Plan: | Blijhamsterstraat 5-5a Winschoten |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1895.02BP3008-0301 |
Aan de Blijhamsterstraat 5/5a in Winschoten zijn twee panden gesloopt. Het planvoornemen is de locatie te herontwikkelen. In het plangebied mogen maximaal 9 woningen worden gerealiseerd. Daarnaast worden er 12 bergingen gerealiseerd ten behoeve van het naastgelegen pand op de hoek van de Blijhamsterstraat en Carolieweg. Het voornemen past niet binnen het geldende bestemmingsplan Winschoten – Centrum. Het is noodzakelijk om voor de gewenste ontwikkeling een bestemmingsplan op te stellen.
Het plangebied heeft een omvang van circa 750 m2 en is gelegen in het centrum van Winschoten. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een braakliggend stuk grond. Het plangebied is gelegen tussen de Torenstraat, ten westen van het plangebied en de Blijhamsterstraat, ten oosten van het plangebied. De ligging en begrenzing van het plangebied is aangegeven op onderstaande afbeelding.
Figuur 1: Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps, d.d. 02-08-2022)
Het huidig planologisch-juridisch kader is neergelegd in het bestemmingsplan Winschoten - Centrum (vastgesteld op 29 mei 2017). Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Wonen-Woongebouw, inclusief een bouwvlak, maximale bouw- en goothoogte en een aanduiding 'karakteristiek'. Het plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 en deels voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrielawaai'. Het planvoornemen past niet binnen het geldende bestemmingsplan Winschoten – Centrum. Het is noodzakelijk voor de ontwikkeling een bestemmingsplan op te stellen.
Figuur 2: Kaartfragment geldend bestemmingsplan Winschoten-Centrum (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 02-08-2022)
In deze toelichting komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van de Blijhamsterstraat 5-5a, Winschoten. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In paragraaf 2.2.3 is de toetsing opgenomen.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het planvoornemen betrekking heeft op de bouw van 9 woningen mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 2.4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen gewijzigd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
1. Ruimte:
2. Natuur en landschap:
3. Water:
4. Mobiliteit:
5. Milieu:
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (geconsolideerd november 2022). Hiermee laat de provincie het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) doorwerken in plannen van gemeenten en waterschappen. Specifiek voor dit plan zijn de volgende onderwerpen van belang:
Woningbouw
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie. Het plangebied is op grond van de Omgevingsverordening aangewezen als stedelijk gebied. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvinden, tenzij wordt aangetoond dat daarvoor geen ruimte beschikbaar is of kan worden verkregen door herstructurering, transformatie of anderszins. De ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan het regionaal woonbeleid en de gemeentelijke woonvisie. Vooruitlopend op deze paragrafen kan geconcludeerd worden dat het plan aansluit bij de woonbehoefte zoals vastgelegd het regionaal en gemeentelijk beleid. Het plan voldoet daarmee aan het voorschrift zoals opgenomen in afdeling 2.4 van de provinciale Omgevingsverordening.
Glaciale ruggen
Het gehele plangebied is gelegen op een glaciale rug. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen ten aanzien van de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van glaciale ruggen. De regels van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op glaciale ruggen bevatten in elk geval:
In het geval van het planvoornemen gaat het om de herontwikkeling van een bestaand bebouwd gebied. Het planvoornemen betreft niet het afgraven van de glaciale rug. Het planvoornemen leidt daarom niet tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug. Voor de bescherming van de glaciale rug is in de regels en op de verbeelding een dubbelbestemming 'Waarde - Glaciale rug' opgenomen.
Figuur 3: Glaciale rug (bron: Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022, 25-07-2022)
Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen (Artikel 2.9.1)
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. De gemeente Oldambt is op basis van de provinciale omgevingsverordening aangewezen als aardbevingsgebied. Er is een inventarisatie gemaakt van de beeldbepalende en/of karakteristieke panden. Deze inventarisatie is in het vigerend bestemmingsplan opgenomen. Op basis van dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied twee karakteristieke panden aanwezig waren. Echter zijn deze panden gesloopt. Dit was noodzakelijk ter voorkoming van instortingsgevaar. Verder bevinden zich geen karakteristieke panden meer in het plangebied.
De Omgevingsvisie richt zich voor het centrum van Winschoten op het compact houden en aantrekkelijk houden van het kernwinkelgebied. Als resultaat wordt beoogd het centrum toekomstig bestendig te maken en te houden. Hoge prioriteit wordt toegekend aan de locatie Burgemeester Schönfeldplein/Langestraat. Het ruimtelijke verloop van de historische wegen in en rond Winschoten is zichtbaar. In het centrumgebied zijn de oude structuurlijnen, zoals (water)wegen, ingezet ter versterking van de structuur en de beleving van het gebied. Ook in het planvoornemen wordt rekening gehouden met de historische structuur van het centrum.
