Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Balgweg 81 Breezand
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz019-va01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Aan de Balgweg 81 te Breezand was jarenlang een (zee)hengelsportwinkel met botenstalling en bedrijfswoning aanwezig. Circa 7 jaar geleden is de (zee)hengelsportwinkel gesloten met leegstand tot gevolg. Ook de bedrijfswoning en aanwezige schuren staan sinds 2,5 jaar leeg. Het bedrijfsmatige gebruik van het perceel is derhalve inmiddels definitief beëindigd. Initiatiefnemers zijn eigenaar van het betreffende perceel en zijn voornemens om de bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen en omliggende gronden te gaan gebruiken ten behoeve van een reguliere woonfunctie.
 
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het gebruik ten behoeve van een reguliere woonfunctie niet passend is binnen de huidige bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Om het gebruik van de bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen en omliggende gronden ten behoeve van een reguliere woonfunctie planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.
 
Op 30 december 2016 is door de gemeente Hollands Kroon een principeverzoek ontvangen van initiatiefnemers waarin medewerking wordt verzocht om de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ te wijzigen in ‘Wonen’. In antwoord hierop heeft de gemeente Hollands Kroon aangegeven bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het verzoek onder de voorwaarden dat de gehele bedrijfsbestemming gewijzigd wordt naar woonbestemming, de wijziging uitsluitend betrekking heeft op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven en dat de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
 
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Breezand in de provincie Noord-Holland. De locatie ligt in het noordwesten van de Anna Paulownapolder, in het gedeelte dat de Westpolder wordt genoemd. Het perceel grenst aan de voorzijde aan de Balgweg welke onderdeel is van de voormalige waterkering langs de Waddenzee. Het lint aan de Balgweg is in de loop van de tijd verder verdicht.
 
Voor het overige wordt het perceel Balgweg 81 reeds aan drie zijden begrensd door bestaande woonpercelen. Dit betreft de percelen ten oosten en westen van het plangebied, alsmede het perceel direct aan de overzijde van de Balgweg. Aan de achterzijde grenst het plangebied aan open agrarisch gebied.
 
Het perceel Balgweg 81 waarop de planologische functiewijziging mogelijk wordt gemaakt, is kadastraal bekend als gemeente Anna Paulowna, sectie K, nummer 7484 en 7485 (gedeeltelijk) met een grootte van circa 3.000 m2. Onderhavig plangebied betreft enkel de gronden welke de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ kennen in het geldende bestemmingsplan. In onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
 
[image]Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
 
[image]Uitsnede kadastrale kaart
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2006’ van de voormalige gemeente Anna Paulowna. Het bestemmingsplan is op 19 januari 2009 vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd op 11 augustus 2009.
 
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2006’ kent het plangebied geheel de enkelbestemming ‘Bedrijfsdoeleinden. Op grond van de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ zijn de gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bijbehorende Staat van bedrijven. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal (in casu één bedrijfswoning). De maximum gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen is voor het adres Balgweg 81 bepaald op 972 m2.
 
[image]Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Buitengebied 2006’
 
1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting
Het bestemmingsplan ‘Balgweg 81 Breezand’ bestaat uit de volgende stukken:
  • toelichting;
     
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz019-va01);
     
  • planregels.
     
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
 
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
 
De toelichting is als volgt opgebouwd:
  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
     
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
     
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
     
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
     
  • hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
     
 
Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie
 
2.1 Bestaande situatie (ruimtelijk en functioneel)
Planlocatie
 
De locatie Balgweg 81 betreft het bestaande bedrijfsperceel met de daarop staande opstallen. Zoals aangegeven beslaat het plangebied de percelen kadastraal bekend als gemeente Anna Paulowna, sectie K, nummer 7484 en 7485 (gedeeltelijk) met een grootte van circa 3.000 m2. De locatie is gelegen aan de doorgaande Balgweg.
 
In de bestaande situatie is op de locatie Balgweg 81 een vrijstaande bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen aanwezig. De bebouwing was in gebruik ten behoeve van een (zee)hengelsportwinkel met botenstalling. Circa 7 jaar geleden is de (zee)hengelsportwinkel gesloten met leegstand tot gevolg. Ook de bedrijfswoning en aanwezige schuren staan sinds 2,5 jaar leeg. Het bedrijfsmatige gebruik van het perceel is derhalve inmiddels definitief beëindigd. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Balgweg opgenomen.
 
