Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boppewei 17 De Westereen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1891.bpWEtuin-0401

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Algemeen

In 2007 heeft Groenrijk Zwaagwesteinde haar toekomst op de middellange termijn uitgestippeld in een bedrijfsvisie op hoofdlijnen. Nadat groen licht is gekomen voor de aanleg van de vierbaansweg Dokkum - Nijega, de zogenaamde 'De Centrale As' heeft Groenrijk haar bedrijfsfilosofie destijds opnieuw onder de loep gelegd. Welke kansen biedt deze ontsluitingsweg voor Noordoost Friesland voor het bedrijf? Het tuincentrum is met de komst van 'de Centrale As' volledig ingesloten door wegen. In het zuidelijke deel van dit gebied zal een carpoolplek worden gevestigd. Het tussenliggende gebied, met nu nog een agrarische bestemming, leent zich uitstekend voor de uitbreiding van het tuincentrum. In begin van dit jaar is de naam Groenrijk gewijzigd in Tuin.
 
Tuin Zwaagwesteinde is op de locatie Boppewei De Westereen met een bebouwd oppervlak van 7885 m² uitgegroeid tot het meest in het oogspringende tuincentrum van Noordoost Fryslân. De tuincentrumbranche maakt momenteel een sterke dynamiek door. De nieuwe trend is dat tuincentra meer inspelen op de belevingswereld van de bezoekers. Die komen niet meer alleen als consument, maar ook om ideeën op te doen. De klant moet worden verleid. De voorspelling is dat tuincentra die niet het vermogen en de kracht hebben om het anders dan anderen te doen, het op den duur niet gaan redden. Juist in moeilijke tijden moet je nieuwe en andere dingen laten zien, zodat je uit de pas loopt met internetaanbieders, bouwmarkten, supermarkten en andere verkoopkanalen.
 
Het bedrijf wil deze ambities op de huidige locatie realiseren. Deze locatie stond vroeger bekend onder de naam Agro-centrum Zwaagwesteinde. Tuin Zwaagwesteinde heeft de ambities om zich tot één van de grootste en meest gespecialiseerde tuincentrum van Friesland te ontwikkelen. Door het tuincentrum uit te breiden kan meer aandacht worden geschonken aan bijzondere presentaties. Om in te spelen op de belevingswereld van de bezoekers is er meer ruimte nodig. Hierdoor moeten bezoekers een hele dag zich kunnen vermaken in een parkachtige omgeving met assortimentstuin met de mogelijkheid voor het kleinschalig kweken van planten, struiken, vogels, eenden, parkietachtigen en huisdieren. De concrete uitbreidingsplannen (zie paragraaf 2.2) van Tuin Zwaagwesteinde kunnen als volgt worden samengevat:
  • Uitbreiden bedrijfsgebouw Boppewei 17 met een verkoopafdeling en luifel;
  • Uitbreiden tuincentrumfunctie in zuidelijke richting. De gronden met agrarische bestemming zullen daar worden getransformeerd tot een parkachtig landschap met bos, waterpartijen en verhogingen in het landschap.
De gemeente Dantumadiel wil in principe meewerken aan deze ontwikkeling. De nieuwe ontwikkelingen zijn buiten het bestemmingsvlak 'Detailhandel - centrum' gesitueerd. Daarnaast is er sprake van overschrijding van het maximaal aantal m² aan bedrijfsgebouwen zoals aangegeven in de regels van het vigerend bestemmingsplan. Derhalve is de onderhavige partiële herziening opgesteld.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste functies mogelijk zijn.

1.2 Ligging

Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Dantumadiel en wordt aan de oostzijde begrensd door de 'Spûkeloane' en percelen weiland. Tevens is er een paardenhouderij gevestigd, plaatselijk bekend Djipswâl 24 De Westereen. Een nieuwe ontsluitingsweg die 'De Centrale As' laat aansluiten op de Boppewei zal dit bedrijf scheiden van het plangebied. Ten noorden wordt het plangebied begrensd door de Boppewei en weilanden. Echter er zal hier in het kader van het inpassingsplan 'De Centrale As' een transitie plaatsvinden van agrarische cultuurgronden naar natuur. Het speelpark 'Sanjesfertier' (Boppewei 14) en een tennishal (Boppewei 16) bevinden zich ten westen van het plangebied.
De provinciale weg N356 en straks 'de Centrale As' scheiden beide locaties van elkaar. Op de weilanden ten zuiden van het plangebied zal in de nabije toekomst een carpoolplek worden gerealiseerd. 
Figuur 1: De ligging van het plangebied.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Bûtengebiet'. Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het heeft hier de bestemmingen 'Detailhandel - Tuincentrum', 'Verkeer' en 'Agrarisch'. Daarnaast rust op het noordoostelijk deel van het plangebied nog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (zie figuur 2).
 
Figuur 2.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van deze toelichting wordt een beschrijving van het plan gegeven. Daarna volgt in hoofdstuk 3 het beleidskader dat relevant is voor het plan. Er wordt ingegaan op het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens volgt in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regelingen. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De bestaande situatie op het plangebied is vrij divers. Het meest zuidelijke deel is een weiland met daaraan verbonden de bestemming 'agrarisch'.
 
Het noordelijk deel is gescheiden door een toegangsweg. Ten oosten van deze toegangsweg bevinden zich de bedrijfswoningen en - gebouwen behorende bij de percelen Boppewei 11 en 13. Naast kantoren, opslag- en archiefruimtes, bevinden zich hier ook volières met papagaaien en eenden. De bouw- en nokhoogte van deze bedrijfsgebouwen bedragen respectievelijk 5 en 4 meter. De meest gebruikte materialen zijn groene sandwichpanelen, staal en in mindere mate glas.
 
Op het westelijk deel is het tuincentrum Boppewei 17 inclusief parkeerplaats gevestigd. De bouw- en nokhoogte van deze bedrijfsgebouwen bedragen respectievelijk 5,5 en 4,5 meter. De meest gebruikte materialen zijn glas, staal en in mindere mate groene sandwichpanelen.
 
Op het meest noordelijke deel van het plangebied ligt de Boppewei met aan weerszijden een fietspad en groenstroken. Tenslotte ligt er ten noorden van de bedrijfswoning Boppewei 11 nog een perceel weiland.
 
De huidige oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zijn:
  • Boppewei 11: 1.439 m²
  • Boppewei 13: 1.080 m²
  • Boppewei 17: 5.366 m²

Figuur 3.
 
Het bedrijfsgebouw Boppewei 17 is in figuur 4 weergegeven.

