Plan: | Herziening Zuidplaspolder 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01 |
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" is om de geplande ontwikkelingen, zoals vastgesteld in de vigerende bestemmingsplannen, die niet langer realiseerbaar zijn door ofwel de crisis c.q. daarmee verband houdende afspraken ofwel door een uitspraak van de Raad van State, te verwijderen, dan wel te repareren. De vigerende bestemmingsplannen zijn in voorliggend bestemmingsplan partieel herzien.
Achtergrond
In de Nota Ruimte is de driehoek, globaal gelegen tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda (Zuidplaspolder), aangewezen als uitbreidingsruimte van de Zuidvleugel van de Randstad. Voor de uitwerking van deze opgave zijn in 2006 de hoofdkeuzen tot 2030 vastgelegd in de Interregionale Structuurvisie (ISV) driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda. Op basis hiervan zijn twee uitwerkingen opgesteld: het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP) dat is vastgesteld door de raden van de vijf Zuidplasgemeenten en de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost door de Provinciale Staten. In het ISP werd uitgegaan van een ruimtebehoefte voor 15.000 woningen in de periode van 2010 tot 2020 en nogmaals 15.000 woningen in de periode van 2020 tot 2030, waarvoor in de laatstgenoemde periode realisatiemogelijkheden zijn in Het Nieuwe Midden. In 2008 is nader bepaald dat de totaalopgave voor de woningen in de Zuidplaspolder wordt bijgesteld tot 15.000 woningen tot 2030. Tussen Nieuwerkerk-Noord en Zevenhuizen zou het Ringvaartdorp zich kunnen ontwikkelen, dat plaats biedt aan 6.000 van deze woningen; de overige woningen zouden moeten worden gerealiseerd in het bestemmingsplangebied Het Nieuwe Midden, dat in afwachting van deze ontwikkelingen nu conserverend-agrarisch is bestemd.
Voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder is een aantal bestemmingsplannen opgesteld, te weten:
Door de crisis is de opgave van de Zuidplaspolder getemporiseerd. Een aantal onderdelen van de Zuidplaspolder zal (nog) niet worden uitgevoerd, waardoor er in een aantal gevallen sprake is van geldende bestemmingen die niet meer relevant zijn. Deze onderdelen worden in dit bestemmingsplan gerepareerd. Verder is er door de Raad van State een aantal onderdelen vernietigd, waarbij het vervallen van het Ringvaartdorp vanwege een te onduidelijk volkshuisvestelijk scenario de belangrijkste is. Tenslotte is in relatie tot deze ontwikkelingen ook een nadere afspraak gemaakt tussen de Provincie Zuid-Holland en de gemeente Zuidplas waarbij is vastgelegd dat de Rottelaan (onderdeel van de parallelstructuur A12) alsnog niet zal worden aangelegd. Ook hier is dus sprake van de noodzaak tot het actualiseren van het bestemmingsplan.
Binnen de overlegstructuren van het Zuidplaspolderproject (Regionale ontwikkelorganisatie Zuidplaspolder en Regionale Grondbank RZG Zuidplas) is daarbij vastgesteld dat tot 2025 geen nader besluit zal worden genomen over de ontwikkeling van het Ringvaartdorp. Wel is daarbij geconstateerd dat de totale bouwopgave tenminste 13.000 woningen zal moeten bedragen. Deze ontwikkeling zal echter pas na 2030 kunnen worden afgerond. Daarom zal het Ringvaartdorp – analoog aan Het nieuwe Midden – tot nadere besluitvorming conserverend-agrarisch worden bestemd. Dit beleid is in 2013 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland vastgelegd in de z.g. Herijkingsnota. Deze nota vormt daarop weer de basis van de in 2014 vastgestelde Visie Ruimte en Mobiliteit van Provinciale Staten van Zuid-Holland.
Het nu voorliggende bestemmingsplan geeft – samen met andere kleinere reparaties - invulling aan deze opgave.
Herstelbesluit n.a.v. uitspraak Raad van State d.d. 28 oktober 2020
Het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 2' is door de gemeenteraad van Zuidplas op 16 oktober 2018 vastgesteld. Tegen dit besluit tot vaststelling tekenden verschillende appellanten beroep aan. Op 28 oktober 2020 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak over de ingediende beroepsschriften (ECLI:NL:RVS:2020:2507). De volledige uitspraak is opgenomen in bijlage 4. De Afdeling oordeelde dat het beroepsschrift van meerdere appellanten gegrond was, vernietigde het besluit van de gemeenteraad van 16 oktober 2018 op genoemde onderdelen en bepaalde de aanpassingen in de planregels die in de plaats treden van de vernietigde delen van het besluit. De Afdeling heeft de gemeenteraad opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat de daarin aangegeven onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl); en binnen 39 weken na verzending om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het voorliggende herstelde plan voorziet in het eerste.
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard, waarbij niet de mogelijkheden uit de voorgaande plannen "Zuidplas-Noord" (Zevenhuizen-Moerkapelle)", "Gouweknoop" en "Restveen en Groene Waterparel" zijn aangehouden, maar die uit de dáárvoor geldende plannen. Dit zijn:
De regelingen zijn samengevoegd, geactualiseerd en gemoderniseerd. Dit heeft geresulteerd in een gedetailleerde planopzet, waarbij per perceel concreet en gedetailleerd is aangegeven welke bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan. Wel is een mogelijkheid uit het voorgaande plan "Zuidplas-Noord" gehandhaafd: de bestemming "Lintzone - Uit te werken 2" die ten noordwesten van de Noordelijke Dwarsweg (nabij het Zaaipad) gold, is in het voorliggende plan opgenomen als wijzigingsbevoegdheid bovenop de glastuinbouwbestemming.
Het plangebied "Herziening Zuidplaspolder 2" ligt binnen de gemeente Zuidplas op het grondgebied van de (voorheen geldende) bestemmingsplannen Gouweknoop en Zuidplas Noord. Het plangebied is niet één aaneengesloten stuk grond, maar betreft meerdere losse delen. Globaal zijn er twee grotere deelgebieden te onderscheiden: een deelgebied ten noorden van de A12 nabij het Zaaipad, en een deelgebied ten westen van de spoorlijn Gouda - Leiden (in de oksel van knooppunt Gouwe). Verder zijn er nog diverse 'losse' percelen in het plan meegenomen. Het betreft de percelen aan de Bredeweg 16a, Bredeweg 30, Bredeweg 28b, Bredeweg 68a, Oogstpad 8, Oogstpad 10, Bredeweg 59 en Zaaipad 4. Afbeelding 1.2. geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 1.2.: begrenzing plangebied op topografische kaart
Het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" is een partiële herziening van de onderstaande bestemmingsplannen:
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende Regels, vergezeld van een Toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied opgenoemd. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.
Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 10 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
De Zuidplaspolder, waarbinnen het plangebied is gelegen, is ontstaan uit verveende binnenmeren die na aanleg van ringvaarten tot droogmakerijen bemalen werden. Door intensieve veenwinning heeft tot in de 19e eeuw een groot meer bestaan, de Zuidplas. In 1816 is besloten om over te gaan tot het droogleggen van de plas. De drooglegging is gestart in 1828 met het graven van de ringvaart en werd voltooid in 1839. Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in één keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. De lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht was de basis voor dit zogenaamde grid. Het resultaat was een waterrijke (circa 10 procent), rechthoekig verkavelde polder met lange, smalle kavels.
De boerderijen werden verspreid langs de wegen in de polder gebouwd. Het nederzettingspatroon onderscheidt zich daarmee duidelijk van wat in oudere polders (zoals Esse, Gansdorp en Blaardorp), waar de bebouwing in linten tot stand kwam.
De inrichting van de Zuidplaspolder is een spiegel van de ontstaansgeschiedenis. Het grid heeft de polder een helder en leesbaar landschap gegeven dat zo'n 170 jaar later nog steeds goed zichtbaar is. De oude kernen van de dorpen en alle bijbehorende elementen, zoals bebouwingslinten, zijn de dragers om het dorpse karakter ook in de toekomst vast te kunnen houden. Deze kernen worden verbonden door de ringvaart, die symbolen bevat van zowel de strijd tegen het water (molens, gemalen, sluizen) als het gebruik van het land (bruggen, pakhuizen).
Van oudsher vindt in het noordwestelijke deel akkerbouw plaats en in het nattere zuidoostelijke deel melkveehouderij. Intensivering in de landbouw heeft er in de loop der tijd toe geleid dat in het noordwestelijke deel veel percelen zijn vergroot door het dempen van sloten en dat akkerbouw daar gedeeltelijk is verdrongen door (glas)tuinbouw. De Zuidplaspolder is nog steeds voor het grootste gedeelte in gebruik als agrarisch gebied.
Kenmerkend voor de droogmakerijen in Zuidplas zijn de grootschalige open ruimtes die in de eerste plaats begrensd worden door de dijken van de ringvaarten, door de dijken van de Hollandsche IJssel en door de aan de dijken gelegen dorpsgebieden. Door diverse ruimtelijke ontwikkelingen is een nadere geleding van de openheid ontstaan: de spoordijk, de kunstwerken en de A20 en A12 (inclusief aangrenzende beplanting), de glasopstanden en de verspreide beplantingselementen en boerderijen.
Sinds de crisis en enkele uitspraken van de Raad van State zijn de grootse uitbreidingsplannen voor de Zuidplaspolder van de baan. Er zijn slechts nog mogelijkheden voor kleinschalige ontwikkelingen. De Rottelaan zal niet worden gerealiseerd, er komt geen Boogpark en de ontwikkeling van het Ringvaartdorp is getemporiseerd. De Rode Waterparel zal in kleine fasen tot ontwikkeling komen.
De veen-op-kleibodem in de droogmakerij werd en wordt vooral voor weidebouw benut, vanwege de slechte fysische eigenschappen (indroging, zuur) van de bovengrond (restveen). In de loop der jaren is in het gebied ook steeds meer glastuinbouw ontstaan. Dat ter plekke van deze glastuinbouw de bovengrond wel gunstige eigenschappen heeft, komt door de intensieve menging van organische stof met minerale bestanddelen en door de goed veraarde bovengrond.
De structuur van het landschap wordt nog steeds bepaald door het historisch ontginningspatroon en door de landbouw (weidebouw) die tevens drager van de open ruimte is. De intensivering van de landbouw (glastuinbouw) is in dat patroon opgenomen, maar heeft door de deels verspreide ontwikkeling tot een ruimtelijk meer geleidelijke overgang tussen de grootschalige openheid en de randen geleid.
Naast het agrarische grondgebruik is het plangebied deels in gebruik voor andere functies, zoals voor (verspreid liggende) niet-agrarische bedrijven. In het gebied bevinden zich daarnaast ook diverse woningen. Voor een deel gaat het om burgerwoningen en voor een deel om bedrijfswoningen.
Dit hoofdstuk beschrijft de systematiek bij de samenvoeging en partiële herziening van de vigerende bestemmingsplannen Zuidplas-Noord en Gouweknoop alsmede de achterliggende ruimtelijke en programmatische uitgangspunten van het plan. De uitgangspunten zijn daar waar mogelijk vertaald in concrete regels en/of aanduidingen op de verbeelding.
In het plandeel Zuidplas-Noord is de bestemming op een aantal plaatsen vernietigd en is de geplande ontwikkeling van de Rottelaan van de baan vanwege ingrijpend gewijzigde inzichten in de ontsluitingsstructuur. De Rottelaan had in bestemmingsplan "Zuidplas-Noord" de bestemming “Uit te werken – Verkeer” met een wijzigingsbevoegdheid waarmee de aansluiting van de A12 rechtstreeks op de Rottelaan kon plaatsvinden. De verlenging van de Rottelaan richting de N209 zou door middel van een partiële bestemmingsplanherziening van de Tweemanspolder en een bestemmingsplanherziening in Lansingerland mogelijk moeten worden gemaakt. De aansluiting richting Lansingerland is echter nooit planologisch geregeld, omdat de gemeente Lansingerland zich altijd tegen deze route heeft verzet. Verkeerskundig heeft een Rottelaan van de Julianaweg naar de Bredeweg nauwelijks meerwaarde ten opzichte van de bestaande route naar de A12 over de Bredeweg. De verkeersbestemming voor de Rottelaan komt daarom te vervallen en de oude glastuinbouwbestemming, die ook op de aangrenzende bestemming ligt, wordt hierop teruggelegd. Qua systematiek wordt aangesloten op de glastuinbouwbestemming van bestemmingsplan "Zuidplas-Noord", waarbij echter de rechten zoals die golden ten tijde van 'Landelijk Gebied 1990' als uitgangspunt zijn genomen.
De gronden achter Bredeweg 16a zijn terugbestemd naar "Bedrijf" (categorie 2), zoals dit in het oude bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990" van de gemeente Zevenhuizen was, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Ook worden de siertuin en schuur op Bredeweg 16a en het bedrijf op Bredeweg 30 opgenomen in dit bestemmingsplan, naar aanleiding van dezelfde uitspraak. Aan de Bredeweg 28b heeft het voorste gedeelte een woonbestemming en de gronden erachter een bedrijfsbestemming met mogelijkheid voor een aannemersbedrijf met een bebouwingspercentage van 60 procent. De woning aan de Bredeweg 68a is binnen het bouwvlak van de bedrijfsbestemming gevestigd en is, in aanvulling op het vorige bestemmingsplan, in dit plan opgenomen als bedrijfswoning.
