes
Revitalisering van het recreatieterrein
Om de camping weer beter aan te laten sluiten bij de behoeften van de klant worden de onderstaande ontwikkelingen doorgevoerd:
Figuur 2.4: inrichtingsplan ‘Het Witte Hek’
Bedrijfsmatige en seizoensgebonden exploitatie
Ook in de toekomstige situatie is sprake van een bedrijfsmatige en seizoensgebonden exploitatie van het recreatieterrein. Om een gezonde verblijfsrecreatiemarkt in de Kop van Noord-Holland te behouden en om ongewenste ontwikkelingen op recreatieparken te voorkomen (zoals permanente bewoning) worden in dit bestemmingsplan op verschillende vlakken maatregelen getroffen die dit juridisch gaan borgen. Bovendien wordt door het treffen van deze juridisch geborgde maatregelen voorkomen dat op het terrein geurgevoelige objecten ontstaan. Onderstaand zijn deze maatregelen opgesomd:
Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 3) gaat in op de richtlijnen voor wat betreft beeldkwaliteit van het recreatieterrein in zijn omgeving. Het stelt eisen aan de uitstraling van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing van het terrein.
De wijze waarop de beoogde situatie juridisch is vastgelegd in dit bestemmingsplan wordt omschreven in Hoofdstuk 6 en in paragraaf ‘geur’.
Maximumaantal recreatieve eenheden
In onderhavig plan worden maximaal 43 recreatieve eenheden mogelijk gemaakt, waarvan 5 recreatiewoningen. Als gevolg van de ligging tegen het agrarische bedrijf aan de noordzijde wordt het aantal eenheden aan de noordzijde verminderd tot maximaal 22 eenheden. Dit aantal is nader toegelicht in bijlage 9 Notitie afname aantal recreatieve eenheden. Op de verbeelding is een aanduiding ter plaatse van de noordelijke helft van het plangebied opgenomen waarbinnen deze beperking geldt.
Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is een beeldkwaliteitsplan verplicht (zie ook paragraaf 4.2). De ruimtelijke ingreep in het plangebied betreft de herstructurering en revitalisering van het terrein. De vaste kampeermiddelen worden gerealiseerd in één bouwlaag (eventueel met een kap). Deze verschijningsvorm past bij de reeds bestaande vaste kampeermiddelen op het terrein. Bij het opstellen van deze paragraaf is gebruik gemaakt van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland (zie ook paragraaf 4.2.3).
Het kleipolder landschap
Noord-Holland Noord, zoals wij dat nu kennen, was voor onze jaartelling een groot waddengebied, dat gedeeltelijk werd afgesloten door een strandwallenzone. De zee brak echter regelmatig door de strandwallenzone heen, waardoor zich een veenlaag vormde door het groeien en afsterven van waterplanten. Het gebied was door de tijd heen niet altijd bewoonbaar.
Vanaf de zesde of zevende eeuw werd het gebied permanent bewoond. Om te kunnen leven werd het veen ontgonnen, maar dit leidde tot inklinking, terwijl de zeespiegel steeg. Om droge voeten te houden, werden terpen of werven opgeworpen en dijken en kades aangelegd. De eerste dorpen bevinden zich op de kreekruggen. Op den duur is het veenpakket helemaal verdwenen en is het Westfriese kleipolderlandschap met vele karakteristieke Noord-Hollandse stolpboerderijen ontstaan.
In het landschap aan het begin van de twintigste eeuw is de ontwikkeling van het gebied nog duidelijk te zien. Het smalle opstrekkende verkavelingspatroon verraadt de aanwezigheid van een oorspronkelijke veenlaag. Ook doorbraakkolken zijn nog terug te vinden. Nieuwe elementen zijn er ook te zien: de eerste inpolderingen van de Zuiderzee, zoals de Groetpolder en de Waardpolder, zijn gerealiseerd. In de daaropvolgende jaren is er veel veranderd; de Zuiderzee is IJsselmeer geworden, nog meer gebieden zijn ingepolderd (o.a. de Wieringermeer) en de ruilverkavelingen leidden tot een nieuw verkavelingspatroon. Noord-Holland Noord is geworden tot een landschap met diverse polders en de aanleg van de autosnelweg A7 en de spoorlijn naar Den Helder hebben ertoe geleid dat het gebied nu deel uitmaakt van een veel groter netwerk.
Figuur 3.1: Uitsneden van geografische kaarten van West-Friesland
Kleipolderlandschap
De begrenzing van het oude zeekleigebied wordt gevormd door de Westfriese Omringdijk. Door de continuïteit van deze dijk is dit een sterk beeldbepalend element in het landschap. Het kleipolderlandschap wordt verder gekenmerkt door een patroon van kreekruggen waarop de oude ontginningsdorpen liggen en een samenhangend patroon van boezemvaarten, lintdorpen en binnendijken.
Omgeving Paadje 12
Het perceel Paadje 12 valt binnen de Oosterpolder. Om een helder beeld te krijgen van de landschappelijke structuur van de polder, wordt een onderscheid gemaakt in de netwerken en de opgaande elementen. Wanneer wordt gekeken naar de netwerken valt op dat het water een sterke noordoost-zuidwest oriëntatie heeft. De wegen hebben een ruitpatroon, veroorzaakt door de richting van het water en de richting van de bebouwing, die juist zuidoost-noordwest gericht is. Hieruit blijkt dat de ooit aanwezige veenlaag veel invloed heeft gehad op de ordening van het landschap. De structuren van de opgaande beplanting zijn enerzijds gekoppeld aan de wegen (lijnvormige structuur) en anderzijds aan de boerenerven en dorpslinten (puntvormige structuur). Het Paadje is van oorsprong een lange ontginningsweg die vrijwel parallel is gelegen aan de N242, het betreft een secundaire verbindingsweg.
Figuur 3.2: Ordeningsprincipe in de omgeving van het plangebied (bron: Google Earth)
Algemeen
De dorpen in de regio kenmerken zich door hun lintbebouwing. Deze lintbebouwing is niet meer overal zichtbaar door diverse uitbreidingen. De bebouwing in het lint heeft een sterk individueel karakter. De bebouwingsdichtheid varieert, evenals de soort bebouwing en de bebouwingsafstand tot de weg. Alle rooilijnen van de woningen zijn vrijwel evenwijdig aan de weg. De meest opvallende bebouwing voor West-Friesland is de stolpboerderij. De nokrichting van de bestaande (stolp)boerderijen en de later bijgebouwde schuren is overwegend evenwijdig aan de landschappelijke structuur.
Omgevingsplangebied
Het bebouwingsbeeld in de directe omgeving van het plangebied bestaat overwegend dit individuele vrijstaande bedrijfs- en woonbebouwing met incidentele stolpboerderijen met later bijgebouwde schuren. Deze bebouwing kent een rechthoekige massaopbouw en heeft een massief karakter. De vrijstaande bebouwing bestaat overwegend uit één bouwlaag met zadelkap. Het bebouwingsbeeld in het plangebied bestaat momenteel overwegend uit stacaravans en recreatiewoningen gesitueerd in een losse structuur.
Inpassing in de wijdere omgeving
Als we op een hoog schaalniveau naar de omgeving kijken, dan ligt het Paadje in het oude Westfriese land. Ten noorden en ten oosten liggen de veel nieuwere Wieringerwaard en Groetpolder. Het oude Westfriese land is inmiddels ook veranderd vooral in de tijden van de ruilverkaveling. In de Oosterpolder heeft ruilverkaveling plaatsgevonden, waardoor de maat en de schaal van het landschap groter is dan dat oorspronkelijk het geval was. Ten tijde van de ruilverkaveling zijn diverse wegen beplant waardoor het landschap meer een besloten sfeer krijgt. Typerend voor voornamelijk het westelijke deel van West-Friesland is de (onregelmatig) opstrekkende strokenverkaveling. Dergelijke ontginningen zijn niet zeldzaam, maar komen door herinrichtingen wel steeds minder vaak voor. Het buitengebied rondom het Paadje heeft een open karakter. De boerenerven met erfbeplanting zijn door het omringende open landschap sterk beeldbepalend. De weg heeft meestal aan twee en soms aan één zijde een sloot.
Bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen
De lintbebouwing, de afwisseling van bebouwing met beplante erven en open gebied aan het lint zijn kenmerkend in de omgeving van het plangebied. Aantasting van het karakter dient voorkomen te worden. In het buitengebied en ter plaatse van het plangebied hebben de erven een besloten karakter met van daaruit ruim zicht op het buitengebied. De nieuwe ontwikkeling dient erop gericht te zijn om de aanwezige overgangen van het recreatieterrein naar het buitengebied te respecteren en te versterken. In de huidige situatie is sprake van een enigszins verrommeld en onhelder ruimtelijk beeld, doordat de recreatieverblijven niet tot nauwelijks zijn ingepast in het landschap en vaak een opvallende kleurstelling hebben. De opvallende bebouwing is een negatief element in de omgeving. Met de nieuwe ontwikkeling dient gestreefd te worden naar een verbetering van deze situatie door rekening te houden met groene overgangen naar het landschap en een terughoudend materiaal- en kleurgebruik van de bebouwing.
De bebouwing dient dusdanig ingepast te worden, dat rekening gehouden wordt met de karakteristieken van de omgeving. Het geheel dient ingepast te zijn met opgaand groen en (de bestaande) kavelsloten. Met andere woorden, het erf dient een groene verdichting in het landschap te worden. Op het erf dient samenhang te bestaan tussen de verschillende bouwvormen. Dit betekent met name afstemming in de plaatsing en bouwrichting van de verschillende bouwvormen.
De genoemde uitgangspunten leiden tot de hiernavolgende randvoorwaarden, waarbij een onderscheid gemaakt is in erf en bebouwing. De landschappelijke inpassing gaat uit van ingrepen op het eigen terrein. Voor toelichting op de randvoorwaarden: zie figuur 3.2.
Figuur 3.3: Boven: de bestaande houtwal aan de zuidzijde van het plangebied. Onder: Landschappelijke inpassing van het erf (blauw is water; lichtgroen is nieuwe beplanting; donkergroen is bestaande beplanting; plaatsing van de recreatieve eenheden achter de rode streep)
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro geeft aan dat de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende voorwaarde:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Overheden moeten op basis hiervan nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren met behulp van de zgn. ‘Ladder’. De ladder borgt een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen. Als eerste dient de vraag te worden beantwoord wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: “Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” In de handreiking (Handreiking ladder voor duurzame ontwikkeling, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, d.d. 2 november 2013) staat aangegeven dat onder andere stedelijke voorzieningen in elk geval wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Het planvoornemen betreft op basis van de gegeven omschrijving een stedelijke ontwikkeling.
Voor het planvoornemen is de laddertoets doorlopen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.
Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Hierin zet de provincie haar visie op de (ruimtelijke) ontwikkeling van Noord-Holland uiteen. Daarbij omschrijft de provincie ook het beeld van Noord-Holland in 2040.
Noord-Holland moet een aantrekkelijke provincie blijven. In de structuurvisie heeft de provincie hiervoor verschillende provinciale belangen aangewezen. Hierbij zijn drie hoofdbelangen onderscheiden. Deze drie hoofdbelangen zijn samen het ruimtelijke streven van de provincie. In de volgende figuur is dit in een overzicht weergegeven.
