Plan: | 1e Tochtweg 41/41a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.Bp1etochtw41NWK-Va01 |
Aan de Eerste Tochtweg in de gemeente Zuidplas liggen twee woningen aan de nummers 41 en 41a. Rond het jaar 2010 is het plan ontstaan om in de N219, ter hoogte met de kruising van de Zuidelijke Dwarsweg, een rotonde te realiseren, de woningen diende gesaneerd en gesloopt te worden. Daartoe is het bestemmingsplan Zuidplas West opgesteld dat op 10-08-2011 onherroepelijk is geworden. Op enig moment daarna is besloten om niet een rotonde aan te leggen maar een verbeterde kruising. De woningen van de familie Den Toom is hierdoor ten onrechte wegbestemd.
Op dit moment is er dus geen woonfunctie bestemd in het bestemmingsplan. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woningen op de juiste manier juridisch-planologisch te borgen.
Het plangebied is gelegen in Nieuwerkerk aan den IJssel aan de Eerste Tochtweg 41 en 41a in de gemeente Zuidplas. Het plangebied is gelegen ten noorden van de N219. Ten oosten van het plangebied ligt de A20.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied.
Afbeelding 1.2 Ligging plangebied.
Binnen het plangebied vigeren meerdere bestemmingsplannen. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:
Bestemmingsplan | Onherroepelijk |
Parapluherziening Flitsbezorging | 27-06-23 |
Parapluherziening Parkeren | 24-04-18 |
Parapluherziening Archeologie | 06-03-18 |
Zuidplas West | 16-06-09 |
Op onderstaande afbeelding 1.3 is een uitsnede opgenomen van het vigerende bestemmingsplan Zuidplas West.
Afbeelding 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Zuidplas West. In het paars weergegeven het perceel.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het volgende doel nagestreefd: het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische regeling voor het plaatsen van een woonfunctie op de woningen aan de Eerste Tochtweg 41 en 41a. Het doel is het huidige gebruik procedureel/planologisch te borgen.
Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied besproken. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten aan de orde. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin de regels op het plan worden toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten uit het overleg met instanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt enerzijds ingegaan op de huidige situatie van het plangebied en anderzijds op de toekomst van het plangebied.
Het plangebied kent een huidig gebruik van twee woningen. Het toekomstig gebruik verandert niet. Voorliggend bestemmingsplan is enkel t.b.v. het bestemmen van de huidige woningen. Na het vaststellen van vorig bestemmingsplan is besloten de rotonde niet meer aan te leggen. Hierdoor hadden uiteindelijk de woningen niet wegbestemd mogen worden. Hierdoor wordt middels voorliggend bestemmingsplan het functionele gebruik mogelijk gemaakt.
Figuur 2.1 Ligging en omgeving plangebied.
In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied. Hierin is onderscheid gemaakt tussen het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente. Per beleidsdocument wordt aangegeven in hoeverre dit doorwerkt in het bestemmingsplan.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Bij het bestemmen van de al bestaande woningen sluit de ontwikkeling als benoemd in dit bestemmingsplan aan bij het nationale belang nummer 2: 'Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit' en nummer 5: 'Zorg dragen voor een woningvoorraad aansluit op de woonbehoeften'. De ontwikkeling draagt bij aan het voorzien de huidige woningvoorraad die aansluit op de op dit moment geldende woonbehoeften. Deze ontwikkeling draagt daardoor bij aan de nationale belangen. De ontwikkeling is verder niet in strijd met de andere nationale belangen. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de NOVI. Het bestemmen van de huidige woningen past binnen het Rijksbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Het betreffen de volgende 14 nationale belangen:
Betekenis voor het bestemmingsplan
De in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening genoemde Rijksbelangen zijn niet in het geding. De Barro vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt de wijziging van een bestaande woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierdoor vormt het Besluit ruimtelijke ordening en de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen Rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit Rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019 en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op. Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:
De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af.
Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Betekenis voor het bestemmingsplan
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De bestemmingswijziging tast de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet aan. Ook zorgt voorliggende ontwikkeling voor woongelegenheid en voldoet dit aan de maatschappelijke vraag naar woningen. Hierdoor is er geen strijd met de provinciale belangen. De omgevingsvisie heeft geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Het bestemmingsplan maakt alleen een functiewijziging van een bestaande woning mogelijk. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Artikel 6.15 Glastuinbouwgebied
Voorliggend plangebied is volgens de omgevingsverordening gelegen in glastuinbouwgebied specifiek 'maatwerkgebied glastuinbouw', zoals bedoeld in artikel 6.15 lid 9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Echter omdat voorliggende ontwikkeling het een maatwerkgebied betreft kan een woonbestemming worden toegevoegd ondanks dat het een glastuingebied betreft.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een ruimtelijk plan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan onder andere om het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen en andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
In dit geval is uitsluitend sprake van een functiewijziging zonder dat de bebouwing toeneemt. Dit valt onder de noemer inpassing. Er is hierdoor geen strijd met de Omgevingsverordening.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In onderhavige situatie is alleen sprake van een functiewijziging. Deze planontwikkeling heeft geen gevolgen voor risico's van klimaatverandering.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Overeenkomstig de toelichting bij de Omgevingsverordening kan deze ontwikkeling dan ook worden geschaard onder de noemer 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Voorliggend bestemmingsplan is hierdoor in lijn met de omgevingsverordening.
Het initiatief raakt geen provincialebelangen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Vanuit provinciaalbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de voormalige gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle op 31 januari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Binnen de visie bestaan er drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. De functiewijziging van de woning heeft geen consequenties voor een van de drie lagen. De functiewijziging is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP. Het ISP vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Het initiatief raakt geen regionale belangen zoals opgenomen in het ISP. Vanuit regionaal beleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 1 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.
Aantrekkelijk Zuidplas
Duurzaam Zuidplas
Ondernemend Zuidplas
Gezond Zuidplas
Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.
Toetsing planinitiatief
Een bestemmingswijziging van verkeer naar woning staat deze ontwikkeling niet in de weg, omdat er alleen sprake is van een functiewijziging zonder nieuwe bebouwing.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente. De functiewijziging zorgt niet voor beperkingen. De toekomstige opgaves van de gemeente Zuidplas als benoemd in de omgevingsvisie worden niet belemmerd. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de omgevingsvisie Zuidplas.
Het initiatief raakt geen gemeentelijke belangen zoals opgenomen in het gemeentelijk beleid. Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het Besluit milieueffect-rapportage (Besluit m.e.r.) geeft aan of voor een project een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing is. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in de C-lijst van het Besluit m.e.r., geldt de zogenoemde m.e.r.-plicht voor besluiten die zijn genoemd in kolom 4 (waaronder het bestemmingsplan). Activiteiten in bijlage C worden gekenmerkt door het feit dat zij over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r., geldt voor een 'besluit', genoemd in kolom 4, de zogenoemde m.e.r.-beoordelingsplicht. Voor deze activiteiten geldt dat zij, afhankelijk van de omstandigheden, nadelige milieugevolgen kunnen hebben.
Het Besluit m.e.r. geeft onder 'gevallen' per activiteit aan wat de relevante (indicatieve) drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Met de wijziging van het voornemen worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden.
Dit project valt mogelijk onder categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D. Met dit bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. omdat het geen fysieke wijziging betreft, deze is beperkt, omdat er alleen sprake is van een functiewijziging.
Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat een vervolgfunctie volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De fysieke wijziging is beperkt, omdat er alleen sprake is van een functiewijziging zonder dat de bebouwing toeneemt. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Het milieu aspect vormvrije m.e.r. vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situtatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woning op de juiste manier juridisch-planologisch mogelijk te maken. De geldende dubbelbestemmingen archeologie op de locatie worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.6 lid 1 onder d, dient in verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het betreffende gebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situtatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woning op de juiste manier juridisch-planologisch te borgen. Voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de bodemkwaliteit.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van dit bestemmingsplan is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situtatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woning op de juiste manier juridisch-planologisch te borgen. Hierdoor is er geen invloed op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het zijn immers een bestaande woningen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.
De bestaande situatie wijkt niet af van de toekomstige situatie. Sinds de aanleg van de kruising is de geluidsbelasting te hoog. Uit het uitgevoerde reconstructieonderzoek voor de aanleg van de kruising blijkt dat een hogere waarde nodig is. De grondslag voor de noodzaak voor hogere waarden ligt in het bijgevoegde reconstructie onderzoek van ODMH. Het hogere waarde besluit wordt opgesteld.
De gecumuleerde geluidsbelasting zonder aftrek na reconstructie bedraagt Lden = 67 dB op de zuidwestgevel. In het onderzoek wordt aangetoond dat als gevolg van de wijziging van het kruispunt het geluidsniveau ten gevolge van N219 bij 41/41a meer dan 1,49 dB stijgt t.o.v. de situatie voor wijziging. Hierdoor is sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en moet er een hogere waarde worden verleend. Deze waarde bedraagt 63 dB als gevolg van N219. Om een aanvaardbaar binnenniveau te realiseren zijn maatregelen nodig. Uitgaande van 67 dB zal de karakteristieke gevelwering (Gak) minimaal 34 dB moeten bedragen (= 67 dB – binnenniveau van 33 dB).
De provincie heeft voorgesteld om te voldoen aan de verplichting om geluidscompenserende maatregelen te treffen vanuit de Wet Geluidhinder. De provincie is voornemens om het geluidsniveau binnen terug te brengen naar een niveau van 33 dB met een maatregelen pakket van bijvoorbeeld geluidisolerend glas, geluidgeisoleerde ventilatie openingen (suskasten), kierdichting en eventueel zelfs isolatie van lichte muren en plafonds. De provincie betaalt de maatregelen die nodig zijn om het niveau van 33 dB te halen. Hiervoor dient wel de bestemming Wonen op het perceel te liggen.
De woningeigenaren zijn bereid mee te werken aan dit initiatief.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woning op de juiste manier juridisch-planologisch mogelijk te maken. Door de functiewijziging kunnen geluidswerende maatregelen genomen worden waardoor het geluidsniveau in de woningen daalt. Bij het wijzigen van de bestemming betaalt de provincie deze maatregelen. Ook is er een Hogere Waarde procedure gestart. De woningeigenaren zijn bereid hieraan mee te werken, er is hierdoor voldoende rekening gehouden met het aspect geluid waardoor het aspect geen belemmering vormt voor voorliggend bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Natura 2000
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichstbijzijnde Natura2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein, dit ligt op circa 9,5 km afstand. Ook de Boezems Kinderdijk ligt in de buurt, dit Natura2000 gebied ligt op circa 11,5 km afstand.
Er is sprake van enkel een functiewijziging waardoor er geen externe effecten op de Natura2000 gebieden verwachten worden.
NatuurNetwerk Nederland
Het plangebied ligt op circa 1 km van een ecologische verbindingszone en NNN gebied.
Er is sprake van enkel een functiewijziging waardoor er geen externe effecten op de NNN gebieden verwachten worden.
Soortenbescherming
Onderhavig initiatief voorziet alleen in het conserveren van de bestemming naar een woning. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het bestaande gebruik maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Stikstof
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er alleen sprake van een functiewijziging. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & P older Stein, dit ligt op circa 9,5 km afstand. Het Natura2000 gebied Boezems Kinderdijk ligt op circa 11,5 km afstand.