[image]Aanzicht plangebied vanaf de Balgweg
 
Omgeving
 
Het plangebied is gelegen in de Westpolder, welke onderdeel is van de Anna Paulownapolder, op circa 1,2 kilometer ten noorden van Breezand. De locatie Balgweg 81 ligt in het lint van de Balgweg. Dit bebouwingslint is in de loop van de tijd verder verdicht. Hoewel de linten in de polder zich laten kenmerken door verspreid liggende boerderijen langs kaarsrechte polderwegen, is er ter plaatse van het plangebied sprake van geclusterde bebouwing.
 
Voorts is het plangebied gelegen in een half open landschap. Aan de achterzijde van het plangebied is er sprake van ruim uitzicht over het landschap. De omgeving van het plangebied wordt dan hoofdzakelijk gevormd door agrarische functies. Op korte afstand bevinden zich reeds meerdere reguliere burgerwoningen. De Balgweg vormt de ontsluiting van het plangebied. Via deze weg zijn de N-wegen in de omgeving te bereiken.
 
2.2 Toekomstige situatie
Zoals in paragraaf 2.1 aangegeven zijn de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het perceel Balgweg 81 inmiddels volledig beëindigd. Als gevolg hiervan is er reeds enkele jaren sprake van leegstand met betrekking tot de bedrijfswoning en bijbehorende bedrijfsgebouwen. Nu de bedrijfsfunctie ter plaatse van het plangebied verleden tijd is, zijn initiatiefnemers op zoek gegaan naar een nieuwe duurzame functie voor het perceel. Gelet hierop zijn initiatiefnemers voornemens om de bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen en omliggende gronden te gaan gebruiken ten behoeve van een reguliere woonfunctie. In de nieuwe situatie wordt de huidige bedrijfswoning gebruikt als reguliere burgerwoning, de bedrijfsgebouwen dienen als bijbehorende bouwwerken en de direct omliggende gronden worden in gebruik genomen als tuin. Als gevolg van onderhavig initiatief wijzigt er fysiek niets op het perceel. Alle bestaande bebouwing blijft behouden. Door de ontwikkeling zal de gehele bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ worden omgezet in de bestemming ‘Wonen’.
 

 
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
 
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
 
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
     
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
     
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
     
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
 
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
 
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
 
Conclusie
 
Het betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor de planologische functiewijziging naar een reguliere woonfunctie niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
     
  • kustfundament;
     
  • grote rivieren;
     
  • waddenzee en waddengebied;
     
  • defensie;
     
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
     
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
     
  • elektriciteitsvoorziening;
     
  • ecologische hoofdstructuur;
     
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
     
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
     
  • veiligheid rond rijksvaarwegen;
     
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
     
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
     
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
Conclusie
 
Het wijzigen van de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ in de bestemming ‘Wonen’ voor het perceel Balgweg 81, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  • beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  • indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
     
  • indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt.
     
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘woningbouwlocatie’, zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een ‘woningbouwlocatie’ als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. De ontwikkeling ziet immers op herbestemmen van een bedrijfswoning als reguliere burgerwoning. Bovendien is er als gevolg van de ontwikkeling geen sprake van nieuw ruimtebeslag.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid
Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ vastgesteld. Op 3 november 2010 is deze in werking getreden. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
 
Uitgangspunt voor 2040 is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap.
 
Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
 
[image]
 
Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: Provincie Noord-Holland)
 
De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
 
Conclusie
 
Onderhavig initiatief betreft een nieuwe duurzame functie voor een in onbruik geraakt bedrijfsperceel. De ontwikkeling voorziet optimaal in duurzaam ruimtegebruik. Het initiatief is daarmee passend binnen de structuurvisie nu ‘duurzaam ruimtegebruik’ één van de hoofdbelangen is.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. Deze verordening is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en in werking getreden. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Op verschillende regels die van belang zijn voor het plangebied wordt in het navolgende ingegaan.
 