Bij maatregelen in de openbare ruimte is het doel een aantrekkelijke en veilige inrichting. Verhoging van de aantrekkelijkheid kan door de cultuurhistorie zichtbaar te maken. Aandacht is er voor een gastvrije binnenstad en versterking van ondernemerschap. Evenementen worden aantrekkelijk genoemd voor het centrum. Het centrum van Winschoten moet goed bereikbaar zijn voor auto's. De huidige goede toegankelijkheid en verkeersveiligheid willen we behouden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die gepaard gaan met extra verkeersstromen moet bekeken worden of de afwikkeling nog voldoende kan plaatsvinden of dat er maatregelen getroffen moeten worden. Een goede spreiding van parkeervoorziening in de directe omgeving van het centrum is belangrijk en de bewegwijzering ernaartoe moet goed zijn.
Op oktober 2022 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Ambitiedocument Centrum voor de komende jaren tot en met 2030 en met een doorkijk naar 2050. Het doel van het Ambitiedocument is een levendig en toekomstbestendig centrum van Winschoten.
De ambitie is om, voortbouwend op de rijke historie, een aantrekkelijk, dynamisch, duurzaam en toekomstbestendig centrum te realiseren met een stevige regionale functie als tweede koopstad in de provincie waarin de essentiële centrumfuncties als detailhandel, wonen, werken en stedelijke voorzieningen samengaan met een ruimtelijke structuur en inrichting die tot verblijven en ontmoeten uitnodigen. Om deze ambitie hanteerbaar en uitvoerbaar te maken, is dit uitgewerkt in een aantal meer concrete ambities:
Figuur 4: Ambities centrum Oldambt
Voor de Blijhamsterstraat is de ambitie om het woonklimaat te versterken. Delen van het centrum waar het winkelen als hoofdfunctie is verdwenen, krijgen met woonfuncties een nieuwe kwaliteit. Toevoegen van woningen in het centrum kan veel bijdragen aan het verlevendigen van het stedelijk milieu. Daarbij is van belang een reeks van woonproducten te ontwikkelen en aan te bieden voor een aantal doelgroepen: zowel jong als oud, meer en minder te besteden, gezinnen en alleenstaanden. Er is ruimte voor ongeveer 700 woningen in het centrum door de diverse kleine en grotere ontwikkellocaties. Het plan voor de Blijhamsterstraat 5-5a past bij deze ambities.
Met het Programma Wonen wil de gemeente sturen op het beschikbaar houden van een aantrekkelijk en breed woningaanbod, passend bij de vraag. Het gaat hierbij om zowel goede en betaalbare sociale huurwoningen als toekomstbestendige koopwoningen. De gemeente kan en wil ook ruimte bieden voor nieuwbouw die bijdraagt aan de kwaliteit en diversiteit van de woningvoorraad in Oldambt.
Wat betreft de woningvoorraad ligt de ambitie in de eerste plaats op kwaliteit van zowel de bestaande als de nieuwe voorraad. Een andere ambitie is een betere afstemming van de woningvoorraad op behoeften en wensen van doelgroepen. Duurzaamheid, aardbevingsproblematiek, aanpak slechte panden en aanleg van snel internet zijn daarbij onderwerpen voor samenwerking. Met corporaties worden afspraken gemaakt over nieuwbouw, verduurzaming en sloop van huurwoningen. Bij de koopsector gaat het om het stimuleren van woningverbeteringen, verduurzaming en vermindering van de kwalitatief slechte voorraad. Sloop van verpauperde panden levert ook een positieve bijdrage aan leefbaarheid en sociale veiligheid. Daarnaast spelen onder andere ook stedenbouwkundige overwegingen, zoals het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, sfeer, karakteristiek en identiteit) een rol. Voor dit plan geldt dat er negen woningen worden ontwikkeld. Hiermee werkt het voornemen mee aan het beschikbaar houden van een goed woningaanbod in de gemeente.
De locatie 'Blijhamsterstraat 5-5a Winschoten' bestaat uit een braakliggend stuk grond op de plek van voormalige woongebouwen en geeft een verpauperd beeld in zowel de Blijhamsterstraat als de Torenstraat. Vanuit het Programma Wonen geldt dat centrumversterking en structuurversterking belangrijke aandachtspunten zijn. Deze locatie voldoet dan ook aan de vastgelegde PMC strategie in het Programma Wonen. Met de herontwikkeling van locatie 'Blijhamsterstraat 5-5a' wordt voldaan aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het betreft een aanmerkelijke kwaliteitsimpuls en de voorziene woningbouw voorziet in een behoefte en hiermee wordt het centrum van Winschoten versterkt.
