direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening Zuidplaspolder 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01, de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

het, ondergeschikt aan de functie wonen, bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het, ondergeschikt aan de functie wonen, verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.9 achtergevelbouwgrens:

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.10 agrarisch bedrijf / agrarische bedrijvigheid:

een bedrijf dat/bedrijvigheid die uitsluitend of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van een paardenhouderij, een manege en een paardenfokkerij.

Onder andere nader te onderscheiden in:

  • a. akkerbouw en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond, waaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
  • b. veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • d. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • e. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • f. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij), (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • g. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • h. paardenfokkerij: het houden van paarden gericht op productie en verkoop;
  • i. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • j. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen en/of van siergewassen, (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
1.11 agrarisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen interne adviseur inzake landbouw en tuinbouw:

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.;

1.13 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.16 bed & breakfast:

een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, gewenst en/of noodzakelijk is;

1.18 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.19 bestaand gebruik:

het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime; dan wel het gebruik dat is toegestaan krachtens een (omgevings)vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.20 bestaande stikstofdepositie:

stikstofdepositie (in mol stikstof per ha per jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot een agrarisch bedrijf, conform de bestaande dieraantallen en diercategorieën zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 dagrecreatie:

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.32 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant niet direct op de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel; hieronder vallen in elk geval niet: intensieve veehouderij, glastuinbouw, paardenhouderij, manege en paardenfokkerij;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.41 huishouden:

één persoon een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een zelfstandige woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.42 kavelpad:

niet-openbare verhardingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, hoofdzakelijk gelegen ter plaatse van de gronden behorende bij één agrarisch bedrijf.

1.43 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;

1.44 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.45 kassen:

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, schaduw- en gaaskassen daaronder begrepen, uitgezonderd boog- en tunnelkassen;

1.46 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.47 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.48 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.49 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.50 peil:
  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.51 plattelandswoning

een agrarische bedrijfswoning gelegen bij een agrarisch bedrijf, die door (het huishouden van) een persoon wordt bewoond of mag worden bewoond die niet functioneel verbonden is met het agrarisch bedrijf waartoe de agrarische bedrijfswoning behoorde en waarbij deze woning voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf;

1.52 recreatie:

alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;

1.53 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.54 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.55 risicovolle inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid;

1.56 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 van deze regels deel uit maakt;

1.58 stacaravan:

een caravan op wielen, die, mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen; een stacaravan is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.59 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.60 vloerpeil:

de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

1.61 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.62 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;

1.63 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.64 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
  • b. tevens voor een waterbassin ten behoeve van c.q. behorende bij een nabijgelegen glastuinbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waterbassin';

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
  • b. de hoogte van silo's en overige opslagtanks bedraagt maximaal 15 m¹;
  • c. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen;
  • b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;
  • b. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • e. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voorzover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten).
3.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
  • c. ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten; met dien verstande dat maximaal 200 m2 van bebouwing ten behoeve van deze activiteit gebruikt wordt;
  • d. tevens één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. uitsluitend één plattelandswoning, ter plaatse van de 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • f. uitsluitend een agrogerelateerd bedrijf en/of de overslag van agrarische producten, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – agrogerelateerd bedrijf' en 'specifieke vorm van bedrijf - overslag agrarische producten';

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. fiets- en voetpaden;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:

  • a. kassen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de oppervlakte aan kassen per bouwvlak maximaal 2 hectare bedraagt, of de bestaande oppervlakte indien deze méér bedraagt;
    • 2. de minimale afstand tot de eigen (bedrijfs)woning 2,5 m1 bedraagt;
    • 3. de minimale afstand tot een (bedrijfs)woning van derden 10 m1 bedraagt;
    • 4. de minimale afstand tot gronden met de bestemming "Water" 5 m1 bedraagt;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m1.
4.2.3 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
    gebouwd; waarbij:
    • 1. de minimale afstand tot een (bedrijfs)woning 2,5 m1 bedraagt;
    • 2. de minimale afstand tot de voorste perceelsgrens 5 m1 bedraagt;
    • 3. de minimale afstand tot een andere perceelsgrens 2 m1 bedraagt;
    • 4. de minimale afstand tot gronden met de bestemming "Water" 5 m1 bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ten hoogste 10 m1 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 m1.
4.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
  • d. de minimale afstand tot een zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
  • e. de maximale inhoud bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
4.2.5 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd,
  • 2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op tenminste 1 meter afstand uit de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • 3. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 m1;
  • 4. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 m1;
  • 5. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,3 m1 en de bouwhoogte maximaal 5 m1;
  • 6. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3 m1;
  • 7. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70 m² per bedrijfswoning.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
  • b. de hoogte van silo's en overige opslagtanks bedraagt maximaal 15 m¹;
  • c. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken vergroten oppervlakte kassen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub a1, ten behoeve van het overschrijden van de maximale oppervlakte tot maximaal 3 ha aan kassen per bouwvlak, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gewenst en/of noodzakelijk is. Een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van deze regel wordt voldaan.