Ten opzichte van het huidige gebruik is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, omdat er alleen sprake is van een functiewijziging. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Uit de onderzoeken blijkt dat het planvoornemen geen belemmeringen oplevert op Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en Gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen zijn om medewerking te verlenen aan de functiewijziging.
Het aspect ecologie vormt hiermee geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Ten opzichte van het huidige gebruik is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, omdat er alleen sprake is van een functiewijziging. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het bestemmingsplan geen belemmering.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen oplopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Voorliggende ontwikkeling is geen Bevi, Bevb of Bevt. Voorliggende ontwikkeling betreft een functiewijziging van de al bestaande woning. De doelstelling is om een woonfunctie op deze bestemming te leggen.
Omdat het al een bestaande situatie betreft en enkel de functie planologisch gewijzigd wordt neemt het plaatsgebondenrisico als het groepsrisico niet toe. De waardes worden hierdoor niet overschreden.
Ten opzichte van het huidig gebruik wordt er geen toename verwacht van het plaatsgebondenrisico en groepsrisico. De waardes worden niet overschreden. Ook betreft de woning geen Bevi inrichting. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1 grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situtatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woning op de juiste manier juridisch-planologisch te borgen. Hiermee kan het plan worden beschouwd als project dat niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met ruimtelijke ontwikkelingen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. In deze paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten beschreven.
Het plangebied valt onder het beheersgebied van het waterschap Schieland en Krimpenerwaard. In de Keur beschrijft het waterschap verbods- en gebodsbepalingen ter bescherming en instandhouding van de waterhuishouding en waterstaatswerken.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situtatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woningen op de juiste manier juridisch-planologisch te borgen.
Voorliggend plan zorgt niet voor een verslechtering van de waterkwaliteit en het voegt ook geen verharding toe.
Het aspect water vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een fysieke wijziging. Er is enkel sprake van een functiewijziging in de bestaande situtatie. De doelstelling van voorliggend bestemmingsplan is om de woning op de juiste manier juridisch-planologisch te borgen. Hiermee zorgt voorliggende ontwikkeling niet voor een verkeersaantrekkende werking. Verder kan er geparkeerd worden op het eigen terrein.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Een belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. Daarom biedt de verbeelding een duidelijk bouwvlak en bijbehorende maatvoering.
Opzet regels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomend geval gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' ten behoeve van de woning. De bestaande woning is toegestaan binnen het bouwvlak. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is opgenomen in de regels. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn toegestaan mits het voldoet aan de aangegeven voorwaardes als opgenomen in de regels. In de regels zijn tevens nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van overige bouwwerken.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen betreffende de archeologische verwachtingswaarde in het gebied. Dit artikel is een uitvloeisel van de zogenaamde Archeologiewet, een wijziging van de Monumentenwet. In deze wet is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Indien uit het onderzoek en advies blijkt dat het bodemarchief bescherming verdient, houden burgemeester en wethouders rekening met deze archeologische waarden bij de verdere vergunningverlening (bouw- een aanlegvergunning). De vergunningen zullen pas worden verleend indien aan de betreffende vergunning de volgende regels worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
3. de verplichting de uitvoering van werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 10.4 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 10.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
In deze situatie is alleen sprake van een functiewijziging. Er is geen sprake van een planontwikkeling als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Voorliggend bestemmingsplan maakt het huidig gebruik mogelijk. Er wordt geen anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente, initiatiefnemer en de provincie Zuid-Holland. De provincie is bereid de wettelijke benodigde geluidsmaatregelen uit te voeren en te bekostigen. Dit betreffen de aanpassingen die aan de woning gedaan kunnen worden als de bestemming juridisch-planologisch gewijzigd wordt. Hierdoor wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegezonden aan de vooroverlegpartners.
Tijdens deze termijn zijn er vooroverleg- en inspraakreacties ingediend. Voor de beantwoording van deze reacties is een antwoordnota opgesteld. Deze is als Bijlage 2. van de toelichting aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4, artikel 3:10 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend