Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Scheemda – Uitbreiding Hoza
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1895.03BP0006-0401

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Hoza heeft een perceel gekocht waar opslag van goederen zal moeten gaan plaatsvinden. Dit perceel heeft momenteel een Bosbestemming. Bedrijfsmatige opslag is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Scheemda'. 
   
Het voorliggende bestemmingsplan Scheemda – Uitbreiding Hoza is derhalve opgesteld om de beoogde bedrijfsmatige opslag mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
 
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Scheemda. Ten oosten van het plangebied is het Winschoterdiep gelegen. Ten zuiden van het plangebied is de het bedrijf Hoza gelegen. De noordelijke en oosterlijke plangrenzen worden gevormd door respectievelijk bos en agrarisch gronden. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de betrokken gronden en de omgeving.
 
Figuur 1.1: Plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Scheemda'. Dit
bestemmingsplan is op 23 juli 2009 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Scheemda vastgesteld. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Scheemda' weergegeven.
 
Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan
 
Binnen het geldend bestemmingsplan is aan de gronden de bestemming 'Bos' toegekend. Binnen deze bestemmingsregeling is bedrijfsmatige opslag van goederen van Hoza niet toegestaan. Het beoogde opslagterrein is in strijd met het geldende bestemmingsplan.

1.4 Planvorm

Met dit bestemmingsplan Scheemda – Uitbreiding Hoza wordt voorzien in een uniforme juridisch-planologische regeling voor de beoogde bedrijfsmatige opslag van producten. Het plan is in lijn met de overige bestemmingsplannen van de gemeente Oldambt en is opgesteld conform het geldende bestemmingsplan 'Scheemda'. Het plan heeft een ontwikkelingsgericht karakter.

1.5 Opzet

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op
een goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en
de verbeelding uitgelegd.
 
In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens nader ingegaan op relevante ruimtelijke beleidskaders. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. In dit 4e hoofdstuk zijn de aspecten verkeer, water, bodem, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, ecologie en archeologie behandeld. Hoofdstuk 5 geeft een juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. Tevens is artikelsgewijs een beschrijving gepresenteerd van de bestemmingen en planregels. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

2 Beschrijving van bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Scheemda
Scheemda ligt op de noordwestelijke rand van het zogenaamde '(schier)eiland van Winschoten'. Dit is het hoger gelegen gebied ten noorden van Winschoten, in de laatste ijstijden ontstaan door de afzetting van keileem en dekzandruggen. Het eiland kreeg zijn vorm door de inbraken van de zee in het eertijds uitgestrekte aangrenzende veengebied. Hierbij ontstond de Dollard, die als het ware met twee armen om het eiland liep. Ondanks pogingen het water door middel van dijken te keren, was aan het begin van de 16e eeuw het gebied tot aan de hogere zandgronden geheel geinundeerd. De bewoners van de overstroomde gebieden zochten de hoger gelegen gronden op. Verschillende dorpen zijn soms meermalen verplaatst. Dit was ook met Scheemda het geval.
 
In 1850 is bij de nederzetting Scheemda sprake van een duidelijke kernvorm. Dit in tegenstelling tot de andere dorpen langs de rand van het eiland van Winschoten die zich als langgerekte wegdorpen manifesteren. Aansluitend aan de kern komt sporadisch bebouwing voor langs de uitvalswegen richting Midwolda en Heiligerlee.
 
Rond 1900 is de bebouwing in de kern zelf nauwelijks toegenomen. Daarentegen zijn langs de uitvalswegen vele nieuwe huizen gebouwd. Dit geldt in het bijzonder voor de Stationsstraat. Inmiddels is de spoorlijn Groningen- Nieuweschans aangelegd. Op ruim 1 km buiten de kern ligt het nieuwe station. In het patroon van waterlopen is in de periode van 1850 tot 1900 weinig veranderd. Dit geldt niet voor de wegen. De belangrijkste wegen zijn in deze periode verhard. in de periode tussen 1900 en 1960 geen ingrijpende wijzigingen van de kern Scheemda en haar directe omgeving hebben plaatsgevonden. Plaatselijk is door verdichting de  bebouwing langs de wegen toegenomen.
 
Na 1960 is Scheemda en omgeving zeer sterk veranderd. De bebouwde oppervlakte is een veelvoud van de situatie veertig jaar eerder. Ten noordoosten van de Esborgstraat en oostelijk en westelijk van de Stationsstraat zijn nieuwe woongebieden ontwikkelt. De bebouwing van Scheemda loopt nu door tot Scheemdermeer. Ook de bebouwing langs de Gasthuislaan stamt uit deze periode. Een ander belangrijke verandering is de verbreding en verlegging van het Winschoterdiep. Ten oosten van de kern is het diep ter plaatse van de oude loop verbreed. De oude bebouwing langs de zuidzijde is daardoor verdwenen. In Scheemda zelf is het verbrede Winschoterdiep zuidelijker van het oude diep gegraven. Het gedeelte van het oude diep bij Diepswal en de Poststraat is gedempt. Vanaf het Opdiep is het Oude Winschoterdiep in westelijke richting niet gedempt. Het dorpsbeeld van de Diepswal en omgeving is door de demping ingrijpend gewijzigd. Wegverkeer bepaalt nu het beeld. Met het verleggen van het Winschoterdiep is ook het trace van de rijksweg vanuit het centrum van het dorp verlegd naar de noordoever van het omgelegde kanaal. Met de aanleg van de autosnelweg A7 langs de noordzijde van Scheemda is het doorgaande verkeer voor een groot deel uit Scheemda verdwenen. De zijtak van het Winschoterdiep bij Eextahaven is ook verbreed. Langs deze zijtak hebben zich allerlei bedrijven gevestigd. Ten zuiden van de spoorlijn is een recreatiebos aangelegd. De strokartonfabriek De Toekomst is in deze periode gesloten. De ruines van de fabrieksgebouwen verwijzen nog naar het verleden. De directe ruimtelijke relatie van het dorp met de agrarische omgeving is door de nieuwe infrastructuur vrijwel verdwenen. Opmerkelijk is dat in het buitengebied de kleinschalige opstrekkende verkaveling plaats heeft gemaakt voor grootschalige blokvormige percelen.

2.2 Plangebied en directe omgeving

Bedrijventerrein Eextahaven
Het plangebied is gelegen naast op het bedrijventerrein Eextahaven. De industriële bedrijvigheid in Scheemda is geconcentreerd op het bedrijventerrein Eextahaven. De kern van het terrein wordt gevormd door de zijtak van het Winschoterdiep: de Eextahaven. Het bedrijf Hoza is ook gelegen aan deze zijtak van het Winschoterdiep. Op het bedrijventerrein staan grootschalige gebouwencomplexen, die het beeld van het terrein bepalen. Via de Haven Zuidzijde en de Provinciale weg N964 is het bedrijventerrein rechtstreeks aangesloten op de A7. 
 
Bedrijf Hoza
Op het bedrijventerrein Eextahaven is het bedrijf Hoza gevestigd. Hoza is gelegen aan de Haven Noordzijde 18. In 1958 is Hoza verhuist naar Scheemda, waar naast voldoende ruimte ook voldoende vakbekwame werknemers beschikbaar waren. Hoza ontwikkelt en produceert momenteel rolcontainers, roll-ins, dollies en andere logistieke middelen. Deze logistieke middelen zijn bedoelt voor transportbedrijven. Hoza heeft een groot assortiment aan logistieke middelen.
 
Plangebied
De locatie van het plangebied ligt momenteel braak. Het plangebied bestond in het verleden uit bos en struiken. Alle beplanting is verwijderd en de gronden zijn in eigendom van dit bedrijf.

2.3 Planvoornemen

Toekomstige situatie
Het bedrijf Hoza heeft het perceel ten noorden van het bedrijf gekocht. Als gevolg van de nieuwbouw wordt het huidige terrein van Hoza grotendeels bebouwd en blijft geen ruimte over voor opslag van product. De nieuwbouw is het gevolg van een verduurzamingsproces op het terrein van Hoza Holding. Tevens is het voor Hoza wenselijk de opslag aan de achterzijde te realiseren. Dit in verband met kortere routes in de aan- en afvoer van en naar de productie hallen (zo kort mogelijke verkeersbewegingen en minder overlast (geluid) voor de omgeving) alsmede het behouden van een nette uitstraling van het bedrijf aan de voorzijde (entree vanaf de openbare weg). Het planvoornemen is derhalve om de gronden van het plangebied te gebruiken voor de opslag van goederen en producten. Hiervoor is alle beplanting reeds verwijderd en het terrein verhard. Ten aanzien van het opslagterrein zal geen bebouwing plaatsvinden. Het bestaande bedrijventerrein Eextahaven dient ten behoeve van de bedrijfsmatige opslag van Hoza te worden uitgebreid. Voor de uitbreiding is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is opgenomen in de bijlage van het plan. In het inrichtingsplan is te zien dat in het verlengde van de bestaande watergang een extra waterbuffer wordt gecreëerd waarop de HWA wordt aangesloten. Rondom het opslagterrein komt verder een hekwerk. Rondom het terrein blijft de groenstrook gehandhaafd, waartussen het wandelpad intact blijft.
 
Duurzaamheid
Het planvoornemen levert tevens een bijdrage aan duurzaamheid. Er wordt door Hoza Holding in het kader van de vergunning een verduurzamingsproces in eigen beheer uitgevoerd. Hierdoor hoeven halffabricaten en eindproducten niet langer elders behandeld te worden. Dit kan geschieden in de productielijn op locatie. Het planvoornemen leidt tot minder transportbewegingen en een efficiëntere productie van goederen. Daarnaast is de nieuwbouw voor de nieuwe productielijn uitgevoerd volgens de huidige stand der technieken en daardoor duurzamer en energiebewuster dan de oude bestaande fabriekshallen. Tevens heeft Hoza zich aangemeld voor het Meerjarenactieprogramma Energie (MJA3, nummer 2785).

3 Beleid

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is in maart 2012 vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
 
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.
 
De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan Scheemda – Uitbreiding Hoza niet in de weg.
 
AMvB Ruimte (2012)
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied en kleinschaligheid van de ontwikkeling vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan .

3.2 Provinciaal beleid

POP III (2009)
Het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POPIII) (2009) vormt het beleidskader voor het totale omgevingsbeleid van de provincie Groningen. In het POPIII staat op welke onderdelen en hoe de provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling van een sterke regionale economie. De provincie stimuleert de omvorming naar een meer hoogwaardige, kennisintensieve regionale economie. De provincie zet een breed instrumentarium in voor het stuwende MKB, als belangrijke motor voor de economie. Het doel is het stimuleren van innovatie in bedrijven, kennisverspreiding en een effectievere benutting van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, exportbevordering, investeringsbevordering en scholing.
 
Niet-stuwende, lokale en subregionale bedrijven moeten zich in beginsel vestigen of uitbreiden op lokale bedrijventerreinen bij de grotere kernen. Dit dient vooral ter bescherming van het landschap. De inrichting van de terreinen moet zijn aangepast aan de lokale situatie en passen bij de beeldkwaliteit. De provincie voert een restrictief beleid voor uitbreiding van bedrijventerreinen. De komende jaren wordt het accent gelegd op revitalisering van de bestaande terreinen. Benutting van de zoekgebieden voor bedrijventerreinen is alleen mogelijk indien en voor zover de noodzaak daarvoor is aangetoond na stringente toepassing van de SER-ladder. Bij de ondersteuning van de revitalisering en de ontwikkeling van bedrijventerreinen houdt de provincie rekening met duurzaamheidaspecten, onder meer bij locatiekeuze, ontwerp en inrichting van het terrein en bij bedrijfsprocessen.
 
In het omgevingsplan is de ambitie hoog om een goede leefkwaliteit te realiseren voor alle bewoners van de provincie. De komende jaren doen zich allerlei leefbaarheids- en woonvragen voor in Noord- en Oost-Groningen, die voortkomen uit de dalende omvang en sterk wijzigende samenstelling van de bevolking. De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten hiervoor op regionaal niveau een visie en concrete aanpak ontwikkelen.
  
POV (2009)
Tegelijk met de vaststelling van het POP is de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld, die eind 2009 in werking is getreden. In de verordening is aangegeven waar gemeenten in bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De relevante onderwerpen uit de verordening worden hier nader besproken.  
 
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
Op grond van artikel 4.5 van de verordening voorziet de toelichting op een bestemmingsplan, afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van de ingreep, inzicht in:
  1. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied,
  2. de bestaande functionele en ruimtelijke karakteristiek,
  3. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en stedenbouwkundige waarden,
  4. een ruimtelijk functionele visie op de toekomst van het plangebied,
  5. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in zowel de directe als de wijdere omgeving;
  6. de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan kwaliteiten en waarden ten gevolge van realisering van het plan te voorkomen en te beperken of deze kwaliteiten en waarden elders te compenseren;
  7. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ingrepen kan leveren aan de aanwezige en/of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden.
De voorliggende toelichting geeft inzicht in de genoemde aspecten. Het planvoornemen gaat gepaard met een goede landschappelijke inpassing
en een verbetering van de beeldkwaliteit binnen het plangebied. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage). Voor een goede landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij het bestaande landschappelijke groenpatroon. In de oostelijke hoek van het plangebied is beplanting aangebracht in overeenstemming met de aan het Winschoterdiep gelegen bospercelen. Het plan zorgt daardoor naast een goede landschappelijke inpassing ook voor een versterking van in de omgeving zijnde landschappelijke kwaliteiten en waarden.
 
Zuinig ruimtegebruik
In het besluit ruimtelijke ordening is (in artikel 3.1.6 Bro) opgenomen dat overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, standaard een aantal stappen moeten zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).
 
In het kort komt het erop neer dat wordt gekeken naar de vervangings- en uitbreidingsvraag, de mogelijkheden voor herstructurering of intensivering van bestaande locaties en het benutten van ruimte op locaties elders in de regio.
 
De provincie Groningen heeft in haar verordening ruimte een nadere uitwerking van de SER-ladder opgenomen voor bedrijventerrein.  
 
Bedrijventerrein
Op grond van artikel 4.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan niet voorziet in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen, tenzij:  
  • het nieuwe bedrijventerrein of de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein gelegen is binnen de door de provincie aangegeven zoekgebieden en voorts uit de toelichting blijkt dat er behoefte is aan een bedrijventerrein, en op de bestaande terreinen geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering of kan worden aangetoond dat omwille van milieuredenen dan wel om reden van thematisering uitbreiding van bestaand bedrijventerrein noodzakelijk is;
  • uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is ten behoeve van de verplaatsing van een bedrijfsvestiging elders en uit de toelichting blijkt dat de bedrijfsverplaatsing aantoonbaar noodzakelijk is, op bestaande bedrijventerreinen binnen de regio geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering van die terreinen of intensivering van het ruimtegebruik, de totale omvang van de bedrijventerreinen per saldo niet toeneemt, dan wel noodzakelijk is ter leniging van een ruimtelijk knelpunt op de locatie waar het bedrijf gevestigd is, bedrijfsvestiging op de oorspronkelijke bedrijfslocatie niet meer mogelijk zal zijn.
Zoals in paragraaf 2.3 staat aangegeven vormt de belangstelling van het bedrijf Hoza voor een (bos)perceel de aanleiding voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor het bedrijf Hoza is het perceel de beste locatie voor uitbreiding. Dat is vooral ingegeven door de noodzaak van het bedrijf om te beschikken over een locatie waar opslag van logistieke goederen kan plaatsvinden. Als gevolg van de nieuwbouw (nieuwe productielijn) wordt het huidige terrein van Hoza grotendeels bebouwd en blijft geen ruimte over voor opslag van product. Tevens is het voor Hoza wenselijk de opslag aan de achterzijde te realiseren. Dit in verband met kortere routes in de aan- en afvoer van en naar de productie hallen (zo kort mogelijke verkeersbewegingen en minder overlast (geluid) voor de omgeving) alsmede het behouden van een nette uitstraling van het bedrijf aan de voorzijde (entree vanaf de openbare weg). Op bedrijventerrein Eextrahaven en op overige bedrijventerreinen binnen de gemeente Oldambt is er onvoldoende ruimte voor opslag. De gemeente Oldambt acht in dit geval de uitbreiding van het bedrijventerrein aanvaardbaar. Er is sprake van zorgvuldig/duurzaam ruimtegebruik. Daarnaast is de nieuwbouw voor de nieuwe productielijn uitgevoerd volgens de huidige stand der technieken en daardoor duurzamer en energiebewuster dan de oude bestaande fabriekshallen.
 
Besluit begrenzing buitengebied, 2010
Bij wijze van uitvoeringsbesluit van de Omgevingsverordening is door Gedeputeerde Staten het “besluit begrenzing buitengebied” opgesteld (op grond van artikel 4.20 Omgevingsverordening). Dit besluit is op 20 april 2010 vastgesteld.
 
Op grond van het rijksbeleid hebben provincies de taak om in een provinciale verordening het zogenaamde “bestaand bebouwd” gebied aan te wijzen. Zo ook de provincie Groningen die in de Omgevingsverordening zelf nog niet een dergelijk besluit had opgenomen, maar inmiddels wel in het “besluit begrenzing buitengebied”. Dit besluit is als uitwerking van de Omgevingsverordening te beschouwen. Met het begrenzingenbesluit is door de provincie bepaald wat als buitengebied moet worden beschouwd. Daarop is dan het beleid voor het buitengebied van toepassing. 
 
De voorgenomen ontwikkeling valt buiten de begrenzing van wat in 2010 als "bestaand bebouwd gebied" is aangegeven. Wanneer nu een gemeente een bestemmingsplan in procedure brengt dat op een stedelijke functie betrekking heeft en in het buitengebied valt, maar dat grenst aan bestaand bebouwd gebied, kunnen Gedeputeerde Staten de begrenzing van het buitengebied wijzigen. Het betreft hier artikel 4.20 van de Omgevingsverordening. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling dient de begrenzing van het buitengebied te worden gewijzigd. Er wordt een verzoek tot herbegrenzing buitengebied ingediend.
   

3.3 Gemeentelijk beleid

A7 Visie (2006)
In 2006 is de Visie beeldkwaliteit voor de A7 zone Oost-Groningen (A7 Visie) opgesteld. De visie is opgesteld om te voorkomen dat de gebieden langs de A7 tussen Scheemda en Bad Nieuweschans dichtslibben met diverse activiteiten zonder sturing vanuit een regionaal wensbeeld. Het plangebied ligt niet binnen de A7 zone Oost-Groningen.
 
Toekomstvisie (2009)
In december 2009 is de concept Toekomstvisie voor de gemeente Oldambt gepubliceerd. Hierin wordt aangegeven wat de sterke en zwakke punten zijn en waar de kansen en bedreigingen liggen voor de gemeente. Daarbij is gekeken naar het zelfbeeld en het imago van de gemeente. De ligging aan de A7 (als drager van economische activiteit) en de nabijheid van Duitsland worden in de Toekomstvisie als kansen gezien. 
    
Welstandsnota (2012)
Op 27 februari 2013 is de Welstandsnota door de gemeenteraad van Oldambt vastgesteld. Deze bevat welstandsgebieden met elk hun eigen uitgangspunten die het kader vormen waarbinnen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.
 
Plan
Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk. In het plangebied mogen wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De opslag van logistieke goederen wordt uitsluitend toegestaan. Het is in zoverre in lijn met het gemeentelijke beleid.
 

4 Onderzoek

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Archeologie

Beleidskader
Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit belang is in internationaal verband erkend in het Verdrag van Valetta In Nederland zijn de uitgangspunten van dit verdrag per 1 september 2007 opgenomen in de daartoe gewijzigde Monumentenwet 1988: de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Bescherming volgens de Wamz vindt plaats door regulering van bodemverstorende activiteiten in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven.
 
In de Memorie van Toelichting bij de Wamz is aangegeven dat de archeologische waarden kunnen worden ontzien door bouwlocaties zodanig te situeren dat deze waarden niet worden aangetast. De archeologische waarden kunnen ook worden ontzien door zodanig te bouwen dat deze zo ongeschonden mogelijk blijven. Een geringe planaanpassing of gewijzigde bouwmethode kan hiervoor al voldoende zijn. Indien behoud niet mogelijk blijkt, wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke documentatie door middel van opgraving voorafgaand aan de bouw. Tot slot kan worden gekozen voor het teniet laten gaan van de archeologische waarden, indien het gaat om minder waardevolle vindplaatsen.
 
Toetsing
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Oldambt geldt er voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. In dit gebied is nader archeologisch onderzoek nodig als het plangebied (de ingreep) groter is dan 200m2 en de bodemverstoring dieper reikt dan 45cm onder maaiveld. Om die reden is de dubbelbestemming archeologie opgenomen.
 
Conclusie
De bodemverstorende ingreep in het plangebied is kleiner dan 200 m2, nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 opgenomen. Eventuele vondsten gedaan tijdens werkzaamheden waarvoor geen vooronderzoek nodig is, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleidskader
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beinvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
 
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype gemengd gebied als rustige woonwijk en rustig buitengebied aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype rustige woonwijk. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.
 
Toetsing en conclusie
Binnen het plangebied zal een opslagterrein ten behoeve van een bedrijf tot en met categorie 3.2 volgens de bij de planregels behorende Bijlage 1 Staat van bedrijven worden toegestaan. Dergelijke bedrijven hebben een afstand van maximaal 100 meter die aangehouden moet worden tussen het bedrijf en gevoelige objecten in de omgeving. Aan deze afstand wordt voldaan.

4.4 Bodem

Beleidskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
 
Conclusie
Na het raadplegen van de website www.bodemloket.nl blijkt dat in het verleden op het plangebied geen verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. In beginsel wordt het plangebied derhalve niet aangemerkt als verdachte locatie.
 
Er is ten behoeve van het planvoornemen geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk, omdat er geen bebouwing wordt mogelijk gemaakt en zodoende geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft enkel een bouwtitel voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op het opslagterrein zullen nagenoeg niet voortdurend personen verblijven (niet langer dan 2 uur per dag). Hiervoor is ook geen bodemonderzoek noodzakelijk.
 
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB)
De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) geeft voor bedrijfsmatige activiteiten invulling aan het preventieve bodembeschermingbeleid. De NRB is een harmoniserend instrument voor de beoordeling van de noodzaak en redelijkheid van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen. De NRB geeft aan of een activiteit bodembedreigend is. Het nulsituatie-bodemonderzoek is bedoeld om de bodemkwaliteit op de plaats waar bodemverontreiniging kan ontstaan vast te leggen. In het kader van Milieuregelgeving kan een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Het onderzoek vindt plaats ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

4.5 Externe veiligheid

Beleidskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  1. bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  2. vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
 
Onderzoek
Inrichting
In de nabijheid van het plangebied is een bedrijf aanwezig die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt (bron: Risicokaart Groningen). Het gaat om Henkel aan de Haven Noordzijde 6. Voor dit bedrijf geldt vanuit twee risicobronnen een risicocontour 10-6 van 135 m en een invloedsgebied van 300 m.
Uit de milieuvergunning blijkt dat geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de risicocontouren van 135 m aanwezig zijn. In de huidige situatie zijn er geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour aanwezig zijn. Binnen het plangebied worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen komen de wegen in en direct
rond het plangebied niet voor. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het
plaatsgebonden risico en het groepsrisico binnen de gehele gemeente kleiner
zijn dan de orienterende waarden.
 
Uit het Provinciaal Basisnet volgt dat het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar, van de A7 en de provincialeweg N964 niet aanwezig zijn. Aangezien de beoogde ontwikkeling plaats vindt op meer dan 200 meter van de A7 en de N964 hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Er vindt geen vervoer van gevaarlijk stoffen over het spoortraject Groningen-
Scheemda-Winschoten plaats. Het transport van gevaarlijke stoffen over dit traject is echter wel toegestaan. Op grond van het Provinciaal Basisnet ligt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar op 11 meter. Gelet op de afstand van het plangebied tot het spoor (ca. 440 meter) en omdat er geen sprake is van een toename van het aantal personen binnen het plangebied, speelt het groepsrisico geen rol.
 
Transport van gevaarlijke stoffen over het water
Nabij het plangebied bevindt zich het Winschoterdiep. In het definitief-ontwerp Basisnet Water (januari 2008) is het Winschoterdiep aangewezen als een ‘Binnenvaartcorridor zonder toetsafstand’. Dit is de categorie scheepvaart zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat gelet op het geringe aantal transporten er geen 10-6 contour van het plaatsgebonden risico is en er geen groepsrisicoverantwoording nodig is vanwege nauwelijks merkbare effecten van een ongeval. Ook is er geen plasbrandaandachtsgebied.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid en binnen het plangebied zijn geen buisleidingen van de gelegen. In 2013 is de aardgastransportleiding verlegd. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding.
 
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Henkel. In de huidige situatie ligt het groepsrisico beneden de oriënterende waarde. Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein van Hoza ten behoeve van de opslag van producten. Het oprichten van objecten wordt niet mogelijk gemaakt. Dit betekent dat het aantal personen binnen het invloedsgebied niet zal toenemen, en dat de hoogte van het groepsrisico niet zal veranderen. Op 8 april 2014 heeft de Veiligheidsregio Groningen het voorontwerp bestemmingsplan beoordeeld en geadviseerd ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het advies is vertaald naar de aangevraagde situatie waardoor niet alle deeladviezen zijn overgenomen. Het plangebied maakt straks onderdeel uit van het bedrijf Hoza en zal worden gebruikt voor de opslag van producten. Het terrein is bereikbaar via de rijroute voor vrachtwagens aan de westkant van het terrein. Op het terrein van Hoza wordt primair bluswater aangelegd. Gelet op de beperkte brandbaarheid van de goederen die zullen worden opgeslagen binnen het plangebied, is er voldoende primair bluswater aanwezig. De personen die zich eventueel binnen het plangebied bevinden zijn voldoende zelfredzaam en in geval van een calamiteit zijn er voldoende ontvluchtingsmogelijkheden.
 
Het groepsrisico wordt acceptabel gevonden. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen. 
 

4.6 Flora en fauna

Beleidskader
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en eventuele andere natuurregelgeving. Bij ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in of nabij een Natura 2000-gebied of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien het feit dat het gaat om een relatief beperkte ontwikkeling in stedelijk gebied zijn er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of EHS te verwachten.
 
Soortenbescherming
Alle beplanting in het plangebied is reeds verwijderd. Er bevinden zich waarschijnlijk geen beschermde dier- of plantsoorten die door de ontwikkeling verstoord kunnen worden. Er hoeft derhalve geen ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Er zijn ook geen verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
 
Relatie flora en fauna inrichtingsplan
In het inrichtingsplan en het waterbergingsplan is te zien dat in het verlengde van de bestaande watergang een extra waterbuffer wordt gecreëerd waarop de HWA wordt aangesloten. Rondom het plangebied blijft de bestaande groenstrook gehandhaafd, waartussen het wandelpad intact blijft. Hierdoor zal een ecologische verbetering optreden. Er kan worden geconcludeerd dat ook in dit geval geen sprake is van een (significant) aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied.
    

4.7 Geluid

Beleidskader
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. In het geval van industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB. Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de
verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen en industrie op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.
 
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het realiseren van een opslagterrein zal bovendien niet leiden tot extra verkeersbewegingen. De uitbreiding van Hoza vindt niet plaats op een gezoneerd industrieterrein, maar een bedrijventerrein. De beoordeling van de geluidbelasting van Hoza gebeurt op basis van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (HIV). Hoza is op dit moment een Type-B-OBM inrichting, en zijn in gesprek met de Omgevingsdienst Groningen over een oprichtingsvergunningaanvraag milieu voor een verzinkerij en poedercoatingsafdeling. Daarmee wordt Hoza een Type-C en IPPC inrichting. De geluidbelasting voor die activiteiten wordt met een geluidmodel berekend en verwoord in een akoestisch onderzoek. Voor de omgevingsvergunning wordt de HIV toegepast. Toetsing van de geluidruimte aan de geluidzone van het gezoneerde terrein van de NEM is niet aan de orde. Hoza wordt geen onderdeel van het gezoneerde terrein van de NEM. Het aspect geluid levert daarmee geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader
Op 15 november 2007 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) in werking getreden. Ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan, dienen hieraan getoetst te worden. luchtkwaliteitsnormen Luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Vastgelegd zijn grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.
  • Alarmdrempels zijn er voor zwaveldioxide (SO+) en stikstofdioxide  (NO2). Ze zijn bedoeld om beschermende maatregelen te kunnen opleggen bij kortdurende blootstelling, vergelijkbaar met de Smogregeling.
  • Plandrempels zijn vastgesteld voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met de plandrempels wordt gestreefd naar het geleidelijk toewerken naar de grenswaarde. Er is met de plandrempel een afnemende overschrijdingsmarge toegestaan in een aantal jaren tot het jaar waarin de grenswaarde definitief gehaald moet worden.
  • Grenswaarden zijn voor alle stoffen vastgesteld. Voor een aantal  stoffen geldt daarnaast een termijn waarop uiterlijk aan de grenswaarde moet worden voldaan, bijvoorbeeld stikstofdioxide en fijn stof.
De soort normen die zijn gesteld betreffen diverse concentratie-eisen, maar ook het maximum aantal overschrijdingen per jaar. Het aantal overschrijdingen van een normwaarde moet in dat geval onder een  maximum aantal blijven. In de wet staat centraal onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden met mogelijke effecten op de luchtkwaliteit, zoals het vaststellen van een bestemmingplan, kunnen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Dat is indien:
  • het aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of  dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • daardoor, al dan niet per saldo, geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt;
  • dit ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • het een project betreft dat past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
nibm
Of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)’. Deze ‘nibm-projecten’ mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009, dragen projecten ‘niet in betekenende mate’ bij als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3.  Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaardenen zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.
 
Toetsing en conclusie
Met dit plan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet 'in betekenende mate' kunnen bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de monitoringstool(www.atlasomgeving.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs relevante wegen. In de omgeving van het plangebied komen wegen voor met een relatief vrij matige verkeersintensiteit. De achtergrondconcentraties geven daarom voldoende inzicht in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uit de kaarten met daarop de Generieke Concentraties Nederland (GCN) blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de gemeente Oldabt ruimschoots beneden de grenswaarden zijn gelegen. Geconcludeerd wordt dat de Wm, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
  

4.9 Planologisch relevante leidingen

Beoogde ontwikkeling
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen, gasleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan.
 
Conclusie
Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.10 Waterhuishouding / watertoets

Op grond van het Bro (artikel 3.1.6) is het opnemen van een waterparagraaf in het bestemmingsplan dwingend voorgeschreven. Overleg is gepleegd met het waterschap over de consequenties van de ingreep op de kwaliteit en kwantiteit van de waterhuishouding (www.dewatertoets.nl).
 
Beleid
Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn het Nationaal Waterplan, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij de initiatiefnemer en het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
 
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
 
Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het nieuwe beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
 
Het waterschap Hunze en Aa's kent binnen zijn beheergebied zeven watersystemen. Voor al deze stroomgebieden zijn integrale watersysteemplannen opgesteld waarin de doelen voor WB21 en de KRW zijn opgenomen. De Kaderrichtlijn Water (KRW) omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau. Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. Wij willen dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.
 
Wateradvies
Het plangebied is reeds verhard. De benodigde watercompensatie hiervoor wordt door de gemeente Oldambt verzorgt. Achter het plangebied ligt een grote waterpartij op gemeentegrond. De vereiste waterbuffer kan op het open terrein aangrenzend aan de bestaande waterpartij aangelegd worden (zie bijlage waterbergingsplan). Daarbij kan vervolgens ook gebruik worden gemaakt van een al aanwezige duiker voor overloop naar de naastgelegen watergang. In het verlengde van de graafwerkzaamheden voor de waterbuffer zou het vervolgens wenselijk zijn om in de bestaande waterpartij eenzijdig het riet te verwijderen. Met deze opzet en maatregelen ontstaat er zo een gebied dat meerwaarde heeft voor Scheemda en flora en fauna. Daarnaast wordt/blijft het goed beheerbaar door de gemeente. Het waterbergingsplan is opgenomen in het plan.
 
In de vorm van een uitgangspuntennotitie heeft het waterschap haar adviezen uitgebracht ten aanzien van het plangebied. Bij de uitvoering van het plan wordt invulling gegeven aan deze adviezen. De uitgangspuntennotitie wordt is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.11 Lichthinder

Kunstlicht is belangrijk voor de economie, verkeersveiligheid, sportbeoefening en het gevoel van sociale veiligheid. Glastuinders belichten bijvoorbeeld planten om de productiviteit te verhogen. Er zijn echter ook keerzijden. Blootstelling aan kunstmatige verlichting kan tijdens de nachtperiode negatieve gevolgen hebben voor mens en natuur. Waar het bij dieren leidt tot een verstoring van de oriëntatie en het bioritme, heeft het bij mensen vooral invloed op de kwaliteit van de nachtrust. Daarnaast kost het ook nog eens energie. Het is daarom vanuit meerdere invalshoeken van belang alleen te verlichten als dit echt nodig is.
 