Op de verbeelding van bestemmingsplan "Zuidplas-Noord" heeft het bouwvlak van Oogstpad 8 en 10 onterecht de bestemming "Wonen" gekregen, daar het in werkelijkheid een agrarisch bouwvlak met twee bedrijfswoningen betreft. Dit is gecorrigeerd in voorliggend plan. Aangezien de Rottelaan niet langer op korte termijn ontwikkeld zal worden, zijn de gronden terugbestemd naar "Agrarisch" en "Agrarisch - Glastuinbouw", aansluitend bij de glastuinbouwbestemming van "Zuidplas-Noord".
Op het perceel Zaaipad 4 is de bestaande woning als burgerwoning bestemd, waar deze woning voorheen als bedrijfswoning was bestemd. Tot slot is het perceel Bredeweg 59 in Moerkapelle in het plan opgenomen. Als gevolg van eerdere toezeggingen is hier de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overslag agrarische producten' toegevoegd.
In het plandeel Gouweknoop is goedkeuring onthouden aan de bestemming van Zuidelijke Dwarsweg 8. Het bouwperceel is opgenomen in dit plan als "Agrarisch" met intensieve veehouderij, met een bebouwingspercentage dat gelijk is aan de huidige bebouwing. De grootte van het bouwvlak is rechtstreeks overgenomen van het bestemmingsplan Gouweknoop. Nu het Boogpark, tussen de Moordrechtboog en het spoor tussen Rotterdam en Gouda, niet langer gerealiseerd gaat worden, zijn de gronden die nu de bestemming “Groen” hebben, bestemd als “Agrarisch met waarden” zoals ook de omliggende gronden bestemd zijn, die voorheen volgens het oude bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1996” dezelfde bestemming hadden, namelijk “agrarisch weidegebied. De dubbelbestemmingen ter bescherming van de aanwezige leidingen en de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden blijven van kracht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging.
Consequenties voor dit plan
In de voorganger van de SVIR, de Nota Ruimte, was de integrale gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder opgenomen. Deze is in de SVIR komen te vervallen. Het terugbestemmen naar de bestaande situatie in het plangebied is dan ook in lijn met het beleid uit de SVIR.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast.
Consequenties voor dit plan
Het plangebied is op geen van de kaarten van het Barro aangeduid.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat een uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer het volgende opgenomen:
Consequenties voor dit plan
Aan de digitale en inhoudelijke verplichtingen uit het Bro wordt in dit bestemmingsplan voldaan. De toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde, aangezien geen nieuwe ontwikkelingen worden bestemd.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden. In 2016, 2017 en 2018 zijn actualisaties vastgesteld.
Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit.
De vier rode draden die door de provincie zijn benoemd (beter benutten van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en bevorderen van de transitie naar water- en energie-efficiëntere samenleving) moeten worden uitgewerkt door toepassing van onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking.
Consequenties voor dit plan
De ruimte voor ontwikkeling van bovenregionaal belang in de Zuidplaspolder is indicatief aangeduid in het beleidsbeeld 'ruimtelijke hoofdstructuur' van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Afspraken over aard en omvang van die ontwikkeling zijn opgenomen in het Programma Ruimte: het betreft 7.000 woningen tot 2030 in dorpse en landelijke woonmilieus. Het gaat om een indicatie, niet om een streefaantal of ambitie. De meeste woonmilieus kunnen naar verwachting in voldoende mate binnen het bestaande stads- en dorpsgebied kunnen worden opgevangen. Volgens de huidige inzichten is er onvoldoende ruimte elders in de Zuidvleugel om de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus te kunnen accomoderen. Nieuwe dorpse woonmilieus worden in eerste instantie ontwikkeld in aansluiting op de bestaande kernen van Moerkapelle en Zevenhuizen. Landelijke woonmilieus kunnen ontwikkeld worden in de Rode Waterparel/Nieuwerkerk-Noord en het Nieuwe Midden.
In het onderhavige plangebied zullen dus op korte en middellange termijn geen grootschalige ontwikkelingen tot woningbouw plaatsvinden. Dit is geheel in lijn met het terugbestemmen van de gronden binnen het plangebied naar bestemmingen die aansluiten op de bestaande situatie.
Op kaart 3 'teeltgebieden' van de Verordening Ruimte is het plandeel ten noorden van de A12 aangeduid als 'glastuinbouwgebied Westland-Oostland' (zie afbeelding 4.1.). De kassen die zich hier bevinden zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd tot "Agrarisch - Glastuinbouw 2".
Afbeelding 4.1.: uitsnede kaart 3 'teeltgebieden' uit Verordening Ruimte
Verder is het plandeel langs de spoorlijn (in de oksel van knooppunt Gouwe) op kaart 7 'beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' aangeduid als 'beschermingscategorie 2 - recreatiegebied' (zie afbeelding 4.2.). Hier wordt de bestaande situatie bestemd.
Afbeelding 4.2.: uitsnede kaart 7 'beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' uit Verordening Ruimte
Op kaart 8 'NatuurNetwerk Nederland' is de watergang die loopt langs de Noordelijke Dwarsweg (net buiten dit bestemmingsplan gelegen) aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur - ecologische verbinding' (zie afbeelding 4.3.).
Afbeelding 4.3.: uitsnede kaart 8 'NatuurNetwerk Nederland' uit Verordening Ruimte
Op kaart 10 'windenergie' (zie afbeelding 4.4.) is te zien dat het noordelijke deel van het plandeel langs de spoorlijn (in de oksel van het knooppunt Gouwe) is aangeduid als locatie voor windenergie. Aangezien dit bestemmingsplan de bestaande situatie bestemt, is voor deze aanduiding geen concrete regeling opgenomen.
Afbeelding 4.4.: uitsnede kaart 10 'windenergie' uit Verordening Ruimte
In 2006 is het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het plangebied ISP bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel; de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen.
Consequentie plangebied
De grootschalige ontwikkeling in het gebied, zoals omschreven in het ISP, wordt in dit bestemmingsplan niet gefaciliteerd.
De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke
recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor
milieu en duurzaamheid.
