direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schoolstraat Zevenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De 20 woningen die woningcorporatie Woonpartners Midden Holland in bezit heeft aan de Schoolstraat in Zevenhuizen zijn klein en verouderd. Begin 2013 heeft Woonpartners Midden Holland aangegeven de Schoolstraat zonder de huidige locatie van De Zevenster te willen ontwikkelen ten behoeve van 20 nieuwe seniorenwoningen. Omdat deze ontwikkeling niet geheel past binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, dient er te worden voorzien in een actueel planologisch-juridisch kader waarin het nieuwe planvoornemen mogelijk wordt gemaakt. Dit bestemmingsplan voor de locatie Schoolstraat 1-39 (Het Elzenhof) heeft het bovenstaande tot doel.

1.2 Gekozen planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van 20 nieuwe seniorenwoningen ter vervanging van de 20 verouderde en reeds gesloopte woningen aan de Schoolstraat 1-39 mogelijk te maken. Daarbij wordt tevens een deel van het omliggende openbaar gebied gewijzgid. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de Schoolstraat in Zevenhuizen. De locatie is centraal in de dorpskern gelegen. Het plangebied bestaat uit de woningen aan de Schoolstraat 1-39, de ontsluitingsweg langs deze woningen en een openbaar groen aan de achterzijde van de seniorenwoningen, zuidelijk in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

1.4 Vigerend plan

Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:

  • Het bestemmingsplan 'Zevenhuizen Dorp' dat op 27 november 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt te samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige planologische en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf en hoofdstuk 5 de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige planologische situatie

In de oude situatie waren binnen het plangebied 20 kleinschalige seniorenwoningen gesitueerd. De woningen waren gebouwd in de jaren '50 en stonden in een 'haak', met de achterkanten grenzend aan een openbaar groen en (aan de westzijde) aan een smal woonstraatje met de voorzijden tegenover elkaar. De woningen bestonden alle uit één bouwlaag met een kap en stonden op kleine percelen, met ondiepe voor- en achtertuinen. De woningen zijn inmiddels alle gesloopt

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0002.jpg"

 Figuur 2.1: Impressie voormalige woningen (bron: Google Streetview)

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Stedenbouwkundig beeld

Woonpartners Midden Holland wenst binnen het plangebied 20 nieuwe seniorenwoningen te realiseren in de vorm van zogenaamde 'nultredenwoningen'. De woningen worden ongeveer in dezelfde setting gerealiseerd als de oude situatie. Het openbaar groen blijft gehandhaafd, zij het in iets kleinere vorm. Door deze groenstructuur worden wandelpaden aangelegd. Belangrijk daarbij is dat er sociale controle mogelijk is op de buitenruimten.

Ook de nieuwe woningen krijgen één bouwlaag met een kap. Aan de voorzijde van de woningen worden aangebouwde bergingen gerealiseerd, met daarnaast ruimte voor één parkeerplek op eigen erf. Qua beeldkwaliteit zal worden aangesloten bij de bebouwing van de directe omgeving.

Het profiel van de Schoolstraat zal tevens worden aangepast, waarbij parkeerplaatsen in het openbaar gebied evenals op eigen terrein worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0003.jpg"

Figuur 2.2: Impressie mogelijk stedenbouwkundig plan

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in opdracht van Woonpartners Midden Holland een stedenbouwkundig plan opgesteld door van Proosdij en Koster architectuur en stedenbouw, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is toegevoegd. Dit stedenbouwkundig plan omvat tevens beeldkwaliteitscriteria voor zowel de nieuwe bebouwing als de inrichting van het openbaar gebied.

2.2.2 Parkeren

Voor alle woningen geldt dat ze bedoeld zijn voor de doelgroep senioren. Conform de gemeentelijke parkeernorm geldt hiervoor een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning. Voor alle woningen geldt dat één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd dient te worden. Tevens worden in het openbaar gebied zowel langsparkeerplaatsen als haakse parkeerplaatsen gerealiseerd langs de Schoolstraat. Conform de gemeentelijke parkeernormering zijn voor de 20 seniorenwoningen 32 parkeerplaatsen benodigd. De parkeerplaatsen op eigen terrein tellen daarbij voor 0,8 parkeerplaats mee, zodat de optelsom leidt tot 20 * 0,8 = 16 parkeerplaatsen op eigen terrein en 16 parkeerplaatsen in het openbaar gebied.

