Plan: | Julianastraat 122, Moerkapelle |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.WpJulianastraat122-Va01 |
Aan de Julianastraat 122 in Moerkapelle is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Het plangebied maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder. Om een herontwikkeling mogelijk te maken is in het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om met toepassing van artikel 50.18 (wijzigingsbevoegdheid 'Wro-zone – wijzigingsgebied 5') van de regels van het bestemmingsplan een vervolgfunctie naar wonen mogelijk te maken wanneer aan de hieraan gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Initiatiefnemer wenst een woning te realiseren op het naast het glastuinbouwbedrijf gelegen gazon, zodat de bedrijfswoning vrijkomt voor de opvolger van het bedrijf. Vanuit planologische en milieutechnische overwegingen bestaan geen bezwaren tegen het toevoegen van een woning in deze lintzone, omdat kan worden voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In verband hiermede is dit wijzigingsplan opgesteld, waarin wordt aangetoond dat de woning vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is.
Het plangebied ligt aan de Julianastraat nabij 122 in Moerkapelle. De aangrenzende gronden achter het plangebied zijn in gebruik voor glastuinbouw. Aan de westzijde staat een bedrijfswoning op nummer 122 met aansluitend de bedrijfsbebouwing van het glastuinbouwbedrijf. In oostelijke richting is aan de Julianastraat 128 een groothandel in uien gevestigd. Schuin aan de overzijde van het plangebied is op nummer 47 een loonwerker-/constructiebedrijf gevestigd. Een situatietekening van het plangebied met omgeving is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omkaderd) en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 16 juni 2009 | 10 augustus 2011 | |
"Parapluherziening Parkeren" | 24 april 2018 | n.v.t. | |
"Parapluherziening Archeologie" | 6 maart 2018 | n.v.t. |
In het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de gebiedsaanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 5'. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming te wijzigen naar Wonen. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' (plangebied rood gestippeld omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit plan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Landschapsstructuur en ruimtelijk beeld
Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de Zuidplaspolder. De Zuidplaspolder is een laaggelegen, verveende en drooggelegde polder (droogmakerij). Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in een keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. Hierdoor is een waterrijk, rechthoekig verkavelde polder met smalle en lange kavelstructuur; een landschap van groene en blauwe lijnen. Tussen de linten en tochten ligt het grootschalige polderlandschap.
Linten en tochten
In 2008 is er voor de ontwikkelingslocaties binnen de hoofdstructuur van de Zuidplaspolder een Handboek Kwaliteit opgesteld waarin de landschappelijke dragers zijn aangewezen die het gebied identiteit moeten verlenen. Aan het enkelzijde bebouwingslint van de Julianastraat ligt aan de zuidzijde een glastuinbouwgebied. De overzijde van de weg is, behoudens de aanwezigheid van een loonwerker- en constructiebedrijf, onbebouwd.
Nabij gelegen groothandel in uien. Tegenover gelegen loon- en constructiebedrijf.
Naastgelegen bedrijfswoning en bedrijfshal. Kassen van het glastuinbouwbedrijf.
Plangebied
Het plangebied is in gebruik als gazon bij het glastuinbouwbedrijf aan de Julianastraat 122. Het perceel wordt in noordelijke, oostelijke en zuidelijke richting omzoomd door water. Aan de westzijde ligt de ontsluiting naar de bedrijfswoning en het glastuinbouwbedrijf. Het nieuwe woonperceel is bereikbaar via de bestaande uitrit vanaf de Julianastraat.
Plangebied, gezien vanaf oostzijde. Plangebied, gezien vanaf westzijde.
Plangebied vanaf Julianastraat.
Plangebied
De lintzone van het glastuinbouwgebied aan de Julianastraat - met inbegrip van twee hier gevestigde bedrijven - kan op grond van het geldende bestemmingsplan worden gewijzigd naar wonen. De entreefunctie van Moerkapelle kan vanaf oostelijke richting hierdoor opgewaardeerd.
Het plan voorziet in het oprichten van een woning op een vrijstaande kavel ten oosten van de bedrijfswoning op nummer 122 en het hier gevestigde glastuinbouwbedrijf. Het perceel is in gebruik als gazon. De woonkavel krijgt een breedte van ten minste 40 meter overeenkomstig de voorwaarden van het bestemmingsplan. Het bouwperceel mag voor maximaal 30% worden bebouwd. Hierdoor blijft er voldoende open ruimte op het perceel. De woning krijgt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 7 meter. De inhoudsmaat is circa 550 m³, ruim onder de maximum toegestane inhoud van 750 m³. Bij de woning wordt een bijgebouw van 60 m² gerealiseerd. Rondom de twee aan te leggen parkeerplaatsen wordt een haag van 1,5 meter hoog aangelegd, zodat geparkeerde auto's nagenoeg niet zichtbaar zijn vanaf de weg. Enkele aanzichttekeningen van de woning zijn opgenomen in figuur 3. Een verkavelingstekening is opgenomen in figuur 4.
Figuur 3: aanzichttekeningen nieuwe woning (boven voorgevel en onder achtergevel).
