Plan: | Kapelkesstraat Ong. te Eijsden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.OVKOM6245AH25-VG01 |
Op de locatie Kapelkesstraat 27 te Eijsden is een vrijstaande grondgebonden woning gelegen. Het totaaloppervlak van daaromheen liggende eigendomsgronden is 10.617 m². Aan de achterzijde van de woning wordt door de initiatiefnemers een (kleinschalige) caravanstalling gerund. Gelet op de leeftijd van cliënten en de grootte van hun huidige woning bestaat de behoefte om kleiner te gaan wonen. Vanwege de binding met de plek alsook de door hen gebezigde caravanstalling, wensen zij een nieuwe levenloopbestendige woning te realiseren op hun eigendomsgrond gelegen tussen het buurpand Kapelkesstraat 23 en hun huidige woning aan de Kapelkesstraat 27.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied.
Ter plaatse van onderhavige locatie is het bestemmingsplan 'Eijsden' van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan is het realiseren van een nieuwe woning ter plekke niet toegestaan. De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunningprocedure voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan'. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereist ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
De projectlocatie is gelegen tussen de woonbebouwing aan de Kapelkesstraat 23 en 27 te (6245 AH) Eijsden. Deze gronden en opstallen vormen een onderdeel van het eigendom van initiatiefnemers.
Luchtfoto met aanduiding projectlocatie
Het projectgebied is gelegen op twee eigendomspercelen van initiatiefnemer en kadastraal bekend als gemeente Eijsden - sectie D - nummers 4819 en 6335. De overige eigendomsgronden betreffen de percelen kadastraal bekend als gemeente Eijsden - sectie D - nummers 6336, 6177, 8162 en 4760.
Uitsnede kadastrale kaart met indicatie projectgebied en gronden in eigendom
Het projectgebied is gelegen in de lintbebouwing aan de Kapelkesstraat ten zuiden van het dorp Eijsden. Onderdeel van dit bebebouwingslint is de huidige woning van initiatiefnemers aan de Kapelkesstraat 27 en het bijgebouw ter plaatse van huisnummer 23a. De nieuw woning ligt als het ware 'voor' dit bijgebouw. De overige gronden zijn in gebruik als tuin.
Situatietekening bestaand
Obliek - zuid aanzicht
Obliek - oost aanzicht
Het voornemen is om tussen de woning aan de Kapelkesstraat 23 en de woning aan de Kapelkesstraat 27 een nieuwe vrijstaande levensloopbestendige woning te realiseren. Ten behoeve van het voornemen zal de kadastrale situatie ter plekke wijzigen en voorzien in afdoende buitenruimte (tuin) bij de woning. Voorts zal het bijgebouw ter plekke onderdeel zijn van de (nieuwe) woonlocatie. Voor het project zijn ontwerptekeningen vervaardigd. Het ontwerp wordt inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeeldingen. Het volledige ontwerp is opgenomen als bijlage bij de vergunningaanvraag.
Situatietekening
Voorgevel
Achtergevel
Rechtergevel
Linkergevel
Plattegronden
Omschrijving
De woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd met alle primaire voorzieningen op de begane grond. Op de verdiepingsvloer zijn twee extra slaapkamers en een badkamer aanwezig. Voor wat betreft de buitenruimte zal de bestaande inrit ten behoeve van de caravanstalling in de nieuwe situatie tevens gebruikt worden als oprit. In onderstaande situatietekening is de nieuwe situatie gevisualiseerd.
Situatietekening nieuw
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar worden bevonden.
Onderhavige locatie is gelegen binnen het bebouwde gebied van de kern Eijsden, waardoor sprake is van een inbreidingslocatie. Voorts maakt de locatie onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Kapelkesstraat. In dat kader wijzigt als gevolg van onderhavig plan het straatbeeld lichtelijk. Daarnaast leidt het bouwplan niet tot een aantasting van een landschappelijke doorkijk. Het ontwerpplan is ter goedkeuring voorgelegd aan de welstandscommissie en akkoord bevonden.
Gelet op het vorenstaande wordt voorliggend project ruimtelijk-visueel aanvaardbaar geacht.
Ter plaatse van onderhavige locatie is het bestemmingsplan 'Eijsden', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 23 april 2013, van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen - 1' met daarin (gedeeltelijk) opgenomen bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Voorts zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'Geluidzone - industrie', 'milieuzone - actief bodembeheergebied', 'overig - rode contour' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding projectgebied
In artikel 22.2.2 sub a van de planregels is bepaald dat een hoofdgebouw in het bouwvlak dient te worden gebouwd. Daarnaast is in artikel 22.2.2 sub c van de planregels bepaald dat in een bouwvlak geen nieuwe woningen mogen worden toegevoegd.