        Parkeerplaatsen  
Type   Doelgroep   Financiering   Norm   Eigen terrein   Openbaar   Totaal  
20 EGW   Ouderen   Sociaal   1,6   20 x 0,8 = 16   16   32  
        16   16   32  

Tabel 2.1: Parkeerbalans (benodigd)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen in het Barro.

3.1.2 Conclusie

Er is bij de voorgenomen planontwikkeling geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid, zodat het bestemmingsplan zonder belemmeringen kan worden vastgesteld.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd. In de visie staan vier rode draden centraal:

  • Het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde gebieden;
  • Het vergroten van de agglomeratie;
  • Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Het bevorderen van de transitie naar een water en energie-efficiënte samenleving.

De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt het voornemen om het woningbouwplan aan de Schoolstraat te ontwikkelen bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte. Daarnaast wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligd door vervanging van verouderde woningvoorraad. De nieuw te realiseren woonbebouwing neemt overigens qua aantal niet toe ten opzichte van de woningen die voorheen op deze locatie gesitueerd waren.

De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt passen binnen de Visie Ruimte en Mobiliteit.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Voor de toetsing van de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Bij onderhavige planontwikkeling gaat het om een vervanging van de bestaande, verouderde woningvoorraad door zogenaamde nultredenwoningen, waaraan op grond van de Woonvisie Zuidplas (zie paragraaf 3.4.2) een actuele behoefte bestaat. Daarmee wordt voldaan aan trede 1 van de ladder. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee tevens aan trede 2 wordt voldaan.

De bovengenoemde ontwikkeling maakt onderdeel van de in de regionale woningmarkt Midden-Holland afgestemde woningbehoefte en ook daarmee is invulling gegeven aan het provinciaal woonbeleid. Bij brief van 24 april 2014 heeft de provincie de regonale notitie 'actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma' aanvaard (zie Bijlage 3).

Onderhavig bestemmingsplan is daarmee in lijn met de Provinciale Verordening.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Agenda Wonen

In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 – 2019 (RAW; zie Bijlage 2) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen.

Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio een sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden, en om een goede sociale structuur te behouden waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.

De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten. De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio. De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling was nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen naar de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden. Op 24 april 2014 heeft de provincie laten weten aan het ISMH dat de provincie de notitie 'actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma' en de bijlagen als kader aanvaardt voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 2, lid 1 en 2, van de Verordening Ruimte 2012 (zie Bijlage 3). Deze instemming geldt tot 1 juli 2015.

Bij nieuwe woningontwikkelingen ligt de focus op kwaliteit. Dit is van belang om ervoor te zorgen dat alle doelgroepen in de regio met diverse samenstelling en inkomens een woning kunnen vinden in de regio passend bij hun woningbehoefte. Doelgroepen zijn onder andere starters, jonge en oudere gezinnen, kleine huishoudens en senioren.

Voorliggende ontwikkeling past binnen dit regionale beleid.

3.4 Beleid Gemeente Zuidplas

3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als dorp of buurtschap (donker oranje in figuur 3.2). De dorpen worden beschreven als levendige woongemeenschappen, waar vandaan het buitengebied goed bereikbaar is. Zevenhuizen beschikt over een dorps karakter. Het dorp kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie en rijk verenigingsleven.

Onderhavige planontwikkeling past binnen het streven om de kernen levendig en vitaal te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0004.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart Zuidplas 2030 (plangebied paars omcirkeld)

3.4.2 Woonvisie Zuidplas

Op 30 november 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke visie op wonen vastgesteld, de visie op hoofdlijnen: “Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas”. Het behoud en versterken van de dorpen is hierin het uitgangspunt. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.

Leidraad in de woonvisie is de variant “autonoom +”, waarbij autonome groei van de dorpen als ondergrens wordt gehanteerd. De woningmarktrapportage die ten grondslag ligt aan de woonvisie, laat zien dat zich in Zevenhuizen in verschillende segmenten tekorten voordeden. Dit gold vooral voor nultredenwoningen, zowel gestapeld als grondgebonden.

In de huursector is in de ramingen vooral sprake van een kwalitatieve frictie: kwantitatief wordt concludeert er geen sprake is van forse tekorten.