Figuur 4: verkavelingsplan (indicatief).
Verkeer
Op de Julianastraat is de maximum snelheid 60 km/uur. In westelijke richting is de woonkern van Moerkapelle bereikbaar. In oostelijke richting ligt verderop Waddinxveen. De woning krijgt een eigen uitrit op de Julianastraat.
Verkeersgeneratie
In de nieuwe situatie wordt er één woonkavel toegevoegd. Op basis van CROW-richtlijnen betekent dit een toename van afgerond 8 verkeersbewegingen van personenverkeer. Het aantal verkeersbewegingen op de Julianastraat blijft onder de 6.000 motorvoertuigen per etmaal, zodat het bestaande wegennet deze beperkte toename kan verwerken.
Julianastraat. Inrit vanaf Julianastraat.
Parkeren
Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd. Nadien heeft de raad op 8 maart 2022 een motie aangenomen om het parkeren op eigen terrein bij een nieuw ruimtelijk plan of project juridisch beter te borgen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren. De parkeernorm voor middelgrote woningen is opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeernorm wonen
Functies | Norm maximum buitengebied (zone C) | Aandeel bezoekers |
Woning niet gestapeld groot (110m²/150 m²) | 2,6 per woning | waarvan 0,3 per woning. |
De woning wordt via een nieuwe uitrit op de Julianastraat ontsloten. Het woonperceel is van dusdanige omvang dat er drie voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Dit betekent dat kan worden voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen 2019, zoals dat wordt is geborgd in artikel 8.1 Parkeren van de planregels.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De in het Barro genoemde rijksbelangen zijn niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt één woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.2.2.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een droogmakerij in een veencomplex - Oude zeeklei. De ondergrond in deze droogmakerijen betreft oude zeeklei. Als richtpunt wordt gehanteerd dat ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het droogmakerijenlandschap (klei en veen). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Richtpunt voor nieuwe ontwikkelingen in een droogmakerij (klei) is dat deze worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied aan een rand van het glastuinbouwgebied. Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (figuur 5).
Op de Laag van de Beleving ligt het plangebied aan een fiets- en wandelroute (figuur 5). Het netwerk van fiets- en wandelpaden (indicatief op kaart weergeven) en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Als richtpunt dienen (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk te worden voorkomen.
Toetsing aan Omgevingsvisie en kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk van een agrarisch perceel naar woondoeleinden. Een woning is passend in het polderlint zoals dat is uitgewerkt in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas, waaraan de provincie heeft meegewerkt. Voldaan wordt aan de richtpunten.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toevoegen van een woning is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking. De richtpunten zijn niet in het geding. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Woonvisie. In paragraaf 4.3.2 en 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Figuur 5: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (links) en 'Laag van de Beleving'
(rechts).
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een wijzigingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van een woning in een bebouwingslint mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is daarom niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
In artikel 6.9, lid 8 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, ontwikkelingen mogelijk kan maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De planlocatie ligt aan een enkelzijdig bebouwingslint nabij de dorpsrand. De openheid en het groene karakter van het landschap wordt niet aangetast, omdat achter het gebied een glastuinbouwbedrijf en een groothandel in uien met bedrijfsbebouwing en opslag zijn gevestigd.
Droogmakerij
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)'. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. Hier is sprake van een passende vervolgfunctie in het lint grenzend aan het glastuinbouwconcentratiegebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd met een woning in het lint nabij de dorpsrand. Deze ontwikkeling draagt dan ook bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing'. De richtpunten voor lint en droogmakerij zijn niet in het geding.
Glastuinbouwgebied
In artikel 6.15, lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II, alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking. In lid 4 is opgenomen dat in het bestemmingsplan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Toetsing aan glastuinbouwgebied
Het plangebied ligt aan de rand van het glastuinbouwgebied (figuur 6). In de Omgevingsverordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die de gemeente de mogelijkheid biedt om maatwerk toe te passen. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw'' met een daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen', waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. De gebruiksmogelijkheden van het achterliggende glastuinbouw- en bedrijvenlandschap staan niet in de weg, omdat de woning op voldoende afstand komt te staan van kassen en bedrijven. De bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied wordt niet aangetast. Gelet hierop kan gebruik worden gemaakt van de in lid 4 opgenomen afwijkingsregeling.
Groene Buffer
In artikel 6.9d, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.
Toetsing aan Groene Buffer
Het plangebied ligt ten zuiden van een Groene Buffer zoals aangeduid in figuur 6. De vervolgfunctie naar een woning heeft geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. De Groene Buffer wordt niet aangetast.
Figuur 6: Uitsnede Kaart 11 'Greenports' (links) en kaart 14 'Ruimtelijke kwaliteit en
beschermingscategorieën' (rechts).