Figuur 4.1: Overzicht provinciale belangen (bron: Provincie Noord-Holland)
In het onderste van de zes kaders onder ‘duurzaam ruimtegebruik’ wordt als één van de speerpunten genoemd het bieden van voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toeristische voorzieningen. Uitgangspunt voor het recreatiebeleid van de provincie in relatie tot verstedelijking is intensieve recreatiegebieden dicht bij de steden en extensieve recreatie daarbuiten.
De provincie benoemt in haar structuurvisie dat er behoefte is aan ruimte voor de groei van toeristische en recreatieve ondernemers. De ruimtevraag voor deze recreatieve en toeristische voorzieningen valt vrijwel altijd buiten Bestaand Stedelijk Gebied. De provincie concludeert dat vooral behoefte is aan uitbreiding van bungalowparken, hotelcapaciteit, toeristische plaatsen op campings en (vergroting van) ligplaatsen in jachthavens. Voor veel campings is herstructurering noodzakelijk. Om de provinciale belangen te waarborgen is door Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is inmiddels een aantal keer aangepast en herzien. De meest recente versie betreft de geconsolideerde “Provinciale Ruimtelijke Verordening” (PRV) van 3 september 2019.
Op 3 juli 2012 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op basis van het voorgaande bestemmingsplan reeds ontheffing verleend van voormalig artikel 14, lid 1 PRV. In het kader van het bestemmingsplan Paadje 12, Nieuwe Niedorp 2017 is wederom door de provincie aangegeven geen bezwaren te hebben tegen onderhavig plan om de camping te revitaliseren.
Onderstaand is de toets aan de relevante regels opgenomen.
Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In het onderhavige plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een recreatieterrein betreft een stedelijke voorziening in de vorm van leisure. Het is twijfelachtig of sprake is van een ‘nieuwe’ stedelijke voorziening. Het betreft namelijk een bestaande camping, het plangebied wordt niet vergroot en de bouwmogelijkheden worden middels onderhavig bestemmingsplan verkleind (het agrarische bedrijf kon immers het gehele bouwvlak vol bouwen terwijl de bouwmogelijkheden van het recreatieterrein gelimiteerd zijn en er geen bebouwing voor agrarische doeleinden meer zijn toegestaan). Indien jurisprudentie van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt gevolgd kan echter sprake zijn van een ‘nieuwe’ stedelijke functie omdat het bestemmingsplan (beperkt) meer bouwmogelijkheden voor de stedelijke functie recreatie/leisure mogelijk maakt door meer chaletjes c.q. recreatiewoningen toe te staan.
Artikel 5a van de PRV richt zich enkel op de regionale afstemming binnen de regio. Het onderhavige plan heeft gelet op de aard en omvang, een beperkte uitbreiding van - in het verleden - vergunde aantal eenheden binnen het bestaande oppervlak van het recreatieterrein, geen gemeentegrensoverschrijdend karakter. Er bestaat in dit geval dan ook geen aanleiding om dit plan regionaal af te stemmen, mede gezien artikel 5c. Dit wordt ondersteund door de reactie van GS op het bestemmingsplan. In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan aangeboden aan GS. De GS hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het ontwerpbestemmingsplan.
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied
Het onderhavige plan wordt conform 15 landschappelijk ingepast. Zie paragraaf 4.2.3 en de bijlage voor de nadere motivering.
Artikel 26 Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw
Het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als ‘Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw’. Dit artikel is slechts van toepassing op agrarische bedrijven en bevat de regels omtrent de (door)ontwikkeling van deze bedrijven.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt de Provinciale Ruimtelijke Verordening geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. Momenteel werkt de provincie aan een nieuwe leidraad, die momenteel alleen als concept beschikbaar is (en daarmee nog geen vigerend beleid is). In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.
In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt de volgende:
Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. In de voormalige gemeente Niedorp komen twee verschillende landschapstypen voor. Het grootste gedeelte van de gemeente valt binnen het oude zeekleilandschap. De Groetpolder maakt deel uit van het aandijkingenlandschap. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Voor het aandijkingenlandschap is de openheid en grootschaligheid zeer kenmerkend. Voor het zeekleilandschap zijn de lintdorpen, molens, stolpen, de Westfriese Omringdijk en het halfopen karakter van het landschap kenmerkend.
In de Leidraad wordt eveneens een aantal structuurdragers van provinciaal belang aangegeven. Hiervoor geldt als algemene regel “behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied”. Dergelijke structuren kunnen als uitgangspunt genomen worden bij nieuwe ontwikkelingen. Een van de structuurdragers van Noord-Holland, die binnen de Hollands Kroon voorkomt, maar buiten het plangebied gelegen is, is de Westfriese Omringdijk. De Westfriese Omringdijk moet worden behouden als beschermd dijklichaam met bijbehorende beschermde onderdelen zoals wielen en kleiputten. Vanwege de herkenbaarheid van de dijk in het open landschap is handhaving van een brede open zone aan weerzijden van de dijk gewenst. De continuïteit van het dijkprofiel, het behoud van het oorspronkelijke tracé en de materiaalkeuze dragen bij aan de herkenbaarheid van de dijk in het landschap.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie heeft aan de basis gestaan bij de uitwerking van het beeldkwaliteitsplan voor de Camping (zie hoofdstuk 3 en bijlage 1).
In de Omgevingsvisie voor de gemeente Hollands Kroon staan de ontwikkelingen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven.
Uitdagen om initiatieven te nemen en deze te realiseren. Dat is het doel van deze omgevingsvisie. Geschreven voor inwoners, verenigingen, organisaties, ondernemers en onszelf. Een koers- en inspiratiedocument, een kompas voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het ‘ja, tenzij’ principe. Dit betekent dat de gemeente altijd positief tegenover nieuwe initiatieven staat en samen met de initiatiefnemer wil kijken hoe deze initiatieven gerealiseerd kunnen worden.
Onderstaand staan de voor het onderhavige plan relevante onderwerpen beschreven.
Ruimtelijke kwaliteit
De ambitie is dat een initiatief een bijdrage levert aan de identiteit en kwaliteit van de specifieke plek. Onderhavig plan voorziet hier door een verouderde agrarische camping te revitaliseren en landschappelijk in te passen. De landschappelijke inpassing is als bijlage opgenomen.
Vrijetijdsbusiness
Vrijetijdsbusiness is belangrijk voor de gemeente en voor de regio van levensbelang. Kernwoorden hierbij zijn 'groot door kleinschalig te denken en te doen' en het accent ligt op zien, doen en beleven. De gemeente Hollands Kroon stelt hiervoor geen eigen beleid op, maar stelt samen met partners concrete plannen op. Daarnaast wordt aangesloten bij regionaal beleid.
Verblijfsrecreatie in Hollands Kroon: In 2018 is de regionale visie verblijfsrecreatie Noord-Holland Noord vastgesteld. Het doel is dat Noord- Holland Noord in 2030 de meest vitale verblijfsregio van Nederland is. Om daar te komen blijkt dat een flinke investering nodig is om de landelijk toenemende vraag naar eigentijdse verblijfsrecreatie te kunnen beantwoorden. Vanuit De Kop Werkt! wordt dit voor de Kop van Noord-Holland aangepakt. De regionale visie verblijfsrecreatie onderscheidt zeven marktgerichte deelregio’s. Bijna 80% van de deelregio ‘agrarisch buitengebied’ in Noord-Holland Noord wordt als perspectiefarm beoordeeld. Hollands Kroon valt bijna volledig onder het agrarisch buitengebied. Het doel in deze deelregio is dat in elk geval de helft van het aanbod door de één park, één plan aanpak met bijbehorende instrumenten wordt getransformeerd, in kwaliteit verbetert of dat er wordt gehandhaafd.
Camping het Het Witte Hek vormt één van deze verouderde campings die in het kader van dit beleid wordt getransformeerd / gerevitaliseerd waardoor de kwaliteit wordt verbeterd.
Het onderhavige plan sluit derhalve volledig aan bij het gemeentelijke en regionale beleid omtrent verblijfsrecreatie. Deze toets is nader beschreven in de uitgevoerde ladder voor duurzame ontwikkeling (zie bijlage).
Conclusie
Het onderhavige plan voldoet aan het beleid zoals gesteld in de omgevingsvisie Hollands Kroon.
De planologische voorgeschiedenis van de camping is complex. Voor het terrein is eerder een bestemmingsplan opgesteld wat door de gemeente Hollands Kroon is vastgesteld op 1 oktober 2013. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State. De Raad van State heeft een groot deel van het bestemmingsplan voor Paadje 12 te Nieuwe Niedorp vernietigd (ECLI:NL:RVS:2015:422, 18 februari 2015). Dit had betrekking op de geurgevoeligheid van de kampeermiddelen en recreatiewoningen, de jaarronde openstelling van een deel van het recreatieterrein, de bestaande planologische (uitbreidings)mogelijkheden van het naastgelegen agrarische bedrijf (Paadje 14) en de onderbouwing dat voor de camping sprake is van een goed woon- en leefklimaat op grond van de goede ruimtelijke ordening in verband met het mogelijk maken van geurgevoelige objecten in het plangebied.
Het bestemmingsplan uit 2013 voor Paadje 12 heeft alleen betrekking op het gedeelte van het plangebied waarop de bedrijfswoning, de bijbehorende bebouwing en de gebouwen ten behoeve van beheer- en sanitair voorzieningen staan. Hier is de bestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ van kracht.
Voor de overige gronden in het plangebied, die met het besluit van de Raad van State niet meer in het bestemmingsplan voor Paadje 12 liggen, geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Niedorp-Zuid’ zoals dat op 7 juli 1994 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 21 februari 1995 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. In dit bestemmingsplan vallen de gronden in het plangebied onder de bestemming ‘Agrarische bedrijven’. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven met de bijbehorende gebouwen (waaronder dienstwoningen, andere bouwwerken, erven en agrarische cultuurgronden). Er is tevens een aanduiding opgenomen voor ‘kamperen toegestaan’, waarmee de gronden tevens zijn bestemd voor standplaatsen voor kampeermiddelen met de bijbehorende was-, toilet- en beheersgebouwen. De huidige omvang van het recreatieterrein komt overeen met de omvang van het bouwvlak in het bestemmingsplan (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2: Boven: Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied Niedorp-Zuid’ 199. Onder een luchtfoto met daarin de kadastrale kaarten waarop duidelijke waarneembaar is dat de omvang van het huidige recreatieterrein overeenkomt met de bouwvlak.
De plannen van de initiatiefnemer voor herstructurering en opwaardering (zie hoofdstuk 2) passen grotendeels niet binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Niedorp-Zuid’. Daarnaast wordt opgemerkt dat de huidige bestemming niet in overeenstemming met het werkelijke gebruik van de gronden, aangezien de agrarische functie in het plangebied reeds beëindigd is.
Op 24 januari 2013 heeft de gemeenteraad van Hollands Kroon de Regeling bijbehorende bouwwerken bij woningen vastgesteld. Deze regeling heeft tot doel de verschillende regelingen die er in de voormalige gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer gelden ten aanzien van onder andere aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, te uniformeren.
De regeling maakt een onderscheid tussen woningen binnen en buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft ervoor gekozen een ruime regeling vast te stellen die de nodige ruimte biedt voor bouw- en gebruiksregels. Inwoners krijgen binnen hetgeen dat als maximaal ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht de ruimte om hun bouwwensen en gebruikswensen te realiseren. Per aspect wordt hierbij uitgegaan van de meest soepele regeling van de oude gemeenten, mits deze op zichzelf én cumulatief geen afbreuk doet aan de totale regeling dan wel leidt tot onevenredige beperkingen c.q. belemmeringen voor omliggende percelen. De regeling is, daar waar nodig en gewenst, verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
De opwaardering en herstructurering van het kampeerterrein past binnen het geldende beleidskader. Verder kan geconcludeerd worden dat de twee geldende bestemmingsplannen de beoogde invulling van de camping niet volledig mogelijk maken. Daarom is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’.
VNG-publicatie ‘Bedrijven & milieuzonering”
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe ‘functiescheiding’. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een ‘goed woon- en leefklimaat’. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden ‘richtafstand’ in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Toetsing van het onderhavige plan
De omgeving van het plangebied rondom Paadje 12 wordt gekenmerkt door open landelijk gebied met enkele verspreid liggende woningen en agrarische bedrijven. Het gebied heeft een lage adressendichtheid. Dergelijke gebieden worden gekenmerkt als ‘rustig buitengebied’. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.
Een recreatieterrein wordt gekenmerkt als een milieubelastende activiteit én als een milieuhinder gevoelige bestemming. Dit betekent dat de uitbreiding van het recreatieterrein op de betreffende gronden kan worden belemmerd door mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied. De uitbreiding van het recreatieterrein kan echter ook mogelijke hinder op milieugevoelige bestemmingen in de directe omgeving creëren. Daarnaast wordt met onderhavige plan een agrarisch bedrijf (fruitteelt) juridisch-planologisch beëindigd.
Onderhavig plan als milieubelastende activiteit
Het recreatieterrein bestaat uit de elementen bedrijfswoning en het recreatieterrein in de vorm van recreatief nachtverblijf. De bedrijfswoning betreft geen milieubelastende activiteit. Het recreatieterrein betreft een milieubelastende activiteit voor de aspecten geur en geluid. De richtafstanden bedragen respectievelijk 30 en 50 meter. Binnen de richtafstand voor geur liggen geen hinder gevoelige objecten. Binnen de geluidscontour van het recreatieterrein ligt één hinder gevoelige functie. De agrarische bedrijfswoning aan Paadje 14 ligt op een afstand van circa 40 meter. De fysieke omvang van het recreatieterrein blijft echter gelijk (12.840 m²) en de begrenzing van het terrein wordt niet gewijzigd. De afstand van het recreatieterrein tot hinder gevoelige functies in de omgeving blijft derhalve gelijk. Het recreatieterrein kan gezien het bovenstaande worden beschouwd als een bestaande activiteit. Bovendien wordt door de herinrichting van het recreatieterrein een deel van de recreatieve activiteiten verplaatst van de noord- naar de zuidzijde. Hierdoor wordt de intensiteit van de ‘milieubelastende activiteiten’ binnen de richtafstand verlaagd en verplaatst naar het zuidelijke deel, ruim buiten de richtafstand van 50 meter (naar circa 80 tot 180 meter vanaf de bedrijfswoning). Gezien het voorgaande kunnen de volgende twee conclusies worden gesteld:
Het agrarische fruitteeltbedrijf in onderhavig plangebied wordt middels onderhavig bestemmingsplan juridisch-planologisch beëindigd. De mogelijke hinder afkomstig van het fruitteeltbedrijf wordt derhalve opgeheven. Een belangrijke vorm van hinder afkomstig van fruitteeltbedrijven, die niet is opgenomen in de VNG-publicatie, betreft de spuitzone ten behoeve van insectenbestrijdingsmiddelen rondom fruitboomgaarden. Deze zone bedraagt minimaal 50 meter. Met deze hindercontour hoeft vanuit het plangebied geen rekening meer gehouden te worden.
Tabel 1: Richtafstanden tabel
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
De bedrijfswoning betreft in alle gevallen een gevoelig object. De bedrijfswoning betreft echter een bestaande functie waaraan niets wordt gewijzigd. De bedrijfswoning dient derhalve te worden beschouwd als een bestaand milieuhinder gevoelig object en vormt een belemmerende functie voor milieubelastende activiteiten in de omgeving. Milieubelastende activiteiten in de omgeving dienen derhalve rekening te houden met de bedrijfswoning.
Tabel 2: in de omgeving liggende milieubelastende activiteiten
Voor het aspect geur is niet de ‘VNG uitgave’, maar de ‘Wet geurhinder en veehouderij’ leidend. In paragraaf ‘Geur’ is dit aspect reeds verantwoord. Het aspect ‘stof’ (fijn stof) is reeds verantwoord in paragraaf ‘Luchtkwaliteit’. Voor het aspect geluid vormt de VNG uitgave wel het eerste toetsingskader voor geluidsgevoelige objecten.
Recreatieve nachtverblijven betreffen in de zin van de Wet geluidhinder geen geluidgevoelige objecten. Daarnaast liggen binnen de 30 meter richtlijn van de agrarische onderneming slechts de bestaande recreatieve verblijven. De nieuwe verblijven worden op minimaal 80 meter (tot circa 280 m) vanaf het agrarische bedrijf geplaatst.
Tussen uitspraak
In de tussenuitspraak is geconcludeerd dat niet voldoende is aangetoond dat ter plaatse van onderhavige plangebied sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat als gevolg van geluid afkomstig van het aangrenzende agrarische bedrijf (zie bijlage). Om deze reden is door Antea een onderzoek uitgevoerd naar naar geluidbelastingen in het onderhavige plangebied. Dit onderzoek ten aanzien van een 'aanvaardbaar verblijfsklimaat' is als bijlage Akoestisch onderzoek, inrichting opgenomen.
Akoestisch onderzoek
In de berekening zijn alle geluidbronnen afkomstig van het agrarische bedrijf aan Paadje 14 meegenomen. Ook de geluidbronnen die op basis van het Activiteitenbesluit uitgesloten kunnen worden. Daarnaast is rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden. De recreatieve nachtverblijfseenheden worden conform de Wet geluidhinder beschouwd als niet geluidgevoelig en genieten op basis van deze wet dan ook geen bescherming tegen geluidbelasting.
Echter, conform vaste jurisprudentie (Uitspraken ABRvS d.d. 29 februari 2012, nr. 201002029/1/T1/R2, d.d. 29 januari 2014, nr. 201304510/1/R1 en 20 augustus 2014, nr. 201300590/1/A4) genieten recreatieve nachtverblijfseenheden in het kader van een goede ruimtelijke ordening "een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder" indien met enige regelmaat en gedurende langere periode personen aanwezig zijn.
Conform jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2018:3713) worden recreatiewoningen waar permanent verblijf is uitgesloten als gevolg van de afwijkende verblijfsduur niet gelijk gesteld aan bewoning. Het verschil in normstelling tussen reguliere woningen en recreatiewoningen die als vakantieverblijf worden gebruikt is daarmee objectief gerechtvaardigd, zodat de gemeenteraad zijn beleidsruimte niet overschrijdt bij het hanteren van andere normen.
Vaste normen zijn echter niet voorhanden. Om toch te beoordelen of sprake is van een 'aanvaardbaar verblijfsklimaat' wordt in onderhavig plan een veilige marge aangehouden voor houvast te zoeken bij (maximale) geluidnormen die conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' worden gehanteerd voor geluidgevoelige objecten. En niet hoger dan deze normen voor gevoelige objecten.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de maximale geluidsnormen (voor geluidgevoelige objecten) niet worden overschreden. De gemeenteraad beoordeeld deze geluidniveaus als acceptabel.
Conclusie
Op basis van de VNG-publicatie ligt een deel van het plangebied binnen enkele richtafstanden. In enkele gevallen is echter sprake van een bestaande c.q. verlichtende situatie en voor enkele milieubelastende activiteiten vormt de VNG-publicatie niet het finale toetsingskader. De aspecten geur, luchtkwaliteit (in de vorm van fijnstof) en geluid worden nader verantwoord in de betreffende paragrafen. Voor het aspect geluid blijkt op basis van het uitgevoerde onderzoek door Antea dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'aanvaardbaar verblijfsklimaat'. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan.
De ‘Wet geurhinder en veehouderij’ (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de ‘Wet milieubeheer’, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren (voorgrondbelasting). Daarnaast heeft de wet als input gediend voor de ‘Handleiding geurhinder en veehouderij’ om de zgn. ‘omgekeerde werking’ in het kader van een ‘goed woon- en leefklimaat’ (achtergrondbelasting) te kunnen bepalen/berekenen.
Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende normen vast te stellen. De gemeente Hollands Kroon heeft hier geen gebruik van gemaakt. De reguliere normen uit de ‘Wet geurhinder en veehouderij’ zijn derhalve leidend.
De wet maakt onderscheid tussen diersoorten waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld en diersoorten waarvoor die niet zijn vastgesteld. Voor de diersoorten waarvoor de factor wel is vastgesteld dienen de geurcontouren te worden berekend door middel van het programma V-Stacks. Zonder berekening kan niet worden beoordeeld of aan de normen kan worden voldaan. Voor de bedrijven waarvoor de factor niet is vastgesteld worden vaste afstanden gehanteerd. De minimaal aan te houden vaste afstand bedraagt 50 m tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom (gemeten vanaf het emissiepunt tot de gevel van het geurgevoelige object).
Naast het bepalen en berekenen van de geurcontour op basis van de feitelijke agrarische bedrijfsvoering dient tevens rekening te worden gehouden met de planologische uitbreidingsmogelijkheden. Dat betekent dat rekening gehouden moet worden met een reële uitbreiding van het agrarische bedrijf binnen het vigerende planologische regiem en binnen de geldende wet- en regelgeving.
In de omgeving liggende agrarische bedrijven
In de omgeving van het onderhavige plangebied ligt één bedrijf dat bijzonder van belang is voor het onderhavige plan. Op het buurperceel, aan Paadje 14, is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd dat bestaat uit een bedrijfstak melkvee en een bedrijfstak (leg)pluimvee. Het bouwvlak van het agrarische bedrijf Paadje 14 grenst direct aan het bouwvlak van onderhavig plan. Bij de vormgeving van het onderhavige plan heeft het agrarische bedrijf aan Paadje 14 derhalve een bepalende factor gespeeld. Ten behoeve van het onderhavige plan is een geuronderzoek uitgevoerd (in combinatie met een luchtkwaliteitsonderzoek). Voor het berekenen van de achtergrondbelasting zijn alle agrarische bedrijven binnen een straal van twee kilometer van het plangebied betrokken.
Bestaande geurgevoelige objecten
Het plangebied bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning, in de huidige situatie bestemd als ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ en aangeduid als ‘bedrijfswoning’, en uit de recreatieve (nacht)verblijfseenheden.
De bedrijfswoning betrof een agrarische bedrijfswoning als onderdeel van een fruitteeltbedrijf. De bedrijfswoning heeft nooit onderdeel uitgemaakt van een veehouderij. De bedrijfswoning dient derhalve als een ‘regulier’ geurgevoelig object te worden beschouwd.
Recreatieve (nacht)verblijfseenheden waren al op basis van het bestemmingsplan en de verleende kampeervergunningen reeds vanaf 1989 toegestaan. Op basis van de vergunningen waren 22 stacaravans jaarrond toegestaan. Conform de vergunning op grond van de Wet op de openluchtrecreatie mochten alle recreatieve (nacht)verblijfseenheden van 15 maart tot 31 oktober worden gebruikt (7,5 maanden per jaar). Conform jurisprudentie betroffen deze stacaravans geurgevoelige objecten omdat ‘langdurig wordt verbleven’ (langer dan 180 dagen). Voor de stacaravans is in het verleden geen bouwvergunning verleend. Enkele eenheden vallen echter onder het overgangsrecht en vormen in dat geval bestaande geurgevoelige objecten. Echter, omdat het bovenstaande momenteel nog teveel juridische onzekerheden omvat worden de recreatieve (nacht)verblijfseenheden in onderhavig plan niet beschouwd als bestaande geurgevoelige objecten.
De woning aan Paadje 16 betreft eveneens een bestaand geurgevoelig object. In de huidige situatie is reeds sprake van een overbelaste situatie ter plaatse van Paadje 16. Deze overbelaste situatie zorgt ervoor dat eventuele doorontwikkeling van het agrarische bedrijf verder vanaf deze woning geplaatst dient te worden (in bijvoorbeeld oostelijke en/of zuidelijke richting, richting Paadje 12).
Toekomstige geurgevoelige objecten
De bedrijfswoning aan Paadje 12 en de woning Paadje 16 blijven geurgevoelige objecten. Ter hoogte van het geurgevoelige object aan Paadje 12 mogen de normen bij uitbreiding van het agrarische bedrijf derhalve niet worden overschreden. De bedrijfswoning vormt in de bestaande situatie en in de toekomstige situatie de belemmerende factor voor het agrarische bedrijf aan Paadje 14-18.
De recreatieve (nacht)verblijfseenheden: om het agrarische bedrijf aan Paadje 14-18 niet in de uitbreidingsmogelijkheden te belemmeren wordt de bedrijfsvoering van de ‘Camping Het Witte Hek’ dusdanig aangepast zodat geen sprake meer is van geurgevoelige objecten door de openingstijden van de camping in de regels van het bestemmingsplan in te perken. Daar waar in de huidige situatie nog wel sprake kan zijn van geurgevoelige recreatieve nachtverblijven (middels overgangsrecht), worden in de toekomstige situatie geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het onderhavige plan zorgt er derhalve voor dat belemmeringen voor doorontwikkeling van het agrarische bedrijf aan Paadje 14-18 definitief worden opgeheven. Aan de hand van jurisprudentie is nauwkeurig beoordeeld of sprake is van een geurgevoelig object.
Onderstaand is de relevante jurisprudentie opgesomd. In deze paragraaf zijn uitsluitend de belangrijkste aspecten opgesomd.
Borging ‘niet-geurgevoelige objecten’
Om te borgen dat in het onderhavige plangebied geen geur gevoelige recreatieve eenheden worden gerealiseerd worden de onderstaande maatregelen getroffen:
Maximale planologische uitbreidingsmogelijkheden
Het onderhavige plan dient de maximale uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf aan Paadje 14-18 te bepalen. Het bedrijf kan immers binnen het vigerende bouwvlak uitbreiden door bijvoorbeeld een nieuwe stal te realiseren. Als gevolg van het onderhavige plan mogen deze ontwikkelingsmogelijkheden niet verder worden ingeperkt. Deze ‘maximale uitbreidingsmogelijkheden’ moeten binnen de kaders van de huidige ‘wet- en regelgeving’ passen. Enerzijds wordt dit kader gevormd door het huidige planologische kader in de vorm van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Anderzijds moet deze uitbreiding op basis van de huidige milieuwetgeving realiseerbaar zijn. Normen ten aanzien van o.a. geur en fijnstof mogen ter plaatse van bestaande ‘milieuhinder gevoelige objecten’ niet worden overschreden. Het onderhavige plan dient derhalve rekening te houden met de belangen van het agrarische bedrijf. Andersom dient het agrarische bedrijf rekening te houden met de bestaande rechten van o.a. Camping Het Witte Hek.
Onlosmakelijke relatie geur en fijnstof bij de veehouderij
Om de maximale planologische uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen in beeld te brengen is het niet mogelijk separate berekeningen voor geur en fijnstof uit te voeren. Deze twee aspecten zijn bij dieren namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. De hoeveelheid emissie van geur en fijnstof van, zeg eens, een kip zijn door de overheid vastgelegd. Deze vastgelegde emissies hebben een bepaalde verhouding tot elkaar. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen intensieve veehouderijen, zoals pluimveehouderijen, gebruik te maken van Best Beschikbare Technieken (BBT) om de emissie van geur en fijnstof te reduceren. Ook de reducerende werking van de Best Beschikbare Technieken zijn door de overheid vastgelegd. Als een bepaalde techniek wordt toegepast heeft dit derhalve invloed op zowel geur als fijnstof. Indien bijvoorbeeld bij toepassing van een BBT systeem voor fijnstof een norm wordt overschreden, vormt fijnstof de norm die aangeeft tot hoe ver het bedrijf kan uitbreiden. Ook al biedt de norm voor geur nog enige ruimte voor uitbreiding, het is conform milieuwetgeving niet meer mogelijk.
Gezien het bovenstaande, worden voor het geuronderzoek de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Huidige geurgevoelige objecten:
- Huidige milieuvergunningen van het agrarisch bedrijf Paadje 14:
- De planologische uitbreidingsmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp’:
- Zowel de voor- als achtergrondbelasting is berekend;
- Best beschikbare technieken (BBT): Bij het berekenen van de uitbreiding van het agrarische bedrijf dienen de best beschikbare technieken te worden gehanteerd;
- Relatie met fijnstof: Pluimvee heeft een forse uitstoot van zowel geur als fijnstof. Het hanteren van een bepaald erkend emissiearm systeem (BBT) heeft een vastgestelde reductie van zowel fijn stof als geur. Dat betekent als bij de berekening van de fijn stof belasting blijkt dat de normen voor fijn stof worden overschreden, ook de geurberekening aangepast moet worden (door dieraantallen, situering emissiepunt, emissiearm systeem, etc. aan te passen).
Alle bovenstaande uitgangspunten hebben invloed op elkaar. Het ene uitgangspunt heeft direct invloed op het andere uitgangspunt.
Het doel van het onderzoek is in de eerste plaats het in beeld brengen van de geurbelasting (rekening houdend met bovenstaande uitgangspunten). In de tweede plaats het bepalen van de grens van de toelaatbare geurcontouren zodat in het plangebied geurgevoelige objecten geplaatst kunnen worden.
Voorgrondbelasting melkvee planologische mogelijkheden
Om de planologische uitbreidingmogelijkheden van het agrarische bedrijf te bepalen is voor de melkveetak een contour van 50 meter gehanteerd, gemeten vanaf 2,5 meter vanaf de grens van het agrarische bouwvlak (rekening houdend met het bestaande geurgevoelige object in onderhavig plangebied). In figuur 5.1 is deze contour met de groene lijn weergegeven. Binnen deze contour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gerealiseerd. Voor niet-geurgevoelige objecten wordt plaatsing binnen deze contour in principe acceptabel geacht.
Figuur 5.1: geurcontour vaste afstanden, maximale planologische mogelijkheden
Voorgrondbelasting pluimvee (V-stacks vergunning); vergunde situatie
In figuur 5.2 is de 8 odeur contour van de vergunde situatie weergegeven. Binnen deze contour mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd. De geurcontour ligt ongeveer over de helft van het plangebied. Voor niet-geurgevoelige objecten wordt plaatsing binnen deze contour in principe acceptabel geacht (zie subparagraaf 5.2.3 voor een nadere onderbouwing).
Figuur 5.2: geurcontour voorgrondbelasting, vergunde situatie
Voorgrondbelasting pluimvee; maximale planologische mogelijkheden
Om de planologische uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf te bepalen is voor de intensieve bedrijfstak een zo hoog mogelijke belasting berekend, rekening houdend met het bestaande geurgevoelige object in onderhavige plangebied (de bedrijfswoning). Daarnaast is rekening gehouden met de uitstoot van fijnstof. Het gehele recreatieterrein betreft namelijk een gevoelig object in het kader van luchtkwaliteit (zie paragraaf luchtkwaliteit). De stal dient derhalve op enige afstand vanaf de grens van het recreatieterrein te worden geplaatst. Omdat aan de westzijde van het agrarische bedrijfsperceel op die locatie rundveestallen, sleufsilo’s en de mestsilo zijn gelegen wordt het agrarische bedrijf aan Paadje 14 min of meer gedwongen om de eventuele nieuwe stal in de zuidoostelijke hoek van het bouwvlak te plaatsen. Bovendien wordt bij plaatsing van de stal aan de westzijde van het bouwvlak de stal milieukundig belemmerd door de bedrijfswoning aan Paadje 12. Plaatsing in de zuidoostelijke hoek biedt derhalve de meeste milieukundige uitbreidingsruimte en betreft economisch de meest voordelige locatie.
Figuur 5.3: geurcontour voorgrondbelasting, maximale planologische mogelijkheden
In figuur 5.3 is de maximale geurbelasting berekend die bij de realisatie van een eventuele nieuwe stal mogelijk is zonder de normen te overschrijden ter plaatse van de bedrijfswoning. De 8 odeur contour ligt over een groot deel van het plangebied. Binnen deze contour mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd. Om deze reden is het gebruik van de camping ingeperkt waardoor geen sprake meer is van geurgevoelige objecten. Voor niet-geurgevoelige objecten wordt plaatsing binnen deze contour acceptabel geacht (zie volgende paragraaf).
Berekening achtergrondbelasting
Voor de berekening van de achtergrondbelasting (zie figuur 5.4) zijn alle agrarische bouwvlakken, waarop volgens de bestemming veehouderijen gevestigd kunnen zijn, binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied betrokken. In de huidige situatie is reeds sprake van een overbelasting ter plaatse van de woning aan Paadje 16. Het onderhavige plangebied is gelegen tussen de contouren van 3,5 ouE/m³ en 19,0 ouE/m³ voor de achtergrondbelasting.
Figuur 5.4: geurcontour achtergrondbelasting, vergunde situatie
Uit de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij blijkt de vuistregel dat de voorgrondbelasting maatgevend is indien die ten minste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In het onderhavige plan is daar sprake van. Om te beoordelen of sprake is van een goed ‘woon- en leefklimaat is de voorgrondbelasting derhalve leidend bij het beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien zijn in de omgeving slechts een beperkt aantal intensieve bedrijven aanwezig waardoor de individuele voorgrond belasting te allen tijde leidend zal blijven.
Voor het deel van het plangebied waar geurgevoelige objecten opgericht kunnen worden, zonder dat de veehouderij belemmerd wordt, dient aangetoond te worden dat sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Uit figuur 5.5 blijkt dat geurgevoelige objecten ook bij maximale uitbreiding van het agrarische bedrijf in het westelijke deel van het plangebied mogelijk zijn. Plaatsing van niet-geurgevoelige objecten is in principe mogelijk op het overige deel van het plangebied (zie volgende alinea).
Figuur 5.5: ‘woon- en leefklimaat’: deel plangebied geschikt voor geurgevoelige objecten
Aanvaardbaar verblijfsklimaat
De wetgever streeft naar een ‘goed woon- en leefklimaat’ voor functies die beschermd moeten worden tegen milieubelastende activiteiten, waaronder geur. Om dit te bereiken heeft de wetgever normen vastgelegd waaraan voldaan dient te worden ter plaatse van deze ‘geurgevoelige objecten’. In het onderhavige plangebied is één geurgevoelig object aanwezig (de recreatieve nachtverblijfseenheden die onder het overgangsrecht vallen zijn hierin niet meegerekend). Het gebruik van het recreatieterrein is dusdanig aangepast zodat geen sprake meer is van ‘geur gevoelige objecten’. Deze ‘niet-geurgevoelige objecten’ kennen dus niet het strikte beschermingsniveau als de ‘milieuhinder gevoelige functies’, zoals woningen.
Ondanks dat de zgn. ‘niet-geurgevoelige objecten’ niet het strikte beschermingsregiem genieten moet wel worden gemotiveerd dat sprake is van een ‘acceptabel/aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ omdat in het gebied wel mensen, niet langdurig, verblijven. Onderstaand is de motivering opgenomen die aantoont dat sprake is van een ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’.
Bestaande agrarische / landelijke camping
Onderhavig recreatieterrein betreft een bestaande camping die sedert 1978 in het plangebied is gevestigd (in 1978 kwam de camping reeds voor in het blad ‘Kampioen’ van de ANWB). In het verleden betrof het een nevenactiviteit behorend bij een agrarisch bedrijf. Ook de pluimveehouderij aan Paadje 14-18 heeft al die tijd bestaan. Recreanten op de camping kiezen er voor om in het buitengebied op een landelijke agrarische camping te verblijven. Op dergelijke locaties acht de wetgever en het college een hogere belasting als acceptabel.
Campings als nevenactiviteit van een intensief agrarisch bedrijf is gemeengoed
Intensieve veehouderijen hebben in nagenoeg elk bestemmingsplan ‘Buitengebied’ in Nederland de mogelijkheid agrarische campings, en andere nevenactiviteiten, op het eigen agrarische bedrijfsperceel te starten. Veelal zijn deze mogelijkheden direct bij recht toegestaan, zonder dat daarvoor een vergunning aangevraagd hoeft te worden. De wetgever, en gemeenten, achten het derhalve acceptabel dat op dergelijke bedrijfspercelen campings worden gestart, in de directe nabijheid van een stal voor ‘intensieve dieren’.
Recreanten hebben keuze
Recreanten kiezen bewust voor het verblijf op een dergelijke kleinschalige landelijke (agrarische) camping. Deze groep van consumenten accepteren de agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied en zoeken het zelfs op.
Geurnormen in de Wet geurhinder en veehouderij zijn gebaseerd op gemiddelde percentage 'gehinderden' door geur. Het is evident dat het percentage 'gehinderden' op een agrarische/landelijk camping lager ligt dan gemiddeld bij woningen.
Er zijn geen klachten
Bij de gemeente, bij camping Het Witte Hek en bij het agrarische bedrijf aan Paadje 14- 18 zijn geen klachten bekend van de gasten, ondanks dat de camping reeds vanaf 1978 in het plangebied is gevestigd. Eén en ander toont aan dat de recreanten het verblijfsklimaat niet als onprettig ervaren.
Herinrichting van de camping
In de huidige situatie is hoofdzakelijk de noordzijde van de camping in gebruik. Op deze locatie zijn alle stacaravans/chalets gelegen. Eén vakantiehuisje ligt aan de zuidzijde van het perceel. In de toekomstige situatie wordt het noordelijke deel uitgedund en wordt een deel van de chalets verplaatst naar het zuidelijke deel, verder vanaf het agrarische bedrijf aan Paadje 14-18 (een deel van de vervallen chaletjes is reeds geruimd). In de beoogde situatie worden derhalve meer chaletjes verder vanaf het agrarische bedrijf geplaatst. Bovendien worden juist enkele chaletjes geruimd die erg dicht tegen de grens van Paadje 14 zijn gelegen. In totaal worden in de noordelijke helft van het recreatieterrein, die tegen Paadje 14 is gelegen, 5 eenheden minder geplaatst. De verplaatsing van deze chaletjes wordt juridisch geborgd in de regels en op de verbeelding door het maximum aantal recreatieve eenheden door middel van een aanduiding ter plaatse van de noordelijke helft van het recreatieterrein vast te leggen.
Maximale normen voor geurgevoelige objecten
De Wet geurhinder en veehouderij hanteert maximale normen voor geurgevoelige objecten. De wetgever acht voor geurgevoelige objecten een geurbelasting van maximaal 20 ouE/m³ acceptabel buiten de concentratiegebieden maximaal 35 ouE/m³ binnen de concentratiegebieden. In het onderhavige plan is echter geen sprake van een geurgevoelig object. Logischerwijs kan worden geconcludeerd dat op het moment de wetgever deze normen acceptabel acht voor geurgevoelige objecten, deze norm zeker acceptabel geacht kan worden voor 'niet-geurgevoelige objecten'.
Feitelijke en berekende geurbelastingen
De huidige geurbelasting bedraagt conform de huidige vergunning in het gehele plangebied tussen de ca. 5 en 14 ouE/m³ (het plangebied ligt volledig buiten de 14,7 ouE/m³ contour. De maximale geurnormen voor geurgevoelige objecten worden lang niet overschreden.
In de theoretische worstcase-scenario ligt het plangebied gedeeltelijk binnen de 14,7 ouE/m³ contour (maar in principe buiten de maximale geurnormen. Deze worstcase-scenario betreft echter de meest negatieve theoretische planologische mogelijkheid die zich voor kan doen. Het betreft geen reële bedrijfsuitbreiding omdat de huidige bebouwing van de melkveehouderij voor deze worstcase-scenario in de weg ligt. Bovendien bevat het relatief forse areaal van het agrarische bedrijfsperceel nog voldoende ruimte voor andere uitbreidingsmogelijkheden.
Geurbelasting reële ontwikkelingsmogelijkheden
Na de tussenuitspraak van 1 mei 2019 door de Raad van State omtrent onderhavig plan, heeft de agrarisch ondernemer aan Paadje 14 een aanmeldingsnotitie in het kader van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling bij de gemeente Hollands Kroon ingediend. De aanmeldingsnotitie indiceert het voornemen een nieuwe 'omgevingsvergunning, activiteit milieu' aan te vragen. In de aanmeldingsnotitie wordt de niet meer toegestane pluimveehouderij ingewisseld voor een vleesveehouderij. In deze aanvraag is de huidige milieuruimte volledig opgesoupeerd en is al het vleesvee in de (voormalige) pluimveestal geplaatst die op kortste afstand van onderhavig plangebied is gelegen. De emissie van NH3 en de emissie van geur is leidend geweest bij de aanvraag. De volledige hoeveelheid aan ammoniakrechten is opgesoupeerd en geur is tot op de komma dichtgerekend tot de bedrijfswoning aan Paadje 12 (geurgevoelige object).
Voor de emissie van geur is in de aanmeldingsnotitie sprake van een afname van de emissie van 20.557 OUE naar 18.334 OUE. De geurbelasting is door situering van alle dieren in de stal die op kortste afstand van onderhavig plangebied is gelegen 'dicht gerekend' tot de maximaal toegestane geurbelasting op het 'geurgevoelige object' in onderhavig plangebied (de bedrijfswoning). Hierdoor neemt de geurbelasting op de bedrijfswoning toe van 7,3 OUE tot de maximaal toegestane belasting van 8 OUE. Er is derhalve maximaal gebruik gemaakt van de ruimte die door de wet wordt geboden. Het voorgaande betekent dat bij deze reële doorontwikkeling van het agrarische bedrijf de belasting op de 'niet-geurgevoelige objecten' in het plangebied (de recreatieve nachtverblijfseenheden) eveneens slechts marginaal toenemen ten opzichte van de huidige vergunning. In de huidige situatie worden de maximale geurbelastingen zoals genoemd in bovenstaande alinea 'Maximale normen voor geurgevoelige objecten' (lang) niet overschreden. Bij deze marginale toename van de geurbelasting op de bedrijfswoning zal de belasting op de niet-geurgevoelige objecten in het plangebied eveneens slechts marginaal toenemen. Er is geen sprake van overschrijding van de genoemde geurnormen.
Conclusie
De wetgever biedt verschillende normen voor geurgevoelige objecten. Deze geurnormen gelden niet voor niet-geurgevoelige objecten. Omdat niet-geurgevoelige objecten een lager beschermingsniveau genieten dan geurgevoelige objecten, kan logischerwijs worden geconcludeerd dat de maximale norm die voor een geurgevoelig object geldt ook gehanteerd kan worden voor een niet-geurgevoelig object. Deze maximale normen worden lang niet overschreden. De huidige belasting bedraagt nog niet de helft van de maximale norm voor geurgevoelige objecten. Ook in de intussen bij de gemeente ingediende aanmeldingsnotitie voor het door ontwikkelen van het agrarische bedrijf neemt de geurbelasting slechts marginaal toe tot de maximaal toegestane belasting op de bedrijfswoning in onderhavig plangebied. Omdat de maximale normen voor geurgevoelige objecten lang niet worden overschreden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een 'aanvaardbaar verblijfsklimaat' voor niet-geurgevoelige objecten.
Op het moment dat het agrarische bedrijf in de toekomst nog meer wil door ontwikkelen vormt de woning Paadje 12, net als bij de huidige poging het bedrijf door te ontwikkelen, de belemmering. Indien het agrarische bedrijf aan Paadje 14 wil uitbreiden zijn daar nog legio mogelijkheden voor door slimmer plaatsen van stallen en emissiepunten (niet zoals in de huidige aanvraag zo negatief mogelijk voor Paadje 12) en door het toepassen van de toch al verplichte Best Beschikbare Technieken (BBT).
In het onderhavige plan wordt het gebruik van de camping ingeperkt waardoor geen sprake meer is van langdurig verblijf. Dat betekent dat er, in tegenstelling tot de huidige situatie (in geval van ‘situatie overgangsrecht’), geen geurgevoelige objecten meer aanwezig zijn. Hierdoor wordt het agrarische bedrijf aan Paadje 14-18 niet meer in de bedrijfsvoering belemmerd, ook niet in het geval gebruik wordt gemaakt van de maximale planologische uitbreidingsmogelijkheden. Omdat middels onderhavig plan definitief geen geurgevoelige objecten aanwezig zijn, op de bestaande bedrijfswoning na, verkrijgt het agrarische bedrijf zelfs meer uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast blijkt ook dat sprake is van een ‘aanvaard woon- en leefklimaat’ voor de ‘niet- geurgevoelige objecten’. Het aspect ‘geur’ vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd. Onderhavig plan betreft een hindergevoelig object in de zin van de Wet milieubeheer. Daarnaast betreft het plan een milieubelastende activiteit.
Het onderhavige plan behoort niet tot één van de categorieën die automatisch worden beschouwd als ‘nibm’. De toename van de luchtverontreinigingen als gevolg van onderhavig plan dient derhalve op andere wijze te worden aangetoond. Het onderhavige plan genereert verkeersbewegingen. De toename van de verkeersbewegingen mag niet dusdanig hoog zijn zodat normen worden overschreden. In het adres van onderhavig plan zijn is de verkeersgeneratie berekend conform normen van CROW (zie paragraaf Parkeren en verkeren).
Om de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de toegenomen verkeersgeneratie te bepalen heeft het Ministerie van I&M een rekentool ontwikkeld. De onderstaande tabel geeft de uitkomst van deze tool weer.
Tabel 3: uitkomst NIBM-tool
Conclusie
Als gevolg van het onderhavige plan worden geen normen overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt voor het onderhavige plan als milieuhinder gevoelige functie geen belemmering.
Het onderhavige plan betreft een gevoelig object/terrein in de zin van de Wet milieubeheer. In het huidige planologische regiem is het plangebied bestemd als ‘Agrarisch’ waarbinnen een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan (in het plangebied was in het verleden een fruitteelt bedrijf gevestigd). Daarnaast is het plangebied bestemd als kampeerterrein waarbinnen 35 (nacht)verblijfseenheden zijn toegestaan.
Terreinen die toegankelijk zijn voor menselijk verblijf dienen meegenomen te worden in de beoordeling voor luchtkwaliteit. Op plaatsen waar mensen significant blootgesteld kunnen worden aan fijnstof en stikstof gelden grenswaarden voor de maximale toegestane concentraties (in feite kunnen uitsluitend wegbermen worden uitgesloten). Op het recreatieterrein is sprake significant menselijk verblijf en dient dus voldaan te worden aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof en stikstof. Aangezien het recreatieterrein in de bestaande situatie reeds is bestemd als ‘kampeerterrein’, betreft de grens van het onderhavige plan eveneens de grens van het bestaande gevoelige object/terrein waar voldaan moet worden aan de grenswaarden.
Achtergrondwaarden
Het RIVM brengt de achtergrondwaarden luchtkwaliteit in beeld. De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en hebben betrekking op zowel recente als toekomstige jaren. Voor het jaar 2017 is de achtergrondconcentratie in het plangebied voor stikstofdioxide ongeveer 16 µg/m³ voor fijn stof PM10 en circa 9 µg/m³ fijn stof PM2,5. De grenswaarden waaraan voldaan moet worden bedraagt 40 µg/m³ als jaargemiddelde. De grenswaarden worden derhalve niet overschreden.
Onderzoek luchtkwaliteit agrarisch bedrijf Paadje 14-18; vergunde situatie
Ten behoeve van het onderhavige plan is in het kader van de vergunningverlening van het agrarische bedrijf aan Paadje 14 een fijnstof onderzoek uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat ten aanzien van de aanvraag wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. De berekening is op een afstand van 24 meter vanaf de emissiebron gebaseerd. De afstand vanaf de emissiebron (de pluimveestal) tot de grens van onderhavig plangebied bedraagt minimaal 62 meter. In de huidige situatie worden, conform de vergunning van het agrarische bedrijf, de normen derhalve niet overschreden.
Onderzoek luchtkwaliteit agrarisch bedrijf Paadje 14-18; Maximale planologische mogelijkheden
De maximale planologische mogelijkheden voor de bedrijfsontwikkeling van het agrarische bedrijf Paadje 14-18 wordt begrensd door de grens van het plangebied. Het ‘kampeerterrein’ vormt dus in de huidige situatie reeds een belemmering. De norm voor fijnstof direct ter hoogte van de grens van de camping Het Witte Hek mag niet worden overschreden. In de huidige situatie is geen sprake van een overbelasting. Het agrarische bedrijf kan derhalve uitbreiden tot de grenswaarde voor fijnstof ter plaatse van de erfgrens wordt bereikt. Het berekenen van de maximale planologische mogelijkheden voor uitsluitend fijnstof is derhalve niet zinvol. Er zal altijd sprake zijn van een ‘goed woon- en leefklimaat’.
Onlosmakelijke relatie geur en fijnstof bij de veehouderij
Om de maximale planologische uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen in beeld te brengen is het niet mogelijk separate berekeningen voor geur en fijnstof uit te voeren. Deze twee aspecten zijn bij dieren namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. De hoeveelheid emissie van geur en fijnstof van bijvoorbeeld een kip zijn door de overheid vastgelegd. Deze vastgelegde emissies hebben een bepaalde verhouding tot elkaar. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen intensieve veehouderijen, zoals pluimveehouderijen, gebruik te maken van Best Beschikbare Technieken (BBT) om de emissie van geur en fijnstof te reduceren. Ook de reducerende werking van de Best Beschikbare Technieken zijn door de overheid vastgelegd. Als een bepaalde techniek wordt toegepast heeft dit derhalve invloed op zowel geur als fijnstof. Indien bijvoorbeeld bij toepassing van een BBT systeem voor fijnstof een norm wordt overschreden, vormt fijnstof de norm die aangeeft tot hoever het bedrijf kan uitbreiden. Ook al biedt de norm voor geur nog enige ruimte voor uitbreiding, het is conform milieuwetgeving niet meer mogelijk. Om deze reden is er wel een berekening uitgevoerd voor fijnstof, zodat de afstand van de stal tot aan de grens van Camping Het Witte Hek kan worden bepaald. Deze afstand moet als input worden gebruikt voor het geuronderzoek. In de berekening is gebruik gemaakt van BBT technieken voor zowel geur als fijnstof.
Fijnstofberekening
In de eerste plaats is er een basis emissie van dieren zonder het toepassen van de verplichte emissie reducerende systemen. Door het toepassen van emissiearme systemen (de Best Beschikbare Technieken; BBT), dienen de vastgestelde reductiepercentages te worden gehanteerd in de berekeningen. Uitgangspunt blijft dat de normen op de grens van het recreatieterrein voor luchtkwaliteit niet overschreden mogen worden. Op het moment dat de planologische ontwikkelingsmogelijkheden worden bepaald dient rekening te worden gehouden met deze grens. Uitsluitend door het toepassen van BBT technieken kan een eventueel te realiseren stal zo dicht mogelijk op de grens van onderhavig plan worden geplaatst. In de berekening is derhalve een emissiearm systeem toegepast waarbij sprake is van een forse reductie van fijnstof. Hierdoor kan in het kader van geur, waarvoor gevoelige objecten verder in het onderhavige plangebied zijn gelegen, een hogere belasting in onderhavig plangebied worden verkregen waar rekening mee gehouden moet worden bij de herstructurering van het recreatieterrein.
Figuur 5.6: locatie van de stal zonder overschrijding normen luchtkwaliteit (rekening houdend met maximale planologische mogelijkheden)Het emissiepunt voor fijnstof ligt op circa 30 meter vanaf de plangrens van de camping
Conform deze berekening, waarbij een nieuwe stal wordt gerealiseerd met de huidige dieraantallen die momenteel vergund zijn in de legbatterijen, bedraagt de minimaal aan te houden afstand tot aan de grens van Camping Het Witte Hek circa 30 meter. In de onderstaande figuur is de locatie weergegeven waar de stal gerealiseerd kan worden zonder dat grenswaarden voor luchtkwaliteit overschreden worden. Het worstcase- emissiepunt voor fijnstof is in dit geval hetzelfde als het worstcase-emissiepunt voor geur (waar in paragraaf 5.2 op is ingegaan). De berekeningen zijn als bijlage 2 opgenomen.
De grens van het onderhavige plangebied betreft de grens van het luchtkwaliteitsgevoelige terrein. Ter plaatse van dit terrein mogen normen niet worden overschreden. In de huidige situatie worden de normen niet overschreden. Bij het bepalen van de maximale uitbreidingsmogelijkheden mogen deze normen eveneens niet worden overschreden (de grens van het terrein vormt derhalve een bestaande belemmering voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf aan Paadje 14).
De berekening om te beoordelen hoe dicht de stal op de grens geplaatst kan worden is uitsluitend bedoeld om de maximale geurbelasting te kunnen bepalen (zie paragraaf 5.2). De veehouderij aan Paadje 14-18 is vrij om een andere stal, een andere locatie, een ander BBT systeem of de dieraantallen te wijzigen. De veehouder zal echter te allen tijde rekening moeten houden met de normen ter plaatse van het bestaande milieuhinder gevoelige object/terrein. Het aspect luchtkwaliteit kan nooit een belemmering vormen voor de realisatie van het onderhavige plan.
Op 1 februari 1980 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd.
In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat een akoestisch onderzoek naar gevelbelastingen uitgevoerd moet worden, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg) verkeerslawaai. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
In de omgeving liggende wegen
In de omgeving liggen twee relevante wegen; Paadje en de N242. Op het Paadje is een snelheid van ten hoogste 60 km per uur toegestaan. Op de Provincialeweg (N242) is ter plaatse van het plangebied een snelheid van ten hoogste 100 km per uur toegestaan. Bij deze wegen is op grond van de Wgh een geluidszone van 250 m aanwezig.
Gevoelige objecten
In het plangebied betreft slechts de bestaande bedrijfswoning een gevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Deze bestaande woningen hoeven niet meegenomen te worden in de beoordeling. Recreatiewoningen en overige recreatieve nachtverblijven betreffen conform de Wet geluidhinder geen gevoelige objecten. De recreatieve nachtverblijven hoeven derhalve eveneens niet te worden getoetst aan de wet. Er dient wel een motivering te worden opgenomen in het kader van een goed ‘woon- en leefklimaat’.
Provinciale weg N242
De afstand tussen het terrein met de recreatieve nachtverblijven en de Provincialeweg (N242) bedraagt 252 m. Dit betekent dat het terrein buiten de bij de Provincialeweg (N242) behorende geluidszone ligt. Dit en de bestaande situatie in en in de directe omgeving van het plangebied in overweging nemende, wordt de geluidsbelasting vanwege weg-verkeerslawaai van de Provincialeweg (N242) op het terrein aanvaardbaar geacht.
Paadje
In 2011 is voor het plangebied een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Ondanks dat dit onderzoek 5 jaar oud is, vormt de conclusie een belangrijk signaal voor het bepalen of sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ter hoogte van de bedrijfswoning maximaal 48 decibel bedraagt. Dit betekent dat ter hoogte van de bedrijfswoning geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Het recreatieterrein ligt verder vanaf de weg dan de bedrijfswoning. De geluidbelasting ter hoogte van het recreatieterrein wordt derhalve lager naarmate de afstand groter wordt.