In 2010 heeft de gemeenteraad van Oldambt de Nota Archeologie en de bijbehorende Beleidskaart Archeologie vastgesteld. In de Nota Archeologie wordt beschreven hoe de gemeente omgaat met de archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden binnen haar grondgebied. Bekende en te verwachten archeologische waarden zijn op de beleidskaart weergegeven. Anderzijds zijn grote delen van de bebouwde kernen vrijgesteld van archeologisch onderzoek omdat door moderne verstoringen hier al geen sprake meer is van archeologische waarden. De beleidskaart kent een vierdeling voor te beschermen gebieden. De eerste twee groepen zijn bekende terreinen en onder 3 en 4 betreft het terreinen met verwachtingswaarden:
De Nota archeologie geeft richtlijnen voor regels. In paragraaf 4.2 wordt dit onderwerp nader besproken.
De gemeente Oldambt heeft in 2013 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. Daarin zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat om welstandscriteria die betrekking hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk. Het doel van de welstandsnota is een bijdrage leveren aan het behouden en versterken van beeldkwaliteit. De nota maakt deel uit van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van Oldambt en zal daarom worden vertaald in bestemmingsplannen. Nieuwbouw, verbouw en uitbreiding zijn mogelijk wanneer plaatsing en hoofdvorm van de bestaande structuur en transparantie worden gerespecteerd. Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, hier wordt in paragraaf 3.2 verder op ingegaan.
De locatie van dit planvoornemen bevindt zich in het centrum van Winschoten. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een braakliggend stuk grond. Op de locatie, aan de Blijhamsterstraat 5/5a, stonden tot voor kort twee karakteristieke panden. Deze panden zijn gesloopt, nadat ze te bouwvallig bleken om te restaureren. De funderingen van deze panden zijn nog wel aanwezig in de bodem. Ook aan de Torenstraat 32 stond voorheen een pand, ook dit is inmiddels gesloopt. De luchtfoto's hieronder geven de situatie in het plangebied voor de sloop van de karakteristieke panden aan de Blijhamsterstraat weer.
Figuur 5: Situatie voor sloop panden, gezien vanaf Blijhamsterstraat
Figuur 6: Situatie voor sloop panden, gezien vanaf Torenstraat
De volgende foto's geven de huidige situatie in het plangebied, na sloop van de karakteristieke panden.
Figuur 7: Huidige situatie (na sloop), gezien vanaf de Blijhamsterstraat
Figuur 7: Huidige situatie (na sloop), gezien vanaf de Blijhamsterstraat
In de toekomstige situatie worden er in het plangebied woongebouwen met in totaal maximaal 9 woningen mogelijk gemaakt. Aan de zijde van de Blijhamsterstraat worden maximaal 6 woningen in woongebouwen mogelijk gemaakt. Aan de zijde van de Torenstraat wordt een woongebouw met maximaal 3 woningen mogelijk gemaakt. De woningen zullen minimaal 70 m2 groot zijn. In de toekomstige situatie hebben de woningen een buitenruimte, ook zullen alle woningen gericht zijn op de straat.
Daarnaast worden er 12 bergingen gerealiseerd ten behoeve van het naastgelegen pand op de hoek van de Blijhamsterstraat en Carolieweg.
In de toekomstige situatie zullen de nieuw te bouwen panden aansluiten bij de al bestaande naastgelegen bebouwing. De nieuw te bouwen panden aan de Blijhamsterstraat zullen qua aanzicht en gevel een reconstructie worden van de gesloopte panden (zie figuur 7). Ook in de toekomstige situatie zal het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologie-waarde 1' behouden.
Voor de herontwikkeling van het plangebied gelden de volgende stedenbouwkundige eisen:
Plaatsing
Hoofdvorm
Aanzicht
Opmaak
Figuur 7: Gevelbeelden zijde Blijhamsterstraat
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, luchtkwaliteit en water).
Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Het archeologiebeleid van de gemeente Oldambt is verwoord in de Nota Archeologie (Libau, oktober 2010). In deze nota is aangegeven hoe de gemeente wenst om te gaan met archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden binnen haar grondgebied. Op de bijbehorende Beleidskaart Archeologie is aangegeven welke waarden er aanwezig zijn of eventueel verwacht worden. Uit deze beleidskaart blijkt dat het plangebied als archeologisch waardevol terrein geldt. Op basis van het vigerend bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 1'. Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie 1’ dient bij werkzaamheden met een groter oppervlak dan 50 m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld archeologisch onderzoek plaats te vinden.