De huidige regelgeving geeft geen duidelijke afstandsnormen voor het voorkomen van lichthinder. De regelgeving richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Specifieke regels over kunstlicht komen voort uit de Wet milieubeheer. De strekking van de regels is dan als volgt:
  • lichthinder wordt voorkomen en als dat echt niet mogelijk is wordt het tot een aanvaard baarniveau beperkt;
  • de verlichting van gebouwen en van open terrein(en), inclusief de verlichting voor reclamedoeleinden, wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
  • gedurende een specifiek tijdspad is de verlichting uit of niet zichtbaar (bijvoorbeeld bij assimilatiebelichting en verlichting bij sportvelden e.d.)
Het bestemmingsplan regelt uitsluitend de ruimtelijk relevante aspecten. De mogelijkheden voor kunstmatige verlichting kunnen slechts beperkt worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Dit kan op drie manieren:
  • Indirect lichtbronnen toe staan of verbieden via de regels van het bestemmingsplan. In het voorliggende plan toegestaan tot 5 meter.
  • Regelen welke categorieën van bedrijven zijn toegestaan. Het aspect licht is een van de criteria aan de hand waarvan een bedrijf in een bepaalde categorie is ingedeeld. Het bedrijf voldoet aan de VNG-richtafstanden.
  • Milieukwaliteitseisen opnemen in specifieke gevallen. Dit speelt bijvoorbeeld een rol wanneer glastuinbouwbedrijven worden toegelaten in een gebied waar het behoud van een donker nachtlandschap belangrijk is voor de landschappelijke waarde van een gebied. Dan kan worden geëist dat de kassen aan de binnenzijde volledig moeten zijn afgeschermd tegen lichtuitstraling. De eis de kas af te schermen is dan ruimtelijk relevant. Onderhavig planvoornemen betreft niet een dergelijk specifiek geval.
Lichtmasten in, op of bij (spoor-, water-,) wegen zijn vergunningvrij op grond van het Besluit omgevingsrecht. Regels hierover in het bestemmingsplan zijn dan als vangnet bedoeld, voor het geval de landelijke regelgeving wijzigt.  
 
Plan
De lichthinder in het plangebied wordt voorkomen door de armaturen te voorzien van bewegingssensoren, waardoor de verlichting alleen brand indien nodig bij activiteiten op het terrein. Daarnaast zullen de armaturen zo gekozen worden dat lichtstraling naar boven en naar de omgeving wordt afgeschermd. In het voorliggende plan is een verlichting zonder bewegingssensoren aangemerkt als strijdig gebruik. Het realiseren van verlichting met bewegingssensoren is daarmee verplicht.      

5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012(SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opzet regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgangs- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.

5.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein
Voor het opslagterrein is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Het opslagterrein is ten behoeve van bedrijven tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (uitspraak "Linderveld" - AbRS 22 maart 2006, BR 2006, p. 546, nr. 200502510/1) blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting kan worden opgenomen. Uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan is afhankelijk gemaakt van de realisatie van het inrichtingsplan. Om ervoor te zorgen dat de verlichting in het plangebied wordt voorzien van een bewegingssensor is hieromtrent een specifieke gebruiksregel opgenomen.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingsmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 is gehanteerd voor het gebied die op de Gemeentelijke archeologische waardenkaart zijn aangegeven zoals uiteengezet in paragraaf 4.2. Archeologisch onderzoek nodig als het plangebied (de ingreep) groter is dan 200m2 en de bodemverstoring dieper reikt dan 45cm onder maaiveld.
 

5.5 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
 
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels (Gebiedsaanduidingen)
Binnen het plangebied zijn er twee gebiedsaanduidingen opgenomen.
 
De eerste betreft de geluidszone industrie. Hierbinnen mogen geen geluidgevoelige functies worden geprojecteerd, tenzij uit akoestisch onderzoek is gebleken dat er kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of aan de vastgestelde hogere grenswaarde.
 
De tweede betreft de veiligheidszone - bevi. Hierbinnen mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gebouwd vanwege een veiligheidsrisico.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen, die middels een omgevingsvergunning kunnen worden verleend, is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied.
  
 
 
 

5.6 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Ook is een strafbepaling opgenomen voor overtreding van de gebruiksbepalingen. 

6 Procedure

Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit het bestemmingsplan in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten.
 
Het bestemmingsplan heeft betrekking op percelen die geheel in eigendom zijn van het bedrijf Hoza, waarbij de ontwikkelingen aan deze partij worden overgelaten. De kosten worden door Hoza gedragen. Eventuele planschade zal door de gemeente worden verhaald op Hoza. Dit is middels een planschadeovereenkomst gegarandeerd. Derhalve is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan conform artikel 6.12. lid 1 Wro vast te stellen.
 

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 27 maart 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzage ligging is aan ingezetenen van de gemeente Oldambt en belanghebbenden de mogelijkheid geboden een inspraakreactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. De resultaten van de inspraak en het overleg zijn opgenomen in de Nota inspraak- en overleg, welke is opgenomen in de bijlage van het plan. In de nota zijn de ingediende inspraak- en overlegreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De inspraak- en overlegreacties geven aanleiding tot wijzigingen in de toelichting en regels.
 
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 10 juli 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er een zienswijze van de Natuur en Milieufederatie Groningen binnengekomen. Deze zienswijze is opgenomen in de bijlage van het plan. Op basis van de binnengekomen zienswijze is een zienswijzennota opgesteld. Hierin worden de reactie ook beantwoord. De zienswijzennota is opgenomen als bijlagen bij de toelichting.
  
Aanpassingen van bestemmingsplan
Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijze is het plan aangepast. In de planregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken in het plangebied is hierdoor niet toegestaan zonder dat op de gronden het inrichtingsplan is aangelegd. Ook is het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken zonder behoud van het dan realiseerde inrichtingsplan niet toegestaan. Tot slot, is de aanleg van verlichting met bewegingssensoren verplicht gesteld doordat verlichting zonder bewegingssensoren niet is toegestaan.