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.6 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Resumerend zijn de provinciale belangen niet in het geding.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Hollandsche IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Ambitie voor de droogmakerij (klei) is o.a. dat bebouwing gekoppeld blijft aan de linten en in aansluiting op de stedelijke kernen. Erven worden groen ingepast. Het plangebied ligt in een bebouwingslint aan een lokale weg. Bebouwing is in maatvoering en positionering afgestemd op de dimensionering van het profiel: rooilijnen liggen niet op de kavelgrens maar met een forse setback op het kavel, zodat een continue waterloop tussen weg en kavel en een voortuin het beeld bepalen.
(Ingesloten) polderlint
Het plangebied ligt aan een ingesloten polderlint. De lintbebouwing langs de oorspronkelijke ontginningsbases liggen in onverveend bovenland. Ze liggen hoger in het landschap dan de omliggende verstedelijking en de nieuwe linten in de droogmakerijen. Aan deze linten zijn de dorpskernen tot ontwikkeling gekomen, daar zijn de linten ingesloten geraakt. Ambities zijn onder andere:
De vervolgfunctie draagt bij aan verbetering van het bebouwingslint. De woning wordt landschappelijk ingepast.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het contrast tussen het glastuinbouwlandschap en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft. De woning draagt bij aan het versterken van het bebouwingslint zonder dat (glastuinbouw)bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. De bestaande lintstructuur wordt door deze ontwikkeling opgewaardeerd. Het kenmerkende landschap krijgt hierdoor een kwaliteitsimpuls. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de structuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. De ontwikkeling levert een bijdrage aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het lint.
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de voormalige gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle op 31 januari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
Conclusie
De plankaart (figuur 7) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'bestaand en gepland: glastuinbouw'. Het plangebied is met gele stip en zwarte pijl aangeduid op de plankaart. Deze wijziging van 'Agrarisch - Glastuinbouw' naar 'Wonen' is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP.
Figuur 7: Plankaart ISP. Plangebied met gele stip en zwarte pijl aangeduid.
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
Zuidplas
Zuidplas bestaat uit een viertal kernen met een verschillend karakter. De kernen hebben een dorps karakter; de kern Nieuwerkerk is door groei de afgelopen decennia het karakter van dorp ontgroeid. Belangrijk voor de ontwikkeling van Moerkapelle en Zevenhuizen is de ligging dicht tegen het randstedelijk gebied van Rotterdam en Den Haag, met recente verstedelijking in Lansingerland en Nesselande. Nieuwerkerk aan den IJssel heeft al de groeispurt doorgemaakt en heeft als profiel: veel laagbouw maar zonder het eigen karakter van een kleiner dorp. Moordrecht ligt wat in de luwte ten opzichte van het verstedelijkt gebied met een dorpskern van beperkte omvang. Nieuwbouw in Westergouwe maakt de afstand van Moordrecht met Gouda kleiner.
Conclusie
De nieuwbouw van een woning in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Moerkapelle voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (één woning) niet te worden afgestemd met de Regio Midden-Holland, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 1 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.
Bovenregionale woningbouwopgave
Binnen en buiten de regio is er grote behoefte aan woningbouw. Sinds 2004 (Nota Ruimte) is de Zuidplaspolder aangewezen als ontwikkellocatie voor de bovenregionale woningbouwopgave in de Zuidvleugel van de Randstad. Inmiddels werkt de gemeente aan plannen voor minimaal 4.000 woningen in het Middengebied, zoals aangegeven in de 'Ontwikkelingsvisie Zuidplaspolder - Middengebied' (mei 2019). Hier moet een vijfde dorp ontstaan dat een unieke kans biedt om een aantrekkelijk woonmilieu voor een diverse doelgroep te creëren. Dicht bij de voorzieningen van grote steden en tegelijk dicht bij het Groene Hart van Holland. Goed bereikbaar, duurzaam, te midden van groen en water. Dit is nader uitgewerkt in het 'Masterplan Middengebied Zuidplaspolder' (2021).
Dorpsranden en dorpsentree
Het is van belang dat de gemeente zuinig is op de kenmerkende (groene) randen van de dorpen, waarbij het buitengebied dienst doet als een natuurlijke buffer tussen de dorpen en omliggende steden. Bij nieuwe ruimtelijke initiatieven zorgt de gemeente ervoor dat die bufferfunctie behouden blijft. In breder verband kan dit aspect nader aan de orde komen in de vorm van een Visie op de dorpsranden. De entree van een dorp is het visitekaartje, maar ook de plek waar je ‘thuis komt’. Extra aandacht is nodig om er voor te zorgen dat sprake is en blijft van een aantrekkelijke entree afgestemd op het karakter en de identiteit van het dorp.
Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente waarover geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. De planlocatie maakt onderdeel uit van een bestaand glastuinbouwgebied aan een bebouwingslint. Een vervolgfunctie naar Wonen is al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Zuidplas Noord. Dit in combinatie met de milieuonderzoeken wijst uit dat omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Zuidplas.
Op 23 januari 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie 2015 - Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' vastgesteld. De woonvisie 2025 beschrijft hoe Zuidplas een aantrekkelijke woongemeente kan blijven voor huidige en toekomstige inwoners. De Woonvisie 2025 geeft handvatten over hoe om te gaan met de veranderende woningvraag. Het is een belangrijk programmatisch toetsingskader voor nieuwbouwontwikkelingen. De Woonvisie vormt ook de basis voor de wettelijke verplichte prestatieafspraken met woningcorporaties en huurdersvertegenwoordiging.