Bestaand bebouwd gebied
 
Binnen de provinciale verordening wordt onderscheid gemaakt in de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG) en het landelijk gebied. Nieuwe functies als wonen, bedrijven en kantoren mogen alleen worden gerealiseerd binnen het BBG. In het landelijk gebied zijn deze niet toegestaan om onnodige verstedelijking te voorkomen. Wanneer er wel sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten met het oog op de ruimtelijke kwaliteit:
 
  • de kernkwaliteiten van de landschapstypen en aardkundige waarden;
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd; 
  • de openheid van het landschap;
  • de historische structuurlijnen; 
  • cultuurhistorische objecten.
 
[image]Bestaand bebouwd gebied (bron: Provincie Noord-Holland)
 
De huidige bebouwing binnen het plangebied is opgenomen binnen het bestaand bebouwd gebied waardoor restricties niet van toepassing zijn. De functiewijziging naar een reguliere woonfunctie is dan ook toegestaan. Het plangebied betreft bestaande bebouwing welke niet meer in gebruik is ten behoeve van de bedrijfsfunctie. Er is geen sprake van nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied.
 
Conclusie
 
Onderhavig initiatief vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied. Er is geen sprake van nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied. Derhalve wordt voldaan aan de regels die van belang zijn voor het plangebied op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
 
In de recente herziening van de Provinciale Verordening van 1 maart 2017 is het begrip BBG gewijzigd in BSG (bestaand stedelijk gebied). In artikel 5a van de Verordening is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend in een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan voorzien als deze in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Nu onderhavig bestemmingsplan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling heeft de herziening van de PRV geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.
 
3.3 Regionaal beleid
 
3.3.1 Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland (2015)
Met het ‘Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland’ dat op 28 oktober 2015 is ondertekend, beogen partijen een actieve regionale samenwerking te voeren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningmarkt. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de geprogrammeerde woningaantallen en het verbeteren van de kwaliteit van woningbouwlocaties en productmarktcombinaties aansluitend bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van Noord-Holland. Regiogemeenten hebben daarbij een nadere uitwerking gemaakt van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, uitgaande van de situatie dat in de periode van 2014 tot 2020 maximaal 2.750 woningen worden toegevoegd in de Kop van Noord-Holland. Eén en ander heeft geresulteerd in een gezamenlijk en dynamisch overzicht van woningbouwplannen tot 2020 en na 2020. Met de ondertekening hebben regiogemeenten zich ertoe verplicht om woningbouwplannen te ontwikkelen die in het programma zijn opgenomen, dit onder voorbehoud van instemming door de gemeenteraden.
 
De regiogemeenten hebben zich middels ondertekening verder verbonden aan het hanteren van het regionale afwegingskader (Afwegingskader Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop). Regiogemeenten streven er verder naar om, in eerste instantie binnen de eigen gemeente, samen met betrokken ontwikkelaars en woningbouwcorporaties te komen tot het afvoeren van de geschrapte woningbouwplannen die niet passen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop (KWK).
 
Conclusie
 
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een woning, maar enkel in een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met het regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
 
3.4.1 Omgevingsvisie Hollands Kroon ‘Ruimte voor Elkaar’
De gemeenteraad van Hollands Kroon heeft in december 2016 de Omgevingsvisie Hollands Kroon ‘Ruimte voor Elkaar’ vastgesteld. De omgevingsvisie is een integrale visie en een helder fundament voor het beleid van Hollands kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid. Dit moet meer samenhang brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving om flexibeler in te kunnen spelen op de veranderingen in de maatschappij. Vooral op strategisch niveau is deze samenhang van belang. Daarom worden in deze omgevingsvisie zoveel mogelijk onderwerpen binnen verschillende thema’s zoals algemeen, leven, ondernemen, groen, toerisme & recreatie en water inhoudelijk met elkaar verbonden.
 
Over het onderwerp ‘Wonen’ wordt aangegeven dat de focus wordt verlegd op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Ten aanzien van functiewijziging naar wonen voor leegstaande bebouwing is als kader omschreven dat de gemeente Hollands Kroon dit indien mogelijk faciliteert. Daarbij staat tevens als kader omschreven dat bij functiewijziging naar wonen de hoeveelheid erfbebouwing die op een perceel staat behouden mag blijven en niet in overeenstemming gebracht dient te worden met de bijgebouwenregeling (of vertaling daarvan in ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen).
 
