direct naar inhoud van Regels
Plan: Damwald - Trekwei (paardenhouderij - plusboerderij)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Damwald - Trekwei (paardenhouderij - plusboerderij) met identificatienummer NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0401 van de gemeente Dantumadiel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een kwekerij, een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een champignonkwekerij, of een wormenkwekerij;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.8 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.22 daghoreca:

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.25 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.26 extensieve dagrecreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, met daarbij behorende voorzieningen zoals picknickplaatsen, bewegwijzerings- en informatieborden;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.29 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;

1.30 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.33 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Niet als kampeermiddelen worden beschouwd: vaartuigen, woonwagens in de zin van de Woningwet, tenten in gebruik voor het houden van bijeenkomsten, tentoonstellingen of voorstellingen, en voertuigen in gebruik als directiekeet;

1.34 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.35 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.36 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.37 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.38 ondergeschikte bebouwing:

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.39 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.40 overkapping:

een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.41 paardenbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.42 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.43 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.45 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 vergisting:

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;

1.47 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.48 zorgboerderij:

een gebouw waar zorg wordt verleend, al dan niet in combinatie met wonen en al dan niet in combinatie met agrarische activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Paardenstoeterij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenstoeterij' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een productiegerichte paardenhouderij, alsmede een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij', met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de grote mate van beslotenheid als gevolg van de langgerekte strokenverkaveling met houtwallen en elzensingels op de kavelgrenzen;
  • c. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. natuur- en landschapsbeheer;
    • 2. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
    • 3. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie, bêd en brochje of een theeschenkerij;
  • e. een combinatie van natuureducatieve activiteiten in de vorm van een kinderboerderij met dierweiden, heemtuinen, plukakkers en dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, waaronder maatschappelijke en zorgactiviteiten en sport- en speelvoorzieningen;

mits de agrarische functie de belangrijkste gebruiksfunctie blijft, ten hoogste 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor de nevenactiviteiten en de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in de bedrijfsgebouwen;

  • f. de gronden mede zijn bestemd voor de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

  • g. het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één meer mag bedragen;
  • h. voeropslagvoorzieningen, mestopslagvoorzieningen, paardenbakken en stapmolens uitsluitend zijn toegestaan in het bouwvlak.
3.2 Bouwregels

de voor 'Agrarisch - Paardenstoeterij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van in lid 3.1 genoemde functies;
  • b. er mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximum gezamenlijke oppervlakte, maximum goothoogte, maximum bouwhoogte en minimum dakhelling:

bouwwerk   verplichte situering   maximum gezamenlijke oppervlakte   maximum goothoogte   maximum bouwhoogte   minimum dakhelling  
alle bouwwerken m.u.v. erfafscheidingen   binnen het bouwvlak          
Bedrijfsgebouwen   buiten de aanduiding bedrijfswoning   50% van het bouwvlak   5 m   15 m   15º  
bedrijfswoning   ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning   >>1   3,5 m   9 m   30º  
bijbehorende bouwwerken   achter de voorgevel van de bedrijfswoning   >>1   3,5 m   9 m   30º  
mestsilo   buiten de aanduiding bedrijfswoning       6 m    
erfafscheidingen         1,5 m    
overige bouwwerken geen gebouw zijnde         3 m    

>>1 De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2

  • c. gebouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd op basis van het erfinrichtingsplan, zoals beschreven in paragraaf 2.2 en opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • e. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning met een hogere goothoogte, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 5,5 m;
  • f. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning met een hogere bouwhoogte, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 11 m;
  • g. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning met een hogere goothoogte respectievelijk bouwhoogte, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 5 m en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 11 m.

3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat opslag in het kader van de normale bedrijfsvoering niet mag plaatsvinden buiten het bouwvlak;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten;
  • d. het inrichten van het erf in afwijking van een erfinrichtingsplan, zoals beschreven in paragraaf 2.2 en opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting;
  • e. het het gebruik van de gebouwen en bouwwerken voor het houden van meer dan 15 paarden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur ter plaatse van het in Bijlage 1 Houtsingelkaart aangegeven singellandschap of jongeheideontginningslandschap, welke verkavelingsstructuur mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door niet als zodanig aangeduide houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van niet als zodanig aangeduide houtsingels en/of het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • b. het kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
  • c. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten langs houtsingels;
  • d. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen, kaden en dijken;
  • e. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
  • f. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm;
  • g. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

3.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie;
  • b. werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden op basis van het erfinrichtingsplan, zoals beschreven in paragraaf 2.2 en opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting;
  • c. het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam(men) tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. het realiseren van ten hoogste 1 dam in iedere korte zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

3.6.3 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de landschappelijke waarden van deze gronden als bedoeld in 3.1 onder b.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwlagen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen;
  • b. ondergrondse bouwlagen zijn niet toegestaan onder stallen, waarbij mestputten niet als bouwlaag worden beschouwd.
5.2 Vlaggenmasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag een vlaggenmast worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.

5.3 Reclamemasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag geen reclamemast worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 6 m.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het zodanig inrichten van een erf dat op het erf onvoldoende parkeergelegenheid is;
  • b. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
  • c. de bewoning van bedrijfsruimte(n), niet zijnde bedrijfswoningen;
  • d. het (laten) gebruiken van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, voorwerpen, stoffen en materialen en daarmee gelijk te stellen voorwerpen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • e. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
6.2 Geen strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken van een woning voor een aan huis verbonden beroep zoals genoemd in Bijlage 3 Lijst bedrijven en beroepen aan huis tot een maximale oppervlakte van 45 m2;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is vereist en deze is gedaan;
  • c. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
  • d. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
  • e. hoogspanningsleidingen;
  • f. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • g. tenzij deze in het plan geregeld zijn;
  • h. het aanleggen van landhoofden ten behoeve van bruggen.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 vrijwaringszone - radar

7.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt dat die gronden - naast de aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van de functionele bruikbaarheid van het radarstation.

7.1.2 Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor de vermelde oppervlaktematen;
  • b. de bestemmingsregels ten behoeve van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels het plan voor het overschrijden van de grenzen van een bouwvlak naar de buitenzijde door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;

  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
8.2 Afwegingskader

Een in 8.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van, voor zover van toepassing:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan  Damwald - Trekwei (paardenhouderij - plusboerderij)

van de gemeente Dantumadiel .

Behorend bij het besluit van 24 april 2018.