Figuur 4.
  
 
Figuur 4a
 
Figuur 4b
 
Figuur 4c
 
Figuur 4d
     

2.2 Gewenste ontwikkeling

De komst van de nieuwe vierbaansweg 'De Centrale As' van Dokkum naar Nijega biedt voor het plangebied nieuwe kansen. Door de perifere ligging leent het zuidelijke deel van het plangebied, namelijk weilanden, zich nu minder voor een agrarische bestemming en des te meer voor een bedrijfsmatig karakter. De percelen worden in de toekomst geheel ingesloten door wegen (zie figuur 5.) 

Figuur 5.

De initiatiefnemer wil het zuidelijke deel van het plangebied ook als tuincentrum inrichten en zich daar vooral richten op een nieuwe dimensie in de wereld van tuincentra, namelijk de bezoekers verleiden in een parkachtige omgeving met vijverpartijen en borders met siergewassen, kweekgedeelte, dierenwijde met nachtverblijven, bijzondere fruitbomen enz. Dit deel is in figuur 8 rood omlijnd. Daarnaast zal de initiatiefnemer waterpartijen aanleggen. Met de grond die hierbij vrijkomt, zullen bestaande reliëfgedeelten worden versterkt. Tevens zal de initiatiefnemer een nieuw bos aanleggen (zie figuur 6).


Figuur 6.
 
De initiatiefnemer wil het huidige bedrijfsgebouw Boppewei 17 uitbreiden met een verkoopafdeling van 32 meter breed en 30 meter diep. Tevens zal er een overkapping (luifel) van 58 diep en 8 meter breed worden gebouwd. Deze uitbreiding is in figuur 6 gearceerd aangegeven. In figuur 7 is deze uitbreiding gedetailleerd weergegeven. 
 
Figuur 7.
 
Tevens wil de initiatiefnemer het noordoostelijk deel van het plangebied, waar nu een agrarische bestemming vigeert, transformeren tot een siertuin.
   

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. In de SVIR is vastgesteld dat het Rijk voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zal worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

In het Barro staan die regels, die als nationaal belang in de SVIR worden herbevestigd en die instemming van de Tweede Kamer heeft gekregen. De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen die juridische borging vragen, zijn neergelegd in een aanvulling van het Barro.

Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. De sturingsfilosofie van het Streekplan is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; lokaal wat kan, centraal wat moet. Deze twee sporen zijn:
  1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen, vast te leggen in de Verordening Romte Fryslân;
  2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de verordening.
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
 
Op grond van artikel 4.3 van de Verordening Romte Fryslân kan in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied uitbreiding worden toegestaan van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf, tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak, indien in de plantoelichting is onderbouwd dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en het plan voorziet in een goede inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
 
Conclusie
De uitbreiding van het tuincentrum in zuidelijke richting wordt zowel milieuhygiënisch en verkeerskundig ingepast in de omgeving (zie toelichting paragraaf 4.3 en toelichting paragraaf 4.11). Ook voorziet het plan in een goede inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten (zie toelichting paragraaf 4.1 en toelichting paragraaf 4.2) De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan 'Bûtengebiet'
 
In hoofdstuk 2 van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet' wordt nader ingegaan op de uitgangspunten van het ruimtelijke beleid m.b.t. het buitengebied. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd: Het landschap is belangrijk, maar niet alles bepalend voor de vraag waar een functie en een ontwikkeling een plek kunnen krijgen, maar stuurt wel in de wijze waarop een en ander vorm moet krijgen, passend binnen de landschappelijke karakteristiek.
 
De gemeente stelt dat niet-agrarische bedrijven en functies bij recht mogen uitbreiden met 15% van de bestaande oppervlakte bedrijfsbebouwing. In de planregels is per adres de bestaande bebouwing en de uitbreiding met 15% als maximaal toegestane bedrijfsoppervlakte vastgelegd.
 
De huidige oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is 7885 m². De maximaal toegestane bedrijfsoppervlakte mag op basis van de 15% regeling 9066 m² bedragen. Het bedrijfsgebouw Boppewei 17 zal  worden vergroot van 5.366 m² naar 6790 m², derhalve een uitbreiding van 1434 m². Hiermee komt de totaal oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op 9319 m².  
Omdat er sprake is van een toename van de bedrijfsoppervlakte van meer dan 15% zal de onderhavige uitbreiding van het tuincentrum op een verantwoorde wijze, zowel milieuhygiënisch als verkeerskundig, moeten worden ingepast in het landschap (zie hiervoor toelichting paragraaf 4.3 en toelichting paragraaf 4.11).
 
Conclusie
De uitbreiding van het bedrijfsgebouw Boppewei 17 kan op een verantwoorde wijze, zowel milieuhygiënisch als verkeerskundig, in het landschap worden ingepast. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

4 Onderzoek

4.1 Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 van de provincie Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Uit de CHK 2 blijkt dat in het plangebied slechts twee bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig is.
 
Het betreft het element: Verkaveling (zie figuur 8). Het perceel heeft van oorsprong een opstrekkende verkaveling met een grootschalige regelmaat. In figuur 8 is dit gebied paars gekleurd. Het is een verkaveling die kenmerkend is voor de wouden en kenmerkt zich door een dominante lengterichting in de percelering.
 
Figuur 8.
 
Tevens betreft het element: Geomorfologie (zie figuur 9). De bodemstructuur wordt getypeerd als grondmorene. De basis voor het huidige Friese landschap is gelegd in de voorlaatste IJstijd, het Saalien (tussen 370.000 en 130.000 jaar geleden). Tijdens het grootste deel van die IJstijd lag Fryslân onder het landijs. De oorsprong van veel landijs lag in Scandinavië en daarvandaan transporteerde het landijs klei, zand en stenen naar Fryslân. Dit materiaal bevindt zich nu als keileem in de bodem. In de meeste delen van de provincie bevindt zich deze grondmorene  meer dan 2 meter onder het maaiveld.
 
Figuur 9.
  
Het plan leidt niet tot aantasting van het verkavelingspatroon of de geomorfologische waarde van het plangebied.
  
Conclusie
De uitbreiding van het tuincentrum past binnen de kaders van de cultuurhistorie van het gebied. 

