direct naar inhoud van Regels
Plan: Paadje 12, Nieuwe Niedorp 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2010hz13-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Paadje 12, Nieuwe Niedorp 2020 met NL.IMRO.1911.BPBG2010hz13-VA01 van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijf:

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.12 bedrijfsmatige exploitatie:

het door middel van een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon beheren en/of exploiteren van het verblijfsrecreatieterrein, waarbij de recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden uitsluitend tijdens het kampeerseizoen wordt geboden aan personen die elders beschikken over hun hoofdverblijf;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.15 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bestaand:

de vergunde situatie op het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:

  • a. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  • b. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  • c. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 m en 1 m;
  • d. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  • e. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  • f. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak;
1.29 dakoverstek:

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 druiplijn:

de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz13-VA01_0031.png"

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 hoofdverblijf:

een gebouw, bouwwerk of een deel daarvan waar betrokkene naar redelijke verwachting het grootste deel van het jaar verblijft, met dien verstande dat van een gebruik als hoofdwoonverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf kan worden beschikt.

1.37 horeca:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;

1.38 kampeermiddel:
  • mobiel kampeermiddel: een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen en huifkar, of enig ander mobiel onderkomen op een verblijfsrecreatieterrein bestemd voor recreatief (nacht)verblijf geplaatst gedurende het kampeerseizoen;
  • vast kampeermiddel: een stacaravan, chalet, trekkershut ten behoeve van recreatieve (nacht)verblijf op een verblijfsrecreatieterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken, uitgezonderd recreatiewoningen;
1.39 kampeerseizoen:

het kampeerseizoen begint op 1 april en loopt door tot en met 27 september van elk kalenderjaar;

1.40 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.41 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.42 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.43 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.44 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.45 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  • 3. indien op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.46 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.47 recreatief nachtverblijf:

verblijf dat tijdens het kampeerseizoen plaatsvindt in het kader van recreatie en ontspanning in een recreatief (nacht)verblijfseenheid op een verblijfsrecreatieterrein waarbij de recreant elders beschikt over het hoofdverblijf;

1.48 recreatiewoning:

een recreatief (nacht)verblijfseenheid in de vorm van een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat is bedoeld om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen te gebruiken voor recreatief (nacht)verblijf;

1.49 recreatieve (nacht)verblijfseenheid:

een kampeermiddel of een recreatiewoning ten behoeve van recreatief nachtverblijf op een verblijfsrecreatieterrein;

1.50 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.51 seizoenshuisvesting:

bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden al dan niet agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.52 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 standplaats:
  • een afgebakend terrein van beperkte omvang waar ten hoogste één kampeermiddel en twee bijzettentjes voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
  • ten hoogste één recreatiewoning is toegestaan;
1.54 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.55 verblijfsrecreatieterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van recreatieve (nacht)verblijfseenheden ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf met dien verstande dat sprake dient te zijn van een bedrijfsmatige exploitatie;

1.56 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.

Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een verblijfsrecreatieterrein;
  • b. standplaatsen voor recreatieve (nacht)verblijfseenheden, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk aantal standplaatsen voor kampeermiddelen en het aantal recreatiewoningen niet meer dan 43 mag bedragen, waarvan het gezamenlijk aantal recreatiewoningen niet meer dan 5 mag bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatieve eenheden' het aantal aanwezige (nacht)verblijfseenheden niet meer mag bedragen dan ter plaatse is aangegeven;
    • 3. recreatief (nacht)verblijf uitsluitend is toegestaan tijdens het kampeerseizoen;
    • 4. het verblijfsrecreatieterrein uitsluitend bedrijfsmatig geëxploiteerd mag worden;
  • c. beheer- en sanitaire voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. 1 bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits;
    • 1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    • 2. alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in de bijlage bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
    • 3. geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken;
    • 6. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
    • 7. degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    • 8. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
    • 9. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
    • 10. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;