Conclusie
Omdat enerzijds geen geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd en anderzijds de voorkeursgrenswaarden niet worden overschreden kan worden uitgesloten dat het aspect geluid een belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Op 1 april 2007 is de gewijzigde Woningwet (Ww) in werking getreden. In de Ww is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem. Ook is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een beslissing op een aanvraag om bouwvergunning moeten aanhouden als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat er sprake is van ernstige verontreiniging.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B&W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Uitgevoerd onderzoek
Ten behoeve van het onderhavige plan is een bodemonderzoek uitgevoerd (oktober 2010, Bodemstaete b.v. ref. 07/690) voor het hele plangebied. Allereerst is een historisch vooronderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de locatie grotendeels als onverdacht wordt gezien. Als aandachtspunten werden genoemd de mogelijke diffuse bodembelasting door het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de voormalige boomgaard en mogelijke bodemverontreiniging op de plaatsen waar oliën en bestrijdingsmiddelen staan opgeslagen. In totaal zijn 25 boringen uitgevoerd en zijn 2 peilbuizen geplaatst.
Bij het veldwerk zijn, behoudens een enkel puindeeltje op het erf, geen bijzonderheden vastgesteld. De bodem bestaat uit zavel en lichte klei. Aan het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbesthoudend materiaal waargenomen. Analytisch zijn 2 van de 3 mengmonsters van de bovengrond verhogingen boven de streefwaarde aangetroffen. In beide mengmonsters van de ondergrond en in beide grondwatermonsters zijn geen verhogingen boven streefwaarde vastgesteld. De hypothese ‘onverdacht’ is daarmee formeel gesproken net niet juist gebleken. Maar de verhoogde waarden blijven ruim beneden de geldende criteria voor nader onderzoek. Na het uitvoeren van het bodemonderzoek is het terrein slechts in gebruik geweest als verblijfsrecreatieterrein.
Conclusie
Er hebben geen bodemvervuilende activiteiten meer plaats gevonden. Er is derhalve geen belemmering op het gebied van de bodemkwaliteit voor het planvoornemen. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.
In de nota ‘Anders omgaan met water’ is bepaald dat de gevolgen van (ruimtelijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen. Hiervoor moet de zogenoemde watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is het vroeg informeren (van de waterbeheerder), het adviseren (door de waterbeheerder), het overwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Ook in het Besluit ruimtelijke ordening is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding en hoe deze gevolgen in het bestemmingsplan zijn betrokken. De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Het beleid van het Hoogheemraadschap met betrekking tot de toename van het verhard oppervlak hanteert een ondergrens van 800 m². Boven deze grens is compensatie in de vorm toevoeging van wateroppervlak nodig. In het onderhavige plan zijn reeds 22 stacaravans / chaletjes aanwezig en 5 recreatiewoningen. Als gevolg van het onderhavige plan wordt het aantal stacaravans / chaletjes uitgebreid naar 38 stacaravans. Stacaravans en chaletjes hebben echter geen fundering in de grond waardoor hemelwater naast en onder de eenheden nog in de bodem kan infiltreren. Als gevolg van het plaatsen van de eenheden neemt het verhard oppervlak derhalve niet toe. Het oppervlak van de eventueel aan te leggen verhardingen in de vorm van terrasjes en paadjes bedraagt niet meer dan 800 m². Om drassige gronden te voorkomen worden enkele chaletjes direct afgekoppeld op de omliggende watergangen. Het maximale oppervlak dat op de omliggende sloten afgekoppeld mag worden mag de 800 m² niet overschrijden. Er hoeft in dat geval geen extra oppervlakte water aangelegd te worden.
Het Hoogheemraadschap heeft het onderhavige plan beoordeeld en heeft aangegeven dat met deze ‘maatregel’ (het laten infiltreren van verhard oppervlak onder de stacaravans, maximaal 800 m² direct afkoppelen op de omliggende sloten) ingestemd kan worden; de maatregel kan gezien worden als compensatiemaatregel. Echter, deze maatregelen dienen voor het Hoogheemraadschap controleerbaar te worden uitgevoerd en in stand te worden gehouden. De initiatiefnemer is daarom verzocht om voor de voorgenomen ontwikkeling een Watervergunning aan te vragen. Bij de vergunningaanvraag is het noodzakelijk om een overzichtstekening toe te voegen waarop specifiek is aangegeven welke oppervlakken (vaste kampeermiddelen, opstallen en wegverhardingen) wel en niet direct afwateren op het oppervlaktewater waar de lozingspunten op het oppervlaktewater liggen. Op het moment dat hemelwater vanaf de chaletjes wordt opgevangen en direct wordt afgekoppeld op het omliggende oppervlaktewater dient alsnog extra oppervlaktewater gerealiseerd te worden.
Conclusie
Verder heeft het Hoogheemraadschap verzocht de te nemen maatregelen toe te lichten in het bestemmingsplan, ten behoeve van de Watertoets (waarbij de waterbeheerder om advies wordt gevraagd). Het Hoogheemraadschap kan via het reguliere overleg de watertoets afronden. De betreffende toelichting is hierboven opgenomen.
Voor het afvoeren van vuil water, zullen de te realiseren vaste kampeerplaatsen worden aangesloten op het riool. Hiertoe zal een sleuf gegraven worden. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het plan op het gebied van de waterhuishouding.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Ten behoeve van het onderhavige plan zijn twee onderzoeken uitgevoerd. Door BugelHajema is op 27 februari 2017 een veldbezoek uitgevoerd waarin geen belemmeringen voor het onderhavige plan zijn aangetoond en geen nadere stappen noodzakelijk waren. Omdat dit onderzoek momenteel is verouderd is opnieuw een quickscan uitgevoerd. Onderstaand is de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.
Conclusies Quickscan ecologie
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland/natuurverbinding, weidevogelleefgebied of Natura2000-gebied. Voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken van voorgenoemde gebieden. Vanwege de ligging op ruime afstand van Natura2000-gebied, leidt de uitvoering van de fysieke werkzaamheden niet tot een negatief effect op Natura2000-gebied. Het aspect stikstof is daarnaast in de volgende paragraaf verantwoord. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura2000-gebied.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Het onderzoeksgebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het onderzoeksgebied vooral als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder jaar vogels in het onderzoeksgebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. Er zijn in het onderzoeksgebied geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het onderzoeksgebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
De aanwezigheid van de rugstreeppad in het onderzoeksgebied, kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet volledig uitgesloten worden. Mogelijk bezet een enkel dier er een (winter)rustplaats. Voor de rugstreeppad geldt géén vrijstelling van de verbodsbepaling ‘doden’ en het beschadigen van ‘verblijfplaatsen’.
De activiteiten bestaa n echter hoofdzakelijk uit het plaatsen van chaletjes en aanplanten van beplantingen op beheerd grasveld. Indien echter activiteiten plaatsvinden waarbij waarbij wordt afgegraven en bosschages worden gerooid dient rekening gehouden te worden met de rugstreeppad. Er dient dan een ontheffing aangevraagd te worden, of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare Gedragscode. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteit (ruimtelijke ontwikkeling), kan de ontheffing verleend worden. Ook kan voldaan worden aan de eisen, die gesteld worden aan het werken volgens een Gedragscode. De (mogelijke) aanwezigheid van de rugstreeppad vormt géén belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
De functie van het onderzoeksgebied als voortplantingsbiotoop is niet aanwezig en de mogelijke functie als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied foeragerende beschermde diersoorten, wordt niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Resumé
Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en bij uitvoering van forse bodem ingrepen en rooien van beplantingen rekening gehouden wordt met de (mogelijke) aanwezigheid van de rugstreeppad, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Figuur 5.7: impressie van het plangebied
Gezien de huidige stikstofproblematiek is het noodzakelijk de stikstofdepositie op de omliggende Natura2000-gebieden veroorzaakt door het plan in beeld te brengen. Ten behoeve van onderhavig plan is een stikstofonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.
Stikstofonderzoek in relatie tot Natura 2000
Het meest in de nabijheid gelegen stikstofgevoelige Natura2000-gebied ligt op forse afstand van het plangebied (Schoorlse Duinen op ca. 14,8 km). Gezien de aard van onderhavig plan en de afstand tot aan deze gebieden zijn geen belemmeringen te verwachten. In het uitgevoerde onderzoek is mede om deze reden voor onderhavig plan uitgegaan van een absolute worstcase scenario door uit te gaan van het volledige plangebied (inclusief bestaande bedrijfswoning). Daarnaast is de gebruiksfase van de volledige camping (dus ook de bestaande recreatie eenheden) gezamenlijk met de realisatiefase van de camping in één jaar doorgerekend.
Conclusie
In de berekening zijn absolute worstcase scenario’s, aannames en kencijfers gehanteerd. Daarnaast blijkt dat zelfs in de bij elkaar opgetelde ‘gebruiksfase’ en 'realisatiefase ' (door deze fase in één berekening op te nemen) geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het onderhavige plan heeft derhalve geen significant negatieve invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geenszins een belemmering voor onderhavig initiatief.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Ten aanzien van archeologie beschikt de gemeente Hollands Kroon over een Erfgoedverordening waarin de archeologische verwachtingswaarden voor het gemeentelijk grondgebied zijn vastgelegd. In deze Erfgoed verordening wordt aangesloten bij de archeologische verwachtingswaarden zoals vastgelegd in het beleid van de provincie Noord-Holland.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) ontwikkeld. Op de CHW-kaart is informatie opgenomen over onder andere archeologische waarden. Op de kaart is voor het plangebied aangegeven dat er in het plangebied geen archeologische waarden bekend zijn of direct worden verwacht.
Onderzoek
In 2010 is een archeologisch advies uitgebracht (januari 2010, Cultureel erfgoed Noord- Holland). In het advies wordt ingegaan op de beperkte (graaf)werkzaamheden in het plangebied. De te plaatsen chalets worden niet gefundeerd, maar voor de aanleg van riolering zal een sleuf worden gegraven. Er wordt geadviseerd een bureauonderzoek uit te voeren naar de verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden. Hiervoor kan gekeken worden naar het archeologisch bureauonderzoek dat de gemeente Niedorp heeft laten uitvoeren door het Cultureel Erfgoed Noord-Holland. Uit de archeologische advieskaart blijkt dat het plangebied gelegen is een gebied waar bij plannen groter dan 2.500 m² met graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied is groter dan 2.500 m².
Conclusie
Het deel van het plangebied waar werkelijk wijzigingen plaatsvinden waarbij dieper dan 40 cm wordt gegraven, is kleiner dan 2.500 m². Daarbij kan opgemerkt worden dat de graafwerkzaamheden die uitgevoerd worden kleinschalig van aard zijn. Verder archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig. De initiatiefnemer is verplicht eventueel aangetroffen waarden te melden bij de dienst Cultureel Erfgoed Noord-Holland.
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie (zie hoofdstuk beeldkwaliteit) met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Onderzoek
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Ook is er informatie opgenomen over risico’s van luchtvaartongevallen, ongevallen op het wegen-, spoorwegen- en waterwegennet en overstromingen met water en dergelijke. In de navolgende figuur is het voor het plangebied betreffende fragment van de risicokaart opgenomen.