Om de visie te realiseren zijn de stappen verwoord in drie speerpunten. Deze maken dat ook in de toekomst dorps wonen in een groene, duurzame gemeente mogelijk blijft. De drie speerpunten zijn:
Bij de speerpunten stelt de gemeente een aantal randvoorwaarden, die worden meegenomen bij de uitwerking ervan. De randvoorwaarden zijn:
Woningbouwopgave
Zuidplas bouwt volop nieuwe woningen om bij te dragen aan de woningbouwopgave in de Zuidvleugel. Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar diverse woningtypen toeneemt. In de Woonvisie staan uitgangspunten voor de omvang van de diverse woon- en prijssegmenten die in Zuidplas nodig zijn. Deze uitgangspunten voor de woningvoorraad die in de Woonvisie staan, bieden houvast in de onderhandelingen over nieuwbouw met projectontwikkelaars en woningcorporaties.
In de woonvisie staat geen woningverdeling per dorp. Nieuwbouwontwikkeling is maatwerk en daarom komen er randvoorwaarden voor elk nieuwbouwproject. Daarin wordt op basis van de locatie (het dorp), de marktomstandigheden en de grootte van het project aangegeven hoeveel woningen van welk type, prijsklasse, eigendomsverhoudingen (huur of koop) en kwaliteitsniveau gewenst zijn.
Passend bij het karakter van het dorp
In elk dorp moet elke doelgroep een geschikte woning kunnen vinden, maar het is een gegeven dat het ene dorp zich beter leent voor huisvesten van bepaalde doelgroepen dan het andere. Met stakeholders is tijdens een participatiebijeenkomst onderzocht welke dorpen zich het best lenen voor specifieke ontwikkelingen. In alle dorpen blijft uiteraard voor alle woningenzoekenden aanbod aanwezig, alleen liggen bij ontwikkelingen de accenten per dorp iets anders.
Gezien de sociale samenhang in Moerkapelle leent dit dorp zich voor het toevoegen van geschikte woningen voor grote gezinnen of meergeneratiewoningen.
Conclusie
Het toevoegen van een woning in een bebouwingslint is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Woonvisie. Doorstroming wordt gestimuleerd door woningen te bouwen aan de rand van de kern in Moerkapelle waaraan behoefte is voor mensen uit woningen die niet meer passen bij hun levensstijl of gezondheid. Deze woning is geschikt voor de doelgroep doorstromers. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behoud en het versterken van het voorzieningenniveau in Moerkapelle.
De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas 2015 gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee regiems: zwaar regime en welstandsvrij.
De kaart laat de verdeling tussen het zware welstandsregime (paars) en welstandsvrij (groen) zien. Deze lijkt een gelijke verdeling weer te geven. Het is echter zo dat het overgrote deel van de bestaande bebouwing en te ontwikkelen plannen in welstandsvrij vallen en het zware regime op de open en relatief lege polders ligt en andere landschappelijke en cultuurhistorische elementen met een lager ontwikkelpotentieel. Het plangebied maakt op de kaart onderdeel uit van een zwaar welstandsregime.
In de welstandsnota zijn de lanen en linten welstandsvrij verklaard. Dit laat zich des te meer gelden nu in een aantal gevallen hoge ambities op het gebied van openbare ruimte niet meer planmatig kunnen worden ingevuld. Bovendien is er binnen de lanen en linten sprake van een zodanig palet aan ontwikkelmogelijkheden dat er geen noodzaak is om onevenredig hoge eisen te stellen. Voorgesteld wordt om in het verlengde van het ‘Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder’ het voor de lanen en linten vastgestelde ‘Beeldkwaliteitplan Linten en kwaliteitszone Ringvaart’, ook te beschouwen als een ambitiedocument op basis waarvan initiatiefnemers kunnen worden gefaciliteerd bij de vormgeving van hun ontwikkelplannen. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan.
Conclusie
Voor het plangebied geldt voor de lanen en linten het vastgestelde ‘Beeldkwaliteitplan Linten en kwaliteitszone Ringvaart’. Het bouwplan wordt hieraan getoetst. Essentieel is de afwisseling in de vormgeving van de bebouwing.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft in zijn vergadering van 29 november 2011 het beeldkwaliteitsplan 'Linten & Kwaliteitszone Ringvaart' Zuidplaspolder vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vormt een belangrijk document waarin de ruimtelijke kwaliteit van de Zuidplaspolder voor de komende jaren wordt vastgelegd. Heldere toetsbare criteria voor initiatiefnemer, ontwikkelaar, architect, ontwerper, bouwer, en bouwplantoetser zijn onmisbaar om het gewenste beeld te bereiken. Slechts wanneer de criteria eenduidig zijn verwoord en verbeeld, kan het gewenste beeld werkelijkheid worden. Het is de verankering van alle ambities en doelstellingen uit vorige, op hoger schaalniveau, vastgelegde beleidsdocumenten.