4.2 Landschappelijke inpassing

Bij een tuincentrum behoort een 'groene' uitstraling. Om de gewenste ontwikkeling op een verantwoorde wijze in het landschap in te passen, zal de initiatiefnemer alle bestaande elzensingels respecteren en waar nodig zelfs herstellen. Ook zal de initiatiefnemer een strook bos ten westen en ten zuiden van het plangebied aanleggen met de volgende boomsoorten: meidoorn, hazelaar, eik en berk. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw Boppewei 17 zal door de bestaande hoge coniferenhaag uit het zicht worden onttrokken. De hierboven aangehaalde landschappelijk inpassing is in figuur 10 weergegeven. Het tuincentrum zal in de nabije toekomst worden ingesloten door wegen en parkeerterreinen. De Boppewei ten noorden, 'De Centrale As' ten westen, de nieuwe verbindingsweg ten oosten en het halve klaverblad met carpoolplek ten zuiden van het plangebied zullen een harde overgang accentueren in het veenweidelandschap.
 
Figuur 10.
 
Conclusie
De voorgenomen uitbreiding van het tuincentrum kan op een verantwoorde wijze in het landschap worden ingepast.

4.3 Milieuzonering

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening alle aspecten en belangen betrokken te worden en zorgvuldig te worden afgewogen. Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging van milieubelastende en milieugevoelige functies. Uitgangspunt hierbij is dat enerzijds ter plaatse van de nieuwe gevoelige functies sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds dienen de bestaande bedrijven hun huidige activiteiten binnen de bestaande milieuregelgeving en planologie voor te kunnen zetten en niet te worden beperkt.
 
Rondom het plangebied liggen de volgende bedrijven:
  1. Paardenhouderij Djipswal 24 De Westereen
  2. Speelpark 'Sanjesfertier', Boppewei 14, De Westereen
  3. Tennishal 'De Sanjes', Boppewei 16, De Westereen
De milieuzonering bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies in de nabijheid van bedrijven moet worden bepaald aan de hand van de huidige bedrijfsactiviteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting, de toegestane bedrijfsactiviteiten, alsmede de vigerende planologie.
Bij planontwikkeling wordt met behulp van de systematiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke aspecten (zoals o.a. geluid en geur) rekening gehouden moet worden. Deze zogenaamde milieuzones zijn bepaald ten opzichte van gevoelige functies, uitgaande van het referentie omgevingstype 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied'.
Hieronder wordt de situatie per bedrijf beschreven.
    
Paardenhouderij Djipswâl 24, De Westereen
Ten oosten van het tuincentrum bevindt zich een paardenhouderij. De vigerende bestemming die rust op dit perceel is 'Agrarisch - Paardenhouderij'. Alle bouwwerken met uitzondering van erfafscheidingen moeten binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Op grond van de bouwregels behorende bij deze bestemming kan op een afstand van 71,5 meter van het plangebied bebouwing plaatsvinden. Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geldt voor een paardenhouderij een richtafstand van 50 meter vanaf de terreingrens. Deze afstand is ingegeven vanuit het aspect geur.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is sinds 2007 het landsdekkend beoordelingskader voor geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv schrijft voor op welke wijze de geurhinder vanwege dierenverblijven beoordeeld moet worden indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten (zoals woningen en tuincentra) en dus voor de ruimtelijke ordening. Dit wordt ook wel de 'omgekeerde werking' genoemd. Voor het onderhavige plangebied is de 'omgekeerde werking' van belang. Dit betekent dat voor die plek getoetst moet worden of voldaan wordt aan de (daar) geldende geurnorm.
 
De paardenhouderij mag niet in zijn belangen worden geschaad. Bouwen binnen een geurcontour is een inbreuk op het vergund recht van een eigenaar en beperkt dan ook de uitbreidingsmogelijkheden van de paardenhouderij binnen de reeds gebruikte milieuruimte.
Ingevolge artikel 4, eerste lid aanhef en onder b, van de Wvg bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, o.a. paarden, en een geurgevoelig object ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Regeling geurhinder en veehouderij wordt deze afstand gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot aan het dichtstbijzijnde emissiepunt.
 
De rand van het bouwvlak van de agrarische paardenhouderij aan de Djipswâl 24 is gelegen op een grotere afstand dan 50 meter van de dichtstbijzijnde gevel van het geurgevoelig object, namelijk ruim 90 meter. Hiermee voldoet de aanvraag aan de benodigde afstand van ten minste 50 meter (buiten de bebouwde kom) zoals bepaald in artikel 4 lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.
 
Speelpark 'Sanjesfertier', Boppewei 14, De Westereen
Ten westen van het tuincentrum bevindt zich speelpark 'Sanjesfertier'. De vigerende bestemming die rust op dit perceel is 'Recreatie'. Het speelpark mag de gebouwen niet zijnde de bedrijfswoning uitbreiden met maximale 600 m². Op grond van de bouwregels behorende bij deze bestemming kan op een afstand van 80 meter van het plangebied bebouwing plaatsvinden. 
Het speelpark bestaande uit een recreatieve hal met speeltuin en dierenweide is niet als dusdanig opgenomen in de VNG-publicatie. Om vast te stellen dat de beoogde activiteiten geen hinder veroorzaken voor milieugevoelige bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied, is het mogelijk de milieucontour te hanteren van een soortgelijke milieubelastende activiteit, die wel is opgenomen in de VNG-brochure. De meeste activiteiten vinden overdekt plaats in de hal. Ondanks het recreatieve karakter is onderhavig initiatief niet te plaatsen binnen de categorie 'Recreatiecentra, vaste kermis e.d.' Een dergelijke inrichting ziet op grootschalige pretparken en vaste kermissen. Gelet op de omvang van het speelpark dient er gekeken te worden naar een inrichting en activiteit op een kleiner schaalniveau. Een activiteit op een vergelijkbaar schaalniveau betreft de categorie 'sporthallen'. Voor de categorie 'sporthallen' geldt ten aanzien van het aspect geluid een maximale milieucontour van 50 meter.
 
Tenniscentrum 'de Sanjes' Boppewei 16, De Westereen
Ten westen van het tuincentrum bevindt zich tenniscentrum 'de Sanjes'. De vigerende bestemming, die rust op dit perceel is 'Sport' met nadere aanduiding 'specifieke vorm van sport - tennishal'. Deze tennishal mag nog worden vergroot met 15%, tot een maximale oppervlakte van 3.105 m². Op grond van de bouwregels behorende bij deze bestemming kan op een afstand van 71 meter van het plangebied bebouwing plaatsvinden. Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geldt voor sporthallen een richtafstand van 50 meter vanaf de terreingrens. Deze afstand is ingegeven vanuit het aspect geluid.
   