Met de realisatie van nultredenwoningen ter vervanging van een verouderd seniorenwoning-aanbod wordt voorzien in een actuele behoefte die op grond van de Woonvisie in Zevenhuizen onderkend wordt.

3.4.3 Welstandsnota Zuidplas

De welstandsnota Zuidplas (vastgesteld op 5 maart 2013) legt vast hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zuidplas is geregeld en geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.

Het plangebied is gelegen binnen de dorpskern van Zevenhuizen. Dit gebied heeft in de nota een 'sturingsniveau licht' gekregen. Bestaande gebieden die niet structuurbepalend zijn voor Zuidplas vallen onder dit regime. Er is geen zware toetsing nodig, maar er is wel aanleiding is om alert te blijven op ontwikkelingen in de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is dat bestaande kwaliteiten niet worden aangetast en waar mogelijk worden versterkt.

3.4.4 Conclusie

De voorgenomen planontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Beleid

4.1.1 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

4.1.2 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

4.1.3 Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

4.1.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

4.1.6 Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard 2010-2015

Het Waterbeheerplan van Schieland en de Krimpenerwaard bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) zorgt voor bescherming tegen overstromingen, een passend waterpeil, schoon oppervlaktewater, de zuivering van afvalwater en de wegen, opdat mensen hier kunnen wonen, werken en recreëren. De volgende accenten worden hierbij aangehouden:

  • 1. De basis op orde, tegen aanvaardbare tarieven;
  • 2. De focus op waterveiligheid;
  • 3. Aandacht voor ruimtelijke ontwikkelingen;
  • 4. Samen werken aan veilig en duurzaam waterbeheer.

4.2 Bestaande situatie

4.2.1 Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit lichte klei. Er is in het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

4.2.2 Oppervlaktewater

Direct oostelijk van het plangebied is een watergang gelegen. Het betreft hier geen hoofdwatergang. In het het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig.

4.2.3 Waterkeringen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen.

4.2.4 Riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater beiden via dezelfde leiding worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

4.3 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie is er sprake van een beperkte hoeveel extra verharding (inclusief daken) ten opzichte van de huidige situatie. In een binnenstedelijk plan is 500 m2 extra verharding vrijgesteld van compensatie. Op grond hiervan dient er nog slechts een zeer beperkte oppervlakte te worden gecompenseerd. Omdat er in het plangebied geen ruimte is en/of mogelijkheden zijn om water te compenseren, is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het HHSK is akkoord met het compenseren voor dit plan in het peilgebied van Zevenhuizen-Zuid.

4.4 Conclusie

Bij de voorgenomen planontwikkeling binnen onderhavig plangebied wordt rekening gehouden met alle relevante wateraspecten. Er zijn vanuit dat oogpunt geen beperkingen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingen- en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Een onderzoekverplichting geldt voor gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Bij de actualisatie van de beleidsadvieskaart is op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoekverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.

5.2.2 Onderzoek

Op grond van de archeologische verwachtingen- en beleidskaart van Zuidplas geldt voor het plangebied de volgende archeologische verwachting:

Vanaf het maaiveld kunnen resten verwacht worden uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd, maar met name uit de Nieuwe tijd. Deze resten betreffen eerder sporen van ontginning (greppels, sloten en oude akkerlagen) dan bewoningssporen als huisplaatsen en historische bebouwing. In de diepere ondergrond (dieper dan 3 m onder het maaiveld) worden de kleiige en zandige afzettingen verwacht van de stroomgordel Zuidplas (fossiele rivierloop). Op deze afzettingen kunnen archeologische vindplaatsen uit de vroege prehistorie verwacht worden.

Er is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie (rapport nummer A-14-093-I, d.d. juli 2014, Bijlage 4). Er zijn 5 boringen gezet tot een diepte van 6,5 meter onder maaiveld. Uit deze boringen blijkt dat de archeologisch kansrijke stroomgordelafzetting gelegen is op 5 a 6 meter onder het maaiveld. Daarboven worden geen archeologische resten verwacht.

Bij de voorgenomen nieuwbouw zal de bodem op beperkte schaal verstoord worden: de huidige bebouwing heeft al voor bodemverstoring gezorgd en voor de nieuwbouw zal niet meer dan tot 1 m onder het maaiveld afgegraven worden. De heipalen zullen niet leiden tot een verstoring van eventueel aanwezige resten op de diepgelegen afzettingen van de Zuidplas stroomgordel.