Het beeldkwaliteitsplan heeft tot doel een toegankelijk, helder, toetsbaar en leesbaar kader te bieden waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat hier met name om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de bouwkavels. Hierbij gaat het om criteria ten aanzien van stedenbouw, landschap en architectuur. Alle bestaande bebouwing in de lintzones en langs de Ringvaart zijn onder particulier opdrachtgeverschap gebouwd en bij de herontwikkeling van deze gebieden staat particulier opdrachtgeverschap wederom centraal. De gemeente geeft in haar bestemmingsplannen en door middel van dit beeldkwaliteitsplan de publiekrechtelijke kaders aan. Deze worden ook privaatrechtelijk vertaald in de af te sluiten exploitatieovereenkomst.
Het plangebied ligt aan een enkelzijdig bebouwingslint van de Julianastraat in zone 16. Onbebouwde delen zijn bestemd tot 'Agrarisch-Glastuinbouw' (artikel 3). Bestaande woningen (artikel 14) en bedrijven (artikel 4) zijn positief bestemd. Over deze bestemmingen ligt zone van 50 meter (op onderdelen groter) met wijzigingsbevoegdheid 5 voor het toevoegen van nieuwe bebouwing, waaronder wonen.
Toetsing planinitiatief aan Beeldkwaliteitsplan
In het beeldkwaliteitsplan wordt een gewenste kavelbreedte genoemd van 40 meter voor bouwkavels van vrijstaande woningen. Uitgangspunten zijn:
Karakter:
Bouwvolume:
Het bouwvolume dient af te wijken van het repeterend veld van projectmatig bouwen. Derhalve is deze:
Kapvorm:
Er is een relatie van de kapvorm met het landschap, de kapvorm is simpel, rustig, één met de omgeving en heeft één hoofdrichting.
Afmetingen:
Een belangrijk kenmerk van de lintbebouwing is dat de bebouwing wordt omringd door groen. Om het groene beeld overeind te houden is het uitgangspunt dat de verhouding bebouwd-onbebouwd in het voordeel blijft van het groene, onbebouwde deel, daarom zijn er maximale afmetingen opgenomen.
Bestemmingsplanregels
Met inachtneming van de hiervoor geformuleerde eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit volgt hier een samenvatting van de bouwregels van het wijzigingsplan, waarin aansluiting is gezocht bij de regels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord'.
Conclusie
Het wijzigingsplan houdt rekening met de in het Beeldkwaliteitsplan genoemde uitgangspunten. De voorwaarden zijn verwerkt in de plantoelichting, regels en op de verbeelding.
De gemeenteraad van de gemeente Zuidplas heeft op 6 juni 2023 de Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas vastgesteld. Deze nota vervangt de huidige Welstandsnota Zuidplas 2015.
De term ‘omgevingskwaliteit’ is een heel breed begrip geïntroduceerd door de Omgevingswet. Het gaat in de nieuwe situatie niet alleen meer om het uiterlijk van gebouwen zoals bij de voormalige Welstandsnota. Het gaat om veel meer zaken die de dagelijkse leefomgeving beïnvloeden zoals bijvoorbeeld de bestrating, het groen, de historische bebouwing en ook hoe een gebouw eruitziet. In deze nota kijkt de gemeente met een bredere blik naar de omgevingskwaliteit van Zuidplas als onderdeel van een van de pijlers van de omgevingsvisie, ‘Aantrekkelijk Zuidplas’.
Een belangrijke doelstelling van de Omgevingswet is het bundelen van wetten en het zo volledig mogelijk kijken naar de omgevingskwaliteit. De invoering van deze wet per 1 januari 2024 is de aanleiding geweest om het huidige ruimtelijk kwaliteitsbeleid in de vorm van de welstandsnota tegen het licht te houden en klaar te maken voor de invoering van de Omgevingswet.
Het plangebied ligt in een moderne droogmakerij met regieniveau 2 (basis). De regie vanuit de gemeente is gericht op behouden of versterken van de basiskwaliteit om verrommeling te voorkomen. Voor het plangebied is het huidige Beeldkwaliteitsplan "Linten en Kwaliteitszone Ringvaart" van toepassing voor beoordeling en advisering, zoals toegelicht in paragraaf 4.4.4. De gemeente streeft naar balans tussen herkomstwaarde (de geschiedenis), belevingswaarde (een mooie en aangename omgeving), gebruikswaarde (een bruikbare en functionele omgeving) en toekomstwaarde (duurzaamheid) van de fysieke leefomgeving, zodat de gemeente Zuidplas aantrekkelijk blijft.
Conclusie
Het bouwplan zal worden getoetst aan de Nota omgevingskwaliteit. Bij uitwerking hiervan wordt rekening gehouden met de voor het gebied vastgestelde omgevingskwaliteiten.
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Dit wijzigingsplan maakt de het oprichten van een woning mogelijk. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, en opvang en recyclen van regenwater
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast een beperkt knelpunt voor wateroverlast. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Door aanplant van bomen kan schaduw worden. Er zijn verder geen maatregelen nodig.
