direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden
Plan: Gouweknoop Zuidplas
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpGouweknoop-Va01

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Hoofdbestemming

De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering, waarbij:
    • 1. uitsluitend agrarische bedrijven zijn toegestaan als bedoeld in artikel 1 lid 1.6.2(veehouderij) en lid 1.6.8 (paardenfokkerij);
    • 2. binnen het bouwvlak ter plaatse van de (functie)aanduiding "zorgboerderij (zbo)" voor een zorgboerderij;

alsmede de volgende nevenfuncties:

  • b. (dag)recreatief medegebruik in de vorm van wandelen, fietsen, varen en vissen;
  • c. voor het behoud van de landschappelijke opbouw in de vorm van de bestaande karakteristiek van het gebied bestaande uit een kenmerkende afwisseling van parallel lopende weidepercelen met schei- en kavelsloten.

3.1.2 Medebestemming

  • a. Voor zover aan de gronden tevens de bestemming "Waarde - Archeologie" is gegeven zijn deze gronden tevens bestemd voor het behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden en is daarbij in de eerste plaats het bepaalde in artikel 13 van toepassing (zie ook lid 17.1 van artikel 17 Algemene Bouwregels).
  • b. Naast de bestemming "Water" (de 5e Tocht en de watergangen langs de Zuidelijke Dwarsweg) zijn de gronden over een breedte van 5 m uit de insteek van de watergang tevens bestemd voor "Waterstaat" en is daarbij in de eerste plaats het bepaalde in artikel 14 van toepassing. (zie ook lid 17.1 van artikel 17 Algemene Bouwregels)
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de aldaar genoemde bestemming(en) worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de gebouwen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwvlakken geheel mogen worden bebouwd;
  • c. ten behoeve van de in lid 3.1.1 onder a sub 2 en onder b, genoemde (neven)functies ten hoogste 50% van de onder b bedoelde bebouwing mag worden gebouwd;
  • d. ten aanzien van de bedrijfswoning:
    • 1. per bedrijf c.q. per agrarisch bouwperceel c.q. agrarisch bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning met bijgebouwen mag worden gebouwd, tenzij op het tijdstip van inwerkingtreding reeds meerdere woningen aanwezig waren waarbij het aantal bestaande woningen niet mag worden vergroot;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet zijnde bedrijfsgebouwen maximaal 750 m3 mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van overige bijgebouwen en overkappingen mogen ten hoogste 3 m respectievelijk 5,5 m bedragen;
  • e. ten aanzien van overige bedrijfsbebouwing:
    • 1. de goothoogte ten hoogste 6 m en de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van voedersilo's en hooibergen ten hoogste 15 m mag bedragen;
    • 3. van kassen de goothoogte ten hoogste 5m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • f. per bedrijf c.q. per agrarisch bouwperceel c.q. agrarisch bouwvlak maximaal 300 m2aan kassen mag worden gebouwd behoudens:
    • 1. bij melkveehouderijbedrijven;
    • 2. bij paardenfokkerijen;
  • g. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste mag bedragen;
    • 1. erfafscheidingen geplaatst vóór een naar de weg toegekeerde gevel: 1m;
    • 2. binnen de bouwvlakken: 5 m
    • 3. buiten de bouwvlakken: 1,5 m;
  • h. paardenbakken uitsluitend zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij:
    • 1. per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak/ tredmolen ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
    • 3. bij de paardenbakken geen lichtmasten en tredmolens zijn toegestaan.

bij het oprichten van bebouwing dient het bepaalde in artikel 17 (Algemene bouwregels) in acht te worden genomen.

3.3 Ontheffing van de bouwregels

3.3.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. Lid 3.2 onder a voor het bouwen van een schuilgelegenheid, melkstal of berging buiten de agrarische bouwpercelen en/of bouwvlakken mits de grondoppervlakte en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 50 m2 en 3,5 m;
  • b. Lid 3.2 onder a: ter plaatse van de aangegeven begrenzingen van bouwvlakken, indien in verband met een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de bouwgrenzen noodzakelijk is; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
    bij het verlenen van de ontheffing gelden de volgende randvoorwaarden:
    • 1. het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuvoorschriften of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m2 worden overschreden;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. een verzoek om toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige;
  • c. de bouw van sanitaire voorzieningen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie als bedoeld in lid 3.5.2 onder b, waarbij
    • 1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.

3.3.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2voor uitbreiding van bouwvlakken van buiten het plangebied gelegen bedrijven waarvan het bouwvlak c.q. het bedrijfsperceel direct grenst aan het plangebied waarbij alsdan de bestemmings- en bouwregels van het op 2 juli 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Rode Waterparel" van het aangrenzende bedrijfsperceel op de hier bedoelde uitbreiding van de bouwvlakken van toepassing zijn.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen waarbij het bepaalde in artikel 21 (Nadere eisen) van toepassing is.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verbod

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 18(Algemene gebruiksregels) van toepassing.