5.2.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Het plangebied is voor wat betreft het aspect 'Archeologie' voldoende onderzocht, het onderdeel archeologie staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg. Het bestemmingsplan kan worden vastgesteld zonder dubbelbestemming voor archeologie. Het onderdeel archeologie vormt derhalve geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

5.3.2 Onderzoek

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is bepaald welke bedrijfscategorieën zich in (de omgeving van) het plangebied kunnen vestigen. Vervolgens is bepaald of de planologische mogelijkheden conflicteren met de beoogde ontwikkeling. Daar waar dit het geval is, is de specifieke en feitelijke situatie verder bekeken.

Daarnaast is met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst geïnventariseerd of er bedrijven in het plangebied zijn gevestigd die mogelijk een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. Voor deze bedrijven zijn de milieuzones bepaald op basis van Bedrijven en Milieuzonering. Daarnaast is gebruik gemaakt van de gegevens uit milieuvergunningen en het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het plangebied is gelegen in het dorpsgebied van Zevenhuizen en wordt voornamelijk omringd door woningen.

Ten zuiden van het plangebied is het centrum voor senioren 'De Zevenster' gelegen. Dit is te beschouwen als een verpleeghuis, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Deze afstand wordt tussen de nieuwe woningen en het verpleeghuis gerespecteerd.

Ten westen van het plangebied is het dorpshuis Swanla gelegen. Ook voor het dorpshuis geldt een richtafstand van 30 meter. Deze afstand wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie niet gehaald. In het dorpshuis is aan de zijde van het plangebied een kinderdagverblijf met buitenspeelruimte gesitueerd. Teneinde inzicht te verkrijgen in de mogelijke hinder als gevolg van dit kinderdagverblijf is een geluidmeting verricht (bijlage x). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van het kinderdagverblijf op de grens van het bouwvlak van de nieuwe woningen is 57 dB. Piekniveaus kunnen optreden tot 63 dB. Omdat stemgeluid is uitgesloten van toetsing kan het kinderdagverblijf voldoen aan het Activiteitenbesluit ter plaatse van de nieuwe woningen. De gevels van de woningen komen niet veel dichterbij het kinderdagverblijf dan in de oude situatie het geval was en de geluidbelasting zal daardoor niet noemenswaardig veranderen (2dB). Tevens zijn geen klachten uit het verleden bekend bij de Omgevingsdienst. Derhalve wordt geconcludeerd dat er weliswaar een hoge geluidbelasting op de rand van de bouwvlakken bestaat, maar dat dit wel inpasbaar is.

5.3.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Op grond van het aspect 'Bedrijven en Milieuzonering' bestaan er geen belemmeringen en kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

5.4 Bodem

5.4.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring door de Omgevingsdienst Midden-Holland kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo). Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Dit bodemonderzoek is ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

5.4.2 Onderzoek

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Ondergrondse tanks;
  • (Sloot)dempingen (Bio-s);
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid.

De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0005.jpg"

Figuur 5.1: bodeminformatie plangebied Schoolstraat, plangebied met rood aangeduid

Tanks

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied één voormalige ondergrondse tank bekend is bij de Omgevingsdienst Midden – Holland. De tank betrof een HBO-tank (8.000 liter) en tijdens het verkennend onderzoek (CSO, kenmerk 14M1054, 4 juni 2014) zijn geen aanwijzingen gevonden dat de tank nog aanwezig is.

(Voormalige) bedrijven

Uit het voormalige bedrijvenbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen activiteiten aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd. Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied nu geen bedrijven zijn gevestigd.

Gedempte sloten

Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen sloten zijn gedempt.

Bodemonderzoekslocaties

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied één bodemonderzoekslocatie aanwezig is. In onderstaande tabel wordt deze onderzoeklocatie besproken.

Onderzoekslocatie   Conclusie   Vervolgactie  
Schoolstraat 1 - 39   Verkennend onderzoek (14M1054, 4 juni 2014):
Ter plaatse van de locatie bestaat een redelijk vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Naar aanleiding van de sterke verontreiniging met koper dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden ter plaatse van boring 14 om de omvang en spoedeisendheid van de verontreiniging vast te stellen.
Het overige terrein is voldoende onderzocht.
Nader onderzoek (14M1106, 3 juli 2014):
De eerder aangetoonde sterke verhoging aan koper is in het nader onderzoek niet meer aangetoond. Aangenomen wordt dat de hoeveelheid sterk met koper verontreinigde grond zeer beperkt is. Het is ook niet de verwachting dat de verontreiniging onder de woningen aanwezig is.  
Voldoende onderzocht  

Tabel 5.1: Bodemonderzoekslocaties

Grondverzet

De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen het plangebied 'Schoolstraat Zevenhuizen' is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is grotendeels gelegen in zone 06: Uitbreiding 2. De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0-0,5 m-mv) is 'wonen' en de ondergrond (0,5-2 m-mv) voldoet aan de kwaliteit 'landbouw/natuur'.

5.4.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Kader / wetgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Het Bevi, Bevb en RNVGS worden naar verwachting medio 2015 vervangen door het Besluit externe veiligheid transport (BEVT). Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron).

Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedgebied. Binnen dit invloedgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Bij dit onderzoek is de 'Visie Externe Veiligheid' van de gemeente Zuidplas betrokken, welke in de raadsvergadering van 19 april 2011 is vastgesteld.

5.5.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Schoolstraat Zevenhuizen' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de “Visie Externe Veiligheid” van de gemeente Zuidplas betrokken, welke in de raadsvergadering van 19 april 2011 is vastgesteld.

Inrichtingen

Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen gelegen.

Transport over de weg

Op meer dan 1.000 meter ten noorden van het plangebied is de A12 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien deze afstand ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze weg.

Op 80 meter afstand van het plangebied is de Burg. Klinkhamerweg gelegen. Met de verlegging van de N219 is deze weg geen doorgaande route meer. Wel moet het tankstation aan de Swanlaweg 1 worden bevoorraad. Uit de berekeningen die zijn gedaan n.a.v. de tellingen eind 2008 (nog uitgaande van doorgaande route door Zevenhuizen) blijkt dat er geen PR 10-6 contour ontstaat buiten de weg en het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het aantal woningen binnen het plangebied gelijk blijft, neemt het groepsrisico ook niet toe.

Transport over het spoor

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport over het water

In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport per buisleiding

Ten westen van de kern Zevenhuizen is de hogedruk aardgasleiding A-518 gelegen. Deze gasleiding heeft een invloedsgebied van 380 meter. De afstand van het plangebied tot de gasleiding bedraagt meer dan 900 meter. Ten noordoosten van het plangebied is op ruim 1.100 meter afstand de hogedruk aardgasleiding A-803 gelegen. Het invloedsgebied van deze gasleiding bedraagt 580 meter. Het plangebied is buiten de invloedsgebieden van deze gasleidingen gelegen.

Rotterdam - The Hague Airport (RtHA)

Het vliegverkeer van en naar de luchthaven Rotterdam – The Hague Airport (RtHA) levert veiligheidsrisico's op voor mensen die nabij de luchthaven wonen, werken of recreëren. Hoewel dit niet direct met gevaarlijke stoffen te maken heeft, vallen de risico's in verband met het neerstorten van vliegtuigen rond vliegvelden onder het externe veiligheidsbeleid.

De Provincie Zuid-Holland heeft een beleidskader opgesteld: “Externe veiligheid: Beleidslijn groepsrisico in de omgeving van Rotterdam – The Hague Airport” (17 oktober 2011), vanaf nu Beleidslijn genoemd. In de Beleidslijn geeft de Provincie aan hoe met het groepsrisico moet worden omgegaan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij de luchthaven RtHA. Onder andere bij het vaststellen van bestemmingsplannen binnen het verantwoordingsgebied is de Beleidslijn van toepassing.

Het plangebied ligt binnen het verantwoordingsgebied. Het groepsrisico in verband met RtHA is door de Provincie Zuid-Holland berekend in verband met het plan 'Knibbelweg Oost'. Het groepsrisico voor RtHA wordt berekend per vak van 250 x 250 meter. Ter hoogte van het plangebied is het toekomstige groepsrisico (inclusief ontwikkelingen Knibbelweg Oost) kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Doordat het totaal aantal woningen niet toeneemt neemt ook het groepsrisico niet toe.

Verantwoording Groepsrisico

De volgende risicobronnen zijn relevant voor het plangebied:

  • Burgemeester Klinkhamerweg;
  • Rotterdam – The Hague Airport

Het plaatsgebonden risico in verband met deze risicobronnen vormt geen belemmering voor het plangebied.

Het groepsrisico in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en Rotterdam – The Hague Airport is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Doordat het aantal woningen in het plangebied gelijk blijft, neemt het groepsrisico ook niet toe. In verband met de verantwoording van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen (zie ook de Visie EV Zuidplas, paragraaf 5.4):

  • Voldoende opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen volgens de praktijkrichtlijn “Bluswatervoorziening” van de Veiligheidsregio Hollands-Midden;
  • Goede bereikbaarheid volgens praktijkrichtlijn 'Bereikbaarheid' van de Veiligheidsregio Hollands-Midden;
  • Woningen uitvoeren met afschakelbare ventilatie, zodat deze bij een toxisch incident kan worden uitgeschakeld zodat toxische gassen niet naar binnen worden gezogen.

Gezien de geringe hoogte van het groepsrisico, het feit dat er geen sprake is van een toename daarvan, en met het treffen van de geadviseerde maatregelen acht het College van Burgemeester en Wethouders van Zuidplas het groepsrisico voor onderhavig bestemmingsplan, ten gevolge van de ligging binnen het invloedsgebied van de Burgemeester Klinkhamerweg en Rotterdam - The Hague Airport, in voldoende mate verantwoord.

5.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan kan voor wat betreft het aspect 'Externe Veiligheid' worden vastgesteld. De in de verantwoording groepsrisico voorgestelde maatregelen zijn in de nadere uitwerking van het plan als vaststaand uitgangpunt meegenomen.

5.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.

Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoefficient (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC - berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC - berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is vanaf 2015 0,4 en in 2020 moeten woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).

Voor de geplande woningen geldt, dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Kader / wetgeving

Ter bescherming van de natuur en de daaraan gekoppelde waarden, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) en de Wro, uitgewerkt in de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (nu hernoemd als Natuurnetwerk Nederland). Daarnaast geldt het provinciaal beleid, te weten: De provinciale visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland (VRM) en het Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet (FF-wet);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Nb-wet);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.

Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of te beheersen.

5.7.2 Onderzoek

Er is een quickscan ecologie uitgevoerd op 8 april 2014 (rapport d.d. 29 april 2014, nummer 140034) tijdens het broedseizoen van vogels en het groeiseizoen van planten. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek. De volledige quickscan is in Bijlage 5 opgenomen.

Gebiedsbescherming

In de directe nabijheid van de locatie is geen Natura 2000-gebied (op ruim 9 km afstand ligt Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein) of Ecologische Hoofdstructuur (op ongeveer anderhalve km ten oosten ligt de Vierde Tocht) aanwezig. Ook is er geen Ecologische verbindingszone aanwezig in het plangebied. Bovendien zijn geen door de provincie aangewezen belangrijke weidevogelgebieden aanwezig in het plangebied.

Soortbescherming

Vogels

In het onderzoek zijn in de omgeving de gierzwaluw en de huismus aangetroffen. De opbouw van het dak met gesloten pannendak laat geen ruimte over voor nesten van de gierzwaluw. De huismus werd tijdens het bezoek niet aangetroffen in het plangebied.

Andere nestelgelegenheden voor jaarrond beschermde vogelnesten zijn door het ontbreken van bomen met holten niet aanwezig in het plangebied. In het plangebied kunnen algemene vogelsoorten broeden (zoals merels, winterkoninkjes, etc.) die tijdens het broedseizoen beschermd zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de sloop- en bouwactiviteiten. Indien de sloop en het bouwrijp maken buiten het broedseizoen worden gepland zijn er geen conflicten met de Flora- en faunawet.

Vleermuizen

Vleermuizen komen zeker in Zevenhuizen voor en alle in Nederland voorkomende soorten zijn opgenomen in tabel 3. Soorten die veel in een stedelijke omgeving worden aangetroffen zijn de gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Van deze soorten kan zich foerageergebied op de locatie bevinden. Een verlies van foerageergebied heeft geen gevolgen in het kader van de wet, omdat er voldoende alternatief en vergelijkbaar foerageergebied voorhanden is. Bovendien ontstaat in de nieuwe situatie opnieuw ruimte om te foerageren. Andere functies (verblijfplaatsen en/of vliegroutes) worden aan de Schoolstraat niet verwacht.

Grondgebonden Zoogdieren

In het gebied komen geen beschermde grondgebonden zoogdiersoorten van tabel 2 en 3 voor. Het plangebied biedt geen geschikt habitat voor de in de gemeente Zuidplas bekendstaande waterspitsmuis, door het ontbreken van watergangen en geschikte oevers.

De algemeen voorkomende niet beschermde spitsmuissoorten, veldmuis/huismuis kunnen wel voorkomen. Daarvoor is de zorgplicht van toepassing.

Amfibieën

De in de gemeente Zuidplas bekende rugstreeppad is niet aangetroffen tijdens het veldbezoek en wordt ook niet verwacht. Er is op dit moment geen geschikt voortplantingswater of overwinterhabitat aanwezig ter plaatse van de ontwikkellocatie. De rugstreeppad komt wel in de omgeving voor (buiten bebouwde kom) en kan gebruik maken van bouwrijp gemaakte kavels. Voor tabel 1 soorten, zoals gewone pad en bruine kikker die wel in kleine aantallen kunnen voorkomen geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel is de zorgplicht van kracht.

Door het ontbreken van watergangen en oevers is het voorkomen van beschermde natuurwaarden uit de overige soortcategorieën zoals ongewervelden (libellen, kevers, weekdieren), reptielen (ringslang), vissen en aan water gebonden beschermde plantensoorten als zwanenbloem en rietorchis in het plangebied uit te sluiten.

5.7.3 Conclusie

Voor wat betreft het aspect 'Ecologie' kan het bestemmingsplan worden vastgesteld. In de planning en uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de zorgplichtmaatregelen zoals genoemd in de quickscan (Bijlage 5) . 

5.8 Geluid

5.8.1 Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een zone hebben. In of nabij het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.  

5.8.2 Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone, deze is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Binnen deze zone dient te worden getoetst aan de normen. Er zijn binnen en nabij het plangebied geen spoorwegen, het aspect railverkeer is derhalve niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

5.8.3 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  • nieuwe infrastructuur;
  • nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.  

Voor de relevante wegen is per weg berekend wat de geluidsbelasting op het onderzoeksgebied is (akoestisch onderzoek, Bijlage 6). Tevens is berekend wat de cumulatieve geluidsbelasting van wegverkeerslawaai op het onderzoeksgebied is.

De rekenresultaten zijn weergegeven middels contouren en rekenpunten.

De relevante wegen voor het onderzoeksgebied zijn:

  • Burgemeester Klinkhamerweg
  • 30-km wegen nabij plan Schoolstraat

Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de zoneplichtige wegen de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Er zijn geen hogere waarden noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0006.png"

Figuur 5.2: geluidbelasting als gevolg van de Burgemeester Klinkhamerweg

Tevens is de geluidbelasting als gevolg van de 30 km/uur wegen ook onder de voorkeursgrenswaarde. Het plangebied voldoet voor wat betreft het aspect geluid aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening.

5.8.4 Conclusie

Voor wat betreft het aspect 'Geluid' kan het bestemmingsplan worden vastgesteld..

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wet- en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) bevatten grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Voor NO2 geldt dat pas vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Tabel 5.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien het project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarde, de luchtkwaliteit verbetert of gelijk blijft, een project Niet In Betekende Mate (NIBM) bijdraagt of het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere woningbouw van = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is.

Tevens is in het Besluit NIBM, art.5 een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan.

5.9.2 Onderzoek

In onderhavig plangebied worden 20 nieuwe seniorenwoningen gerealiseerd en zijn 20 woningen gesloopt, er worden netto geen woningen toegevoegd. Hiermee valt het plan onder de regeling NIBM.

Binnen 2 kilometer van het plangebied vinden geen andere significante ontwikkelingen plaats, derhalve is er geen sprake van cumulatieve effecten.