In 2014 is in het kader van de herontwikkeling Centrum Winschoten een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat in het plangebied in het geval van bodemingrepen dieper dan 40 cm onder het maaiveld een archeologische begeleiding of een proefsleuvenonderzoek nodig is. Het gebied ligt binnen de voormalige vesting en is onderdeel van de middeleeuwse nederzetting Winschoten. Voor een aangrenzende locatie in de Torenstraat is destijds een Programma van Eisen (PvE) opgesteld voor archeologische begeleiding. Ook voor het plangebied is archeologische begeleiding noodzakelijk. Voor de locatie Blijhamsterstraat 5 en 5A heeft een actualisatie van dit PvE plaatsgevonden (zie Bijlage 1). Voor het plangebied is archeologische begeleiding noodzakelijk. Deze begeleiding dient te worden uitgevoerd conform het PvE. In het voorliggend bestemmingsplan wordt weer de vigerende dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' opgenomen. Hiermee verschuift de onderzoekslast naar het moment van de verlening van de omgevingsvergunning bouwen.
Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Het plangebied ligt op het zogenaamde schiereiland van Winschoten. Deze opduiking is ontstaan in het saalien (de voorlaatste ijstijd) als gevolg van opstuwing en plooiing door het landijs. In het weichselien (de laatste ijstijd) werden op de oudere sedimenten dekzanden afgezet, waardoor het landschap door opvulling deels vervlakte, maar ook deels nieuw reliëf kreeg. In de prehistorie, vooral in het mesolithicum (8800 – 4900 voor Chr.), werd het dekzandgebied intensief bewoond.
De nederzetting Winschoten is in de 11de eeuw ontstaan nabij de kruising van de rivier De Rensel met de weg van Groningen naar Münster. Door de ligging op de kruising van deze twee belangrijke handelsroutes kon Winschoten zich ontwikkelen tot centrumplaats. Winschoten omvatte in de late middeleeuwen een kern ter hoogte van de 13de-eeuwse kerk op het huidige Marktplein. In 1593 werd de nederzetting Winschoten aangevallen door de Spanjaarden. Het Staatse leger trok zich onder aanvoering van sergeant Johan Moda terug in de kerk en toren, waarbij de bebouwing ten oosten en zuidoosten van de kerk werd platgebrand. Na een heftige strijd werd Winschoten door de Spanjaarden veroverd. Korte tijd later kwam Winschoten echter weer in Staatse handen, waarna de nederzetting aan het begin van de 17de eeuw werd versterkt met een wal en gracht. De vesting Winschoten werd samen met onder andere de vestingen Boertange, Oudeschans en Nieuweschans opgenomen in de oostelijke verdedigingslinie van de Republiek. De middeleeuwse kern en de voormalige vesting Winschoten zijn geregistreerd op de Archeologische Monumenten Kaart. Van de vesting Winschoten zijn, op een enkele waterpartij na waarin relicten van de gracht aanwezig kunnen zijn, geen bovengrondse resten bewaard. Het plangebied ligt niet alleen volledig binnen de voormalige 17de-eeuwse vesting, maar ook binnen de oudste kern van Winschoten.
Rijksmonumenten
In het plangebied zelf komen geen (rijks)monumenten voor. Wel kenden de voormalige panden in het plangebied de aanduiding 'karakteristiek'. Echter zijn deze panden gesloopt vanwege de bouwvallige staat. Ook is op 25 meter ten zuiden van het plangebied, op de Blijhamsterstraat 13, een rijksmonument gelegen. Het planvoornemen heeft geen invloed op dit rijksmonument. Ook zal het planvoornemen in plaatsing, hoofdvorm, aanzicht en opmaak passen bij de omliggende (historische) bebouwing.
Conclusie
Door de ontwikkelingen in het plangebied treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit onderzoek moet blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Geluidsaspecten die een rol kunnen spelen betreffen:
Onderzoek
Het plangebied is niet gelegen binnen een zonegrens van de Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai). Wel ligt het plangebied (oostzijde) deels binnen de vastgestelde geluidszone van het geluidgezoneerde industrieterrein Winschoten-Oost. Het betreft de rand van de geluidszone waarbinnen een beoordeling voor geluid nodig is. In dit geval is er geen sprake van een rechtstreeks geluidbelasting van het industrieterrein. De feitelijke 50 dB(A) contour van het industrieterrein volgt de ontsluitingswegen rondom het industrieterrein. Dit is voor het plangebied de Wilhelminasingel. Er is dan ook geen sprake van een geluidsbelasting als gevolg van industrielawaai die de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) benaderd.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Winschoten en ingesloten door gebouwen waardoor er geen rechtstreekse geluidbelasting optreedt. Bij een beoordeling van het akoestisch woonklimaat zoals in het Bouwbesluit 2012 artikel 3.3 lid 1 is bedoeld, kan in dit geval worden volstaan met de minimum vereiste om aan het maximaal toelaatbaar geluidniveau van 35 dB(A) te voldoen in de woon- en verblijfsruimten van de gebouwen. De standaard geluidwering gevels voor woningen moet tenminste 20 dB bedragen volgens het Bouwbesluit. Daarmee wordt een goed akoestisch woonklimaat geborgd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.
Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.
Toetsing
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Het kaartfragment hiervan is in figuur 2 getoond. Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van woningen. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. Aangezien het plangebied in het centrum van Winschoten gelegen is, maakt het plangebied deel uit van het gebiedstype 'gemengd gebied'. In de directe nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
In de verdere omgeving bevinden zich soortgelijke bedrijven (detailhandel en horeca), ook hier wordt geen overlast van verwacht.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en milieuzonering.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Onderzoek
Het plan betreft de realisatie van maximaal 9 woningen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie. De toevoeging van 9 woningen in een weinig stedelijke gemeente in het centrumgebied kennen een verkeersgeneratie van maximaal (9*7,6=) 68,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Hierbij is uitgegaan van dure koopappartementen, een worstcasescenario. Het voornemen leidt ook niet tot een hoeveelheid verkeer groter dan de grenswaarde, zoals genoemd in de tweede vrijstellingscategorie.
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 8: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.
Stof | 2021*) | 2025*) | 2030*) |
NO2 | 8.213 µg/m3 | 7.029 µg/m3 | 5.782 µg/m3 |
PM2.5 | 7.266 µg/m3 | 6.36 µg/m3 | 5.575 µg/m3 |
PM10 | 13,69 µg/m3 | 13.01 µg/m3 | 12.28 µg/m3 |
Figuur 9. Achtergrondniveaus luchtkwaliteit
*) gegevens 2021
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat er in de omgeving van de Blijhamsterstraat 5-5a te Winschoten meerdere risicobronnen aanwezig zijn.
Figuur 10: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl, ,d.d.26-07-2022)
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van een inrichting. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de boogde ontwikkeling. Wel is de locatie gelegen binnen het invloedsgebied van het bedrijf JPB Logistics, aan de A.J. Romijnweg 30. De maximale effectafstand ligt op ca. 2.720 meter en is gelegen over de locatie. Het aantal personen zal als gevolg van de boogde ontwikkelingen van drie naar negen woningen toenemen van 7,2 naar 21,6 personen. Daarmee zal de personendichtheid binnen het invloedsgebied van JPB Logistics marginaal toenemen. De Veiligheidsregio Groningen (Bijlage 2) stelt dat in relatie tot de risico's van JPB Logistics het niet realistisch wordt geacht om aanvullende maatregelen te nemen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.
Buisleidingen
Op circa 520 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 6,61 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Op grond van het concept Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moet een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding in acht worden genomen, waarin zich geen bouwwerken of diepwortelende planten mogen bevinden. Deze strook bevindt zich buiten het plangebied. Het invloedsgebied van de leiding is 70 meter, en reikt daarmee niet tot het plangebied.
Transport
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (4.000 meter) van het spoortraject Groningen – Leer (D). Het spoor is gelegen op circa 300 meter van de locatie. Omdat de locatie buiten een straal van 200 meter van deze transportroute is gelegen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
De locatie ligt niet binnen het invloedsgebied (355 meter) van de provincialeweg N367 (rondweg). De N367 is gelegen op circa 1.200 meter van de locatie.
Advies Veiligheidsregio Groningen
Voor het plangebied is de Veiligheidsregio Groningen ten aanzien de bluswatervoorziening, bereikbaarheid en zelfredzaamheid tot de volgende conclusies gekomen (zie Bijlage 2):
Conclusie
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering van het planvoornemen.
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is door Ortageo een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat:
Ter plaatse van boring 1 en 2 werd voor lood in eerste instantie de tussenwaarde overschreden. Ter plaatse van boring 3 is de (theoretische) tussenwaarde voor koper overschreden. Gezien de gevolgde onderzoeksstrategie en de aanvullende individuele analyses voor lood is in voldoende mate vastgesteld dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.
De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten. De kwaliteit van de grond is overeenkomstig veel locaties in het centrum van Winschoten. Wel wordt geadviseerd voor de grondgebonden woning met buitenruimte de tuingrond te vervangen door grond van schonere kwaliteit en vrij van puin en kolengruis.