Conclusie
De conclusie is dat het aspect bedrijven en milieuzonering via de gevolgde milieuzonering voor het onderhavige bestemmingsplan zorgt voor een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het tuincentrum en dat de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Hinderveroorzakende en gevoelige functies bevinden zich op voldoende afstand van elkaar.

4.4 Waterhuishouding / watertoets

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting bij bestemmingsplannen inzicht verkregen moet worden in de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De waterbeheerder in het plangebied is Wetterskip Fryslân. Voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt Wetterskip Fryslân gevraagd het voorliggende bestemmingsplan te beoordelen en een advies voor de watertoets te geven. Voor deze beoordeling is als format de digitale watertoets ontwikkeld. Met de digitale watertoets kunnen watertoetsen worden aangevraagd voor alle ruimtelijke plannen. De digitale watertoets (zie Bijlage 1: watertoets) bepaalt welke procedure moet worden doorlopen voor de watertoets.
Omdat het plangebied is aangepast, heeft Wetterskip Fryslân de bijbehorende tekening (zie figuur 15) separaat aangepast.
De initiatiefnemer heeft Wetterskip Fryslân geïnformeerd over het plan Bestemmingsplan Boppewei te De Westereen via de digitale watertoets. Op dit plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Redenen hiervoor zijn dat het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 200 m² en omdat langs het plangebied een hoofdwatergang ligt.
 
Wateraspecten
In de normale procedure stelt Wetterskip Fryslân een wateradvies op, waarbij zij ingaan op de aspecten die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema’s Veilig, Voldoende en Schoon.
 
Hoofdwatergang
Aan de zuidkant van het plangebied ligt een hoofdwatergang. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mag de initiatiefnemer geen bebouwing realiseren.
Als gevolg van de aanleg van 'De Centrale As' vinden er wijzigingen plaats in het watersysteem. De huidige hoofdwatergang heeft na afronding van het project geen functie meer als hoofdwatergang. Tot die tijd is het echter wel van belang dat de hoofdwatergang bereikbaar blijft voor beheer en onderhoud en moet de beschermingszone vrij blijven van bijvoorbeeld bebouwing, beplanting, hekwerken en dergelijke. Zolang de watergang in de Legger nog is aangemerkt als hoofdwatergang is voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de beschermingszone een watervergunning nodig.
 
Schouwwatergang – Secundaire watergang
Langs het plangebied ligt een schouwwatergang (zie figuur 14). De schouwwatergang is belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwwatergang. Bij het uitwerken van de plannen is het nodig er rekening mee te houden dat de schouwwatergang bereikbaar blijft voor onderhoud.
  

Figuur 15.
 
Peilbeheer
Het plangebied ligt in twee peilgebieden. Het westelijke peilvak heeft een zomerpeil van -1,0 m NAP en een winterpeil van -1,15 m NAP. Het oostelijke peilvak heeft een zomerpeil van -0,50 m NAP en een winterpeil van -0,75 m NAP. De peilgrens is aangegeven in figuur 3. De vastgestelde peilen zijn streefpeilen. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil.
 
Drooglegging
Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Wetterskip Fryslân adviseert voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m, gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding adviseert Wetterskip Fryslân een drooglegging van 0,70 m.
 
De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte varieert sterk en ligt tussen de +0,15 m NAP en de + 1,20 m NAP. Geadviseerd wordt om bij het bepalen van de aanleghoogte rekening te houden met de droogleggingsnorm.
 
Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog te kunnen uitvoeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of er met een melding kan worden volstaan of dat er een vergunning nodig is, kan de initiatiefnemer contact opnemen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.
 
Compensatie toename verhard oppervlak
Als gevolg van de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met circa 5.000 m². Wanneer een terrein onverhard is, kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Door verharding van (een deel van) het gebied stroomt het hemelwater versneld af. Hierdoor belast de initiatiefnemer het oppervlaktewater extra. Om overlast te voorkomen is het nodig dat de initiatiefnemer de toename aan verhard oppervlak compenseert in hetzelfde peilgebied. Hiervoor hanteert Wetterskip Fryslân een compensatienorm van 10%.
De initiatiefnemer geeft aan de compensatie te willen realiseren door op het terrein vijvers aan te leggen om het hemelwater in op te vangen. De vijvers kunnen worden ingezet als compensatie onder de voorwaarde dat een overloop wordt aangelegd op de plek waar de vijvers aansluiten op het bestaande watersysteem. Bij het bepalen van het maximale peil in de vijvers is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging van de bebouwing en verharding. Boven het normale peil in de vijvers zal de initiatiefnemer minimaal 250 m3 (5.000 m3 * 0,05 m) kunnen bergen voordat het overloopt naar het omliggende watersysteem.  
 
Afvalwater- en regenwatersysteem
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kunt u het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit in genoemde voorwaarden, lozen op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat initiatiefnemer voorkomt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat de initiatiefnemer bouwt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Wetterskip Fryslân adviseert om de vijvers zo aan te leggen dat er geen sprake is van doodlopende stukken. Doodlopende stukken kunnen tot gevolg hebben dat het water niet (voldoende) doorstroomt, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit.
 
Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, dient een vergunning worden aangevraagd of een melding te doen bij Wetterskip Fryslân.

Conclusie

Alle aspecten met betrekking tot water in dit plangebied zijn beschreven in deze paragraaf. De conclusie is dat water, met in achtneming van de door Wetterskip Fryslân voorgestelde te nemen maatregelen, geen belemmerende factor is voor het voorliggende bestemmingsplan met de daarin opgenomen bestemmingen en regels.
 

4.5 Geluid

In opdracht van Jouke Dantuma Advies heeft het akoestisch adviesbureau Vrancken een geluidsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2: geluidsonderzoek). In dit onderzoek worden zo nodig maatregelen aangedragen om geluidsoverlast door het tuincentrum te voorkomen.
 
Tuincentrum
Het onderzoek naar de geluidsbelasting vindt plaats in het kader van het afwegingsproces voor een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor wordt de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' 2009 toegepast. Door de hoogte van de resultaten worden de grenswaarden aangehouden van stap 2 van het toetsingskader. Dit houdt in dat het tuincentrum op de gevels van omliggende geluidsgevoelige objecten geen hogere geluidsbelasting mag veroorzaken dan 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau). De norm van de maximale geluidsniveaus (LAmax) is 65 dB(A) etmaalwaarde. De verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) mag niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
De grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt tijdens de representatieve bedrijfssituatie niet overschreden. Het hoogste maximale geluidsniveau (LAmax) dat wordt gehaald is 57 dB(A) in de avondperiode. Dit komt door de piekgeluiden die bij de volière gemaakt kunnen worden. De grenswaarde voor het maximale beoordelingsniveau van 65 dB(A) etmaalwaarde wordt hierdoor niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor de indirecte hinder wordt niet overschreden.

Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied zijn op het gebied van geluid uitvoerbaar.

4.6 Flora en fauna

In opdracht van Jouke Dantuma Advies heeft Boerema & Van den Brink b.v. (juridisch en ecologisch adviseurs Natuur en Leefomgeving) een zogenaamde quickscan Flora- en faunawet (zie bijlage 3: quickscan Flora en fauna) uitgevoerd naar het mogelijk voorkomen van beschermde planten- of diersoorten op of nabij een tweetal landbouwpercelen, grenzend aan de huidige bedrijfslocatie van Groenrijk Zwaagwesteinde, Boppewei 17 in De Westereen.
 
Omvorming agrarische bestemming naar bedrijfsbestemming
Er zijn vanuit de Flora- en faunawet geen beperkingen aanwezig voor de beoogde verandering van het gebruik van de beide onderzochte percelen. Ook de daarvoor uit te voeren ingrepen (reliëfvorming, graafwerkzaamheden c.a.) leiden niet tot schade aan beschermde plant en diersoorten, uitgezonderd tot een mogelijke verstoring van enkele soorten van tabel 1. Voor deze soorten geldt een vrijstelling.
Er komen in het plangebied geen soorten voor als opgenomen in de tabellen 2 t/m 3 van het vrijstellingenbesluit. Tevens komen in het gebied geen nesten voor die jaarrond zijn beschermd.
Voor de voorgenomen wijziging van functie en de voorgenomen werkzaamheden behoeft geen ontheffing op basis van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
 
Zorgplicht
De zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet is van toepassing op zowel beschermde als onbeschermde dier– en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Op grond van artikel 2 dienen dieren en planten zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te worden verplaatst, teneinde schade aan deze soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Deze zorgplicht geldt dus ook indien een vrijstelling geldt op basis van het vrijstellingenbesluit.
Voor het voorgenomen plan en de uit te voeren werkzaamheden geldt de zorgplicht in elk geval indien tijdens werkzaamheden toch diersoorten worden opgemerkt die óf zich zelfstandig niet op tijd kunnen verplaatsen óf die op dat moment aan het nestelen of broeden zijn. In die gevallen schrijft de zorgplicht voor dat dieren moeten worden verplaatst of (in geval van nesten) moet worden gewacht tot de jongen zijn uitgevlogen). In dit verband verdient het aanbeveling om de werkzaamheden in het plangebied niet uit te voeren gedurende het broedseizoen.
  
Conclusie
Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Bodem

In opdracht van Jouke Dantuma Advies heeft WMR Rinsumageast bv een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 4: bodemonderzoek) uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Boppewei 17 te De Westereen.
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 en NEN 5725 volgens de onderzoeksstrategie voor een grootschalige onverdachte locatie (ONV-GR).
 
Ter plaatse van de onderzoekslocatie (oppervlakte circa 2,06 ha) zijn zeven boringen (nrs. 1 t/m 7) tot maximaal 2,8  m -mv en 17 boringen (nrs. 8 t/m 24) tot 0,5 m -mv verricht. De boringen 1, 2 en 3 zijn afgewerkt met een peilbuis. De opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld. Hierbij zijn ter plaatse van boring 23 (0-0,5 m -mv) enkele puinrestanten aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen. 
 
Van zowel de boven- als de ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat monsters genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740. De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
  • in één mengmonster van de bovengrond (MMbg1) zijn voor kwik en lood licht verhoogde gehalten gemeten. In een tweede mengmonster van de bovengrond (MMbg2) is voor lood een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in beide mengmonsters van de ondergrond (MMog1 en MMog2) zijn voor de geanalyseerde parameters geen verhoogde  gehalten gemeten;
  • in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 zijn voor barium en minerale olie licht verhoogde concentraties gemeten. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 zijn voor barium, nikkel en naftaleen licht verhoogde concentraties gemeten. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 3 zijn voor barium, cadmium, nikkel, zink en naftaleen licht verhoogde concentraties gemeten;
  • voor de overige geanalyseerde parameters zijn in zowel de grond als het grondwater geen verhoogde waarden  gemeten.
 
Verhoogde gehalten in de bovengrond
Een duidelijke oorzaak voor de licht verhoogde gehalten aan kwik en lood in de bovengrond is niet aan te geven. De gemeten gehalten zijn echter dusdanig (alleen overschrijding van de achtergrondwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.
 
Verhoogde concentraties in het grondwater
Van de zware metalen is bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). Een oorzaak van verhoogde concentraties in het grondwater kan zijn dat de (fysische) eigenschappen van de grond en het grondwater (bv pH en redoxpotentiaal) dusdanig zijn dat de verhoogde concentraties van nature aanwezig zijn. Een andere mogelijke oorzaak is dat tijdens het plaatsen van de peilbuis het natuurlijk evenwicht in de bodem wordt verstoord, waardoor aan de grond gebonden stoffen (welke van nature aanwezig kunnen zijn) ter plaatse tijdelijk in oplossing kunnen gaan. Bij een lichte verstoring van het evenwicht in de bodem is het dan al mogelijk om, zonder dat er verhoogde gehalten in de grond worden gemeten, (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater te meten. Aangezien ter plaatse van de onderzoekslocatie in zowel de boven- als  ondergrond geen verhoogde gehalten aan de betreffende zware metalen zijn aangetroffen, zijn de verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater niet als een verontreiniging vanaf het maaiveld in de bodem terechtgekomen. Derhalve wordt aangenomen dat er sprake is van door natuurlijke (bodem)processen veroorzaakte verhoogde concentratie, waarbij van een verontreinigde situatie geen sprake is. De licht verhoogde concentraties aan minerale olie en naftaleen zijn opmerkelijk te noemen, waarvoor geen duidelijke verklaring is aan te geven. De concentraties zijn echter dusdanig (geringe overschrijding van de streefwaarde), dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.
   
Conclusie
Zintuiglijk zijn in één boring puinrestanten aangetroffen. Omdat de herkomst van het puin onbekend is, moet de puinhoudende grond formeel gezien als asbestverdacht worden beschouwd. Vanwege de geringe hoeveelheid bijmenging aan puin lijkt een verkennend onderzoek naar asbest in puin (volgens NEN 5707) weinig zinvol.
 
