Plan: | Zuidelijke Dwarslaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.BPZuidelijkedwarsl-Va01 |
Flora- faunawet
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van wilde inheemse plant- en diersoorten. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om de directe leefomgeving van soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Alle dieren en planten genieten een primaire bescherming onder de Flora- en faunawet. Dit, omdat hun bestaan op zichzelf waardevol is, ongeacht het nut de dieren en planten voor de mens kunnen hebben. Vanuit deze intrinsieke waarde is de algemene zorgplichtbepaling opgenomen (artikel 2). Hierin staat dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden.
Natuurbeschermingswet 1998
"Natura 2000-gebied" is een overkoepelende naam voor de Vogel- en Habitat-richtlijngebieden. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Deze Europese vereisten zijn in Nederland geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Ook bestaan er 'nationale' Beschermde Natuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet 1998 biedt ook voor deze gebieden de wettelijke grondslag voor de bescherming ervan.
Activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen in beginsel geen doorgang vinden, tenzij er door GS/de minister van E,L & I een vergunning is verleend. Voor Beschermde Natuurmonumenten geldt eveneens een vergunningplicht indien activiteiten negatieve effecten hebben op de bijzondere kenmerken van het gebied.
Ecologische hoofdstructuur
De EHS is een netwerk van natuurgebieden dat de biodiversiteit stimuleert. Planten en dieren kunnen zich van het ene naar het andere gebied verspreiden. De EHS bestaat uit een aantal natuurgebieden en ecologische verbindingen daartussen. Het EHS-beschermingsregime is opgebouwd uit verschillende elementen. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Ruimtelijke ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn. Ook moeten de ontwikkelingen een groot openbaar belang hebben. De schadelijke effecten van de activiteit op de natuur moeten bovendien worden gecompenseerd.
Weidevogelgebied
In de provincie Zuid-Holland geldt ten aanzien van het door de provincie aangewezen 'belangrijk weidevogelgebied' een compensatieplicht voor activiteiten die de kwaliteit en/of kwantiteit van belangrijk weidevogelgebied doen afnemen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen in natuurwetgeving. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of om de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. ProRail heeft ARCADIS NV verzocht een Quick Scan natuurwetgeving en -beleid uit te voeren voor de voorgenomen ingreep.
Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en een habitatgeschiktheidsbeoordeling waarin op basis van tijdens een veldbezoek waargenomen omgevingskenmerken, wordt beoordeeld of het waarschijnlijk is dat er beschermde soorten in het gebied voorkomen. Op 15 december 2010 heeft ARCADIS ecoloog drs. E.R. Plantaz op locatie de habitatgeschiktheids-beoordeling uitgevoerd. Het volledige onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2 van de toelichting.
De volgende conclusies zijn hieruit voortgekomen.
Op 22 augustus 2011 is door Ekoza nader onderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is toegevoegd als Bijlage 3 van deze toelichting.
De volgende conclusies volgen uit dit onderzoek:
Vleermuizen
Tijdens het veldonderzoek zijn meerdere soorten vleermuizen waargenomen. Het gaat om gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en meervleermuis. Hierbij zijn alleen foeragerende dieren waargenomen. Er zijn geen vliegroutes, verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied aanwezig.
Ringslangen
Er is op de locaties op 2 verschillende geschikte dagen gezocht naar ringslangen of naar sporen. Er is geen enkele aanwijzing gevonden dat er ringslangen aanwezig zijn in het gebied.
Planten
Wilde marjolein is langs het spoor gevonden. Dit is een soort die beschermd is middels tabel 2 van de Flora- en faunawet. Het is mogelijk om met een goedgekeurde gedragscode de pol met marjolein te verplaatsen zodat er gedurende de werkzaamheden geen verbodsbepalingen worden overtreden.
Amfibieën, vissen en platte schijfhoren
Van deze drie soortgroepen zijn geen beschermde dieren in het onderzoek aangetroffen. Wel zijn er roepende meerkikkers in de omgeving waargenomen. Gewone pad en kleine watersalamander zijn niet aangetroffen maar zouden op grond van het biotoop aanwezig kunnen zijn. Met name de gewone pad (als vroege soort ) zou gemist kunnen zijn omdat de dieren het water al weer uit zijn. Deze soorten vallen onder tabel 1 van de Flora- en faunawet waarvoor een algehele vrijstelling geldt voor de voorgenomen ingreep.
Er zijn een drietal vissoorten waargenomen maar geen van deze drie soorten is beschermd. Er zijn geen beschermde soorten waargenomen. Ten aanzien van de kleine modderkruiper en de bittervoorn is in de quickscan (Arcadis) de conclusie getrokken dat de soorten in de omgeving voorkomen. Om die reden zou een ontheffing aangevraagd moeten worden. Echter in het onderzoek zijn deze soorten niet aangetroffen zodat het niet noodzakelijk is om een ontheffing aan te vragen.
De platte schijfhoren is niet waargenomen.
Vrijstellingen en ontheffingen
Als beschermde soorten zijn foeragerende vleermuizen vastgesteld. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen, vliegroutes of essentieel jachtgebied aanwezig. Daarom zullen er door de ingreep geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (voor vleermuizen) worden overtreden. Er is geen ontheffing (positieve afwijzing) nodig.
Verder is er wilde marjolein vastgesteld. Het gaat hierbij om een soort die beschermd is volgens tabel 2 van de Flora- en faunawet. Er kan gewerkt worden met een goedgekeurde gedragscode waardoor het niet noodzakelijk is om een ontheffing aan te vragen. Hierbij zou de gedragscode van Bouwend Nederland gebruikt kunnen worden. De pol moet verplaatst worden voordat de werkzaamheden uitgevoerd worden.
Andere beschermde soorten zijn niet aangetroffen of te verwachten. Een uitzondering hierop vormt de gewone pad. Deze soort zou in het onderzoek gemist kunnen zijn. Deze soort geniet bescherming volgens tabel 1. Voor dit type ingreep geldt een algehele vrijstelling, wel geldt ten alle tijden de zorgplicht.
Kleine modderkruiper en bittervoorn zijn in het plangebied zelf niet aangetroffen, hier hoeft geen ontheffing voor aangevraagd te worden.
Mitigatie
Als mitigerende maatregelen is het noodzakelijk om voor de werkzaamheden de pol met wilde marjolein te verplaatsen naar een geschikte plaats in de omgeving. In de polder is waarschijnlijk alleen een plek elders langs de spoorlijn geschikt vanwege de bodemgesteldheid. Hiervan zal een kort verslag gemaakt moeten worden zodat aangetoond kan worden dat via het protocol gewerkt is.
Verder zijn er geen wettelijk beschermde waarden uit dit onderzoek naar voren gekomen.
Mitigatie voor andere soorten is daarmee wettelijk niet verplicht. Wel verdient het de aanbeveling om voor vleermuizen zoveel mogelijk te voorkomen dat er licht op het water zal schijnen. De meeste soorten hebben een hekel aan licht en het water wordt (af en toe) gebruikt door foeragerende vleermuizen.