POP III (2009)
Het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POPIII) (2009) vormt het beleidskader voor het totale omgevingsbeleid van de provincie Groningen. In het POPIII staat op welke onderdelen en hoe de provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling van een sterke regionale economie. De provincie stimuleert de omvorming naar een meer hoogwaardige, kennisintensieve regionale economie. De provincie zet een breed instrumentarium in voor het stuwende MKB, als belangrijke motor voor de economie. Het doel is het stimuleren van innovatie in bedrijven, kennisverspreiding en een effectievere benutting van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, exportbevordering, investeringsbevordering en scholing.
Niet-stuwende, lokale en subregionale bedrijven moeten zich in beginsel vestigen of uitbreiden op lokale bedrijventerreinen bij de grotere kernen. Dit dient vooral ter bescherming van het landschap. De inrichting van de terreinen moet zijn aangepast aan de lokale situatie en passen bij de beeldkwaliteit. De provincie voert een restrictief beleid voor uitbreiding van bedrijventerreinen. De komende jaren wordt het accent gelegd op revitalisering van de bestaande terreinen. Benutting van de zoekgebieden voor bedrijventerreinen is alleen mogelijk indien en voor zover de noodzaak daarvoor is aangetoond na stringente toepassing van de SER-ladder. Bij de ondersteuning van de revitalisering en de ontwikkeling van bedrijventerreinen houdt de provincie rekening met duurzaamheidaspecten, onder meer bij locatiekeuze, ontwerp en inrichting van het terrein en bij bedrijfsprocessen.
In het omgevingsplan is de ambitie hoog om een goede leefkwaliteit te realiseren voor alle bewoners van de provincie. De komende jaren doen zich allerlei leefbaarheids- en woonvragen voor in Noord- en Oost-Groningen, die voortkomen uit de dalende omvang en sterk wijzigende samenstelling van de bevolking. De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten hiervoor op regionaal niveau een visie en concrete aanpak ontwikkelen.
POV (2009)
Tegelijk met de vaststelling van het POP is de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld, die eind 2009 in werking is getreden. In de verordening is aangegeven waar gemeenten in bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De relevante onderwerpen uit de verordening worden hier nader besproken.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
Op grond van artikel 4.5 van de verordening voorziet de toelichting op een bestemmingsplan, afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van de ingreep, inzicht in:
- de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied,
- de bestaande functionele en ruimtelijke karakteristiek,
- de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en stedenbouwkundige waarden,
- een ruimtelijk functionele visie op de toekomst van het plangebied,
- de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in zowel de directe als de wijdere omgeving;
- de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan kwaliteiten en waarden ten gevolge van realisering van het plan te voorkomen en te beperken of deze kwaliteiten en waarden elders te compenseren;
- de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ingrepen kan leveren aan de aanwezige en/of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden.
De voorliggende toelichting geeft inzicht in de genoemde aspecten. Het planvoornemen gaat gepaard met een goede landschappelijke inpassing
en een verbetering van de beeldkwaliteit binnen het plangebied. Hiervoor is een
inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage). Voor een goede landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij het bestaande landschappelijke groenpatroon. In de oostelijke hoek van het plangebied is beplanting aangebracht in overeenstemming met de aan het Winschoterdiep gelegen bospercelen. Het plan zorgt daardoor naast een goede landschappelijke inpassing ook voor een versterking van in de omgeving zijnde landschappelijke kwaliteiten en waarden.
Zuinig ruimtegebruik
In het besluit ruimtelijke ordening is (in artikel 3.1.6 Bro) opgenomen dat overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, standaard een aantal stappen moeten zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).
In het kort komt het erop neer dat wordt gekeken naar de vervangings- en uitbreidingsvraag, de mogelijkheden voor herstructurering of intensivering van bestaande locaties en het benutten van ruimte op locaties elders in de regio.
De provincie Groningen heeft in haar verordening ruimte een nadere uitwerking van de SER-ladder opgenomen voor bedrijventerrein.
Op grond van artikel 4.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan niet voorziet in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen, tenzij:
Besluit begrenzing buitengebied, 2010
Bij wijze van uitvoeringsbesluit van de Omgevingsverordening is door Gedeputeerde Staten het “besluit begrenzing buitengebied” opgesteld (op grond van artikel 4.20 Omgevingsverordening). Dit besluit is op 20 april 2010 vastgesteld.
Op grond van het rijksbeleid hebben provincies de taak om in een provinciale verordening het zogenaamde “bestaand bebouwd” gebied aan te wijzen. Zo ook de provincie Groningen die in de Omgevingsverordening zelf nog niet een dergelijk besluit had opgenomen, maar inmiddels wel in het “besluit begrenzing buitengebied”. Dit besluit is als uitwerking van de Omgevingsverordening te beschouwen. Met het begrenzingenbesluit is door de provincie bepaald wat als buitengebied moet worden beschouwd. Daarop is dan het beleid voor het buitengebied van toepassing.
De voorgenomen ontwikkeling valt buiten de begrenzing van wat in 2010 als "bestaand bebouwd gebied" is aangegeven. Wanneer nu een gemeente een bestemmingsplan in procedure brengt dat op een stedelijke functie betrekking heeft en in het buitengebied valt, maar dat grenst aan bestaand bebouwd gebied, kunnen Gedeputeerde Staten de begrenzing van het buitengebied wijzigen. Het betreft hier artikel 4.20 van de Omgevingsverordening. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling dient de begrenzing van het buitengebied te worden gewijzigd. Er wordt een verzoek tot herbegrenzing buitengebied ingediend.