Het voornemen is om ter plaatse van onderhavige locatie een nieuw hoofdgebouw te realiseren c.q. een levensloopbestendige woning. Deze activiteit is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te verlenen aan het project. De ontwikkeling is mogelijk middels het doorlopen van een 'projectafwijkingsbesluit' waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Eijsden'. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld.
Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.
Onderhavige locatie is gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan.
Door het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren. Op het aspect parkeren in relatie tot voorliggende project wordt nader ingegaan in paragraaf 6.3.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden)' en de 'Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025'.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zoeken om goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Met betrekking tot voorliggend project zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nog nader ingegaan.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met het Rijksbeleid, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI, Barro of Rarro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen. Het plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met aanduiding projectgebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing. Voor deze gebieden ligt onder anderen de focus op hergebruik van bestaande bebouwing- en gronden binnen bestaand bebouwd gebied. Onderhavige locatie kan, vanwege de ligging binnen de woonlint van Eijsden, gekenmerkt worden als inbreidingslocatie. Gelet hierop is het project passend binnen dit provinciaal beleid.
Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is het projectgebied gelegen in het 'buitengebied'.
Buitengebied
De als 'buitengebied' aangewezen gebieden bieden voor volgens POVl kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw maar ook voor andere functies. Het provinciale beleid is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' streeft de provincie naar functiecombinaties en het optimaal benutten van bestaande functies.
Buitengebied - Wonen
De provincie stelt in haar omgevingsvisie als opgave 'kwaliteiten buitengebied uitbouwen en versterken landschap en natuur'. De kwaliteiten moeten goed worden beschermd, beheerd en ontwikkeld door in te zetten op kwaliteit, kleinschaligheid en innovatie en het ondersteunen van inwoners, ondernemer en maatschappelijke partners. Onderhavig project draagt bij aan de versterking van de kern Eijsden doordat initiatiefnemers langer 'thuis' kunnen blijven wonen en een duurzame voortzetting van hun eigen bedrijfsactiviteiten ter plekke mogelijk is.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' OvL 2014 met aanduiding projectgebied
Het projectgebied is niet gelegen in een door de provincie aangewezen beschermingsgebied.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld. Hoewel het onderwerp wonen ter sprake komt heeft deze instructieregel geen invloed op onderhavig projectontwikkeling.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavige ontwikkeling betreft het realiseren van één levensloopbestendige woning. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken, dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggende ontwikkeling wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' vormt geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
De Zuid-Limburgse transformatieopgave op de woningmarkt is groot, complex en kosten- en arbeidsintensief. Door de interacties tussen gemeenten en regio's zijn bindende beleidsafspraken en een gezamenlijke aanpak op de woningmarkt noodzakelijk. Basis voor de aanpak van de Zuid-Limburgse woningmarktopgave is de bestaande woningvoorraad centraal zetten. Dit betekent dat er confrontatie nodig is van de behoefte met het bestaande aanbod aan woningen en alleen nog maar woningen aan de woningmarkt kunnen worden toegevoegd die echt van meerwaarde zijn.
Er is alleen sprake van een goed functionerende woningmarkt als vraag en aanbod in verhouding staan tot elkaar. Om dit te bereiken zullen gemeenten planologische-juridische, financiële en organisatorische kaders moeten bepalen, waarbinnen publieke en private partijen opereren. Op deze wijze kan de woningmarkt ook daadwerkelijk goed haar werk doen.
Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hiervoor is een werkwijze afgesproken:
Compenseren met direct daaraan gekoppelde sloop of onttrekking. Als dit aantoonbaar niet mogelijk is, in afnemende volgorde:
Voorliggend project heeft betrekking op het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning. Gelet op de Structuurvisie Wonen Zuid Limburg is in onderhavige situatie dan ook sprake van het toevoegen van één wooneenheid aan het bestaande woningmarktprogramma. In dat verband dient onderhavig voornemen te passen binnen de kaders van de SVWZL.
Onderhavig voornemen ziet op het toevoegen van één woning aan de bestaande woningvoorraad. In beginsel geldt op basis van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als uitgangspunt dat nieuwe woningbouwplannen gecompenseerd dienen te worden.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft echter aangegeven dat de beoogde levensloopbestendige woning voldoet aan de criteria voor 'goede woningplannen' als bedoeld in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' en het 'concept-woonbehoefte onderzoek 2022-2035' . Dat heeft tot gevolg dat voor onderhavig woningbouwplan geen compenserende voorwaarden aan de orde zijn als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Het actuele woning bouwbeleid is vastgesteld in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna: 'SVWZL'), aangevuld met de op 15 december 2021 door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten vastgestelde - en op 23 februari 2021 in werking getreden - beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria.
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame
verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Het voornemen van de initiatiefnemer ziet op het realiseren van een vrijstaande woning voor eigen bewoning. De nieuwe woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd. Aan dit type woningen is veel behoefte, gelet op de vergrijzende samenleving.
Ad 2. Planologische aanvaardbaarheid
Omdat het voorliggend project voorziet in de toevoeging van slechts één (levensloopbestendige) woning is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing voor het initiatief. Bij de principebesluitvorming ten aanzien van voorliggend voornemen heeft de gemeente Eijsden-Margraten aangegeven dat op grond van het woonbehoefteonderzoek ruimt is voor het toevoegen van een levensloopbestendige woningen. Tevens is sprake van een stedenbouwkundig passende invulling voor onderhavige locatie. Gelet hierop is voorliggend project planologisch aanvaardbaar.
Ad 3. Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Voorliggend project dient, vanwege de toevoeging van één woning, te worden voorgelegd aan de regio. De regionale afstemming heeft plaatsgevonden (ikv van de provinciale woonvisie) en is akkoord.
Gelet op het vorenstaande past voorliggend project binnen het regionale beleid.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen waarin (im)materieel erfgoed wordt gekoesterd. Binnen het thema 'Vitale Kernen' staat onder andere het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad centraal om aantrekkelijk wonen voor jong en oud mogelijk te maken.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie omdat een bijdrage wordt geleverd aan een toekomstbestendige woonomgeving in de kern Eijsden. Derhalve is het voornemen in overeenstemming met de 'Strategische Visie 2022'.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. De gemeente zet daarbij onder anderen in op doelgroepen 'oudere doorstromers en langer thuiswoners' en de instandhouding van leefbare kernen. Onderhavige project ziet op het realiseren van een levensloopbestendige woning hetgeen in overeenstemming is met de 'Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025'.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging dan wel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten, een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Gelet hierop kan de grond deels als klasse industrie (MM 03) en grotendeels als klasse AW2000 grond gekwalificeerd worden. Vanwege de aangetroffen overschrijdingen, dient een BUS-melding opgesteld te worden teneinde de sterk verontreinigde grond welke vanuit bouwtechnisch oogpunt dient te worden ontgraven te kunnen afvoeren.
Op grond van bovenstaande vormt asbest geen belemmering voor de beoogde bouwplannen.
Resumerend kan gesteld worden dat de afwijkende bodemlaag daadwerkelijk sterk is verontreinigd met zink. Voornoemde verontreinigingen zijn van dien aard, dat deze veelvuldig worden aangetroffen binnen dit gedeelte van de gemeente Eijsden-Margraten. Geadviseerd wordt om de voornoemde laag te verwijderen.
Voorafgaande aan het verwijderen van voornoemde laag, dient een BUS-melding c.q. saneringsplan opgesteld te worden, hetgeen door het bevoegd gezag (provincie Limburg) dient te worden geaccordeerd. Het in dit verband opgestelde plan van aanpak voor de bodemsanering is bijgevoegd als Bijlage 2.
Het aspect bodem vormt, met de juiste maatregelen, geen belemmering voor het project.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Beoordeeld dient te worden welke invloed eventuele externe geluidsbronnen hebben op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.
Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van omliggende spoorwegennet en een industrieterrein. Dientengevolge is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij voorliggend plan.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In navolgende tabel zijn de conclusies in het kader van Wet geluidhinder weergegeven.
Tabel conclusie Wet geluidhinder
De voorkeursgrenswaarde wordt vanwege het industrieterrein Eijsden met 2 dB(A) overschreden. Omdat in dit onderzoek gemotiveerd is aangegeven dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen op overwegende bezwaren stuiten, wordt het College verzocht een hogere grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Voorts blijkt dat - in het kader van een goede ruimtelijke ordening - met toepassing van de standaard bouwmaterialen het vereiste binneniveau van 33 dB gewaarborgd kan worden. Nader akoestisch onderzoek naar bijvoorbeeld geluidwering van de gevels is derhalve niet aan de orde.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Voorliggend project voorziet vooraleerst in het realiseren van een nieuw gevoelig object namelijk de levensloopbestendige woning.