Vanwege de licht verhoogde gehalten in zowel de grond als het grondwater dient de onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien te worden verworpen.
 
De licht verhoogde gehalten en concentraties zijn dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrond- of streefwaarden), dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. De gemeten gehalten en concentraties vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de huidige en toekomstige bestemming van het terrein.

4.8 Archeologie

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het noodzakelijk in ruimtelijke plannen aandacht te besteden aan mogelijk aanwezige archeologische waarden in het betreffende plangebied. De provincie heeft op haar website een kaart (Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra, FAMKE) geplaatst, waarop staat aangegeven in welke gebieden een bepaald soort onderzoek dient te worden uitgevoerd en in welke gevallen dit onderzoek achterwege kan blijven.

Op de FAMKE is het plangebied, waar de agrarische bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin', wat betreft mogelijke archeologische waarden uit de steentijd-bronstijd aangeduid als waarderend onderzoek vuursteenvindplaats. (zie figuur 11). Dit betreft reeds bekende vuursteenvindplaatsen. Een gedeelte hiervan is mogelijk al verstoord. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 50 m² deze vindplaatsen middels een waarderend archeologisch onderzoek te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek, dat zich vooral moet richten op de waarde en de begrenzing van de vindplaats, kunnen inzicht geven in de behoudenswaardigheid van de vindplaats. Tevens kunnen zij inzicht geven in de noodzaak om de vindplaatsen te bestempelen als ‘archeologisch waardevol', door de vindplaatsen op te nemen in het bestemmingsplan als: archeologisch waardevol terrein, waarbij in de doeleindenomschrijving wordt gestreefd naar behoud van archeologische waarden op dat terrein. De resultaten van het onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Echter in het gebied waar de agrarische gronden zullen worden gewijzigd in de bestemming 'Tuin' zullen geen ingrepen van meer dan 50 m² plaatsvinden.
 
Op de FAMKE is het plangebied, waar de agrarische bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin', wat betreft mogelijke archeologische waarden uit de steentijd-bronstijd aangeduid als karterend onderzoek (zie figuur 12). De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Echter in het gebied waar de agrarische gronden zullen worden gewijzigd in de bestemming 'Tuin' zullen geen ingrepen van meer dan 50 m² plaatsvinden.
 
Op de FAMKE is het plangebied, waar de uitbreiding van het bedrijfsgebouw Boppewei 17 zal plaatsvinden en waar agrarische gronden zullen worden gewijzigd in een parkachtig landschap met bos, waterpartijen en verhogingen in het landschap, wat betreft mogelijke archeologische waarden uit de steentijd-bronstijd aangeduid als quickscan (zie figuur 11).
Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Bij een intact bodemarchief kan dan over worden gegaan op een karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden nagegaan of er zich bekende vuursteenvindplaatsen en dobben in het gebied bevinden. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch onderzoek worden gewaardeerd (zie advies ‘waarderend onderzoek vuursteenvindplaatsen' en ‘waarderend onderzoek dobben'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.
  
 
Figuur 11. Fragment van de Famke, steentijd-bronstijd.

Wat betreft mogelijke archeologische waarden uit de ijzertijd-middeleeuwen is het plangebied waar de uitbreiding van het bedrijfsgebouw Boppewei 17 zal plaatsvinden en waar agrarische gronden zullen worden gewijzigd in een parkachtig landschap met bos, waterpartijen en verhogingen in het landschap, op de FAMKE aangeduid als karterend onderzoek 3 (zie figuur 12). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.
 
Figuur 12. Fragment van de Famke, ijzertijd-middeleeuwen.
 
Archeologisch onderzoek
De ingreep om het agrarisch deel van het plangebied te transformeren tot een parkachtige omgeving zal groter zijn dan 5000 m² bedragen. Deze ingreep heeft betrekking op de aanleg van vijverpartijen en nachtverblijven voor dieren. Vandaar dat het archeologisch adviesbureau Raap opdracht is verstrekt om zowel een bureau- als een karterend booronderzoek te verrichten (bijlage 5: archeologisch onderzoek). 
 
De belangrijkste conclusies die archeologisch adviesbureau Raap heeft getrokken zijn:
 
  • Voor de in figuur 13 blauw gearceerde de zone blijft de middelhoge archeologische verwachting voor het dekzandniveau gehandhaafd. Hier zijn voorafgaand aan onderhavig onderzoek al vuurstenen artefacten gevonden. Alhoewel het vondstniveau op de dekzandkop verstoord is, bestaat er een grote kans dat zich hier dieper ingegraven grondsporen zoals haardkuilen bevinden.
  • Voor de in figuur 13 rood gekleurde zones blijft de middelhoge archeologische verwachting voor het dekzandniveau ook bestaan. Deze zones bevinden zich niet op het hoogste deel van de dekzandkop, maar er is wel sprake van podzolvorming en een intact vondstniveau. In deze zones zouden zich intacte archeologische resten kunnen bevinden.
  • Voor de rest van het plangebied geldt dat de middelhoge archeologische verwachting voor het dekzandniveau kan worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting. Hier ligt het dekzand dermate laag dat er nauwelijks sprake is van bodemvorming en dat zich geen podzol heeft gevormd. De kans is klein dat in deze lagere en waarschijnlijk nattere zone bewoning heeft plaatsgevonden. Daarnaast is ook in grote delen van dit perceel de top van het dekzand verstoord. De lage tot middelhoge archeologische verwachting voor het bovenste relevante niveau, de top van het veen, kan worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting. In het plangebied is geen intact veen meer aanwezig.
 
Aanbevelingen
Vanwege de aanwezigheid van een grotendeels intact archeologisch relevant niveau (top van het dekzand) in de in figuur 13 rood gearceerde zones wordt aanbevolen om hier geen ingrepen uit te voeren die per ingreep groter zijn dan 1 m². Indien ingrepen gepland zijn die groter zijn dan 1 m² en die dieper reiken dan 0,3 m onder het huidige maaiveld, wordt geadviseerd om door middel van een waarderend booronderzoek met zogenaamde megaboringen te onderzoeken of zich archeologische indicatoren in de top van het dekzand bevinden. 
Een waarderend booronderzoek door middel van megaboringen op het hoogste deel van de dekzandkop wordt niet zinvol geacht vanwege het ontbreken van een intact archeologisch vondstniveau. De kans op de aanwezigheid van archeologische sporen zoals haardkuilen is hier echter aanwezig. Daarom wordt aanbevolen om in de in figuur 13 blauw gearceerde zones geen ingrepen uit te voeren die per ingreep groter zijn dan 1 m². Voor ingrepen die groter zijn dan 1 m² en die dieper reiken dan 0,3 m onder het huidige maaiveld wordt geadviseerd om deze archeologisch te begeleiden. Op die manier kunnen eventuele archeologische sporen in kaart worden gebracht.
Een archeologische begeleiding dient te worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Tegen het opbrengen van grond bestaat, ook in de advieszones, vanuit archeologisch oogpunt, geen bezwaar. Voor de rest van het plangebied geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch maatregelen (planaanpassing, vervolgonderzoek, etc.) aan te bevelen. Wanneer hier bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid.
Om eventuele archeologische resten in het plangebied ook voor de toekomst te beschermen, wordt aanbevolen om bovenstaande adviezen op te nemen in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld via een dubbelbestemming vanwege archeologische waarden).
 