Conclusie
 
Uit het voorgaande blijkt dat de functiewijziging naar wonen van het in onbruik geraakte bedrijfsperceel aan de Balgweg 81 met behoud van de bestaande bebouwing, past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de omgevingsvisie.
 
3.4.2 Ruimte voor Rust en Dynamiek: Strategische visie gemeente Hollands Kroon
Per 1 januari 2012 vormen de gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer samen de gemeente Hollands Kroon. Een gemeente van circa 47.000 inwoners met veel ruimtelijke, economische en maatschappelijke kwaliteiten en potenties. De gemeente is opgebouwd uit 22 dorpen en kernen (waaronder 4 grotere kernen). Om een goede start te kunnen maken is zicht op de gewenste toekomst van belang. Daarom hebben de vier gemeenteraden besloten tot het opstellen van een strategische visie.
 
De gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon heeft in 2012 aangegeven te strategische visie te willen actualiseren. De geactualiseerde Strategische visie is op 23 september 2013 vastgesteld. Met het vaststellen van de Omgevingsvisie Hollands Kroon, blijft de strategische visie onverminderd van kracht voor de aspecten die de fysieke leefomgeving niet direct (kunnen) beïnvloeden of voor onderwerpen die niet besproken worden in deze omgevingsvisie.
 
Hollands Kroon krijgt te maken met enkele belangrijke demografische ontwikkelingen. De meest in het oog springende verandering is de vergrijzing. Het aandeel 65+ neemt in de komende jaren fors toe. De verwachting is dat in 2030 een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder (in 2010 is dit circa 18%). De ontgroening vindt eveneens plaats, alleen in beperkte mate. Of er sprake zal zijn van een bevolkingskrimp is nog onduidelijk. De verschillende onderzoeken en cijfers spreken elkaar tegen. In de strategische visie wordt vooralsnog uitgegaan van een voorzichtig scenario, namelijk een lichte krimp. Niet alleen de veranderende bevolkingssamenstelling is een belangrijk gegeven, ook de financiële druk op de gemeente is een ontwikkeling waar rekening mee wordt gehouden. De komende bezuinigingen van de rijksoverheid zullen doorwerken in de gemeentelijke organisatie en de mogelijkheden om ambities te realiseren.
 
De gemeente Hollands Kroon wil een herkenbare en sterke gemeente in een daadkrachtige regio zijn en dit betekent dat er duidelijke keuzes worden gemaakt. De gemeente zal zich daarbij op drie speerpunten concentreren:
  1. Ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen;
     
  2. Ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven;
     
  3. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven.
     
Wonen
 
De woningbouw in Hollands Kroon kan de komende 6-10 jaar binnen de bestaande kaders (woonvisies, bestemmingsplannen) gerealiseerd worden. De pijlers zijn voornamelijk gericht op de starters, senioren en zorgbehoevenden. Er wordt uitgegaan van realisatie van de huidige harde woningbouwplannen zoals vastgelegd in de woonvisies.
 
De keuze die voor de toekomst gemaakt moet worden is die van gespreide woningbouw over de verschillende kernen of concentratie van woningbouw op één of meerdere locaties. De gemeente Hollands Kroon richt zich op termijn vooral op de laatste keuze; concentratie. Dit betekent dat er onderscheid is in stabilisatie- en groeikernen. In stabilisatiekernen is bouwen — in eerste instantie via inbreiding waar mogelijk — voor de eigen behoefte aan de orde. De groeikernen zijn ook gericht op bouwen voor 'nieuwkomers'. De demografische ontwikkelingen en de resultaten van behoefteonderzoeken zijn leidend. Het ontwikkelen van een concept van 'groeikernen' en 'stabilisatiekernen' wordt daarbij niet uitgesloten. Het wonen en leven is bij uitstek weer een thema dat op regionale schaal wordt bekeken.
 
Toekomstige woningbouw is afhankelijk van de behoefte, onder meer als gevolg van de demografische ontwikkelingen. De opgave is om woningbouw te realiseren onder de voorwaarden van behoud van het karakter van de openheid en rust van het groene, agrarische landschap en de kernen. De gemeente zal moeten doorgroeien en karakteristiek kennen van een 'landschapsgemeente'.
 