In de nabijheid van het projectgebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten waarvan de richtafstanden voor (geur, stof, en gevaar) over het plangebied reiken. Daarentegen is in de nabije omgeving wel sprake van het gezoneerde industrieterrein Ir. Rocourstraat. Hier is een anorganische chemische grondstoffenfabriek gelegen. De richtafstand volgens de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' bedraagt 300 meter vanwege geluid. In vorige paragraaf 5.2 is dit onderzocht en onderbouwd op welke wijze afgeweken kan worden van de richtafstanden. Verder wordt middels voorliggende project geen nieuwe bedrijfsmatige activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat in de directe woonomgeving.
Onderhavig projectgebied is gelegen in de omgeving van agrarisch bestemde gronden. Hoewel daarvan in de feitelijke situatie geen sprake van is, is het op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan toegelaten om fruitteelt/bomenteelt te exploiteren. Bij fruitteelt/bomenteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die, vanwege drift, slecht voor de gezondheid kunnen zijn voor de mens.
Er bestaat geen wetgeving die afstanden voorschrijft. Op basis van jurisprudentie wordt echter in beginsel een afstand van 50 meter tussen de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en een gevoelig object (woningen) niet onredelijk geacht.
In het kader van voorliggend project is geconstateerd dat voor agrarische bestemde percelen binnen 50 meter ten oosten van onderhavig projectgebied zijn gelegen. Deze gronden zijn echter in eigendom van initiatiefnemer en vormen derhalve geen belemmering voor het project. Het betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Eijsden - sectie D - nummers 6336, 6335 en 6177. Eventuele spuitcirkels van overige agrarische gronden in de directe omgeving reiken niet over onderhavig projectgebied. Gelet hierop behoeft het aspect spuitzones in het kader van milieuzonering niet nader te worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Uitsnede NIMB-tool
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig project.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object. Er dient een afweging te worden gemaakt of het project ertoe leidt dat een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden. In dat kader is de risicokaart op www.atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Een uitsnede van de kaart is in onderstaande afbeelding weergegeven.
Uitsnede risicokaart met aanduiding projectgebied
Voorts is vanwege de aanwezigheid van het spoor ter plekke de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. Op grond van deze aanduiding geldt bij de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Gelet op de aanwezige mogelijke externe veiligheidsrisico's in de nabije omgeving is ten behoeve van voorliggend project een onderzoek verricht naar externe veiligheid. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Transport over het water
Het projectgebied ligt niet binnen een afstand van 1.070 meter van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor het project. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
De rijksweg A2 ligt op een afstand van circa 600 meter in zuidoostelijke richting van het plangebied. De A2 is opgenomen in het Basisnet weg. Deze weg heeft geen PR 10-6-risicocontour, maar wel een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Deze aspecten vormen geen belemmering voor het plan.
Aangezien het plan op meer dan 200 meter van de voornoemde rijksweg is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt.
Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van toxische gassen (LT1 en LT2). De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Transport over het spoor
Op circa 100 meter in oostelijke richting ligt de spoorlijn Visé - Maastricht. Het spoortraject heeft geen PR 10-6- risicocontour of PAG. Deze aspecten derhalve geen belemmering voor het plan.
Aangezien het plan op minder dan 200 meter van de voornoemde spoorweg is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico een aandachtspunt. Echter op grond van de omvang van het plan, de realisatie van één woning, is het niet aannemelijk dat dit een relevante invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.
Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (A) en toxische gassen (B2). De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen (BLEVE en toxisch scenario) dienen meegenomen te worden de verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleidingen. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Verantwoording groepsrisico
In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is vastgelegd wanneer en op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico is onderbouwd in Bijlage 5. In dit rapport wordt advies gegeven hoe de zelfredzaamheid, risicocommunicatie en de bestrijdbaarheid bij eventuele calamiteiten kunnen worden vergroot. Dit advies dient te worden voorgelegd aan de regionale brandweer van wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Eijsden-Margraten mee te wegen in haar besluitvorming.
Als gevolg van het project ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is het project in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegd gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
Op grond van het bestemmingsplan 'Eijsden' is ter plaatse van het projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. In dat kader is de archeologische verwachtingskaart van de Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013' geraadpleegd.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart met aanduiding projectgebied
Op grond van deze kaart is onderhavige locatie gelegen in een gebied gekenmerkt als 'Monumenten van hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet'. De verwachtingswaarde heeft er toe geleidt dat in het bestemmingsplan een regel is opgenomen dat bij een bodemverstoring dieper dan 50 centimeter en met een groter oppervlak van 250 m² een archeologisch onderzoek dient te worden verricht. De bodemverstoring t.b.v. het realiseren van de woning beperkt zich echter tot circa 190 m² . Gelet hierop hoeft geen archeologisch onderzoek te worden verricht.