3.5.2 Uitzonderingen

Onverminderd het bepaalde in lid 3.5.1 is binnen de agrarische bouwpercelen c.q. de agrarische bouwvlakken het gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan, indien het betreft:

  • a. verkoop aan huis van agrarische producten die binnen het bedrijf zijn voortgebracht op voorwaarde, dat:
    • 1. de nevenfuncties dienen te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie en dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
    • 2. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
    • 3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • b. kleinschalige verblijfsrecreatie, waarbij:
    • 1. het aantal kampeermiddelen ten hoogste 15 mag bedragen;
    • 2. het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
    • 3. het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd; dit plan zal ter toetsing worden voorgelegd aan de landschapsdeskundige over de vraag of er sprake is van een adequate landschappelijke inpassing.
3.6 Aanlegvergunning
3.6.1 Verbodsbepalingen

Het is verboden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. voor de gronden als bedoeld in lid 3.1.1:
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden (niet zijnde kavelpaden), banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het beplanten van gronden met houtgewassen;
    • 5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 6. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
  • b. onverminderd het bepaalde onder a geldt voor de gronden als bedoeld in lid 3.1.2(gronden met tevens de bestemming "Waarde - Archeologie") dat tevens het bepaalde in artikel 13 van toepassing is.

3.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

3.6.3 Toelaatbaarheid

Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 onder a is uitsluitend toelaatbaar indien daardoor de landschapswaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Bij de het verlenen van de vergunning zullen de afwegingsaspecten als bedoeld in lid 22.2van artikel 22 (Toetsingskader ontwikkelingen) in de belangenafweging worden betrokken.

3.6.4 Adviezen

Een aanlegvergunning zoals bedoeld in lid 3.6.1 onder a wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van een landschapsdeskundige blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.6.3.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbepalingen

Burgemeester en Wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in lid 3.7.2, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de volgende onderwerpen;

a. het wijzigen van de vorm en oppervlakte en/of het vergoten van het bouwvlak

het van vorm veranderen en/of vergroten van "agrarische bouwpercelen/agrarische bouwvlakken" op voorwaarde, dat:

  • 1. de oppervlakte met maximaal 20% mag worden vergroot, tenzij vanwege milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn een groter oppervlak noodzakelijk is;
  • 2. geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde van het gebied;
  • 3. er sprake is van een noodzaak uit een oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
  • 4. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • 5. een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder 2, 3 en 4 van dit lid wordt voldaan.

b. agrarische neventak

Het geven van de bestemming "intensieve veehouderij" als neventak aan een deel van een "agrarisch bouwvlak" als bedoeld in lid 3.2 lid 1 onder a, mits dit noodzakelijk is in verband met het voortbestaan van het desbetreffende bedrijf als volwaardige en doelmatige agrarische onderneming, op voorwaarde, dat de bedrijfsvloeroppervlakte van de neventak niet meer dan 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen tot een maximum van 1.000 m2;

c. Functiewisselingen

  • 1. het wijzigen van de bestemming van een agrarisch bouwvlak, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, ten behoeve van de volgende functies:
    • a. wonen al dan niet in combinatie met:
    • b. veearts, veehandelsbedrijf;
    • c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk);
    • d. opslag/stalling van niet-agrarische goederen (zoals boten, caravans) in de bestaande bebouwing;
    • e. paardenstalling, paardenpension;
    • f. kampeerboerderij;
    • g. bed en breakfast/recreatief nachtverblijf;
    • h. sociale functie/zorgboerderij (zoals resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang);
  • 2. Ingeval van wijziging ten behoeve van de woonfunctie als aangegeven onder a sub 1 is wijziging alleen toegestaan met inachtneming van het volgende:
    • a. de bestemming van het gehele bouwvlak gewijzigd te worden in de bestemming "Wonen" met de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf (vab)" of "Wonen-(vab)" in combinatie met "Agrarisch met waarden";
    • b. er geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, mogen de aanwezige gebouwen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en mag het aantal woningen niet toenemen;
    • c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het hier gestelde wordt voldaan.
  • 3. Ingeval van wijziging ten behoeve van onder 1 sub b t/m h genoemde functies is de wijziging alleen toegestaan als de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden en met inachtneming van het volgende:
    • a. bij de beoordeling van een verzoek om wijziging worden de verkeersaantrekkende werking en de verkeersontsluiting mede in beschouwing genomen;
    • b. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het hier gestelde wordt voldaan.

d. Saneringsregeling gebouwen

Van het bepaalde in lid 3.7.1 onder c sub 2b kan ontheffing worden verleend ten behoeve van het oprichten van nieuwe bebouwing indien de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd of van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt en met inachtneming van het volgende:

  • 1. nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande bebouwing;
  • 2. sanering van cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan, tenzij de bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  • 3. de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag ten hoogste 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 250 m²;
  • 4. het totale aantal woningen mag niet toenemen;
  • 5. voor op oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt.

3.7.2 Procedure

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde in lid 3.7.1 dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.