De feiten, cijfers en opvattingen over 'krimp' lopen uiteen. Vooralsnog wordt uitgegaan van een voorzichtig scenario, lichte krimp. Discussies over de betrouwbaarheid van cijfers is van ondergeschikte betekenis. Waar het om gaat is het tijdig anticiperen op ontwikkelingen die voor Hollands Kroon ongewenst zijn. De komende periode ontwikkelt de gemeente een beleidskader gebaseerd op verschillende scenario's van de demografische veranderingen. Dit vindt uiteraard op de schaal van de Kop plaats.
 
Hollands Kroon staat voor meer dan woningbouw, het gaat om de kwaliteit van wonen. Dit betekent aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, gedifferentieerd bouwen, levensloopbesteding bouwen, een aanbod van een breed assortiment en slimme combinaties met zorg, sport en recreatie.
 
Conclusie
 
Er is geen sprake van strijdigheid met de Strategische visie. Het initiatief voorziet niet in het toevoegen van een woning, maar enkel in een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen. Een nieuwe duurzame functie voor het plangebied draagt bij aan een betere kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
 
3.4.3 Woonvisie (Koersdocument Wonen 2013)
Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon het koersdocument Wonen vastgesteld. Met het vaststellen van de Omgevingsvisie Hollands Kroon blijft de lokale woonvisie onverminderd van kracht, maar de kwantitatieve uitspraken en het selectiemodel zijn niet meer van toepassing door het later vastgestelde regionale kader ‘kwalitatief woningbouwprogramma voor de Kop’ (KwK).
 
Het koersdocument is opgebouwd uit:
  • het fundament, namelijk een korte schets van hoe de woningmarkt nu werkt;
     
  • de richtinggevende keuzes voor het wonen;
     
  • een uitwerking van de belangrijke thema’s voor het wonen in de gemeente;
     
  • de stippen op de kaart waarmee de gemeente, samen met haar woonpartners, werkt aan de opgaven in de gemeente, dit is de routekaart voor het wonen;
     
  • als inhoudelijke basis voor dit koersdocument is onderzoek uitgevoerd naar de woningmarkt in de gemeente Hollands Kroon.
     
Het huidige woningbouwprogramma vraagt om de beweging van ‘meer met minder’. Dit is nodig gezien de demografische ontwikkelingen en de huidige woningmarktsituatie. Keuzes zijn nodig om optimaal aan te sluiten bij de beweging, die er wèl is op de woningmarkt.
 
Gekozen wordt voor nieuwbouw op kansrijke locaties in de vier grote kernen van onze gemeente (dat is kleinschalige projectontwikkeling). In de vier grote kernen bestaat de meeste vraag door de verschillende doelgroepen. In de kleine kernen faciliteren we vraaggestuurde, particuliere initiatieven (dat is kleinschalige kavelontwikkeling).
 
Het voorgaande vraagt een herijking van het woningbouwprogramma: vanaf de nullijn kijken we naar welke locaties echt kansrijk zijn en bieden we ruimte aan de marktvraag. Het voorgaande vraagt ook flexibiliteit in de invulling van woningbouwprojecten en bestemmingsplannen.
 
Conclusie
 
Doordat er met onderhavig initiatief geen sprake is van het toevoegen van extra wooneenheden, is de ontwikkeling niet in strijd met het koersdocument Wonen. De onderhavige functiewijziging betreft een vraaggestuurd particulier initiatief.
 
Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
 
4.1 Flora en fauna
 
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
 
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
 
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
 
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
 
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
NNN
 
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
 
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van een reguliere woonfunctie op gronden die in de huidige situatie bestemd zijn ten behoeve van bedrijfsdoeleinden.
 
Gebiedsbescherming
 
De planlocatie ligt op ruim 250 meter afstand van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’. Voorts is het plangebied geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het Natuurnetwerk Nederland is op enige afstand ten noorden en noordoosten van het plangebied gelegen.
 
Het plan voorziet in het herbestemmen van de aanwezige bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen en het omliggende erf als wonen ten behoeve van het gebruik als burgerwoning. Hierdoor is er geen sprake van enig mogelijk effect (externe werking) op beschermde natuur- en/of landschapsgebieden.
 
Soortenbescherming
 
De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.
 