Figuur 13

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden in het kader van de archeologische waarden uit de steentijd-bronstijd en uit de ijzertijd-middeleeuwen geen ingrepen mogelijk gemaakt in de gearceerde rode en blauwe zones (zie figuur 8) die per ingreep groter zijn dan 1 m².
De rood en blauw gearceerde zones (zie figuur 13) zullen in het onderhavige bestemmingsplan een dubbele bestemming krijgen. Naast de bestemming 'Bos' en 'Detailhandel - Tuincentrum' zullen deze zones de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' krijgen.
Op de gronden die aangemerkt zijn als waarderend onderzoek vuursteenvindplaats zullen geen ingrepen in de bodem plaatsvinden. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw Boppewei 17 en de aanleg van de aanleg van het parkachtig landschap worden, met inachtneming van de aanbevelingen uit het Archeologisch onderzoek, niet door archeologische waarden binnen het plangebied belemmerd. 

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.

Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing. In het algemeen geldt dat die wegen op de risicokaart (zie figuur 14) vermeld staan waarvan er bekend is dat er een overschrijding van de wettelijke norm is. Deze norm is het plaatsgebonden risico 10-6. Voor de N356 geldt een PR 10-6 contour van 0 meter, oftewel op de weg zelf.

Groepsgebonden risico
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Figuur 14. Fragment van de risicokaart.

Brandweer Fryslân is om advies (bijlage 6: Advies Brandweer) gevraagd en heeft zich daarbij gericht op het optimaliseren van de veiligheidssituatie. De provinciale weg N356 is op de risicokaart (zie figuur 14.) aangeduid als een weg waar transport van gevaarlijke stoffen plaats kan vinden. Brandweer Fryslân heeft in haar advies gekeken naar de volgende aspecten van deze risicobron:
  • plaatsgebonden risico
  • groepsrisico
  • nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
  • bestrijdbaarheid
  • zelfredzaamheid 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het plangebied gaat het voornamelijk om plaatselijk vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (gedeelte van N356). De hoeveelheid transport is gering over deze N356 ter hoogte van het plangebied. Het plangebied ligt direct aan de in ontwikkeling zijnde nieuwe Centrale As. De intensiteit van transport van gevaarlijke stoffen over deze Centrale As zal toenemen zodra deze geheel in zijn gebruik zal worden genomen. Wat betreft bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid worden er geen knelpunten geconstateerd.
Gelet het feit dat het plangebied wel binnen 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg is gelegen, dient er een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.
Omdat het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan tien procent toeneemt, en de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid, niet wordt overschreden kunnen de volgende aspecten achterwege blijven:
  1. De dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de transportroute;
  2. De verandering van dichtheid van personen binnen het gebied waarop het plan van toepassing is;
  3. De hoogte van het groepsrisico, inclusief de bijdrage van bestaande of toegelaten kwetsbare objecten;
  4. De mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  5. De mogelijkheden van alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico, inclusief de hierbij behorende voor- en nadelen. 
Repressief advies
Brandweer Fryslân heeft ook een zogenaamd repressief advies verstrekt. Hierbij zijn de opkomsttijden, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden nader uitgewerkt.
 
De opkomsttijd voor dit plangebied is conform de landelijk gestelde normtijd en leidt dan ook niet tot problemen. Wel wordt geadviseerd om uit het oogpunt van de BHV-organisatie rekening te houden met deze opkomsttijd van 12 minuten gerekend vanaf de brandweerkazerne De Westereen.
 
Brandweer Fryslân concludeert dat er voldoende bluswater open water aanwezig is ten behoeve van het plangebied dat als secundair of tertiaire bluswatervoorziening kan dienen.
 
Daarnaast adviseert brandweer Fryslân dat de route naar het tuincentrum, inclusief opstelplaatsen, tot op een afstand van 40 meter van de toegangen tot het gebouw uit te voeren conform de aanbevelingen in het advies onder hoofdstuk Bereikbaarheid.
 
Ten westen van de provinciale weg N356 loopt tevens een buisleiding, te weten de N-505-90. De buisleiding is in beheer bij Gasunie. De maximale bedrijfsdruk van deze buisleiding is 40 bar. De diameter van de leiding die langs het plangebied loopt is 114 mm. Voor de buisleiding geldt een PR 10-6-contour van 0 meter, oftewel op de buis zelf. Voor de buisleiding dient een toetsingsafstand van 20 meter aangehouden te worden. Het plangebied is ruim buiten de toetsingsafstand gelegen.
 
Ten westen van het plangebied is speelpark 'Sanjesfertier' gelegen. Op de risicokaart wordt deze inrichting als beperkt kwetsbaar aangeduid. Kwetsbare objecten zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden of gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).
Het gaat hierbij om kwetsbare objecten volgens de definitie van het Regionaal Risicoprofiel (RRP), d.w.z. niet volgens de definitie van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De definitie van kwetsbare objecten in het RRP overlapt deels, maar niet volledig met die van beperkt kwetsbare objecten volgens het Bevi.
Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen wanneer het misgaat. Daarom worden kwetsbare objecten liever niet in de buurt van risicobronnen gebouwd. 
 
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door risico’s vanwege het gebruik, de opslag of het vervoer van gevaarlijke stoffen of de aanwezigheid van een gasbuisleiding belemmerd. Ook wijst de provinciale risicokaart uit dat zich binnen een relevante afstand van het plangebied geen risicobronnen bevinden.

4.10 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 μg/m 3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool (mei 2014) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (zie figuur 7) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. In het onderhavige geval zal de vervoersbewegingen van het tuincentrum leiden tot een toename van 250 vervoersbewegingen per dag, waarvan het aandeel van het vrachtverkeer 3% bedraagt.

 
Conclusie
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 μ3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven en het plan voldoet aan het gestelde in de Wet milieubeheer.

4.11 Verkeer

Het tuincentrum zal na de aanleg van 'De Centrale As', middels het halve klaverblad Feanwâlden/de Westereen worden ontsloten. Vanaf dit klaverblad zorgt een verbindingsweg voor de ontsluiting op de Boppewei (zie figuur 15). Op het punt waar deze verbindingsweg aansluit op de Boppewei komt een afslag naar het tuincentrum. Het parkeren zal op eigen erf plaatsvinden.
De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een wijziging van de parkeerbehoefte. Per functie is de parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt waarbij gebruik is gemaakt van de kengetallen van CROW, die zijn vastgelegd in publicatie 317.
 
Voor de parkeerbehoefte is aangesloten bij een tuincentrum in een niet stedelijke omgeving in het buitengebied. De parkeerbehoefte bedraagt 2,6 parkeerplaats per 100 m² bruto vloer oppervlak (bvo). De toekomstige bvo zal 11.000 m² bedragen. Hiermee bedraagt de totale parkeerbehoefte voor het tuincentrum 286 parkeerplaatsen. De huidige parkeercapaciteit van het tuincentrum bedraagt 300 parkeerplaatsen.
    
Figuur 15.
 
Conclusie
Met de komst van 'De Centrale As' is de verkeersontsluiting van het tuincentrum goed gewaarborgd. De huidige parkeercapaciteit van ongeveer 300 voertuigen voldoet aan de gestelde parkeernorm.

5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Wat is een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die de bestemming geeft uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functies uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Er wordt bij het onderhavige bestemmingsplan zo veel als mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd in het kader van het nieuwe bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dantumadiel'. Echter het verschil blijft wel dat de bestemmingen in het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dantumadiel' iets ruimer zijn opgezet doordat deze zijn afgestemd op een ander schaalniveau. Er is hier namelijk sprake van maatwerk. De oppervlakte van het bedrijfsgebouw Boppewei 17 is aangepast. Daarnaast biedt de bestemming 'Bos' ook de mogelijkheid om nieuwe vijvers en aanlegplaatsen aan te leggen. Binnen de bestemming 'Tuin' is de mogelijkheid geschrapt voor het aanleggen van een erker. Dit omdat de bestaande bedrijfswoning niet direct grenst aan deze bestemming en daarom praktisch onuitvoerbaar is.

Waaruit bestaat een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit:
  • De verbeelding (voorheen plankaart);
  • De regels (voorheen voorschriften);
  • De toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied. In de toelichting paragraaf 5.2 volgt een toelichting op de regels.

5.2 Toelichting op de regels

Toelichting op regels
In het eerste hoofdstuk zijn de inleidende regels opgenomen. De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen en de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
In hoofdstuk 2 zijn de regels van de verschillende bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels en daarna eventuele wijzigingsbevoegdheden. Hiermee wordt flexibiliteit geboden.
In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan, zoals algemene afwijkings- en wijzigingsregels en overige regels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangs- en slotregels opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Uitleg bestemmingen
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent.

Bos
Om een 'groene' uitstraling van het tuincentrum te realiseren, zijn op het zuidelijk en zuidwestelijk deel de gronden bestemd als 'Bos'. Binnen deze bestemming mag de initiatiefnemer bos, maar ook vijvers, fiets-, wandel- en ruiterpaden aanleggen. Ook extensieve dagrecreatie behoort binnen de mogelijkheden van deze bestemming. Hierbij behoren ook bouwwerken, werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
 
Detailhandel - tuincentrum
De tuincentrumfunctie en dan met name, het kweken van bloemen en planten, het houden en kweken van vogels en dieren kan middels deze bestemmingsplanwijziging in de toekomst ook op het zuidelijke deel van het plangebied plaatsvinden. De agrarische bestemming wordt op de desbetreffende gronden gewijzigd in detailhandel - tuincentrum.

Tuin
Een prachtige siertuin zal straks al visitekaartje van het tuincentrum de bezoekers van het tuincentrum verwelkomen. Deze tuin is in het meest noordoostelijk deel van het plangebied gesitueerd. 
Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde. De agrarische bestemming wordt op de desbetreffende gronden gewijzigd in 'Tuin'.

Verkeer
De bestaande wegen en parkeervoorzieningen zullen worden gehandhaafd, met uitzondering van een deel Boppewei dat door de komst van 'De Centrale As' overbodig is geraakt. De bestaande wegen en parkeervorzieningen vigeren onder de bestemming 'Verkeer'
 
Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1, 2 en 3
Deze bestemmingen zorgen voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarde, van desbetreffende gronden.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in Afdeling 6.4 Wro is de gemeente verplicht om ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid de kosten voor het in exploitatie brengen van de gronden te verhalen op de ondernemer en daartoe op basis van artikel 6.12 eerste lid Wro in beginsel een exploitatieplan vast te stellen.
In dit geval behoeft de gemeente geen exploitatieplan vast te stellen, omdat het plan een particulier initiatief is. Dit betekent, dat de kosten volledig door de initiatiefnemer worden gedragen. Er kan met voldoende zekerheid worden gesteld, dat de initiatiefnemer over de financiële middelen beschikt om het plan te realiseren. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

Planschade
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, zal daarom door de gemeente Dantumadiel een planschadeovereenkomst worden afgesloten met de initiatiefnemer. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer.
 

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerp bestemmingsplan
In het kader van de bestemmingsplanprocedure, zoals bepaald in de Wet ruimtelijke ordening, ligt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage. Binnen deze termijn kan een ieder zijn/haar zienswijze over het bestemmingsplan geven. Er zijn in dit kader geen zienswijzen ingediend. Wel zijn er een aantal ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. In hoofdstuk 4.9 van de toelichting (Externe veiligheid) is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Tevens is de plankaart aangepast. Het gebied met de dubbelbestemming - waarde Archeologisch waardevolgebied 3 is richting het zuiden vergroot.

Bestemmingsplan
Vervolgens wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

Overleg
Volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarover overleg met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het bestemmingsplan in het geding zijn. Versnelling van besluitvormingsprocedures is één van de doelstellingen van de Wet ruimtelijke ordening. Als mogelijke vertrager in de procedure is het vooroverleg genoemd. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belangen wordt benadeeld.

Het plan is voor het overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening verzonden aan Wetterskip Fryslân en provincie Fryslân. Beiden hadden geen op- of aanmerkingen.