Figuur 5.8: uitsnede risicokaart: plangebied is rood omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Risicovolle bronnen
Ten noorden van het plangebied is een tankstation gesitueerd, waar tevens LPG verkocht wordt. Het tankstation aan het Paadje heeft een doorzet die is vastgelegd op 387 m³ LPG per jaar. De risicocontouren bedragen daarmee 45 meter voor het vulpunt, 15 meter voor de afleverzuil en 25 meter voor het reservoir. De aan te houden afstand voor vulwagens bedraagt maximaal 150 meter. De afstand tussen het tankstation en het plangebied is ruim 300 meter, waarmee geen sprake is van een veiligheidsrisico.
Ten oosten van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van Gasunie. Deze aardgastransportleiding heeft een diameter van bijna 17 cm. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van deze leiding op de leiding ligt. De afstand tussen de oostelijke plangrens en de leiding bedraagt ruim 150 meter. Deze afstand is dermate groot dat geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een veiligheidsrisico.
Aan de noordwestzijde van het plangebied is de provinciale weg N242 gesitueerd. Deze weg is op de risicokaart weergegeven omdat hier een verhoogd risico op ongevallen aanwezig is. De afstand tussen de weg en het plangebied is echter dermate groot (meer dan 200 meter) dat er geen sprake is van een veiligheidsrisico.
Advies veiligheidsregio Noord-Holland Noord
Het bestemmingsplan is ter advisering voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. De Veiligheidsregio heeft geconstateerd dat het plangebied zich buiten de toetsingsafstand van het hiervoor genoemde tankstation en de hiervoor genoemde aardgastransportleiding bevindt. De Veiligheidsregio concludeert dat er daarom geen sprake is van (toenemende) relevante risico’s ten aanzien van externe veiligheid. De Veiligheidsregio geeft verder aan dat het plan niet relevant wordt geacht voor brandveiligheidsadvies, omdat het plan niet onder de regionale maatlat valt. De Veiligheidsregio maakt dan op dit punt ook geen gebruik van haar adviesrecht. Het advies van de Veiligheidsregio is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is er geen belemmering op het gebied van externe veiligheid voor het planvoornemen.
Uit paragraaf 5.9 is reeds gebleken dat aan de oostzijde van het plangebied een aardgastransportleiding gelegen is. Deze leiding ligt op ruim 150 meter afstand van het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. Voor het overige zijn er voor zover bekend geen kabels of leidingen in of in de directe omgeving van het plangebied gelegen.
Het plangebied is ontsloten door de weg het Paadje, een brede weg die vroeger diende als provinciale ontsluitingsweg. Ongeveer 500 meter in noordelijke richting komt het Paadje uit op een rotonde, die de toegang vormt tot de nieuwe provinciale ontsluitingsweg, de N242. Deze provinciale weg is parallel gelegen aan het Paadje. Via dezelfde rotonde kunnen ook eenvoudig de kernen Nieuwe Niedorp en Winkel bereikt worden. Het plangebied is daarmee zeer goed bereikbaar. De nabijheid van de kernen Nieuwe Niedorp en Winkel biedt een uitgebreid scala aan voorzieningen, die gemakkelijk te voet of per fiets bereikbaar zijn.
De camping heeft in de huidige situatie reeds een verkeersaantrekkende werking. Middels onderhavig plan wordt het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf beperkt vergroot. In de huidige situatie bevindt zich op het terrein een (agrarische) bedrijfswoning en 35 kampeereenheden ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Juridisch-planologisch is nog een agrarisch bedrijf toegestaan. Met onderhavig plan wordt het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf vergroot tot totaal 38 standplaatsen voor kampeereenheden en 5 recreatiewoningen. In totaal betekent dit 43 standplaatsen.
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen kan gebruik worden gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie ‘Parkeren en verkeersgeneratie, uitgave 317’. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven.
Tabel 4: Huidige verkeersgeneratie
Tabel 5: Toekomstige verkeersgeneratie
Voor het gemak wordt in deze berekening geen rekening gehouden met de beëindiging van de het agrarische bedrijf (feitelijk is het niet meer aanwezig en er zijn geen kencijfers voorhanden). In feite wordt de toename van de verkeersgeneratie derhalve ruim aangehouden. Zonder rekening te houden met de juridisch-planologische beëindiging van het agrarische bedrijf genereert het onderhavige plan 15,2 motorvoertuig bewegingen per weekdag.
Conclusie
Paadje betreft een geasfalteerde weg met een breed wegprofiel met separaat liggende fietspaden. De straat heeft een forse capaciteit die in de huidige situatie als gevolg van realisatie van de N242 slechts beperkt wordt benut. Het omliggende wegennetwerk kan de zeer beperkte toename van 15,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal derhalve zonder enige problemen verwerken.
Het plangebied biedt in de huidige situatie ruimte voor het parkeren van auto’s. In de huidige situatie wordt echter ook langs de straat geparkeerd. In de toekomst dient het parkeren op het eigen terrein plaats te vinden. De parkeerbehoefte wordt eveneens gebaseerd op kencijfers van het CROW. De onderstaande tabellen geeft de parkeerbehoefte weer.
Tabel 6: Huidige parkeerbehoefte
Tabel 7. Toekomstige parkeerbehoefte
Op het recreatieterrein Het Witte Hek is rekening gehouden met het parkeren van (minstens) 1 auto per standplaats. Bij de recreatiehuisjes kunnen 2 auto’s parkeren. Hiermee kunnen 48 auto’s op het recreatieterrein worden geplaatst. Op het terrein zijn aan de voorzijde 8 parkeerplaatsen voor bezoekers. De omvang van dit terrein bedraagt 200 m² (12,5 × 16 m²). Conform de richtlijnen van de NEN 2443:2013 dient de omvang van een parkeerplaats 4,5 m x 2,5 m te bedragen. Op deze locatie kunnen derhalve 8 tot 10 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Naast het oppervlak ten behoeve van de parkeerplaatsen is nog ruim voldoende manoeuvreerruimte aanwezig om in te kunnen steken.
Daarnaast is in de zuidoostelijke hoek van het terrein ruimte voor een extra parkeerterrein op het moment dat een groot deel van de gasten met meer dan 1 auto op het terrein aanwezig is. De omvang van dit terrein bedraagt circa 660 m² (22 × 30 m²). Op dit terrein is ruimte aanwezig voor ruim 30 auto’s. In totaal biedt het plangebied in de beoogde opzet ruimte aan ruim 90 parkeerplaatsen.
Figuur 5.9: locaties parkeergelegenheden
Conclusie
Er zijn meer dan voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerbehoefte op het eigen terrein op te kunnen lossen. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Het onderhavige bestemmingsplan is gericht op de camping aan het Paadje 12. De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze procedure wordt gevolgd.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 1 januari 2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
Analoog vs. Digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
Hoofdstuk 1 – Inleidende regels
Artikel 1: begrippen
In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
Artikel 2: Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.
Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
Bouwregels
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Afwijken van de gebruiksregels
Met het afwijken van de gebruiksregels bestaat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om van de specifieke gebruiksregels af te wijken.
Met dit bestemmingsplan is sprake van de volgende bestemming:
In artikel 3 zijn regels voor de enige bestemming in het plangebied opgenomen: ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’. Het gehele plangebied mag worden gebruik voor bedrijfsmatige exploitatie van het verblijfsrecreatieterrein. Bij het recreatiebedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. de bedrijfswoning is op de verbeelding voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning”. Hiermee is de bestaande bedrijfswoning op de bestaande locatie vastgelegd. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” zijn ook beheer- en sanitaire voorzieningen toegestaan. Deze mogen niet elders op het terrein worden gerealiseerd. Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, zodat ze op de een vaste locatie zijn toegestaan. Zowel de bedrijfswoning als de hierbij behorende bijbehorende bouwwerken waren reeds bestaand ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf. Op het terrein zijn 43 kampeermiddelen toegestaan. Hiervan zijn maximaal 5 een recreatiewoning. De overige 38 kampeermiddelen kunnen bestaan uit vaste kampeermiddelen (een chalet) of losse kampeermiddelen (tourcaravan, camper of een tent). Dit is vastgelegd in de gebruiksregels en bouwregels. Voor vaste kampeermiddelen zijn bouwregels opgenomen.
Afwijken van de gebruiksregels
Voorts is in artikel 3.6 opgenomen dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verblijf op de camping tijdens het kampeerseizoen, en dat het recreatiebedrijf een jaarrond openstelling kan instellen, op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten van de naastgelegen intensieve veehouderij vóór toepassing van de afwijkingsmogelijkheid volledig dienen te zijn beëindigd
Hoofdstuk 3 – Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 4: Anti-Dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Artikel 5: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.
Artikel 6: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 4 – Overgangsregels- en slotregels
Artikelen 7 en 8: Overgangsrecht en slotregel
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.
Additionele voorzieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.
Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
Voor het onderhavige plan zijn in de regels enkele maatwerkrestricties opgelegd aan de bedrijfsvoering van het recreatiepark. Deze restricties hebben hoofzakelijk te maken met het inperken van het gebruik zodat wordt geborgd dat op het recreatieterrein uitsluitend niet-geurgevoelige objecten gevestigd mogen worden. Indien niet wordt voldaan aan deze in de regels vastgelegde restricties (zie paragraaf ‘2.3 beoogde situatie’, alinea ‘Bedrijfsmatige en seizoensgebonden exploitatie’) kan de gemeente overgaan tot handhaving of kan de gemeente worden verzocht om over te gaan tot handhaving. In de regels is tevens vastgelegd dat het terrein werkt met een registratiesysteem. Indien uit de registraties blijkt dat een standplaats bijvoorbeeld langer dan 3 weken achtereen in gebruik is (een en ander conform de regels), wordt voor de gemeente inzichtelijk of een handhavingstraject gestart kan worden1.
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Op basis van het hierin in lid b gestelde (“de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen”) wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan als bouwplan aangemerkt.
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding.
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Eventuele planschade is voor rekening van de initiatiefnemer en niet voor de gemeente Hollands-Kroon.
Met de initiatiefnemer is op 30 november 2011 een exploitatieovereenkomst afgesloten. Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Op basis van deze overweging mag het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan de belanghebbende instanties toegezonden. Eventuele overlegreacties worden meegenomen in de planvorming. Er zij geen overleg reacties ontvangen.
Het ontwerp bestemmingsplan ‘Paadje 12, Nieuwe Niedorp’ (2020) heeft met ingang van 25 maart 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode heeft één ieder zijn of haar zienswijze kenbaar kunnen maken. In deze periode is één zienswijze ingediend.
Als gevolg van deze zienswijze wordt het maximum aantal recreatieve eenheden ter plaatse van de noordeljike helft van het recreatiepark verminderd van 24 naar 22 eenheden. Deze aanpassingen zijn juridisch geborgd middels een aanduiding op de verbeelding. De motivering van deze vermindering is weergegeven in bijlage 9 Notitie afname aantal recreatieve eenheden en in de zienswijzen nota.
Het bestemmingsplan wordt 6 weken als vastgesteld bestemmingsplan ter inzage gelegd. Binnen deze periode mogen belanghebbenden beroep indienen bij de Raad van State.