Droogte
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woning daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De nieuw te bouwen woning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Zo wordt de woning zonder gasaansluiting gerealiseerd en wordt er gedacht aan het plaatsen van zonnepanelen en bodemwarmtepompen. De isolatie-eisen zijn conform eisen van het Bouwbesluit. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en Klimaatadaptief bouwen zoals opgenomen in de Woonvisie en Omgevingsvisie.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' van kracht, zoals genoemd in paragraaf 1.3. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 50.18 onder voorwaarden bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat zij de bestemming kunnen wijzigen naar onder andere wonen. In deze paragraaf wordt de planontwikkeling getoetst aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen relevante voorwaarden om de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken voor de bouw van de nieuwe vrijstaande woning in de lintzone.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid naar wonen in lintzone | Toetsing |
Algemeen | |
Er zijn uitsluitend vrijstaande en half-vrijstaande woningen toegestaan. | In de regels en op de verbeelding is vastgelegd dat er één vrijstaande woning is toegestaan binnen een bouwvlak. |
De wijziging mag niet leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. | In paragraaf 6.1.2 Milieuzonering is aangetoond dat de planontwikkeling niet leidt tot beperkingen van gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient ten behoeve van de bouw van (nieuwe) woningen vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zal zijn gewaarborgd ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functie. | In paragraaf 6.1 Milieu is aangetoond dat er voor de woning een milieuhygienisch verantwoord woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. |
De geluidbelasting op geluidgevoelige objecten binnen de lintzone mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde door het bevoegd gezag conform de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden-Holland. | In paragraaf 6.1.3 Geluid is ingegaan op wegverkeerslawaai en industrielawaai. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden-Holland. |
De te realiseren lintzone dient duurzaam te worden ontwikkeld. | In paragraaf 4.4.6 Duurzaamheid is het plan getoetst aan de meest actuele uitgangspunten voor duurzaamheid, zoals genoemd in de Woonvisie (2019) en de Omgevingsvisie (2021). |
De ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitsregels. | In paragraaf 4.4.4 Beeldkwaliteitsplan "Linten en Kwaliteitszone Ringvaart" is het plan getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. Hieraan wordt voldaan. |
In het wijzigingsplan wordt tenminste 10% aan water gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale wijzigingsplan) met dien verstande dat het water op het bouwperceel aaneengesloten aangelegd dient te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (de naar de naar weg georiënteerde zijde) van het perceel gesitueerd te worden. | In de 5.3 Waterparagraaf is toegelicht dat wordt voldaan aan de meest actuele richtlijnen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. |
De parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. | Dit wordt geborgd in artikel 8.1 van de regels van het wijzigingsplan. |
Ten aanzien van de bebouwings- en gebruiksregels voor woningen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen dient zoveel mogelijk het bepaalde in artikel 14 voor woningen in acht te worden genomen. | In artikel 3 is aangesloten bij de systematiek van bestemmen van het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord'. |
Specifiek voor de woning | |
De breedte van een bouwperceel bedraagt ten minste 40 meter voor vrijstaande woningen. | Op de verbeelding van het wijzigingsplan is dit als zodanig vastgelegd. |
Het bouwperceel mag tot maximaal 30% worden bebouwd . | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De inhoud van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 750 m³ bedragen. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 10 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning maximaal 70 m². | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk maximaal 3,50 meter en maximaal maal 5,50 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De afstand van het hoofdgebouw (woning), uitgezonderd voor half-vrijstaande woningen wat betreft de zijde waar de woningen aan elkaar zijn verbonden, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De afstand van nieuw op te richten hoofdbebouwing tot bestaande hoofdbebouwing op de naastliggende kavel bedraagt ten minste 10 meter, uitgezonderd voor half-vrijstaande woningen wat betreft de zijde waar de woningen aan elkaar zijn verbonden. | Het bouwvlak op de verbeelding is zodanig getekend dat minimaal 10 meter afstand wordt gehouden van de dichtstbijzijnde bestaande hoofdbebouwing. |
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan op grond van onderhavig wijzigingsplan de bestemming van het plangebied wijzigen naar woondoeleinden.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Moerkapelle ligt, watert in noordelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Julianastraat zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder.
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Het plan ligt niet in een kern- of beschermingszone van een regionale waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Het plangebied aan de Julianastraat ligt in het peilgebied GPG-826 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een peil van -6,42 m NAP. Aan de overzijde van de Julianastraat ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Aan de noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied ligt oppervlaktewater ('overig water') met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud (figuur 8). Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In de beschermingszones vinden geen bouwactiviteiten plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 8: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren (plangebied blauw gestippeld omkaderd).
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 5.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.
Toekomstige situatie
Op het gazon wordt een woning met een ontsluiting gerealiseerd. Per saldo neemt het verhard oppervlak met 190 m² (woning en bijgebouw) toe. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de te bouwen woning wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterafvoer
Het hemelwater van het dak van de woning wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt op het riool aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
Wateradvies
De Watertoets is doorlopen middels toezending van het ontwerp wijzigingsplan naar het hoogheemraadschap. Het wateradvies is verwerkt in het wijzigingsplan.
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkeling die door het plan mogelijk wordt gemaakt heeft geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Deze beoordeling moet ook plaatsvinden als de omvang onder de drempelwaarde valt.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Dit project valt mogelijk onder categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D. In dit wijzigingsplan wordt een woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:
Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat het toevoegen van één woning volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r.-beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
De Julianastraat kan worden beschouwd als een gemengd gebied waarin naast woningen ook glastuinbouwbedrijven en enkele bedrijven zijn gevestigd. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn voor de geplande bestemmingswijziging. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn. Voor de vervolgfunctie naar wonen zijn de in tabel 6.2 opgenomen bedrijven relevant.
Tabel 6:2: bedrijven in nabijheid nieuwe woning.
Omdat de woning op korte afstand van twee bedrijven (Julianastraat 122 en 128) is geprojecteerd kan de geluidbelasting van deze bedrijven tot een overschrijding leiden van de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit.
Ajuin B.V., Julianastraat 128
Mede naar aanleiding van een zienswijze is aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing te Roosendaal (rapport van 13 maart 2024, projectnummer 2024026.G1, Bijlage 1). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit onderzoek is gebleken dat vanwege Ajuin de grenswaarden uit de bruidsschat en de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ ter plaatse van de beoogde woning met ten hoogste 5 dB overschreden worden. Uit onderzoek is gebleken dat vanwege Ajuin de grenswaarde uit de bruidsschat en de richtwaarde voor het maximale geluidniveau uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ ter plaatse van de beoogde woning in de avondperiode met 5 dB overschreden wordt. Uit onderzoek is tevens gebleken dat het treffen van maatregelen ter reductie van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en het maximale geluidniveau vanwege kosten- en stedenbouwkundige redenen niet opportuun zijn.
Het bevoegd gezag wordt in overweging gegeven om voor Arjuin een maatwerkvoorschrift te stellen van 55 dB(A) in de dag- en 45 dB(A) in de nachtperiode voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) in de avondperiode voor het maximale geluidniveau. Indien dergelijke grenswaarden als maatwerkvoorschrift verbonden worden zal in de beoogde woning te allen tijde sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Voor de overige twee nabij gelegen bedrijven heeft Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing al een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de bedrijfsactiviteiten hiervan (rapport van 7 mei 2023, projectnummer 2022038.G1, Bijlage 2).Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
EP Flora B.V., Julianastraat 122
Uit het akoestisch onderzoek van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 7 mei 2023, projectnummer 2022038.G1 (Bijlage 2) is gebleken dat vanwege EP Flora B.V. ter plaatse van de beoogde woning geen overschrijdingen van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit de VNG-brochure optreden.
Loonwerker/constructiebedrijf Julianastraat 47
Uit het onderzoek van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing van 7 mei 2023, projectnummer 2022038.G1 (Bijlage 2) is gebleken dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ niet worden overschreden vanwege de inrichtingen op het perceel Julianastraat 47.
De grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden voor het maximale geluidniveau uit de VNG-brochure in de avond- en nachtperiode wordt daarentegen met respectievelijk 1 dB en 6 dB overschreden. Uit het onderzoek is vastgesteld dat het treffen van maatregelen ter reductie van het maximale geluidniveau vanwege kosten- en stedenbouwkundige redenen niet opportuun zijn.
Overwegingen
Omdat vanwege de inrichtingen op het perceel Julianastraat 47 de grenswaarde voor het maximale geluidniveau wordt overschreden, wordt in overweging gegeven om voor de nieuwe woning een maatwerkvoorschrift, als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit te stellen. In het maatwerkvoorschrift zullen in afwijking van het besluit voor de beoogde woning de grenswaarden gesteld moeten worden, die in tabel 6.3 opgenomen zijn.
Tabel 6.3: bij maatwerk te stellen grenswaarden ten behoeve van de beoogde woning
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau | Maximaal geluidniveau | |
Dagperiode | Conform besluit | Conform besluit |
Avondperiode | Conform besluit | 66 dB(A) |
Nachtperiode | Conform besluit | 66 dB(A) |
Conclusie
Met inachtneming van voornoemde maatwerkvoorschriften voor Ajuin en de bedrijfsactiviteiten aan de Julianastraat 47 vormt een vervolgfunctie naar wonen voor bestaande bedrijven en glastuinbouw- activiteiten geen belemmeringen. Geconcludeerd kan worden dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten, nadat de maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Julianastraat met een maximum snelheid van 60 km/uur. Dit betreft een gezoneerde weg met een geluidzone van 250 meter. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing te Roosendaal (rapport van 7 mei 2023, projectnummer 2022038.G1, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit onderzoek is gebleken dat vanwege de Julianastraat ter plaatse van de beoogde woning een geluidbelasting is berekend van maximaal 53 dB, na aftrek als bedoeld in artikel 110g Wgh. Vanwege alle andere wegen bedraagt de geluidbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Onderzocht is of maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting vanwege het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde te reduceren. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen doelmatige maatregelen te treffen zijn. De woning heeft een geluidluwe zijde en buitenruimte en voldoet daarmee de ‘Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland’. Resumerend dient er een verzoek om hogere waarde te worden vastgesteld van 53 dB.