Consequentie plangebied
Het plangebied heeft in de structuurvisie meerdere aanduidingen (zie afbeelding 4.5.). Het plandeel dat ten noorden van de A12 ligt, nabij het Zaaipad, heeft bijvoorbeeld de aanduiding 'Glastuinbouwgebied' met daar overheen de aanduiding 'hoofdontsluitingsweg indicatief'. Het plandeel dat naast de spoorlijn ligt (in de oksel van knooppunt Gouwe) heeft de aanduidingen 'gebiedsopgave Gouweknoop', 'groen-recreatieve verbinding indicatief' en 'verbindingsweg met aansluiting indicatief'. Behalve de aanduiding 'glastuinbouwgebied' hebben alle aanduidingen betrekking op de grootschalige ontwikkelingen die in de Zuidplaspolder beoogd waren. In het voorliggende plan worden deze niet bestemd. De aanduidingen (behalve 'glastuinbouwgebied') uit de structuurvisie zijn dan ook niet van toepassing binnen dit bestemmingsplan.
Afbeelding 4.5.: uitsnede kaartbeeld structuurvisie Zuidplas 2030
In de gemeentelijke Welstandsnota (4 juni 2015) zijn meer gebieden dan voorheen welstandsvrij gemaakt. Alleen kwetsbare gebieden zijn niet welstandsvrij. Het plangebied is geheel aangeduid als 'welstandsvrij' (zie afbeelding 4.6.; groen).
Afbeelding 4.6.: uitsnede kaart welstandsnota
In de gemeentelijke woonvisie ("Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas", 29 november 2011) wordt ingegaan op de situatie in Zuidplas anno 2011 en wordt daarna aangegeven hoe de toekomst van het gebied eruit ziet. De gemeente Zuidplas is een gemeente van dorpen en buurtschappen in een groene omgeving. De huidige dorpse identiteit is een uitstekende basis om je thuis te voelen, nu en in 2030. Voor de realisatie van de nieuwe woningen in Zuidplas is het van groot belang dat wordt gebouwd vanuit én aan de dorpen, gewerkt wordt aan transformatie van de bestaande woningvoorraad en gewerkt wordt aan aantrekkelijke, levendige dorpskernen.
In dit bestemmingsplan worden de bestaande, legale (bedrijfs)woningen positief bestemd. Grootschalige ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen strijd met het beleid uit de woonvisie.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan is een aantal waterlopen aanwezig. Deze waterlopen zijn aangemerkt als boezemwater. De waterlopen zijn als 'Water' bestemd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in de demping van water of in een toename van verharding. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwantiteit.
Waterkwaliteit
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Grondwater
Een eigenaar van een erf mag geen hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het erf stromend water of van het grondwater en dergelijke.
In geval van bouwactiviteiten dient er rekening gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving. Ook het ophogen van percelen is, gezien de mogelijk negatieve effecten voor aangrenzende percelen, niet zonder meer toegestaan.
Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mag veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar oppervlakte (permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ondergrondse bebouwing, anders dan kleinschalige afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk.
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor wat betreft de waterhuishouding in het plangebied. Voor wat betreft het aspect water, is dit plan toelaatbaar.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Consequentie plangebied
Het plan laat geen nieuwe planologische situaties toe, die getoetst dienen te worden aan Bedrijven en milieuzonering. Op het enige (agrarisch) bedrijfsperceel ligt een bestaande vergunde varkenshouderij.
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er aandacht aan wegverkeerslawaai, industrielawaai en railverkeerslawaai moet worden geschonken gedurende een bestemmingsplanprocedure. In de volgende paragrafen worden de verschillende categorieën behandeld. Bij de beoordeling van wegverkeerslawaai hanteert de gemeente de 'Beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland' d.d. 16 april 2012. De consequenties van deze Beleidsregel worden in de paragraaf wegverkeerslawaai behandeld.
Er moet aandacht aan wegverkeerslawaai worden geschonken indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
De Wgh geeft aan dat wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger wettelijke geluidszones hebben met een vastgelegde afstand tot de weg. Deze afstand ligt tussen de 200 en de 600 meter. Indien er binnen de zone van een nieuwe weg een geluidsgevoelig object (woning) ligt of er binnen de zone van een bestaande weg een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal een hogere waarde procedure moeten worden gestart. Binnen deze procedure moet worden nagegaan of het mogelijk is de geluidsbelasting te verlagen. Wanneer er op in de Wgh opgenomen gronden bezwaar bestaat tegen het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde kan een hogere waarde worden vastgesteld. Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Bij het afgeven van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de voorwaarden die zijn opgenomen in de Beleidsregel. Bij een geluidsbelasting van meer dan 53 dB dient de woning een geluidsluwe gevel te hebben waarop de geluidsbelasting vanwege alle omliggende wegen hoogstens 48 dB is.
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een geluidszone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een geluidszone op grond van artikel 40 Wgh. Dit deel van de Wgh heeft geen invloed op het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een geluidszone. De breedte van de zone is afhankelijk van het geluid dat het railverkeer mag maken en ligt tussen de 100 en de 1200 meter.
Indien binnen de geluidszone van een nieuwe (spoor-) weg een geluidsgevoelig object (woning) ligt of er binnen de geluidszone van een bestaande (spoor-) weg een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe (spoor-) wegen mogelijk maakt en binnen de bestaande geluidszone van (spoor-) wegen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt heeft dit deel van de Wgh geen invloed op het bestemmingsplan.
Verplichtingen vanuit de Wet geluidhinder hebben geen relatie met dit reparatieplan. Voor wat betreft het aspect geluid, is dit plan toelaatbaar.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 1.
Tabel 1: grenswaarden Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Binnen de herziening van het bestemmingsplan vinden een aantal aanpassingen plaats. Het overgrote deel van de bestemmingen is echter onveranderd gebleven. De aanpassingen houden voornamelijk het volgende in:
Deze aanpassingen hebben echter nauwelijks tot geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Hierdoor is in geen geval een effect van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof. De beoogde ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en zijn vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen (zie figuur 6.1 en 6.2). Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt1 voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn.
1 Langs de parallelweg van de Rijksweg A20 tussen afslag N456 en afslag N219 zijn een aantal beoordelingspunten die een overschrijding laten zien. Deze punten zijn onterecht als toetspunten in de Monitoringstool blijven staan. In de volgende monitoringsronde zullen deze punten aangemerkt worden als “geen NSL toetspunt”. Zie bijlage 6 'Kwaliteit lokale invoer' uit 'Monitoringsrapportage NSL 2015, Stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' RIVM Rapport 2015-0166.
Figuur 6.1 Stikstofdioxide (NO2)
Figuur 6.2 Fijn stof (PM10) en (PM2,5)
Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. De realisatie van het plan kan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar worden geacht.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 2' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de "Visie Externe Veiligheid" van de gemeente Zuidplas betrokken, welke in de raadsvergadering van 19 april 2011 is vastgesteld.
Het 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 2' bestaat uit een groot aantal locaties. De meeste locaties krijgen een agrarische bestemming (huidige situatie).