4.3.2 Afwijking vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, ten behoeve van het overschrijden van de afstanden tot aan perceelsgrenzen, met dien verstande dat:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
  • b. het bouwvlak niet verder mag worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het gebouw aan één zijde met niet meer dan 500 m2 worden overschreden;
  • c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • d. het leefmilieu van nabij gelegen woningen niet onevenredig aangetast mag worden;
  • e. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van deze regel wordt voldaan.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 19, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen;
  • b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4, ten behoeve van:

  • a. de opslag en/of stalling van caravans en goederen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels; indien deze activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan;
  • b. bed & breakfast;

een en ander met dien verstande dat:

  • 1. maximaal 200 m2 van bebouwing ten behoeve van deze activiteiten gebruikt wordt;
  • 2. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • 3. opslag en/of stalling van carvans en goederen in kassen en op onbebouwde grond niet is toegestaan;
  • 4. een seksinrichting niet is toegestaan.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsregel m.b.t. niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

  • a. de nieuwe functie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
  • b. de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
  • c. de nieuwe functie in bestaande opstal, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
  • d. bij vestiging van een bedrijfsfunctie een bedrijf met maximaal een milieucategorie 2 is toegestaan;
4.6.2 Wijzigingsregel m.b.t. bewoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van wonen in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

  • a. nieuwbouw alleen mag plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert, hetgeen moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing waarin nadrukkelijk aandacht is besteed aan de beeldkwaliteit;
  • b. de voormalige agrarische bedrijfswoning kan worden bestemd als burgerwoning;
  • c. voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing kan een woning worden teruggebouwd, met een maximum van drie;
  • d. de minimale oppervlakte te slopen bebouwing per perceel bedraagt in dat geval 250 m²;
  • e. de inhoudsmaat van de compensatiewoning (inclusief erfbebouwing) mag niet meer dan 750 m3 bedragen. Deze inhoudsbeperking geldt niet indien de compensatiewoning binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd;
  • f. de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving van de compensatiewoning mogen niet worden belemmerd.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het beweiden voor dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. tevens voor een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

alsmede voor:

  • d. behoud, herstel en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, zoals de
    aanwezigheid van weidevogels, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke
    slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. extensief recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

5.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat de bouw van bedrijfsgebouwen vanaf 200 m2 uitsluitend is toegestaan ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, ter toetsing hiervan dient in zo'n geval vooraf schriftelijk advies in te worden gewonnen bij een onafhankelijk agrarisch deskundige;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het percentage zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 m;
  • d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 m.
5.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
  • d. de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
  • e. de maximale inhoud bedraagt 750 m3 inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
5.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd,
  • 2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op tenminste 1 meter afstand uit de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • 3. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 m1;
  • 4. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 m1;
  • 5. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,3 m1 en de bouwhoogte maximaal 5 m1;
  • 6. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3 m1;
  • 7. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70 m² per bedrijfswoning.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 2 m1 mag bedragen
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen;
  • b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • f. het in gebruik hebben of geven van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten.
5.3.2 Overige gebruiksregels

Het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag niet leiden tot een toename van de bestaande stikstofdepositie.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;
  • b. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • e. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voorzover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten).
5.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige ander aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.3.2 en de type diercategorieën en/of aantallen als opgenomen in bijlage 2 voor de daarin opgenomen intensieve veehouderij wijzigen, mits:

  • a. de wijziging van de diercategorieën en/of aantallen niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie;
  • b. wordt aangetoond dat het woon- en leefklimaat als gevolg van deze wijziging niet zal verslechteren, en
  • c. de afwijking past binnen de vigerende milieuregelgeving.
5.6 Afwijken van de bouwregels voor vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
  • b. het bouwvlak niet verder mag worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m2 worden overschreden;
  • c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. het leefmilieu van nabij gelegen woningen niet onevenredig aangetast mag worden;
  • e. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van deze regel wordt voldaan.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in categorie 1 en/of 2 van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. tevens voor een aannemersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf';
  • c. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a t/m sub e, met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m²;

