direct naar inhoud van Bijlage 1 Onderzoek flora en fauna en ecologie
Plan: Verblijfsrecreatieterrein Gageldijk 71
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPGageldijk71MVP-VG01

Bijlage 1 Onderzoek flora en fauna en ecologie

Flora en fauna en ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Gageldijk 71 te Maarssen. De planlocatie bestaat uit een loods, stacaravans en zomerhuizen en een clubgebouw. De loods is enkelwandig. Het clubgebouw is grotendeels dichtgespijkerd en mist enkele dakpannen op de hoeken. De stacaravans en zomerhuizen zijn van beperkte omvang, van plaatmateriaal en bezitten platte daken. In het clubgebouw heeft brand gewoed.

Beoogde ontwikkelingen

Het plangebied zal opnieuw ingericht worden met recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:

  • kappen opgaand groen;
  • sloop van loods, stacaravans en zomerhuizen en clubgebouw;
  • grondwerkzaamheden;
  • de bouw van recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen;
  • nieuwe groeninrichting.

Toetsingskader

Beleid

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Natuurbeleidsplan Ecologische Infrastructuur

In het gemeentelijk natuurbeleidsplan is gekozen de ecologische infrastructuur in Maarssen op te zetten voor de doelgroep dagvlinders. De voornaamste redenen daarvoor zijn, dat dagvlinders vanwege allerlei bedreigingen beschermt dienen te worden en hoge eisen stellen aan hun omgeving en ook andere soorten daarom zullen profiteren van maatregelen die voor dagvlinders genomen worden. De ecologische infrastructuur heeft betrekking op het stedelijk gebied. Daaromheen liggen door de provincie aangegeven kern- en natuurontwikkelingsgebieden. De ecologische structuur die in eerste instantie gerealiseerd moet worden, maakt deel uit van de ecologische verbindingszone tussen het Vechtplassengebied en het veenweidegebied. Via Park Vechtenstein loopt deze verbinding naar de Sweserengseweg en van daar via de Zuilense Ring naar de Maarsseveense Plassen. De overhoeken tussen de op- en afritten van de Zuilense Ring ter hoogte van de Sweserengseweg hebben betekenis als 'stepping stone' tussen verschillende leefgebieden waar een soort zich blijvend kan vestigen. De bermen van de Zuilense Ring vormen in het beleidsplan een van de corridors, dat wil zeggen lijnvormige verbindingsroutes, waarlangs soorten zich kunnen verplaatsen tussen verschillende leefgebieden.

Normstelling

Flora- en faunawet (Ffw)

Voor de soortenbescherming is de Ffw van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nbw onderscheidt drie soorten gebieden:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

- Vogel- habitatrichtlijngebieden

Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard5.

- Beschermde natuurmonumenten

Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nbw de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De planlocatie aan de Gageldijk vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar is wel op 500 m afstand gelegen van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen', zie figuur B1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPGageldijk71MVP-VG01_0005.png"

Figuur B1.1 Het plangebied (zwarte cirkel) ten opzichtte van de Natura 2000-gebieden (rood en blauw gestreept)

Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'

De Oostelijke Vechtplassen bestaan uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van Utrechtse heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel).

Onderstaand de tabellen met alle habitattypen en/of habitatsoorten en tabellen met broedvogelsoorten en niet-broedvogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.

Habitattypen

H3140 - Kranswierwateren

H3150 - Meren met krabbenscheer

H4010B - Vochtige heiden (laagveengebied)

H6410 - Blauwgraslanden

H7140A - Overgangs- en trilvenen (trilvenen)

H7140B - Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

H7210 - *Galigaanmoerassen

H91D0 - *Hoogveenbossen

Habitatsoorten

H1042 - Gevlekte witsnuitlibel

H1082 - Gestreepte waterroofkever

H1134 - Bittervoorn

H1149 - Kleine modderkruiper

H1163 - Rivierdonderpad

H1318 - Meervleermuis

H1340 - *Noordse woelmuis

H1903 - Groenknolorchis

H4056 - Platte schijfhoren

Broedvogelsoorten

A021 - Roerdomp

A022 - Woudaapje

A029 - Purperreiger

A119 - Porseleinhoen

A197 - Zwarte Stern

A229 - IJsvogel

A292 - Snor

A295 - Rietzanger

A298 - Grote karekiet

Niet-broedvogelsoorten

A017 - Aalscholver

A041 - Kolgans

A043 - Grauwe Gans

A050 - Smient

A051 - Krakeend

A056 - Slobeend

A059 - Tafeleend

A068 - Nonnetje

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), zie figuur 2 PEHS-kaart. De dichtstbijzijnde gebieden die tot de PEHS behoren zijn allen op minimaal 1 km afstand gelegen van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPGageldijk71MVP-VG01_0006.png"