Zoals in figuur 6.3 weergegeven zijn er ter hoogte van Rijksweg A12 veel risicobronnen en zones gelegen die samenvallen met het plangebied. Voor de plandelen die direct ten noorden en zuiden van de A12 zijn gelegen geldt dat op 3 bedrijfswoningen en 1 burgerwoning na geen sprake is van de bestemming van (beperkt) kwetsbare objecten in de zin van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen'. Externe veiligheid is voor deze plandelen dus meer zeer beperkt relevant. Bovendien gaat het voor alle 4 de woningen om bestaande woningen. Voor al deze woningen geldt dat het plaatsgebonden risico voor deze woningen geen belemmeringen oplevert en dat de woningen buiten de strook in het kader van de 'Structuurvisie Buisleidingen' zijn gelegen. Het gaat om agrarisch gebied waardoor de hoogte van het groepsrisico ook geen rol speelt. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.
Oogstpad 8 en 10
Dit betreft twee bestaande bedrijfswoningen. Dit plangebied is op 400 meter afstand van de hogedruk aardgasleidingen A803 en A553 gelegen. Het plangebied is hiermee buiten de 100% letaalzone gelegen, maar binnen het invloedsgebied van deze gasleidingen. Op deze afstand is het groepsrisico niet meer van belang. Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.
Bredeweg achter 16a, 28b en 68a
Voor deze locaties gaat het om bedrijfsbestemmingen welke zijn gelegen buiten de invloedsgebieden van EV risicobronnen. EV is voor deze locaties niet relevant.
Figuur 6.3: Plangebied ter hoogte van de A12
Plangebieden ter hoogte van de Vijfde Tochtweg
Deze plandelen hebben allemaal de bestemming 'Agrarisch'. Alleen in het noordelijkste puntje (langs) de Zuidelijke Dwarsweg is sprake van een (beperkt) kwetsbaar object; een (bestaande) bedrijfswoning met schuur. Deze bedrijfswoning is binnen de 100% letaalzone van de gasleiding W-521-01 gelegen. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (zie figuur 6.4). Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord.
Figuur 6.4: Plangebied ter hoogte van de Vijfde Tochtweg
Provinciaal groepsrisicobeleid
De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Voor het 'Bestemmingsplan Herziening Zuidplaspolder 2' is geen sprake van een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Het plan voldoet dus aan het provinciaal groepsrisicobeleid.
Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'bluswatervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.
Het plan is voor het grootste gedeelte conserverend van aard en daarnaast gaat het voor een aantal locaties om (in ieder geval voor externe veiligheid) kleine correcties.
Het plaatsgebonden risico in verband met de risicobronnen in en nabij de plangebieden levert geen belemmeringen op. Omdat de ontwikkelingen (grootschalige woningbouw) voorzien binnen bestemmingsplan 'Zuidplas-West' niet worden doorgezet en het vernietigd deel bestemmingsplan 'Zuidplas-West' conserverend wordt bestemd is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ook voor alle locaties waar correcties worden toegepast is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Wel is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. De Veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht (kenmerk UIT-2016-060050) waarin is aangeven dat gezien de aard van het bestemmingsplan er geen opmerkingen zijn. Wel wordt gewezen op het feit dat:
Bij nieuwbouw hanteert de gemeente de eisen met betrekking tot de bluswatervoorzieningen uit het Bouwbesluit. Het niet voldoen aan de wettelijke opkomsttijden van de brandweer wordt door de gemeente in een groter verband opgepakt. Dit speelt niet alleen voor dit plangebied maar ook in andere delen van de gemeente.
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas achten het groepsrisico, met inachtneming van bovenstaande opmerkingen, voldoende verantwoord.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen.
De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen (Wabo ), stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van bodemverontreinigingen. Voornoemde regelgeving zal op termijn op gaan in de nieuwe, al om vattende Omgevingswet. Gebruikelijk bij zo'n samenvoeging is dat tijdelijk sprake zal zijn van 'overgangsrecht'.
Voor de landbodem, voor ontgraving en toepassing/hergebruik van schone tot ten hoogste matig verontreinigde is naast het Bbk, ook de lokale, gemeentelijke bodemkwaliteitskaart van belang (nota bodembeheer), indien een gemeente die heeft op- en vastgesteld.
Voor bedrijven geldt, voor zover er sprake is van potentieel bodembedreigende activiteiten, dat vanuit specifieke milieuwetgeving, de Wet milieubeheer (Wm; "milieuvergunning"), de bodem moet worden onderzocht bij vestiging en bij beëindiging. Dit zijn de zogenaamde nul- en eindsituatieonderzoeken. Een bedrijf dient tussentijds, periodiek zijn bodembeschermende voorzieningen te controleren en in voorkomende gevallen ook het grondwater (grondwatermonitoring). Bij nieuwbouw of sloop dient ook een Omgevingsvergunning te worden verkregen. Ook dan is de bodemkwaliteit een aandachtspunt. Voor zover de Wm niet toereikend om een eventuele sanering af te dwingen, kan worden teruggevallen op de Wbb.
Op de waterbodem, op al dan niet verontreinigde bagger, is de Waterwet van toepassing. Voor toepassing van bagger, na baggeren, is Besluit bodemkwaliteit en, indien aanwezig, de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Voor de landbodem geldt het volgende (Wbb en Bbk):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan (saneringsvergunning) te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige eenvoudige/"standaard" saneringsgevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo). Indien vanuit de Wbb spoedig moet worden gesaneerd, dan is er sprake van een humaan risico of te wel, er is een actueel gezondheidsrisico voor de gebruikers van een locatie (humane spoed). Binnen de Zuidplaspolder zijn geen humane spoed saneringslocaties aanwezig.
Saneren betekent overigens per definitie niet dat verontreinigd grond of grondwater moet worden verwijderd. In gevallen kan een verontreiniging ook worden beheerst en geïsoleerd. Dan worden contactmogelijkheden en verspreiding weggenomen. Veelal dient zo'n verontreiniging en de getroffen voorzieningen in de gaten worden gehouden en periodiek te worden gecontroleerd.
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van onder meer de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Over het algemeen is het daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een zogenaamd (historisch-) vooronderzoek voor uit te voeren (HO). Dit is een archief onderzoek naar potentiele en actuele activiteiten die de bodem hebben kunnen veroorzaakt of hebben veroorzaakt. Hierbij wordt ook gezocht naar reeds uitgevoerde (water-)bodemonderzoeken.
Dit kan voor een heel of een deel van het plangebied gelden. Echter, sinds de inwerkingtreding van de Wbb (1987) hebben in het plangebied. al talloze historische bodemonderzoeken, daadwerkelijke bodemonderzoeken en, in minder mate, saneringen plaatsgevonden. Het laatste omdat lang niet ieder bodemonderzoek resulteert in dat de bodem (te) verontreinigd is.
