direct naar inhoud van Artikel 27 Wonen
Plan: Bolsward Binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.19000000040703VA01

Artikel 27 Wonen

 

1.    Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

1.    een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

2.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf”;

b.    het behoud en herstel van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.    groenvoorzieningen;

d.    parkeervoorzieningen;

e.    speelvoorzieningen;

f.     wegen, straten en paden;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.    water;

 

met de daarbijbehorende:

i.      tuinen, erven en verhardingen.

2.    Bouwregels

2. 1. Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.    gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, zoals woonhuizen;

b.    garageboxen, ter plaatse van de aanduiding “garageboxen”;

c.    andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen.

2. 2. Bouwen van de in lid 2.1. onder a genoemde gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

a.    ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang”, mogen tot een hoogte van 3 m geen gebouwen worden gebouwd;

b.    de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste de in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

c.    de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen.


2. 3. Bouwen van de in lid 2.1. onder a genoemde gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

a.    de goothoogte van gebouwen zal ten hoogste 3 m bedragen;

b.    de bouwhoogte van gebouwen zal ten hoogste 5 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;

d.    de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

-       ten hoogste 50% van het erf zal worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte geldt.

2. 4. Voor het bouwen van de in lid 2.1. onder b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “garageboxen”;

b.    ter plaatse van de aanduiding “garageboxen”, dienen de garageboxen aaneen te worden gebouwd;

c.    de bouwhoogte van een garagebox zal ten hoogste 3 m bedragen;

d.    de oppervlakte van een garagebox zal ten hoogste 20 m² bedragen.

2. 5. Voor het bouwen van de in lid 2.1. onder c genoemde andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 1 m achter de voorbouwgrens ten hoogste 2 m zal bedragen;

b.    de hoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen.

3.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “bedrijf”;

d.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;

e.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen.

4.    Wijzigingsbevoegdheid

4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.    de gronden in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van:

-       winkels, indien de gronden worden voorzien van de aanduiding “detailhandel”;

-       bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, indien de gronden worden voorzien van de aanduiding “bedrijf”;

-       dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, indien de gronden worden voorzien van de aanduiding “dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen”;

mits:

1.    vestiging niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de in het centrumgebied bestaande voorzieningenpatroon in de desbetreffende sector, die niet door dringende reden wordt gerechtvaardigd;

2.    de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;

3.    het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

4.    er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

5.    de betreffende functie op een adequate wijze wordt ontsloten;

6.    de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;

7.    het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;

b.    de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

1.    de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

2.    de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

3.    de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

c.    de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden, dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

d.    de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

1.    de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.    de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;

3.    vooraf een advies is verkregen van de Commissie Binnenstad.


4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.