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd:
    • 1. tot maximaal het percentage zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'; of
    • 2. tot 100%, indien de hierboven opgenomen aanduiding ontbreekt;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10 m;
  • d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 m.
6.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
  • d. de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
  • e. de maximale inhoud bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
6.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • 2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op tenminste 1 meter afstand uit de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • 3. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 m1;
  • 4. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 m1;
  • 5. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,3 m1 en de bouwhoogte maximaal 5 m1;
  • 6. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3 m1;
  • 7. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70 m² per bedrijfswoning.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 m¹;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel bedraagt maximaal 2 m¹;
  • c. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 6 m1;
  • d. de hoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 2,5 m1;
  • e. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m1;
  • f. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m1;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20,wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  • b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van LPG;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. zelfstandige kantoren;
  • f. horeca;
  • g. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. .
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Afwijking Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, , ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van een bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1, niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels wordt genoemd; indien deze activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduidingen als bedoeld in 6.1 te verwijderen, waarna de bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels maximaal toelaatbaar zijn (indien activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan). Een en ander met dien verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in 6.1 beëindigd is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels wordt gewijzigd door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. tevens voor een bijgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw';
  • c. toegangspaden en in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. kunstwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

7.2.2 Bijgebouwen

In afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', tevens bijgebouwen zijn toegestaan, waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m¹;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. ten hoogste 2x1 doorgaande rijbanen, voor zover het betreft de Bredeweg;
  • c. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;

met de daarbij behorende:

  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • h. voorzieningen van openbaar nut;
  • i. straatmeubiliair;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. kunstwerken.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een gebouw voor een voorziening van openbaar nut bedraagt maximaal 3 m¹;
  • b. het oppervlakte van een gebouw voor een voorziening van openbaar nut bedraagt maximaal 25 m² per gebouw;
  • c. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt maximaal 3 m1;
  • d. de oppervlakte van overige gebouwen bedraagt maximaal 10 m2.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  • b. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m1;
  • c. de hoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m1;
  • d. de hoogte van verkeerstekens bedraagt maximaal 7 m1;
  • e. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m1;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m1.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  • c. bermen en groenvoorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. kunstwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van kunstwerken (waaronder bruggen) bedraagt maximaal 10 m¹;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen; al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep tot maximaal 70 m2;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen, fiets- en voetpaden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. kunstwerken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het aantal zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'; splitsing van een bouwperceel en behoeve van nieuwbouw van een tweede woning is niet toegestaan;
  • c. de inhoud van de woning bedraagt, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, maximaal 750 m³;
  • d. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 1 meter uit de
    naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 2 meter aan beide zijden;
    • 2. bij halfvrijstaande woningen minimaal 2 meter aan één zijde;
  • f. de goothoogte van de woning bedraagt maximaal 7 meter;
  • g. de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 10 meter.
10.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen alsook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op tenminste 1 meter afstand uit de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 m1;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 m1;
  • a. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m1 en de bouwhoogte maximaal 5 m1;
  • b. de hoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3 m1;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70 m² per woning.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m1;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m1;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal bedraagt maximaal 3 m1.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in Artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • b. horeca;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
10.4.1 Afwijking aan huis verbonden bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1, sub a, teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend afgeweken wordt van het bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in milieucategorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels; indien activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan;
  • b. de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beinvloedt;
  • c. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • d. maximaal 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 70 m²;
  • e. de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf gebeurt door de hoofdbewoner;
  • f. een seksinrichting niet toegestaan is.
10.4.2 Afwijking bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 teneinde een bed & breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
  • b. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
  • c. de bed & breakfast binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
  • d. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
  • e. de ruimten binnen de woning waarin bed & breakfast wordt aangeboden dienen te voldoen aan de geldende bouwregelgeving, waaronder begrepen de gemeentelijke Bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • f. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
  • g. de bed & breakfast geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. permanente bewoning van de bed & breakfast door personen, anders dan de bewoner(s) van het hoofdgebouw, niet is toegestaan;
  • i. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

Artikel 11 Leiding - Brandstof

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) brandstofleiding (12") voor het vervoer van K1, K2 en/of K3 vloeistoffen.

11.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de leiding.