De onderzoeken en eventuele sanering zijn het gevolg van bouw en sloop van gebouwen (woningen, bedrijfspanden etc), (her-)ontwikkeling van woonbouwlocaties en bedrijfsterreinen, aanleg van onder- en bovengrondse infrastructuur en als gevolg van eerder genoemde, regulerende wetgeving, die de noodzakelijk van een (water-)bodemonderzoek voorschrijft.
Bij de realisatie van bovengenoemde bouwplannen etc. is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) aan regels gebonden. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
Al deze plaatselijke kennis over de grondkwaliteit is onder meer vastgelegd in een lokale/gemeentelijke bodemkwaliteitskaart (Bkk). Een bodemkwaliteitskaart is een dynamisch proces. Na een aantal jaar wordt zo'n bodemkwaliteitskaart herzien. Dan worden nieuwe onderzoeksresultaten toegevoegd.
De gemeente Zuidplas beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart (Bkk) en bijbehorende Nota Bodembeheer. De Omgevingsdienst Midden Holland ziet toetst aan en ziet toe op de naleving van de regels vastgelegd in het Bbk en Bkk.
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden of mag worden hergebruikt (Besluit bodemkwaliteit; gemeentelijke bodemkwaliteitskaart). Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.
Over het algemeen betref het plangebied landelijk gebied. Hier zijn over het algemeen geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Doch de verwachting is, gelet op het (eeuwenlange) gebruik als agrarisch (weide-)gebied, dat het plangebied schoon of relatief schoon zal zijn.
Binnen het plangebied is kleinschalig, op talloze "bebouwde" locaties de chemische bodemkwaliteit bekend of tenminste een indicatie van de bodemkwaliteit en/of een beeld van de potentieel bodembedreigende activiteiten. Ter plaatse van bedrijfs- en bedrijventerrein zijn vanuit milieuwetgeving, Wet milieubeheer, gegevens bekend zogenaamde (nul- en eindsituatieonderzoeken) zo ook vanuit bouw- en sloopvergunningen. Dit laatste geldt natuurlijk ook voor (bedrijfs-)woningen. Van kleinschalige bestemmingsplannen, woningbouw, bedrijfsterreinen zijn ook bodemonderzoeksgegevens voorhanden. Al deze grondkwaliteitgegevens zijn verwerkt in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Deze wordt regelmatig herzien.
Op basis van het kenmerk van het gebied, het gros is landelijke gebied, en gelet op de talloze historische- en daadwerkelijk bodemonderzoeken, grondverzet én de regulerende wetgeving, zijn er ten aanzien van de geplande herziening van het bestemmingsplan (lees: van diverse bestemmingsplannen) geen redenen aanwezig, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde herziening. In het kader van de Wet bodembescherming zijn er geen, zogenaamde humane spoed saneringlocaties. Voorts betreft hier veelal het "terugbestemmen" naar een ongewijzigde situatie.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht is.
Dit herzieningsplan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk, die worden genoemd in het Besluit m.e.r. Er hoeft geen m.e.r (-beoordeling) te worden opgesteld.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden twee landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor de Wnb en heeft een verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid- Holland vastgesteld om de procedures van ontheffingen, vergunningen en meldingen af te handelen. De Wro bescherming werkt door in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu 2014, actualisatie 2016 (VRM 2014); natuurbeheerplan 2016; Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013. Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor soorten of natuurgebieden veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan voor de verschillende locaties nodig, mits er uitbreidingen of sloop/nieuwbouw plaatsvinden. Nieuwbouw is altijd omgevingsvergunningplichtig. Dus uitbreidingen middels een nieuwe stal zijn ook gebonden aan de omgevingsvergunningplicht. Inzet van de gemeente is om een conserverend plan op te stellen. Alleen bestaande situaties worden met het plan vastgelegd. Wel worden een aantal bestaande uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven uit het vigerende plan meegenomen naar het vast te stellen bestemmingsplan. Eerdere onderzoeken voor bestemmingsplan Zuidplaspolder deelgebied West en bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel zijn bij het literatuuronderzoek betrokken, evenals digitale informatiebronnen op internet. Op basis daarvan kan voor de locaties een inschatting worden gemaakt voor de ter plekke te verwachten natuurwaarden en mogelijke effecten op de wettelijk beschermde natuurwaarden in de omgeving van het plangebied (alle kavels).
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is "Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein" (zie figuur 7.1) dat zich op ongeveer 6.3 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt. Directe verstoring is op deze afstand uitgesloten. Externe werking wordt niet verwacht op de vogelsoorten die op basis van de Vogelrichtlijn zijn aangewezen (voornamelijk wintergasten). De kavels bevatten geen geschikt habitat en zijn zeer klein zijn ten opzichte van de gebieden die de wintergasten gebruiken buiten het natura 2000-gebied. Een negatief effect op de beschermde natuurwaarden van dit Natura 2000-gebieden is uitgesloten.
Figuur 7.1: Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied (omlijnd weergegeven). De plangebieden lopen niet door NNN gebied (dichtstbijzijnd is 720 meter ten zuidwesten van Zuidelijke Dwarsweg), echter er zijn onderdelen van de ecologische verbindingszones die onderdeel uitmaken van het plangebied. Natura 2000-gebieden zijn op grotere afstand van de kavels gelegen op ca 6300 meter afstand ten oosten. De kavel Zuidelijke Dwarsweg 8 is opgenomen, omdat bestaande activiteiten gelegaliseerd dienen te worden conform een uitspraak van de RvS. Belangrijke weidevogelgebieden zijn ook geen onderdeel van het plangebied en bevinden zich op 930 meter afstand ten oosten, in de Oostpolder.
De kavels in het plangebied bevindt zich niet binnen het NNN aangewezen door de Provincie Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen bij de Zuidelijke Dwarsweg en bevindt zich op circa 720 meter afstand. Wel lopen enkele stroken Ecologische verbindingszone (EVZ, dat behoort tot de NNN) door het plangebied. Belangrijke weidevogelgebieden, die in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bescherming genieten, liggen verder weg bij de Oostpolder tegen Gouda aan (circa 930 meter). Effecten op de NNN en belangrijke weidevogelgebieden zijn dan ook niet aan de orde bij deze ontwikkeling, op basis van de lokale aard van de werkzaamheden en de afstanden. Effecten op de EVZ kunnen worden voorkomen door de bestemming natuur toe te kennen met bijbehorende beschermende planregels.
Nadere toetsing aan de Wet natuurbescherming bestaat gezien de afstand tot natuurgebieden uit het kijken of externe werking aan de orde is. Deze bestaat uit mogelijke verstoring op soorten die buiten de beschermde gebieden foerageren en/of rusten.