Het plan voorziet in het herbestemmen van een bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen en direct omliggende gronden ten behoeve van een reguliere woonfunctie. De bestaande bebouwing blijft daarbij behouden en er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Er is geen sprake van een fysiek ingreep en flora- en faunaonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
4.1.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
 
4.2 Cultuurhistorie en archeologie
 
4.2.1 Cultuurhistorie
Conform artikel 3.1.6, lid 5 Bro dient in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Onderhavig planvoornemen voorziet niet in een (bouwkundige) wijziging van de aanwezige bebouwing dan wel toevoeging van bebouwing. Het plan heeft derhalve geen invloed op cultuurhistorische waarden. Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
  
4.2.2 Archeologie
Wettelijk kader
 
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
 
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
     
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
     
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
     
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
 
Onderzoek / beoordeling
 
Voor de voormalige gemeente Anna Paulowna is in 2006 door Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland een bureauonderzoek verricht naar de bekende en de verwachte archeologische waarden in het buitengebied. Op basis van deze archeologische inventarisatie is de archeologische kwetsbaarheid van de verschillende gebieden in het buitengebied bepaald en is op kaartmateriaal aangegeven bij welke planomvang rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van archeologie in een bepaald gebied. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bevindt zich in een gebied dat in het bureauonderzoek is aangeduid als ‘Archeologie niet van belang’. Voor dit bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten.
 
Voorts is van belang dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in het oprichten van nieuwe bebouwing en/of het roeren in de bodem. Het betreft een planologische functiewijziging van het gebruik van de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen als burgerwoning. Mogelijke archeologische waarden in de bodem worden dan ook niet verstoord door de ontwikkeling. Gelet op vorenstaande is archeologisch onderzoek niet benodigd.
 
[image]Uitsnede archeologische beleidskaart
 
4.2.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de aspecten cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de onderhavige planontwikkeling.
 
4.3 Verkeer en parkeren
 
4.3.1 Verkeer
De locatie aan de Balgweg 81 is te bereiken vanaf de Balgweg. Via de Balgweg kunnen de N-wegen en rijkswegen worden bereikt.
 
De ontwikkeling voorziet in een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning. Het aantal wooneenheden neemt niet toe als gevolg van onderhavig initiatief. Daarmee zal er geen sprake zijn een van toename van het aantal verkeersbewegingen. Door het verdwijnen van de bedrijfsbestemming leidt de ontwikkeling eerder tot een afname van de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.
 
4.3.2 Parkeren
Uitgangspunt van het parkeerbeleid van de gemeente Hollands Kroon is dat het parkeren waar mogelijk op het eigen perceel moet plaatsvinden. Ten behoeve van de voorheen bestaande bedrijfsfunctie zijn op het perceel Balgweg 81 meerdere parkeerplaatsen aanwezig. Hiermee kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein ten behoeve van de reguliere woonfunctie.
 
4.3.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
 
4.4 Luchtkwaliteit
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
 
Initiatief is NIBM
 
Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen met voorliggend plan niet toenemen. Door het verdwijnen van de bedrijfsbestemming zal er eerder sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee is het project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) van invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
Daarnaast geldt in het kader van het aspect luchtkwaliteit het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig initiatief van toepassing.
 
Conclusie
 
Uit het vorenstaande blijkt dat onderhavig project valt binnen de begrenzing van ‘niet in betekende mate’ (NIBM). Voorts wordt een woning in het kader van luchtkwaliteit getypeerd als ‘niet gevoelig object’. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
4.5 Bodemkwaliteit
 
4.5.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
4.5.2 Onderzoek / beoordeling
Onderhavig initiatief voorziet in het herbestemmen van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen en direct omliggende gronden als wonen. Hierdoor is er niet lager sprake van bewoning door de bedrijfsvoerder, maar van burgerbewoning. Zowel in de huidige als nieuwe situatie is er sprake van een woonfunctie. Voorts leidt onderhavige bestemmingswijziging niet tot bouwactiviteiten.
 
Op de kaart van het Bodemloket is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Uit de informatie van het bodemloket blijkt dat er in het plangebied en in de directe omgeving daarvan geen bodemonderzoeken en/of bodemsaneringen bekend zijn. Ook is er geen sprake dat in het plangebied in het verleden ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
 
Gelet op het voorgaande is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde planologische functiewijziging.
 