11.3 Bouwregels

Op de in 11.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van geluidswallen.
11.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 11.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
11.5.3 Voorwaarden en advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' te wijzigen door de bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen met inachtneming van het bepaalde in 11.6.2.

11.6.2 Voorwaarden

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast:

  • a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
  • b. voor aanpassing, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    • 2. er voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
    • 3. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder;
  • c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen:
    • 1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
    • 2. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
    • 3. het groepsrisico is verantwoord;
    • 4. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) gasleiding.

12.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de gasleiding, verenigbaar is met het belang van de gasleiding.

12.3 Bouwregels

Op de in 12.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding;
  • c. dit geen kwetsbare objecten betreffen.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien van diepgewortelde beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • g. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
  • i. het aanleggen van geluidswallen.
12.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 12.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
12.5.3 Voorwaarden en advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
12.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' te wijzigen door de bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen met inachtneming van het bepaalde in 12.6.2.

12.6.2 Voorwaarden

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast:

  • a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
  • b. voor aanpassing, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    • 2. er voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
    • 3. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder;
  • c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen:
    • 1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
    • 2. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
    • 3. het groepsrisico is verantwoord;
    • 4. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 13 Leiding - Riool

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) rioolpersleiding.

13.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de rioolleiding.

13.3 Bouwregels

Op de in 13.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van geluidswallen.
13.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 13.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
13.5.3 Voorwaarden en advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' te wijzigen door de bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen met inachtneming van het bepaalde in 13.6.2.

13.6.2 Voorwaarden

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast:

  • a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
  • b. voor aanpassing, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    • 2. er voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
    • 3. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder;
  • c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen:
    • 1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
    • 2. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
    • 3. het groepsrisico is verantwoord;
    • 4. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 14 Leiding - Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) drink- en/of rivierwaterleiding.

14.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de waterleiding.

14.3 Bouwregels

Op de in 14.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale hoogte van 3 m1.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van geluidswallen.
14.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 14.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
14.5.3 Voorwaarden en advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' te wijzigen door de bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen met inachtneming van het bepaalde in 14.6.2.

14.6.2 Voorwaarden

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast:

  • a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
  • b. voor aanpassing, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    • 2. er voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
    • 3. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder;
  • c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen:
    • 1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
    • 2. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
    • 3. het groepsrisico is verantwoord;
    • 4. na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
15.3 Afwijking van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  • a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
15.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 15.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 100 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 15.4.1;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
15.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning

De in 15.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  • a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie 2'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  • b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Afwijking van de bouwregels

Bouwwerken in andere bestemmingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  • a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 3 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
16.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 1.000 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 16.4.1;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
16.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning

De in 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:

  • a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • d. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Wijzigen bestemming 'Waarde - Archeologie 3'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  • b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkeringen;
  • b. waterstaatkundige voorzieningen;
  • c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
17.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.

17.3 Bouwregels
17.3.1 Bouwen, algemeen

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 17.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

17.3.2 Uitzondering

Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

17.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
17.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
17.5.3 Advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 m1 bedraagt.

19.2 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • 1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
    bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
    Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de
    inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • 2. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
    bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
    Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • 3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
19.3 Parkeren en laden & lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en/of b,
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
19.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 19.3 sub a is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 17 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

20.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Vrijwaringszone - weg
  • a. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van het wegverkeer.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het wegverkeer. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de wegbeheerder.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen en/of schrappen van de aanduiding zoals bedoeld onder a., indien de reserveringszone wordt verplaatst en/of niet langer aanwezig is, en de wegbeheerder hierover heeft geadviseerd.
21.2 Vrijwaringszone - spoor
  • a. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - spoor' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van het railverkeer.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het railverkeer. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de beheerder van het spoor.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen en/of schrappen van de aanduiding zoals bedoeld onder a., indien de reserveringszone wordt verplaatst en/of niet langer aanwezig is, en de beheerder van het spoor hierover heeft geadviseerd.
21.3 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat
  • a. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van een mogelijke toekomstige aanleg van infrastructuur in de vorm van ondergrondse buisleidingen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van ondergrondse buisleidingen. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de leidingbeheerder(s).
  • 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen en/of schrappen van de aanduiding zoals bedoeld onder a., indien de reserveringszone wordt verplaatst en/of niet langer aanwezig is, en de leidingbeheerder(s) hierover heeft (hebben) geadviseerd.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • 2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • 3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  • 4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Algemeen
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen, toevoegen en/of schrappen van aanduidingen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
23.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', en de bestemming te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", mits dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of verkaveling, gewenst en/of noodzakelijk is. Ten behoeve van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient de initatiefnemer een stedenbouwkundig plan te overleggen waaruit blijkt dat de wijziging, naar het oordeel van B&W, acceptabel is. Voordat tot wijziging wordt overgegaan, wordt daar waar de bestemming 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', samenvalt met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. De wijziging mag geen belemmering vormen vanuit het oogpunt van extrene veiligheid.