Figuur B1.2 Het plangebied (zwarte cirkel) ten opzichtte van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (zie legenda)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarnemingen.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Tevens is op 18 en 25 mei 2009 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, 2009) met behulp van een batdetector.

Flora

Volgens het Natuurloket zijn twee licht beschermde en drie rode lijstsoorten aangetroffen binnen het kilometerhok waarvan het plangebied deel uitmaakt. Gezien de voorkomende biotopen en het beheer (grotendeels gecultiveerde soorten en verharding) is hier alleen een licht beschermde soort als de grote kaardenbol te verwachten. Zwaar beschermde soorten zijn hier niet te verwachten.

Fauna

- Zoogdieren

Het natuurloket geeft aan dat zoogdieren niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.

Het buitengebied van Maarssen is rijk aan zoogdieren. Gezien de aanwezige gevarieerde biotopen in de nabije omgeving en de verspreidingsgegevens zijn de volgende soorten te verwachten: ree, mol, egel, gewone bosspitsmuis, waterspitsmuis, noordse woelmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, hermelijn, wezel, bunzing, rosse woelmuis, woelrat, en haas. Zwaar beschermde soorten als de waterspitsmuis en noordse woelmuis (habitatrichtlijnsoort) zijn in de nabij gelegen Molenpolder (www.waarnemingen.nl) waargenomen, maar deze soorten zijn gezien de voorkomende biotopen (gebouwen, verharding en gecultiveerde elementen) op de planlocatie zeker niet te verwachten. Soorten als mol, egel, dwergmuis, veldmuis, bosmuis en woelrat kunnen het plangebied gebruiken als onderdeel van hun leefgebied.

De volgende beschermde soorten vleermuizen zijn uit de regio bekend: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, meervleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis (Limpens et. al., 1997). Gezien de voorkomende biotopen op de planlocatie als gebouwen en bomen, dit kan mogelijk deel uitmaken van het leefgebied van vleermuizen, is op 18 en 25 mei 2009 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, 2009)6 met behulp van een batdetector (zie Bijlage 2). Er zijn tijdens dit vleermuizenonderzoek geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het gebied aan de Gageldijk 71 te Maarssen. Het plangebied is alleen marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. De beplantingsrand langs de Maarsseveenseplas is wel een (potentieel) belangrijk gebied voor vleermuizen. De rand is echter buiten het plangebied gelegen.

- Vogels

Volgens het Natuurloket zijn broedvogels goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Er zijn geen gebouwbewonende soorten te verwachten in de loods, stacaravans en zomerhuizen en een clubgebouw. De loods is enkelwandig. In het clubgebouw heeft een brand gewoed. De stacaravans en zomerhuizen zijn van plaatmateriaal gemaakt en bezitten platte daken. Allen zijn ongeschikt voor gebouwbewonende soorten. Mogelijk is de opgaande begroeiing wel geschikt voor algemene broedvogels als merel, pimpelmees, koolmees en roodborst.

- Amfibieën

Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. In het plangebied zijn waarnemingen (www.waarnemingen.nl en ravon) van meerdere soorten algemene amfibieën bekend als bruine kikker, groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander bekend.

Uit de omgeving van het plangebied (onder andere Polder de Gagel) zijn waarnemingen van de rugstreeppad en heikikker bekend (Bureau Waardenburg, 2007). De verwachting is echter dat deze soorten geen gebruikmaken van het plangebied op dit moment, daarvoor ontbreken de voor deze soorten geschikte biotopen. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad wel aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken.