met de daarbij behorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
  • a. Voor recreatieve (nacht)verblijfseenheden gelden de volgende regels:
    • 1. het gezamenlijk aantal recreatieve (nacht)verblijfseenheden mag niet meer dan 43 bedragen, waarvan het gezamenlijk aantal recreatiewoningen niet meer dan 5 mag bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatieve eenheden' zijn maximaal de op de verbeelding aangegeven recreatieve (nacht)verblijfseenheden toegestaan;
    • 3. per standplaats is niet meer dan 1 recreatieve (nacht)verblijfseenheid toegestaan;
  • b. Voor het bouwen dan wel plaatsen van recreatieve (nacht)verblijfseenheid en recreatiewoningen gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een vast kampeermiddel mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een vast kampeermiddel mag niet meer dan 55 m² bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
    • 4. de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 60 m² bedragen;
    • 5. de recreatieve (nacht)verblijfseenheden en recreatiewoningen bestaan uit één bouwlaag;
    • 6. de recreatieve (nacht)verblijfseenheden en recreatiewoningen worden achter de rooilijn van de stolpschuur geplaatst;
    • 7. de afstand tussen 2 vaste kampeermiddelen en/of recreatiewoningen dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel, uitsluitend voor de ten tijde van de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan reeds aanwezige vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen, de bestaande afstand indien deze minder bedraagt, met dien verstande dat bij vervanging van een reeds aanwezig vast kampeermiddel of recreatiewoning de minimale afstand van 5 m in acht dient te worden genomen;
    • 8. de afstand tot de gezamenlijke bouwgrens en de na vaststelling van onderhavig plan te bouwen dan wel te (ver)plaatsen recreatieve (nacht)verblijfseenheden en recreatiewoningen dient ten minste 2,5 meter te bedragen;
  • c. Voor het bouwen van bedrijfswoningen en gebouwen ten behoeve van beheer- en sanitaire voorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” worden gebouwd;
    • 2. gebouwen ten behoeve van beheer- en sanitair voorzieningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” worden gebouwd;
    • 3. er mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning en gebouwen ten behoeve van beheer- en sanitair voorzieningen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
    • 5. de dakhelling van de bedrijfswoning en gebouwen ten behoeve van beheer- en sanitair voorzieningen dient ten minste de ter plaatse van de aanduiding “minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m), minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)” aangegeven dakhelling te bedragen.
  • d. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw buiten het bouwvlak vóór de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
      • de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
      • de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning bedragen;
      • de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping de bedrijfswoning waaraan wordt aangebouwd;
    • 3. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
    • 4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 6. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    • 7. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
  • e. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het

oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub d, onder 5 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    • 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    • 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het uitzicht van woningen van derden;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de woonsituatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken, anders dan de bedrijfswoning, voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seizoenshuisvesting;
  • c. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca en detailhandel, anders dan de in lid 3.1 onder de genoemde ondergeschikte detailhandel;
  • e. het gebruik van bijgebouwen bij de bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  • f. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • g. het gebruik van vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen meer dan 3 aaneengesloten weken door dezelfde personen, met dien verstande dat tussen het einde van de verblijfsrecreatieve periode van 3 aaneengesloten weken en de aanvang van een nieuwe verblijfsrecreatieve periode van niet meer dan 3 aaneengesloten weken ten minste 7 dagen dient te zitten.
3.5.2 Registratie

Ter handhaving van het strijdig gebruik onder artikel 3.5.1 onder g, gelden de volgende verplichtingen voor de exploitant van het verblijfsrecreatieterrein:

  • a. het bijhouden van een administratie waaruit per week blijkt welke personen in de vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen verblijven;
  • b. het bij het bedrijf bewaren van deze gegevens voor een periode van minimaal twee jaar, en;
  • c. dat deze gegevens op eerste aanvraag van een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage worden gegeven.
3.5.3 Parkeren

Het gebruik conform het bepaalde in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied, ter plaatse van de standplaatsen dan wel op een gereserveerd terrein, te allen tijde voldoende ruimte aanwezig is om ten minste 62 auto's te parkeren, met dien verstande dat het aanwezige beschikbare terrein ten behoeve van parkeren ten minste 700 m² bedraagt en waarbij voldaan wordt aan de meest actuele versie van NEN 2443.

3.5.4 Groenafscheiding

Het gebruik conform het bepaalde in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan indien het plangebied landschappelijk wordt ingepast conform de in de bijlage aan de regels toegevoegde 'bijlage 2, situering groenafscheiding'. De groenafscheiding dient uiterlijk binnen één jaar na het onherroepelijk worden het bestemmingsplan te zijn aangeplant en dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het in het plan bepaalde voor:

  • a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit om constructieve redenen noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  • a. het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Paadje 12, Nieuwe Niedorp 2020".