4.5.3 Conclusie
Er zijn geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het perceel Balgweg 81 te Breezand.
 
4.6 Geluidhinder
 
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
 
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
 
Industrielawaai
 
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
 
4.6.2 Onderzoek / beoordeling
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt niet wanneer in het bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen.
 
Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt immers herbestemd als reguliere burgerwoning. Evenmin ziet de beoogde ontwikkeling toe op de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg of op een zone industrielawaai. Akoestisch onderzoek is derhalve niet benodigd. Gelet op het voorgaande, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief.
 
4.6.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het voorgenomen initiatief.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
 
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
     
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
     
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
 
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’.
 

 
Milieucategorie
 
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
 
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
 
1
 
10 m
 
0 m
 
2
 
30 m
 
10 m
 
3.1
 
50 m
 
30 m
 
3.2
 
100 m
 
50 m
 
4.1
 
200 m
 
100 m
 
4.2
 
300 m
 
200 m
 
5.1
 
500 m
 
300 m
 
5.2
 
700 m
 
500 m
 
5.3
 
1.000 m
 
700 m
 
6
 
1.500 m
 
1.000 m
 
Richtafstanden en omgevingstype
 
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
 
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
De aanwezige bedrijfswoning vormt in het kader van milieuzonering reeds een (milieu)gevoelig object. Het initiatief voorziet in het herbestemmen van de aanwezige bedrijfswoning als reguliere burgerwoning. Als gevolg van het plan wordt de mogelijke bedrijvigheid ter plaatse (bedrijfsbestemming) definitief beëindigd, waardoor geen sprake meer is van milieubelasting op de omgeving als gevolg van bedrijfsactiviteiten ter plaatse.
 
Een woning is kwetsbaar voor hinder vanuit de omgeving. Als gevolg van het initiatief is er echter geen sprake van toevoeging van een kwetsbaar object. Het aspect ‘Bedrijven en Milieuzonering’ vormt dan ook geen belemmering voor realisatie van onderhavig initiatief. Bovendien leidt het plan, gelet op het voorgaande, dan ook niet tot (extra) beperkingen ten aanzien van omliggende functies. Daarbij is, wellicht ten overvloede, ook van belang dat er bij omliggende bedrijven reeds andere bestaande woningen dichterbij liggen die maatgevend zijn.
 
Alsnog is bekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woning. Aan de hand van de in paragraaf 4.7.1 genoemde regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal bedrijfsbestemmingen, te weten:
  • Balgweg 85, bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ met de nadere aanduiding ‘de’;
     
  • Agrarisch bouwvlak naast Balgweg 85, bestemming ‘Agrarische doeleinden ll’ met de aanduiding ‘bouwvlak’;
     
  • Schorweg 54, bestemming ‘Agrarische doeleinden ll’ met nadere aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’.
     
Ter plaatse van de Balgweg 85 vigeert de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ met de nadere aanduiding ‘de’. Op grond van deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorie 1 en 2 van de bijbehorende Staat van bedrijven. Daarnaast is ter plaatse een detailhandelsbedrijf in elektrotechnische materialen toegestaan. De maximale invulling bestaat derhalve uit bedrijven in maximaal milieucategorie 2. Voor dergelijke bedrijven geldt een maximale richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Deze afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van het bestemmingsvlak zoals opgenomen in het daarvoor geldende bestemmingsplan. De woning Balgweg 81 is gelegen op een afstand van circa 100 meter van het bestemmingsvlak ‘Bedrijfsdoeleinden’. Derhalve wordt voldaan de richtafstand en is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd.
 
Ter plaatse van het agrarische bouwvlak naast Balgweg 85 vigeert de bestemming ‘Agrarische doeleinden ll’ met de aanduiding ‘bouwvlak’. Op grond van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Milieutechnisch gezien betreft een gebruik ten behoeve van een grondgebonden veehouderijbedrijf de maximale invulling. Hiervoor is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. In artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij (een grondgebonden bedrijf) waar dieren worden gehouden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object tenminste bedraagt:
  1. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
     
  2. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
     
Het geurgevoelige object Balgweg 81 is gelegen buiten de bebouwde kom, zoals gedefinieerd in de Wet geurhinder en veehouderij. Artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt dat de afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een grondgebonden bedrijf minimaal 50 meter moet bedragen. De woning Balweg 81 is gelegen op een afstand van circa 75 meter van het betreffende agrarische bouwvlak. Derhalve wordt voldaan aan de geldende afstand en is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd.
 