- Reptielen

Volgens het Natuurloket zijn reptielen goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Volgens waarnemingen.nl zijn er meerdere waarnemingen van ringslang in de nabije omgeving van het plangebied bekend en komt ringslang vrij algemeen voor in het buitengebied van Maarssen (www.ravon.nl). Tevens is de hazelworm hier aangetroffen (www.ravon.nl). Genoemde soorten hebben voorkeur voor goede waterkwaliteit en afwisselende biotopen en migratieroutes naar de zandige natuurgebieden. Genoemde biotopen komen echter niet voor binnen het plangebied en deze soorten zijn ook niet te verwachten op de planlocatie.

- Insecten en overige soorten

Het Natuurloket geeft aan dat insecten slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.

In het buitengebied van Maarssen komen meerdere algemene vlindersoorten als citroenvlinder, dagpauwoog, kleine vos en bont zandoogje voor (www.waarnemingen.nl). Genoemde soorten zijn ook op de planlocatie te verwachten. Er zijn hier geen zwaar beschermde soorten te verwachten.

In de onderstaande tabel is aangegeven welke soorten wettelijk beschermd zijn en in welke beschermingsregime zij vallen.

vrijstellingsregeling Ffw/licht beschermde soorten   ontheffingsregeling Ffw/zwaar beschermde soorten  
categorie 1   categorie 2   categorie 3  
grote kaardenbol

mol, egel, dwergmuis, veldmuis, bosmuis en woelrat

gewone pad, groene en bruine kikker, kleine watersalamander  
alle inheemse vogels
 
alle vleermuizen
rugstreeppad (bij graafwerkzaamheden)  

Toetsing

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Mogelijke negatieve beïnvloeding van het Natura 2000-gebied door recreatieve druk is niet te verwachten. Immers het plangebied had reeds een verblijfsrecreatieve bestemming voor 50 verblijfsrecreatieve eenheden en in het voorliggende plan wordt het maximale aantal terug gebracht tot 36 verblijfsrecreatieve eenheden. Er zal geen water onttrokken of toegevoegd worden aan de nabijgelegen plassen (behoren tot Natura 2000-gebied) als gevolg van de bedrijfsvoering.

Geluids- of lichtverstoring als gevolg van de planontwikkeling zal ten opzichtte van de bestaande situatie minimaal zijn en gezien de tussenliggende buffers als watergang en opgaand groen (tussen de Maarsseveense Plassen en het plangebied) geen negatieve effecten met zich meebrengen op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gezien de afstand (1 km) tot de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (relatief grote afstand) is de verwachting dat er geen verstoring vanuit het plangebied op de EVZ zal zijn.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Voor de betreffende planontwikkeling zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Er zijn tijdens het vleermuizenonderzoek geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het gebied aan de Gageldijk 71 te Maarssen. Het plangebied is alleen marginaal foerageergebied (in de nabije omgeving is geschikter foerageergebied aanwezig) voor de gewone dwergvleermuis en daarmee hoeft voor de betreffende planontwikkeling geen ontheffing aangevraagd te worden voor vleermuizen.

De rugstreeppad (categorie 3) is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) vervolgens te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken.

Tevens zal de toekomstige groeninrichting tuinen en een toevoeging van een groenstrook met gebiedseigen assortiment van circa 5 m breed langs de buitenrand van het recreatieterrein naar verwachting voor een hogere natuurwaarde kunnen zorgen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij de bebouwing tegen de erfgrens is aangebouwd. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen voorzien in een verbetering van de inrichting met meer kansen voor natuurwaarden (insecten, vogels, zoogdieren en amfibieën) binnen het plangebied.

Zorgplicht

In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep gefaseerd te kappen, waar ingrepen zullen plaatsvinden. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw.

Conclusie

  • De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
  • Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden of door minimaal 20 m rondom een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
  • De rugstreeppad is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken.
  • Tevens zal de toekomstige groeninrichting tuinen en een toevoeging van een groenstrook met gebiedseigen sortiment van circa 5 m breed langs de buitenrand van het recreatieterrein naar verwachting voor een hogere natuurwaarde kunnen zorgen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij de bebouwing tegen de erfgrens is aangebouwd. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen voorzien in een verbetering van de inrichting met meer kansen voor natuurwaarden (insecten, vogels, zoogdieren en amfibieën) binnen het plangebied.
  • Indien de juiste maatregelen (zie het voorgaande) worden getroffen zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.