Plan: | Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I & II en Sluisweg e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPHoltumnoord-VA02 |
Voor de volgende aspecten (in alfabetische volgorde) worden in dit hoofdstuk de uitgangspunten geformuleerd, die uiteindelijk in het bestemmingsplan hun juridisch beslag krijgen:
(Bedrijfs)woningen
Binnen het plangebied is een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Daarnaast bevinden zich hier tevens enkele burgerwoningen aan de Sluisweg alsmede een voormalige stationswachterswoning aan Aan de Laadhaven.
Ten aanzien van bedrijfswoningen op het bedrijventerrein dient te worden gekeken naar de milieuzonering zoals opgenomen in de handreiking Bedrijven en Milieuzonering (VNG 2009). De richtafstanden zoals die in de Handreiking worden genoemd kunnen niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies (burgerwoningen en bedrijfswoningen) op een bedrijventerrein voorkomen. Het gaat hierbij enerzijds vaak om historisch gegroeide situaties waar burgerwoningen (verspreid of gegroepeerd) zijn vermengd met milieubelastende bedrijvigheid. Anderzijds gaat het ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein zijn gesitueerd, zoals bedrijfswoningen. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtlijnenafstandenlijsten. Hier kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard. Voor deze gevoelige functies is niettemin een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk. Tegelijkertijd dient te worden voorkómen dat naburige bedrijven in het milieuvergunningenspoor onevenredig worden belemmerd door de aanwezigheid van gevoelige functies. Bestaande en nieuwe bedrijfswoningen dienen, evenals andere gevoelige functies, daarom bij de uitwerking van milieuzonering te worden betrokken. Voor het nieuw vestigen van gevoelige functies geldt bovendien dat dit planschade met zich mee kan brengen voor de omliggende bedrijven.
Het provinciale beleid gaat ervan uit dat er geen nieuwe (bedrijfs)woningen op bedrijventerreinen worden gesitueerd. De gemeente sluit zich hierbij aan.
Overigens dient te worden opgemerkt dat woningen een positieve rol kunnen spelen op een bedrijventerrein met het oog op de sociale veiligheid.
Voor de regeling in het bestemmingsplan kunnen de volgende uitgangspunten als leidraad dienen:
Begrenzing plan
Globaal wordt het plangebied begrensd door:
Zie ook,de bijgevoegde kaart.
Bestemmingen
In het plangebied is een diversiteit aan functies aanwezig. In het bestemmingsplan worden in ieder geval de volgende enkelbestemmingen opgenomen:
Buitenpandige opslag
Bedrijfskavels worden veelal gebruikt voor de opslag van goederen. Opslag kan zowel in- als buitenpandig plaatshebben. Buitenpandige opslag leidt over het algemeen tot een afname van de beeldkwaliteit en kan tevens voor brandgevaarlijke situaties zorgen dan wel ongedierte aantrekken. Volgens het beleid van de Provincie Limburg is voor lokale bedrijventerreinen zowel open als gesloten opslag gewenst. Ten behoeve van de aanwezige bedrijven, en de daarmee gerelateerde bedrijfsvoering, is open opslag noodzakelijk. Het betreft hier alleen bedrijfsgerelateerde opslag die niet permanent, dus tijdelijk en makkelijk te verwijderen.
In het bestemmingsplan wordt buitenpandige opslag toegelaten. Er wordt bij recht een buitenpandige opslaghoogte van maximaal 6 meter toegestaan.
Categorie-indeling
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan dient de invloed van bestaande bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, kunnen in het bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering.
Hiermee wordt een ruimtelijke scheiding aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven of industrie) en milieugevoelige functies (zoals wonen). In de praktijk wordt deze scheiding aangebracht door de toelaatbaarheid van bedrijven via de regels van een bestemmingsplan te koppelen aan een lijst van bedrijfsactiviteiten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de brochure Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009, Sdu Uitgevers) van de VNG. In deze basiszoneringslijst zijn vrijwel alle algemeen voorkomende bedrijfstypen ondergebracht volgens de SBI van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Elk type bedrijf is op deze wijze voorzien van een SBI-Code. In de VNG-brochure worden de bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën worden de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten gebruikt: geur, stof, geluid en gevaar (met name brand- en explosiegevaar). Er wordt een indeling in meerdere categorieën gemaakt. Per categorie wordt een indicatieve afstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' gegeven. Deze indicatieve afstanden lopen op per categorie:
De richtafstanden uit de basiszoneringslijst zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbare omgevingstype. Deze richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied (dus van 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1.) Verdere reducties zijn niet te verantwoorden omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- een leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. De reductie met één afstandstap leidt niet tot een lager beschermingsniveau voor gevaar, omdat voor activiteiten, waarbij gevaar maatgevend is voor de richtafstanden, vrijwel altijd specifieke regelgeving (zoals het Bevi en het Vuurwerkbesluit) geldt. Bij een klein aantal activiteiten is gevaar bij de bepaling van richtafstanden hét maatgevende milieuaspect zonder dat dit samenhangt met het (mogelijk) van toepassing zijn van het Bevi. Het gaat dan om activiteiten zoals kerncentrales en schietinrichtingen die niet op doorsnee bedrijventerreinen en bedrijvenlocaties zoals in de gemeente voorkomen.
Hoewel het bestemmingsplan een conserverend plan betreft, bestaat de mogelijkheid dat andere bedrijven zich op het bestaande bedrijventerrein vestigen. Primair gaat het bestemmingsplan uit van het opnieuw bestemmen van bestaande mogelijkheden. Om maximaal gebruik te kunnen maken van de bedrijventerreinen wordt toepassing gegeven aan het inwaarts zoneren (incl. daar waar mogelijk reductie met één afstandstap) van deze bedrijventerreinen voor bedrijven in de milieucategorie 2 tot en met 5.1. Dat wil zeggen hoe groter de afstand tot de woonbebouwing (met uitzondering van bedrijfswoningen), hoe groter de toelaatbare hinder.