Daarnaast kan door de verkeersaantrekkende werking en de maximaal mogelijk te maken bouw- en bedrijfsactiviteiten stikstofemissie binnen het plangebied leiden tot stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden. Hieronder wordt in de tabel 1 geïnventariseerd of stikstofdepositie kan optreden op het dichtstbijzijnd gelegen PAS gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck'.
Indien er stikstofdepositie hoger dan de grenswaarde uit het 'Programmatische Aanpak Stikstof' wordt overschreden wordt de (deel)ontwikkeling vergunningplichtig binnen de Wnb. Er is dan een toewijzingsbesluit nodig om meer stikstofdepositie te veroorzaken op het PAS gebied, middels het toekennen van depositieruimte door het bevoegd gezag. Zie hiervoor de in de bijlage 1 opgenomen berekeningen.
Tabel 1: overzicht wijzigingen in plangebied reparatieplan met oog op effecten op beschermde natuurgebieden. LG1990= bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1990", vigerend op veel plaatsen, omdat Zuidplas-West en Restveen en Groene Waterparel niet overal onherroepelijk zijn geworden. NKP= 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck'.
Deze toewijzingsbesluiten worden toegekend aan projecten, niet aan plannen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met cumulatieve effecten met naburige projecten en ontwikkelingen.
Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden voorkomen als gevolg van de ontwikkelingen opgenomen in het reparatieplan, dan dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Deze is onderdeel van een uit te voeren planmer. Een plicht tot uitvoeren van een passende beoordeling leidt automatisch tot een planmerplicht.
Bovenstaande tabel geeft aan dat voor een aantal locaties nog uitbreidingsmogelijkheden opgenomen zijn in het bestemmingsplan. Voor deze mogelijkheden is met het rekenmodel Aerius een berekening van de stikstofdepositie volgens een worst case scenario uitgevoerd, om te kijken of het plan juridisch haalbaar is. Er is een losse berekening met de uitbreiding van Duijndam gedaan en een gecombineerde met een toename van 2 ha kassen (zie de bijlage 1 aan de toenmalig aan te leggen Rottelaan bij Moerkapelle langs de A12. Hieruit blijkt de kassenuitbreiding slechts tot een beperkte toename van 0,01 mol stikstof per ha per jaar te leiden. Dit is niet significant. De toename door meer varkens aan de Zuidelijke Dwarsweg 8 op basis van de oude uitbreidingsruimte in het vigerende plan, leidt tot een toename van 0,36 mol stikstof per ha per jaar. Dit is wel vergunningplichtig en daarmee ook een significant negatief effect op Natura 2000. Daarmee geldt op basis van de Wnb een passende beoordeling plicht en daaraan gekoppeld in de Wm een planmerplicht. Om deze onderzoeksplicht niet binnen deze planprocedure uit te voeren dient er een planregel te worden toegepast die de uitbreiding van Duijndam inperkt. Dit wordt ingevuld door een extra planregel toe te voegen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met cumulatie met de andere locatie van de drijver van de inrichting in het naburige plangebied van reparatieplan "Herziening Zuidplaspolder 1" in de Zuidplaspolder. Met de planregel wordt uitvoering van het RvS arrest geborgd betreffende de uitspraak van het plan Moordrechtboog en wordt juridische haalbaarheid volgens de Wnb vastgelegd.
Soortsbescherming
In de percelen behorende tot het plangebied reparatieplan kunnen beschermde soorten voorkomen. Zo is het voorkomen van bijvoorbeeld waterspitsmuis, vleermuizen, uilen, huismus, gierzwaluw, rugstreeppad, platte schijfhoren, algemene broedvogels en ringslang in de gemeente Zuidplas bekend (www.alterra.nl, 2016).
Op de meeste percelen worden bestaande situaties opnieuw bestemd, zodat er geen verschil in werkelijke en bestemde situatie meer bestaat. In de overige gevallen kan de bestemmingswijziging aanleiding zijn tot activiteiten op de locaties. In die gevallen is een quickscan soortenbescherming noodzakelijk. Andere locaties dienen nog in het kader van deze planprocedure te worden bekeken op de kans dat er beschermde soorten voorkomen, als er wordt gesloopt, nieuwbouw wordt gepleegd, sloten worden gedempt of bomen(rijen) worden gekapt. Er kan voor deze gebieden geen gebruik worden gemaakt van bestaand onderzoek. Het onderzoek ten behoeve van de mer Zuidplaspolder is niet actueel genoeg. Wel geeft dit onderzoek aan (Peereboom et al, 2009) dat er in de gemeente Zuidplas, en daarmee het plangebied, beschermde soorten voorkomen. Er is aanleiding om op de volgende locaties ook een ecologisch onderzoek uit te voeren:
Het bestemmingsplan kan voor wat betreft het aspect 'Ecologie' worden vastgesteld, op voorbehoud dat bekend is dat voor de in de gemeente bekend staande beschermde soorten in het verleden mogelijkheden waren om ontheffing te verlenen, indien overtredingen aan de orde waren. Er is in het verleden meermalen ontheffing verleend voor de te verwachten soorten (vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen). Er is geen aanleiding te veronderstellen dat in dit geval bij de omgevingsvergunning geen ontheffing kan worden verleend.
Nader onderzoek is nodig, voordat geconcludeerd kan worden of vergunningplicht of ontheffingsplicht voor Wnb aan de orde is, mits sloop/nieuwbouw plaatsvindt. Tijdens de omgevingsvergunningprocedure wordt hiernaar onderzoek gedaan. Er zijn op dit moment nog geen concrete bouwplannen op basis van de voorliggende bestemmingsplanprocedure. De binnen het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten en ontwikkelingen kunnen zonder limiet leiden tot stikstofdepositie. Een aantal activiteiten kan melding of vergunningplichtig zijn. Dat zou betekenen dat er ontwikkelingsruimte via het PAS dient te worden gereserveerd. Dit is via een worst case scenario bekeken. Gebleken is dat een aanvullende planregel nodig is om te voorkomen dat bij de procedure een door de Wnb verplichte passende beoordeling en de eraan gekoppelde planmer dient te moeten worden opgesteld. De onderstaande regel heeft ook tot doel cumulatie met mogelijke uitbreiding in plangebied reparatieplan "Herziening Zuidplaspolder 1" te voorkomen, omdat de daarin opgenomen inrichting aan de Bierhoogtweg 19b te Zevenhuizen dezelfde drijver heeft als de inriching aan de Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht.
Het betreft de volgende aanvulling op de planregel, opgenomen in Hoofdstuk 2 van de regels:
In aanvulling op het bepaalde onder artikel 5.1 onder a/b mogen de agrarisch bedrijfsactiviteiten aan de Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht uitsluitend betrekking hebben op maximaal 960 vleesvarkens (opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking).