23.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2', en de bestemming te wijzigen in de bestemming "Lintzone 2", waarbij deze gronden zijn bestemd voor:

  • a. lintbebouwing in de vorm van bedrijven en bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de lintzone (laanstructuur);

alsmede ook voor:

  • c. toegangs- en ontsluitingswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, in- en uitritten;
  • d. (boven- en ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • e. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. leidingenstrook (ondergrondse kabels en leidingen) met de daarbij behorende vrijwaringszone(s);
  • j. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. erven en terreinen;
  • m. verhardingen;
  • n. bermen, bermsloten en greppels;
  • o. (boom)beplanting, oeverbeschoeiingen en overige groen;
  • p. straatmeubilair;
  • q. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming;

met uitzondering van:

  • r. risicovolle inrichtingen;
  • s. verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend:

  • t. de uitoefening van handel (inclusief detailhandel), nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren, horeca, administratieve en publieksgerichte dienstverlening);
  • u. bedrijven en bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld onder sub a;
  • v. woondoeleinden;
  • w. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • x. een risicovolle inrichting, inclusief propaantanks;
  • y. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • z. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • aa. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • ab. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 m1 erachter;
  • ac. seksinrichtingen;
  • ad. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  • ae. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).


Bouwen / aanleg van werken en werkzaamheden

  • af. Op de gronden mogen bouwwerken uitsluitend worden gebouwd alsmede werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met een door burgemeester en wethouders vastgesteld wijzigingsplan.
  • ag. Zolang het wijzigingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, kan worden gebouwd overeenkomstig het ontwerpwijzigingsplan dat ter visie heeft gelegen en gedurende de termijn van tervisielegging geen zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn ingediend.
  • ah. Zolang en voor zover het wijzigingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, mogen werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden welke zijn gericht op realisering van de bestemming uitsluitend worden uitgevoerd onder de voorwaarden, dat:
    • 1. deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in overeenstemming zullen zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kunnen worden ingepast in een daarvoor opgesteld ontwerpwijzigingsplan, dat ter visie heeft gelegen, en;
    • 2. gedurende de termijn van ter visie legging geen zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn ingediend.


Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen (een gedeelte van) de gronden met de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' wijzigen in meerdere bestemmingen, afgestemd op de geprojecteerde en te realiseren functies op de betreffende gronden in het wijzigingsgebied en wel overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:

Voorwaarden bij de wijziging

  • ai. bij het ontwerpen van de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten bij de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden. Uitgangspunt vormt een aansluiting bij de identiteit en opbouw van lintstructuur en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving;
  • aj. burgemeester en wethouders stellen het wijzigingsplan al dan niet gefaseerd (per bouwperceel of groep bouwpercelen), niet vast voordat er een definitief inzicht bestaat over de verkaveling in het gebied;
  • ak. de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitregels. In de beeldkwaliteitregels wordt onderscheid gemaakt in gebieden met een 'zware' en met een 'lichte' regie. Waar bebouwing opvallend in beeld is vanuit de openbare ruimte (langs de hoofdontsluitingsroute), zullen strikte randvoorwaarden aan de architectuur worden gesteld, waaronder begrepen de kleur van de bouwmaterialen, de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
  • al. in het wijzigingsplan wordt de normering voor het te hanteren vloerpeil opgenomen. Daarbij geldt dat, ter voorkoming van wateroverlast op basis van het waterbergend vermogen van het peilgebied waarin het wijzigingsgebied is gesitueerd, het te hanteren vloerpeil nader wordt bepaald, met dien verstande dat vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met de op te nemen normering;
  • am. bij het realiseren van het gebied geldt als doelstelling dat de inrichting zodanig wordt vormgegeven dat optimaal gebruik gemaakt kan worden van duurzaamheidprincipes. In verband hiermee wordt bij de verkaveling uitgegaan van een goed evenwicht tussen intensief gebruik en natuurlijk groene en openbare ruimte, mogelijkheden van natuurlijke zuivering van water en gebruik van duurzame energie. Daarnaast wordt bij de inrichting van het woongebied uitgegaan van emissievrij bouwen en energiezuinig bouwen;
  • an. de te realiseren lintzone dient duurzaam ontwikkeld te worden met inachtneming van de volgende milieukwaliteiten:
    • 1. een te realiseren GPR gebouwscore van 7 ten aanzien van duurzaamheid;
    • 2. het uitvoeren van de woningen met de vaste- en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.
  • ao. voordat tot wijziging wordt overgegaan, wordt daar waar de bestemming 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' samenvalt met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', schriftelijk advies ingewonnen bij de leiding beheerder;
  • ap. de wijziging mag geen belemmering vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.