In het kader van het Bouwbesluit zal nog een onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de woning. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Het ontwerpbesluit zal gelijktijdig met tervisielegging van het ontwerp wijzigingsplan ter inzage worden gelegd.
Wettelijk kader
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor van 8 april 2016. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden. Hieruit blijkt dat het plangebied gelegen is binnen de zone van een spoorweg Gouda - Utrecht.
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel 6.5 is de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde weergegeven.
Tabel 6.5: voorkeursgrenswaarden (vgw) spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh)
Bestemming | Voorkeurswaarde (dB) | Maximale grenswaarde (dB) |
Woningen | 55 | 68 |
Onderzoek/ beoordeling
De nieuwbouwlocatie is niet gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Den Haag - Utrecht. Er is geen beperking voor het plangebied.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidzone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een nieuwe ontwikkeling dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Waders Milieu B.V. te Waddinxveen (rapport van 28 maart 2023, kenmerk 23404601H, Bijlage 3). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde historische (bodem)onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is. Ter plaatse wordt, met uitzondering van de bekende licht verhoogde achtergrondgehalten onder andere bekend vanuit de bodemkwaliteitskaart, geen bodemverontreiniging verwacht. Daarom wordt, conform het gemeentelijk beleid, de uitvoering van een bodemonderzoek in verband met de verlening van een omgevingsvergunning niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie is geschikt voor woondoeleinden.
Conclusie
Voor het oprichten van de woning kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen bodemverontreiniging aanwezig is. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (NGE) voor het beheergebied van HHSK. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 6.6: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Dit plan omvat de nieuwbouw van één woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Julianastraat. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 13,8 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,6 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,5 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen rijks- of provinciale wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er liggen geen aardgasleidingen binnen het invloedsgebied van het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor deze ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV zijn twee bedrijven aan de Julianastraat 47 en 128 aangeduid met een veiligheidszone van een stationaire bron (figuur 9). De grootste EV-zone reikt niet over het plangebied. Verder zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze bestemmingswijziging.
Figuur 9: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 3.4.2 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kan worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. Het plangebied heeft op de cultuurhistorische atlas een lage trefkans.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is de archeologische beleidsadvieskaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas” (juni 2017) dat als aanvulling gezien wordt op de in 2010 vastgestelde beleidsnota. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Op de geactualiseerde kaart heeft het plangebied geen aanduiding 'Waarde Archeologie' (figuur 10).
Onderzoek/ beoordeling
De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 6 maart 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'. In dit bestemmingsplan heeft de planlocatie geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. In verband hiermede kan een archeologisch onderzoek achterwege worden gelaten. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. De melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Zuidplas.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 10: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt circa 7,9 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' bevindt zich op een afstand van circa 9,7 km ten oosten van het plangebied. Het verderop noordoostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' ligt op circa 11,9 km afstand. Sprake is van een kleinschalige planontwikkeling, zodat Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze vervolgfunctie naar wonen. Het plangebied ligt circa 700 meter ten noordwesten van de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 11). Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de NNN.
Figuur 11: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van één woning. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt op circa 7,9 km afstand. Het oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op 9,7 km afstand. Deze Natura2000-gebieden zijn alleen Vogelrichtlijngebieden en daarmee niet stikstofrelevant, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofrelevante habitatgebied is 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' op circa 11,9 km afstand.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 22 februari 2023) is er bij de bouw tot één vrijstaande woning geen effect op Natura2000 gebieden op meer dan 2.300 meter in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland en water bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura2000-gebied is meer dan 10 km. De woning wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zodat een stikstofberekening achterwege is gelaten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Onderhavig initiatief voorziet het oprichten van een woning op een bestaand gecultiveerd gazon. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Konijn, Veldmuis, Wezel, Bosmuis, Huisspitsmuis, Ree, Vos en Woelrat geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Er zullen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
Gelet hierop is de kans klein dat er een negatief effect optreedt op aanwezige flora en fauna, zodat een ecologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten. Het bouwplan is uitvoerbaar ten aanzien van ecologie.
Algemene zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor een woning met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming is één vrijstaande woning toegestaan met bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken.
Bij de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden voor maximaal 70 m² mag worden bebouwd. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag bij afwijking een Bed & Breakfast toestaan.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 8 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen of functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 9 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 10 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
Initiatiefnemer heeft het plan om een woning op te richten toegelicht in persoonlijke gesprekken met bewoners/ gebruikers van de percelen Julianastraat 47, 116, 120 en 128. Alle betrokkenen hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het planinitiatief.
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het het ontwerp wijzigingsplan vanaf 30 november 2023 gedurende zes weken ter inzage worden gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging is één zienswijze ontvangen. De Nota van beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 4.