Detailhandel
In de Retailstructuurvisie is aangegeven dat buiten de winkelgebieden in eerste instantie alleen detailhandel wordt toegestaan in een aantal uitzonderingscategorieën: auto's, boten, caravans, scooters, motoren, bromfietsen, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, brand- en explosiegevaarlijke stoffen). Voor enkele specifieke doelgericht bezochte winkels (bijvoorbeeld in automaterialen) of winkels die vanwege de aard van de goederen of diensten niet passen in bestaande centra (bijvoorbeeld bromfietsen of scooters) kan een perifere locatie specifiek worden bestemd aldus de Retailstructuurvisie. De onderhavige bedrijventerreinen worden niet gezien als vestigingen voor perifere detailhandel. De perifere detailhandelslocaties betreffen Gardenz (met een profiel van Tuin, Woninginrichting en Doe-het-zelf) en Nolenslaan (alleen voor Doe-het-zelf).
Binnen het plangebied is reeds een aantal detailhandelsvestigingen aanwezig, zoals detailhandel in auto's en meubels.
In het bestemmingsplan zal geen nieuwvestiging van detailhandel worden toegestaan. Bestaande detailhandelsbedrijven zullen via een aanduiding worden geregeld. Wel wordt detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geproduceerde goederen toegestaan. Via afwijking wordt detailhandel in brand- en explosiegevaarlijk goederen alsmede groeve bouwmaterialen toegestaan.
Geluidgezoneerde bedrijventerrein
Industrieterreinen kennen hun eigen regime op grond van de Wgh. Niet alle industrieterreinen zijn een industrieterrein in de zijn van de Wgh. Pas als daarop inrichtingen toegestaan zijn als bedoeld in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (en de daarbij behorende bijlage) is daarvan sprake. Dit zijn 'inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' ofwel grote lawaaimakers. Net als bij wegverkeerslawaai wordt in dat geval gebruik gemaakt van zones, maar bij industrielawaai is de omvang daarvan niet door de wet gefixeerd, maar moet deze vastgesteld worden aan de hand van de feitelijk optredende geluidsbelasting en eventueel in acht te nemen toekomstige ontwikkelingen. De zone is het gebied rondom het industrieterrein en de zogenaamde 50 dB(A)-contour.
Er is onderzoek gedaan naar de bestaande geluidzonering. Het blijkt dat het noodzakelijk is om de contour enigszins in op te schuiven.
Groen/water/paden in het openbaar gebied
In het gebied zijn een aantal structurele groenvoorzieningen aanwezig die de bebouwing aan het zich onttrekken dan wel verzachten. Deze voorzieningen hebben de bestemming Groen gekregen om deze te behouden. Ook de paden en sloten (niet zijnde keurwatergangen) die in deze groenbestemming gelegen zijn, hebben de Groen bestemming gekregen
Kantoren
Kantoren kunnen zowel zelfstandig zijn als een onderdeel vormen van een bedrijf. Veel bedrijven op de bedrijventerreinen hebben beschikking over een kantoor. Daarnaast zijn op het bedrijventerrein reeds een aantal zelfstandige kantoren aanwezig, met name op het deel Sluisweg.
Het provinciale beleid staat geen zelfstandige kantoren toe op bedrijventerreinen. Voor ondersteunende kantooractiviteiten dient volgens het provinciaal beleid te worden voorzien in een regeling die verzekerd dat deze activiteiten ondergeschikt zijn. De gemeente volgt de provinciale lijn. Daartoe zullen geen nieuwe zelfstandige kantoren worden toegestaan. Voor niet zelfstandige kantoren geldt dat het bruto vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 30% van het totale bedrijfsoppervlak, met een maximum van 500 m2. Boven deze maat wordt een kantoor aangemerkt als een kwetsbaar object in het kader van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
Maatvoeringen
In het plangebied is een diversiteit aan bouwhoogten aanwezig. Per deelgebied worden de maximaal toegestane bouwhoogten in het bestemmingsplan bepaald. Bij het bepalen van de hoogte wordt onder meer gekeken naar de feitelijk aanwezige bouwhoogte en de afstand tot de weg. Voor bijzondere elementen wordt een via een aanduiding op de verbeelding een specifieke bouwhoogte mogelijk gemaakt. Bij dit laatste kan onder meer worden gedacht aan een reclamezuil.
In verband met de brandveiligheid en vanuit het oogpunt van welstand wordt er ook een minimum afstand tussen gebouwen voorgeschreven, te weten 3 meter.
Zichtlocaties
Voor zichtlocaties geldt dat de representativiteit van de locatie extra aandacht verdiend. Deze representativiteit onder meer worden aangestuurd via het bestemmingsplan en via de Welstandsnota. Het bestemmingsplan kan in beginsel geen uitspraken doen omtrent subjectieve aspecten zoals uiterlijke verschijningsvorm (kleur, materiaalgebruik e.d.). Wel kunnen in het bestemmingsplan regels worden opgenomen die mede bepalend zijn voor de uitstraling. Hierbij kan gedacht worden aan aspecten als het bepalen van een voorgevelrooilijn, het regelen van buitenopslag en parkeren, het regelen van goothoogte, bouwhoogte en dakhelling alsmede het opnemen van afstanden (bijvoorbeeld afstanden van bebouwing tot naastgelegen percelen).
In het bestemmingsplan zal worden geen specifieke regelingen ten aanzien van zichtlocaties opgenomen.