Aanbevelingen
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’. In het kader van kostenefficiëntie adviseren wij om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken. De achtergebleven restanten fundatie en keldervloer kunnen een beperking vormen voor toekomstige bouw- en graafwerkzaamheden. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de archeologische verwachtingen
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan wordt, gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf 2.2.1). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Toetsing
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Hunze en Aa's. De aanvraag digitale watertoets heeft op 2 augustus 2022 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 4. De aanvraag via de watertoets heeft ertoe geleid dat de korte procedure is doorlopen. Het waterschap zal zelf geen reactie geven op het plan in de verder planprocedure.
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en kwantiteit. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Om wateroverlast binnen woningen te voorkomen, adviseert het waterschap een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.
Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Soortenbescherming
De bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. Er is een beperkte ecologische analyse van het plangebied uitgevoerd op basis van foto's, databestanden en kaartmateriaal.
Uit het raadplegen van gegevens van de laatste 5 jaar in de Nationale Database Flora en Fauna op 25 oktober 2022 (NDFF ©) blijkt dat in de directe omgeving (0 - 1 kilometer) van het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft vogels met jaarrond beschermde nesten en zoogdieren.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie alleen uit verharding en een gedeelte grasveld. De locatie ligt tussen een aantal te behouden gebouwen. Doordat de locatie deels verhard is en deels uit grasveld bestaat, is het weinig geschikt voor beschermde soorten. Beschermde soorten met jaarrond beschermde nesten of verblijfplaatsen die in bebouwd gebied voorkomen, zijn steenmarter, huismus, gierzwaluw en vleermuizen (NDFF). Deze soorten hebben nesten en verblijfplaatsen in daken en besloten ruimtes in gebouwen. Omdat op de locatie geen bebouwing meer staat waar een dak op zit of besloten ruimtes in te vinden zijn, is de aanwezigheid van deze beschermde diersoorten uit te sluiten. Door het ontbreken van geschikt leefgebied en/of waarnemingen uit de omgeving zijn ook geen andere beschermde diersoorten op de locatie te verwachten.
Ook zijn door het deels verharde karakter, de locatie en/of het ontbreken van waarnemingen uit de omgeving (NDFF) geen beschermde plantensoorten op de locatie te verwachten.
Wel moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken, om te voorkomen dat vogels gaan broeden. Hierbij bestaat echter het risico dat er alsnog vogels tot broeden komen, bijvoorbeeld als werkzaamheden onverwachts enkele dagen worden onderbroken. In dat geval kan het zijn dat de werkzaamheden (gedeeltelijk) moeten worden stilgelegd. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Groningen uitgewerkt in de Omgevingsverordening Groningen.
Weide- en akkervogelleefgebied en bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van akker- en weidevogelleefgebied en overige bos- en natuurgebieden. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.
Inventarisatie en toetsing
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan in het kader van de Wnb beschermde gebieden. Het plangebied ligt circa 12,5 kilometer ten zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Waddenzee. Ten noorden van het plangebied, op circa 1,2 kilometer afstand, ligt een gebied dat is aangewezen als 'Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland'. Circa 2 kilometer ten noordoosten ligt een gebied dat is aangewezen als NNN. De graslanden op circa 1,4 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied zijn aangewezen als 'leefgebied akkervogels'.
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor noodzakelijk is, maar ook voor een bestemmingsplan. Voor een bestemmingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor bestemmingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Voor het plan is een stikstofberekening uitgevoerd (Bijlage 5). De uitkomst is dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op beschermde Natura 2000-gebieden.
Het NNN in Groningen kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Akkervogelleefgebieden en natuur buiten het NNN zullen eveneens geen aantasting of verstoring ondergaan, gezien de grote afstand tot het plangebied.
Beschermde houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom. In het plangebied zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Groningen is niet nodig.
Conclusie
Voor dit plan zijn foto's beoordeeld en verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Op basis van deze gegevens is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Nader onderzoek naar beschermde soorten of een ontheffing van de Wnb is niet nodig.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers.
Verkeersafwikkeling
De realisatie van de woningen leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Op basis van de kengetallen van het CROW gaat het om een maximale verkeersgeneratie van maximaal 68,4 verkeersbewegingen per etmaal. De om het plangebied liggende gebiedsontsluitingswegen, zoals de Wilhelminasingel, hebben voldoende capaciteit om de verkeerstoename door de planontwikkeling aan te kunnen. Gelet op de beperkte verkeersaantrekkende werking van het plangebied hoeven voor het planvoornemen geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het planvoornemen ook toe. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied in het centrumgebied ligt in een weinig stedelijke gemeente. Uitgaande van de realisatie van 9 woningen is berekend dat de parkeerbehoefte uit (2*9=) 18 parkeerplekken bedraagt.
Op de locatie Blijhamsterstraat 5/5a hebben panden gestaan met winkel-/woonfunctie. Beide functies genereerden een parkeerdruk in de omgeving, ook in de Blijhamsterstraat. Deze panden zijn in 2021 afgebroken zodat de grond nu braak ligt (is heringericht als stadstuin). Stedenbouwkundig gezien is er ruimte voor 9 woningen op deze locatie. Deze woningen zullen uiteraard weer een druk leggen op de parkeerplaatsen in de omgeving. In de Blijhamsterstraat tussen de Poortstraat en de Carolieweg liggen 8 openbare parkeerplaatsen. Op werkdagen wordt een deel van deze parkeerplaatsen overdag gebruikt door bezoekers aan de kapperszaak in de Blijhamsterstraat, de enige ondernemer in deze straat.
In 2022 heeft op een dinsdag, vrijdag en zaterdag een parkeeronderzoek plaatsgevonden in het centrum van Winschoten, ook in de Blijhamsterstraat. Hieruit blijkt onder meer dat alleen op vrijdag in de Blijhamsterstraat sprake is van een hoge parkeerdruk (> 85%). Op de andere onderzoeksdagen (dinsdag en zaterdag) was daar geen sprake van. In het parkeeronderzoek maakt de Blijhamsterstraat deel uit van sectie C2. Onder meer de (parkeerplaatsen aan) de Venne en Liefkensplein maken deel uit van sectie C2. Uit het onderzoek blijkt dat de parkeerdruk in C2 het bezettingspercentage van 68% niet overschrijdt. Ook dit was dit op vrijdag niet het geval.
Als conclusie kan worden gesteld dat de bouw van 9 woningen op de locatie Blijhamsterstraat 5/5a leidt tot een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving. Veel parkeerplaatsen in de omgeving worden overdag gebruikt door werknemers en bezoekers aan de binnenstad, 's avonds vooral door bewoners. Dat blijkt ook uit de parkeerdruk in sectie C2: dinsdagavond om 18 uur is deze 25%, op vrijdagavond 21 uur is deze 30% en op zaterdagavond 17 uur is deze 47%.
Het aantal parkeerplaatsen in de Blijhamsterstraat zal op piekmomenten niet altijd de parkeerdruk van de woningen 5/5a kunnen opvangen, maar de nabije omgeving heeft wel voldoende capaciteit. Wonen in het centrum heeft grote voordelen, maar de bewoners moeten accepteren dat, uitgaande van het huidige parkeerbeleid (geen regulering), parkeren voor de deur (en de Blijhamsterstraat) niet altijd mogelijk zal zijn.
Conclusie
Het voornemen leidt niet tot een onaanvaardbare verkeerstoename over de aanvoerende wegen naar het plangebied. Het planvoornemen zal bovendien niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Het aantal parkeerplaatsen in de Blijhamsterstraat zal op piekmomenten niet altijd de parkeerdruk van de woningen 5/5a kunnen opvangen, maar de nabije omgeving heeft wel voldoende capaciteit. Er kan worden geconcludeerd dat er een voldoende parkeeroplossing wordt geboden. Uit oogpunt van verkeerseffecten mag dit bestemmingsplan dan ook aanvaardbaar worden geacht.
Inleiding
Een belangrijk element in m.e.r.-regelgeving zijn de (sinds 2017) zogenaamde indicatieve drempelwaarden. Ook voor activiteiten onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag een toets uitvoeren. Aangezien woningbouw wordt genoemd als activiteit, dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. De keuze wordt in principe gemaakt op basis van een aanmeldnotitie, tenzij het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is. In dat geval is een apart besluit niet noodzakelijk en kan de overweging voor het wel of niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, in de overwegingen van het moederbesluit worden opgenomen. Omdat de gemeente zelf de initiatiefnemer is voor dit bestemmingsplan, is het niet verplicht een aanmeldnotitie op te stellen. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan tweeduizend woningen, een oppervlak van meer dan honderd hectare of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 vierkante meter of meer. Het project ligt onder deze drempelwaarden.
Het bevoegd gezag heeft de milieuaspecten beoordeeld zoals die in Hoofdstuk 4 zijn benoemd en is tot de conclusie gekomen dat de opstelling van een milieueffectrapportage op basis van de geconstateerde milieueffecten niet nodig is. Het bevoegd gezag doet mededeling van zijn beslissing bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.17, vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.- (beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP 2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Winschoten - Centrum. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden een bestemming en een dubbelbestemming onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. De bestemmingen in het bestemmingsplan worden hieronder afzonderlijk besproken.
De eerste bestemming betreft de bestemming 'Groen'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder meer bedoeld voor groenvoorzieningen, paden en overige verhardingen. Het bouwen van gebouwen is hier niet toegestaan.
