direct naar inhoud van 4.8 Flora en fauna en ecologie
Plan: Verblijfsrecreatieterrein Gageldijk 71
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPGageldijk71MVP-VG01

4.8 Flora en fauna en ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet (Ffw) is het uitgebreide onderzoek beschreven in Bijlage 1.

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Mogelijke negatieve beïnvloeding van het Natura 2000-gebied door recreatieve druk is niet te verwachten. Immers het plangebied had reeds een verblijfsrecreatieve bestemming op basis waarvan de plaatsing van 50 verblijfsrecreatieve eenheden mogelijk is. In het voorliggende plan wordt het maximale aantal terug gebracht tot 36 verblijfsrecreatieve eenheden. Er zal geen water onttrokken of toegevoegd worden aan de nabijgelegen plassen (behoren tot Natura 2000-gebied) als gevolg van de bedrijfsvoering.

Geluids- of lichtverstoring als gevolg van de planontwikkeling zal ten opzichtte van de bestaande situatie minimaal zijn en gezien de tussenliggende buffers zoals de watergang en opgaand groen (tussen de Maarsseveense Plassen en het plangebied) geen negatieve effecten met zich meebrengen op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gezien de afstand (1 km) tot de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (relatief grote afstand) is de verwachting dat er geen verstoring vanuit het plangebied op de ecologische verbindingszone zal zijn.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Voor de betreffende planontwikkeling zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Er zijn tijdens het vleermuizenonderzoek geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Het plangebied is alleen marginaal foerageergebied (in de nabije omgeving is geschikter foerageergebied aanwezig) voor de gewone dwergvleermuis en daarmee hoeft voor de betreffende planontwikkeling geen ontheffing aangevraagd te worden voor vleermuizen.

De rugstreeppad (categorie 3) is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. Naar verwachting zal een eventuele ontheffing van de Ffw dan ook worden verkregen.

Conclusie

  • De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
  • Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
  • De rugstreeppad is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken.
  • Tevens zal de toekomstige groeninrichting tuinen en een toevoeging van een groenstrook met gebiedseigen assortiment van circa 5 m breed langs de buitenrand van het recreatieterrein naar verwachting voor een hogere natuurwaarde kunnen zorgen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij de bebouwing tegen de erfgrens is aangebouwd. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen voorzien in een verbetering van de inrichting met meer kansen voor natuurwaarden (insecten, vogels, zoogdieren en amfibieën) binnen het plangebied.
  • Indien de juiste maatregelen (zie het voorgaande) worden getroffen zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.