Om een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is gekeken in de Monitoringstool 2013. Dit ter toetsing of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0007.png"

Figuur 5.3: NO2 concentratie huidige situatie, plangebied is aangeduid met de rode cirkel (bron: www.nsl-monitoring.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSchoolstraatZhn-Va01_0008.png"

Figuur 5.4: PM10 concentratie huidige situatie, plangebied rode cirkel (bron: www.nsl-monitoring.nl)

Uit de Monitoringstool (figuren 5.3 en 5.4) blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de huidige situatie ver onder de grenswaarden liggen. Langs de meest drukke weg in de omgeving, de N219 ligt de concentratie van NO2 op ca. 25 µg/m3 en voor PM10 op respectievelijk 23 µg/m3. Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.9.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Voor wat betreft het aspect 'Luchtkwaliteit' kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

5.10 M.E.R.

5.10.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • 1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • 2. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • 1. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • 2. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

5.10.2 Onderzoek

De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 onder D11.2. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een woonwijk. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande woningen onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de aanleg van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen als gevolg van de sloop van de bestaande woningen en de bouw van de nieuwe woningen kunnen zonder problemen worden verwerkt. Uit het onderzoek zoals uitgevoerd ten behoeve van het opstellen van de milieuparagraaf van dit bestemmingsplan blijkt dat de kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geen aanleiding geven om ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

5.10.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Het bestemmingsplan kan voor wat betreft het onderdeel 'M.E.R.' worden vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast. 

Verbeelding 

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels  

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting 

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

6.2 Wijze van bestemmen

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 20 nieuwe seniorenwoningen ter vervanging van 20 reeds gesloopte woningen aan de Schoolstraat te Zevenhuizen. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd, met dien verstande dat er in enige flexibiliteit is opgenomen ten behoeve van de uiteindelijke realisering.

6.3 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.  

6.4 Bestemmingsregels

Groen

Gebruik

Deze bestemming mag worden gebruikt voor groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten, verlichting en voet- en fietspaden.

Bouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

Verkeer – Verblijfsgebied

Gebruik

De ontsluitingweg en de hof hebben de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' gekregen. Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie zijn hier toegestaan. Bijbehorende functies zoals groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten, verlichting, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden en water zijn ook toegestaan.

Bouwen

Ook op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

Wonen

Gebruik

De nieuwe woonkavels hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen de bestemming is tevens ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven en voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water.

Bouwen

De woningen dienen binnen de bouwvlakken gebouwd te worden. Per bestemmingsvlak is het maximum aantal woningen middels een aanduiding aangegeven. Daarnaast zijn specifieke maatvoeringsbepalingen opgenomen op zowel de verbeelding (bouwhoogten) als in de regels.

6.5 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 10 Werking wettelijke regelingen

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen zoals deze worden aangehaald in het plan gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.6 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Artikel 12  Slotregel 

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

7.1.1 Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Omdat het kostenverhaal door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Woonpartners Midden Holland anderszins is verzekerd en geen noodzaak bestaat tot het opleggen van een tijdvak of fasering dan wel tot het stellen van eisen of regels, is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.

7.1.2 Kostenverhaal

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelijk aan het exploitatiegebied van grondexploitatie Schoolstraat, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2014. De grondexploitatie wordt voor rekening en risico van de gemeente uitgevoerd en sluit op een voorziene positieve eindwaarde in 2016. De kosten binnen de grondexploitatie worden verhaald door het in rekening brengen van een exploitatiebijdrage bij Woonpartners Midden Holland. De afspraken hieromtrent zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Woonpartners Midden Holland. Het ontwikkelrisico van de woningen ligt bij Woonpartners Midden Holland. In de anterieure overeenkomst zijn tevens afdoende bepalingen opgenomen over eventuele kosten als gevolg van planschadevergoedingen. Deze komen ten laste van Woonpartners Midden Holland.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Voorbereidingsfase

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging is gepubliceerd in Hart van Holland, d.d. 10 december 2014.

7.2.2 Ontwerpfase

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.

Op woensdag 10 december 2014 is er een informele inloopavond georganiseerd, waar vragen konden worden gesteld betreffende de voorgenomen planontwikkeling.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens vanaf 31 december 2014 tot en met 10 februari 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze ter inzage legging is het ontwerpbestemmingsplan tevens aangeboden aan de wettelijke overlegpartners. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn er geen zienswijzen tegen het plan kenbaar gemaakt.

7.2.3 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld. Mocht tijdens de terinzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijze zijn ingediend maar kan worden aangetoond dat men redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest om zienswijzen in te dienen dan bestaat er een mogelijkheid tot het indienen van beroep.