Ter plaats van het projectgebied is geen sprake van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden. Voorts is de in de nabije omgeving geen sprake van een (Rijks)monumentaal dan wel beeldbepalend pand of een beschermd straatbeeld of cultuurhistorisch object.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor het project.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Voor de aansluitingen van de beoogde woning dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavig project.
Met betrekking tot het project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Zoals omschreven in Hoofdstuk 2 is ter plaats van onderhavige locatie een inrit aanwezig ten behoeve van de ontsluiting van de (kleinschalige) caravanstalling aan de achterzijde van de eigendomspercelen van initiatiefnemer. De nieuwe woning zal in de toekomstige situatie tevens gebruik maken van deze inrit. Ten opzichte van ontsluiting van de caravanstalling wijzigt er met betrekking tot verkeer niets.
Visualisatie nieuwe situatie met aanduiding oprit (wit) en route caravanstalling (geel)
Voor wat betreft de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe woning is de toename dermate laag dat verondersteld wordt dat de Kapelkesstraat deze verkeersbewegingen moeiteloos aan kan.
Op grond van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' en de daarbij opgenomen kaarten stedelijkheidsgraad is het projectgebied gelegen in een niet-stedelijk gebied. Gelet op de te hanteren parkeernormen voor vrijstaande koopwoningen gelegen in een 'niet-stedelijk gebied' en in het buitengebied geldt een minimale parkeernorm van 2,0 en maximale parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning. Gelet op de kavelgrootte bestaat voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte op eigen terrein. In de tekening bij de vergunningaanvraag zijn de parkeerplaatsen ingetekend op schaal.
Uitsnede situatietekening met aanduiding parkeerplaatsen (rood)
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor het project.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027. Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is. Raadpleging van de digitale watertoets leert dat onderhavig plangebied enkel is gelegen in een het grondwaterbeschermingsgebied.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Eijsden-Margraten. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Indien sprake is van nieuwbouw op grond van voorliggend bestemmingsplan dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.
Voorliggend project voorziet in het realiseren van circa 190 m² dakoppervlak en 126 m² verharding in de achtertuin. Dientengevolge wordt als gevolg van voorliggend project circa 316 m² oppervlakte verharding gerealiseerd. De hemelwatervoorziening dient derhalve een minimale capaciteit te hebben van circa 25,28 m³ (316 x 80 mm). In de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' is de hemelwatervoorziening nader technisch uitgewerkt.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Bij het bepalen van het bouwpeil en afschot wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Gelet op het overwegend vlakke terrein kan worden gesteld dat geen sprake zal zijn van wateroverlast voor derden.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor het project.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart ‘Natuur’ van zoals opgenomen in de Omgevingsverordening is het projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het ‘Natuurnetwerk’ (NNN).
Uitsnede kaart 'natuur' met aanduiding projectgebied
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden een beschrijving bevat van de in het projectgebied voorkomende kernkwaliteiten; de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Onderhavig projectgebied is niet gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen. Onderhavig plangebied is gelegen op meer dan 800 meter gelegen ten opzichte van Natura 2000-gebied.
Ten behoeve van voorliggend project is een stikstofonderzoek uitgevoerd. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Op grond van dat onderzoek is gebleken dat zowel in de realisatie- als de gebruiksfase géén sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. De depositie is nergens hoger dan 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
De provincie Limburg beschikt over diverse in kaart gebrachte natuurgegevens per kilometerhok op www.natuurgegevensprovincielimburg.nl. Ter plaatse van het onderhavig projectgebied zelf is - blijkens de provinciale natuurgegevens - geen sprake van recent waargenomen (beschermde soorten) broedvogels, vegetatie en/of flora en fauna.
Gelet op de huidige en feitelijke gebruikssituatie van het projectgebied als tuin, alsook het gebruik als inrit van de caravanstalling is de kans op aanwezigheid van eventueel beschermde soorten flora en/of fauna zodanig klein, dat ecologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Het vorenstaande laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzonder nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun direct leefomgeving.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Voorligged project betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1, waardoor het opstellen van een exploitatieplan of het aangaan van een anterieure overeenkomst niet noodzakelijk is.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.
Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend project een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren in de naaste omgeving. De rapportage hiervan is aan de gemeente toegestuurd. De omwonenden zijn op de hoogte van de plannen en hebben hier geen directe bezwaren tegen.
Het voornemen is om op de locatie Kapelkesstraat ongenummerd te Eijsden een levensloopbestendige woning te realiseren. De projectlocatie is gelegen tussen woonbebouwing aan de Kapelkesstraat 23 en 27. Deze ontwikkeling is echter niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Eijsden'.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt hieraan medewerking te willen verlenen door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.
Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.