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente via het bestemmingsplan. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).
De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. In 2018 is dit beleid geactualiseerd en de nieuwe archeologische beleidskaart is op 6 maart 2018 vastgesteld in Parapluherziening Archeologie. Aan de hand van het nieuwe beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
In het kader van de herziening van het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 2' wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de Parapluherziening Archeologie en enkele historische kaarten geraadpleegd.
Volgens de Parapluherziening Archeologie vallen de terreinen deels binnen het bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 2' samen twee typen van een archeologische dubbelbestemming:
Het bestemmingsplan overlapt ter hoogte van de Julianaweg voor een klein deel met een zone met een hoge archeologische verwachting (ontginningsas). Uit historische kaarten (onder andere de kadastrale minuut 1811-1832) blijkt dat rond 1800 deze zone binnen het bestemmingsplan onderdeel was van de Zuidplas. Dit houdt in dat het middeleeuwse landschap (inclusief eventuele archeologische resten) afgegraven en verdwenen is. Na de inpoldering van de Zuidplas bleef dit deel van het bestemmingsplan onbebouwd. Hier worden geen archeologische waarden meer verwacht en de dubbelbestemming waarde Archeologie -2 zou hier ook niet overgenomen moeten worden.
De dubbelbestemmingen Waarde Archeologie - 2 (uitsluitend ter hoogte van de Vijfde Tochtweg) en Waarde Archeologie- 3 (met bijbehorende planregels) worden uit de Parapluherziening Archeologie overgenomen. Hierdoor kan het plan voor wat betreft dit aspect worden vastgesteld.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat de verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Agrarisch
Binnen de agrarische bestemming is vrijwel geen bebouwing toegestaan, behalve ter plaatse van enkele ingetekende bouwvlakken. De gronden zijn primair bestemd voor het uitoefenen van agrarische (grondgebonden) bedrijfsdoeleinden. De bestaande afwijkende functies en de bedrijfswoningen zijn voorzien van een functieaanduiding.
Agrarisch - Glastuinbouw
In deze bestemming zijn de bestaande glastuinbouwbedrijven opgenomen, alsmede enkele gronden waar de kassen al waren gesloopt maar waar toch weer een glastuinbouwbestemming wenselijk is, nu de ontwikkeling in de Zuidplaspolder is gestagneerd. Binnen een bouwvlak is 2 ha aan kassen toegestaan (of méér, indien de bestaande legale oppervlakte meer bedraagt). Via een afwijking kan ook 3 ha worden toegestaan. De bestaande bedrijfswoningen zijn aangeduid.
Agrarisch met waarden
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het plandeel langs de spoorlijn, in de oksel van knooppunt Gouwe (Zuidelijke Dwarsweg 8 te Moordrecht). In de bestemming is vrijwel geen bebouwing toegestaan, behalve ter plaatse van het bouwvlak (waar een intensieve veehouderij middels een functieaanduiding is bestemd). Ter plaatse van deze functieaanduiding mag het gebruik van gronden en bouwwerken niet leiden tot een toename van de bestaande stikstofdepositie, conform de dieraantallen en -categorieën zoals opgenomen als bijlage bij de regels. Deze beperking wordt opgenomen ter voorkoming van stijging in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (zie ook Hoofdstuk 7).
Bedrijf
Binnen de bedrijfsbestemming is in beginsel bedrijvigheid uit categorie 1 en 2 toegestaan. Op enkele bedrijfspercelen is een functieaanduiding opgenomen die een hogere milieucategorie en/of een specifiek bedrijfstype mogelijk maakt.
Tuin
Aan de voorzijde van de bestaande burgerwoning aan de Bredeweg 90 is de tuinbestemming opgenomen, die weinig bouwmogelijkheden biedt.
Verkeer
Het deel van de Bredeweg dat binnen dit plangebied ligt, alsmede het Zaaipad, zijn voorzien van de verkeersbestemming.
Water
De hoofdwatergangen, als zodanig benoemd in de keur van de waterbeheerder, zijn voorzien van de waterbestemming.
Wonen
De bestaande burgerwoning aan de Bredeweg 90 is voorzien van de woonbestemming. Hier gelden de standaardafmetingen en bouwmogelijkheden zoals in de meeste andere Zuidplasplannen.
Leiding - Brandstof, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water (dubbelbestemmingen)
In het gebied zijn verschillende typen planologisch relevante leidingen aanwezig: een brandstofleiding, een rioolleiding, een waterleiding en twee verschillende aardgastransportleidingen. Deze leidingen zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemmingen "Leiding", welke de verschillende leidingen tegen (graaf)schade beschermt.
Waarde - Archeologie 2 en 3 (dubbelbestemmingen)
De verschillende archeologische verwachtingszones in het plangebied zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2 en 3", welke de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermen tegen (graaf)schade.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
De gronden ter weerszijden van de waterkering langs de Zuidplasweg zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering", waarmee de gronden beschermd zijn tegen (graaf)schade.
Hoofdstuk 3
In hoofdstuk 3 van de regels zijn diverse algemene regels opgenomen, die in beginsel gelden bij alle in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen. Het gaat om algemene gebruiksregels, algemene wijzigingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene bouwregels en algemene aanduidingsregels. In dat laatste artikel zijn ook diverse gebiedsspecifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen alsmede een regeling die de externe veiligheidsaspecten bij de aardgastransportleiding regelt.
De volgende wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen:
Hoofdstuk 4
Tot slot zijn in hoofdstuk 4 van de regels het overgangsrecht en de officiële citeertitel van het bestemmingsplan opgenomen.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Het bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.
Conclusie
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden. Wel zal de raad, voor vaststelling van het bestemmingsplan, expliciet moeten besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.
Het voorontwerpbestemmingsplan is, gedurende de inspraakperiode (22 september 2016 tot en met 19 oktober 2016), voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de reacties van de overlegpartners zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord, en beantwoord in de 'Nota van Beantwoording inspraakreacties Bestemmingsplan Zuidplaspolder 2', zoals opgenomen in de bijlage 2 bij deze toelichting.
Inspraak is niet (meer) verplicht, maar dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het bestemmingsplan is voor inspraak vrijgegeven. Aan burgers en belanghebbenden is gedurende zes weken de mogelijkheid geboden tot het indienen van een inspraakreactie. De resultaten van de inspraakreacties zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwoord, en beantwoord in de 'Nota van Beantwoording inspraakreacties Bestemmingsplan Zuidplaspolder 2', zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.
Na de verwerking van de overleg- en inspraakreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd, en wel van 8 juni t/m 19 juli 2017. De ontvangen zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn verwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen' zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft het bestemmingsplan gewijzigd (ten opzichte van de versie die als ontwerp ter inzage lag) vastgesteld.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.