Inrichtingsbepalingen

  • aq. de situering alsmede de aard en omvang van (ontsluitings)wegen, fietspaden en de overige inrichting van het openbaar gebied wordt afgestemd op de omgeving;
  • ar. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) en langzaamverkeersverbindingen vastgelegd met inachtneming van het bepaalde in sub ao;
  • as. de bouwpercelen worden in ieder geval aan de voorkanten begrensd met watergangen, en worden van de openbare weg ontsloten door middel van bruggen over de bermsloten/bestaande watergangen;
  • at. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de waterstructuur vastgelegd, daarbij dient de waterstructuur aan te sluiten op de waterstructuur van de aangrenzende percelen;
  • au. water op het bouwperceel dient aaneengesloten aangelegd te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (naar de naar weg georiënteerde zijde) van het bouwperceel gesitueerd te worden;
  • av. in het wijzigingsgebied wordt tenminste 10% aan water gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale uitwerkingsgebied);
  • aw. de lokale (dwars)ontsluitingen hebben een rijloper van tenminste 3,50 m1 breedte;
  • ax. de parkeervoorzieningen dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  • ay. in het kader van de na te streven beeldkwaliteit in het gebied worden strenge eisen gesteld aan de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
  • az. voorzieningen van algemeen nut en dienen zo mogelijk zodanig te worden gesitueerd en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder;
  • ba. bij de inrichting van het gebied wordt uitgegaan van emissievrij bouwen en energiezuinig bouwen;
  • bb. in het wijzigingsplan wordt de ligging van de (ontsluitings)wegen en langzaamverkeersverbindingen vastgelegd in een bestemming "Verkeer";
  • bc. in het wijzigingsplan worden de groenvoorzieningen vastgelegd in een bestemming "Groen";
  • bd. in het wijzigingsplan wordt het water vastgelegd in een bestemming "Water".


Bouwregels

  • be. in het wijzigingsplan worden de minimale en/of maximale bouwhoogten, het maximale bebouwingspercentages de overige maatvoeringeisen en de situering zoals onder meer de voorgevelrooilijn/voorgevelbouwgrens van de op te richten gebouwen vastgelegd, met inachtneming van de uitgangspunten als verwoord in de navolgende bepalingen;
  • bf. in het wijzigingsplan worden bouwvlakken opgenomen waarbinnen de (bedrijfs)gebouwen dienen te worden gebouwd;
  • bg. het bouwperceel voor de bedrijfsbebouwing mag tot maximaal 30% bebouwd worden met gebouwen;
  • bh. de gebouwen moeten worden gebouwd in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van 10 m1 uit de as van de (aanliggende) weg;
  • bi. de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen dient minimaal 10 m1 te bedragen;
  • bj. de afstand van nieuw op te richten bebouwing tot bestaande bebouwing op de naastliggende kavel bedraagt ten minste 10 m1;
  • bk. de bouwhoogte gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m1;
  • bl. in het wijzigingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden af te wijken voor een verhoging van de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken met ten hoogste 3 m1, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
    • 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
  • bm. de bouwhoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde vóór de voorgevel en tot 3 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m1;
  • bn. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 3 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m1;
  • bo. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vanaf 3 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal bedraagt maximaal 3 m1;
  • bp. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m1;
  • bq. ter uitvoering van de bestemmingsdoeleinden zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'groen' en 'verkeer-verblijf';
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  • d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
24.2 Zwembaden

Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 m1 van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
  • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  • 5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m1 onder peil;
  • 6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
24.3 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken - geen bouwwerken zijnde - en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

24.4 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
24.5 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 25.1 met maximaal 10 %.

25.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 25.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 25.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 25.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 25.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2".

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zuidplas op