Ter plaatse van de Schorweg 54 is de bestemming ‘Agrarische doeleinden ll’ met de nadere aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’ van toepassing. Als gevolg hiervan is binnen het aangeduide bouwvlak een glastuinbouwbedrijf toegestaan. Een dergelijk glastuinbouwbedrijf valt conform de VNG-brochure in milieucategorie waardoor eveneens een richtafstand van 30 meter van toepassing ten aanzien van een rustige woonwijk. De woning Balgweg 81 ligt op circa 200 meter van het aangeduide bouwvlak waardoor wordt voldaan aan de richtlijnen uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’.
 
Gelet op het voorgaande wordt ruimschoots voldaan aan de geldende richtafstanden en is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wanneer het gaat om de bedrijvigheid in de directe omgeving van het plangebied.
 
4.7.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
4.8 Externe veiligheid
 
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
     
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
 
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
 
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
 
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
 
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
 
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Met onderhavig initiatief is er geen sprake van het realiseren of toevoegen van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. De bestaande bedrijfswoning wordt immers herbestemd als reguliere burgerwoning. Het beleid is derhalve niet van toepassing en de functiewijziging hoeft niet getoetst te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.
 
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de planologische functiewijziging ter plaatse van de locatie Balgweg 81.
 
4.9 Kabels en leidingen
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied 2006” is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn.
 
4.10 Water
 
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
 
Europa
 
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
 
Waterwet
 
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
 
Nationaal Waterplan 2016-2021
 
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
 
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
 
In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
     
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
     
  • En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
     
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met dit Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
4.10.3 Beoordeling
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. Aan de hand van de ingevoerde gegevens is bepaald dat het plan geen of een geringe invloed heeft op de waterhuishouding. Er is geen sprake van een waterschapsbelang. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied niet veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Het voornemen betreft immers enkel een planologische functiewijziging van bestaande bebouwing. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats.
 
Uit de legger ‘Regionale waterkeringen’ van het hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier blijkt dat het perceel Balgweg 81 gedeeltelijk is gelegen in de beschermingszone van een (regionale) waterkering. Deze beschermingszone is opgenomen als dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’. Er vinden binnen de dubbelbestemming geen fysieke ingrepen plaats. Bovendien leidt het bestemmingsplan niet tot nieuwe mogelijkheden ter plaatse van de dubbelbestemming.
 
4.10.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
 
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
 
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
 
Het bestemmingsplan ‘Balgweg 81 Breezand’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
 
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Balgweg 81 Breezand’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
 
5.2 Inleidende regels
 
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
 
5.3 Bestemmingsregels
 
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
  • Bestemmingsomschrijving;
     
  • Bouwregels;
     
  • Nadere eisen;
     
  • Afwijken van de bouwregels;
     
  • Specifieke gebruiksregels;
     
  • Afwijken van de gebruiksregels;
     
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
     
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
     
  • Wijzigingsbevoegdheid.
     
5.3.2 Bestemmingen
Wonen
 
Het plangebied bevat hoofdzakelijk de bestemming ‘Wonen’. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of hobbymatige agrarische activiteiten. Het aantal woningen per bestemmingsvlak met ten hoogste één bedragen. Voorts mag een woning uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen met bouwaanduidingen voor de maximale goot- en bouwhoogte.
 
Waterstaat – Waterkering
 
Middels deze dubbelbestemming zijn de gronden behorende tot het plangebied, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterbeheersing met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
5.4 Algemene regels
 
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
 
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
 
5.5 Overgangs- en slotregels
 
5.5.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
 
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
 

 
Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
 
De gemeente Hollands Kroon heeft er voor gekozen het bestemmingsplan meteen ter inzage te leggen als ontwerpplan. De overlegpartners zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
 
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Balgweg 81 Breezand’, heeft met ingang van 22 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.1911.BPBG2006hz019-on01). Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en een analoog exemplaar was in te zien bij de publieksbalie.
 
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend. Daarnaast zijn er geen ambtshalve wijzigingen.