De voor de bestemming 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor het bouwen ten behoeve van gestapelde woningen. Deze bestemming voorziet onder andere in woningen, tuinen, erven en woonstraten. Woningen kunnen gecombineerd worden met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
De dubbelbestemming betreft de bestemming Waarde - Archeologie 1. Om de archeologische waarden te beschermen kent het bestemmingsplan een bescherming van de archeologsiche waarden. Deze dubbelbestemming bepaalt dat het voor een aantal werkzaamheden noodzakelijk is om een omgevingsvergunning aan te vragen. Bij deze bestemming is dat nodig indien het gaat om het bouwen van bouwwerken groter dan 50 m2.
De dubbelbestemming betreft de dubbelbestemming Waarde - Glaciale rug. De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale rug waarop het centrum van Winschoten ligt. Bij deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is indien de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
De algemene regels bestaan uit de volgende regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De overige algemene regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Winschoten - Centrum'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.
In de algemene aanduidingsregels is een gebiedsaanduiding opgenomen 'geluidzone - industrie'. Deze gebiedsaanduiding levert beperkingen op voor het bouwen van geluidsgevoelige bebouwing. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4 Geluidhinder.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
De gemeente is initiatiefnemer van dit project. Een exploitatieopzet of een exploitatieplan is daarom niet aan de orde. De kosten van dit bestemmingsplan zijn voor rekening van gemeente Oldambt.
Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:
Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft ook vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaatsgevonden. Daarbij zijn overlegreacties binnengekomen van Veiligheidsregio Groningen, waterschap Hunze en Aa's en provincie Groningen. De reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Veiligheidsregio Groningen
Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de planontwikkeling. Daarbij zijn ze tot de volgende conclusies gekomen:
Reactie gemeente
De opmerkingen van de Veiligheidsregio zijn voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Hunze en Aa's
In de toelichting staat in paragraaf 4.9 dat de toename van verhard oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m². Aangezien het hier gaat om een plan binnen bebouwd gebied, geldt de grens van 500 m². Dit heeft geen gevolgen voor de conclusie van de paragraaf over water, maar de juiste uitgangspunten moeten wel zijn opgenomen.
Reactie gemeente
In paragraaf 4.9 van de toelichting is de oppervlakte van 1.500 m2 gewijzigd in 500 m2.
Provincie Groningen
ARCHEOLOGIE
Als bijlage bij de toelichting is een Programma van Eisen voor archeologische begeleiding uit 2015 opgenomen. Dit Programma van Eisen is in 2021 geactualiseerd door Libau. Verzocht wordt om het actuele Programma van Eisen op te nemen als bijlage.
Reactie gemeente
Het Programma van Eisen voor archeologische begeleiding uit 2015 in Bijlage 1van de toelichting is vervangen door de actuele versie uit 2021.
BELEID
In hoofdstuk 2.3.1 van de toelichting wordt verwezen naar de Omgevingsverordening provincie Groningen die in mei 2022 is geactualiseerd. Dit is echter niet de meest recente versie, geadviseerd wordt te verwijzen naar de geactualiseerde Omgevingsverordening provincie Groningen van november 2022.
Reactie gemeente
De verwijzing naar de Omgevingsverordening in paragraaf 2.3.1 van de toelichting is verwijderd. In paragraaf 2.3.2 is toegevoegd dat de Omgevingsverordening in november 2022 is geactualiseerd.
GLACIALE RUG
Het plangebied is gesitueerd op een glaciale rug. Volgens artikel 2.57.1 van de Omgevingsverordening provincie Groningen moeten bestemmingsplannen regels opstellen gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van glaciale ruggen. Geconstateerd wordt dat hiervoor geen regels zijn opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. Verzocht wordt deze regels alsnog toe te voegen.
Reactie gemeente
In de regels en op de verbeelding is een dubbelbestemming 'Waarde - Glaciale rug' opgenomen met regels gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van glaciale ruggen.
STIKSTOF
Vanaf 26 januari 2023 is AERIUS Calculator versie 2022 in de Regeling natuurbescherming voorgeschreven als het te gebruiken instrument voor toestemmingverlening voor ruimtelijke ontwikkelingen met betrekking tot stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden. Geconstateerd wordt dat er geen AERIUS berekening is gedaan voor dit plan. Verzocht wordt om dit alsnog te doen.
Reactie gemeente
Voor het plan is alsnog een Aerius-berekening uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn verwerkt in paragraaf 4.10 van de toelichting. De berekening zelf is toegevoegd als Bijlage 5 bij de toelichting.
T.z.t wordt dit ingevuld.
T.z.t wordt dit ingevuld.