Plan: | Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I & II en Sluisweg e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPHoltumnoord-VA02 |
De SVIR vervangt oa.de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Deze Structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. En door weg, spoor, regionaal OV en vaarwegen in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling te bekijken, gaan bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand.
De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt het het voorontwerp van de Omgevingswet die verschijnt voor de zomer. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de SVIR worden opgaven van nationaal belang geformuleerd voor de MIRT-regio Brabant en Limburg. Hiervan is een opgave relevant voor het plangebied: "Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbetren van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht". Al maakt het plangebied hier strikt genomen geen onderdeel van uit draagt het wel bij met de aanwezige haven in het gebied.
Ook een goed en bestendig ontwerp en digitale beschikbaarheid van adequate ruimtelijke informatie is onderdeel van een gedegen afweging in de planvormende fase. Het Rijk stimuleert het vroegtijdig inzetten van ontwerp bij ruimtelijke plannen en zorgt voor een samenhangend stelsel van ruimtelijke (basis) registraties. Dit bestemmingsplan voldoet aan de "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen" (SVBP 2008).
Op 8 juni 2001 is het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) door het kabinet vastgesteld. In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen, op volgende generaties en op mensen in arme landen, te stoppen. Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Verandering kunnen worden georganiseerd via systeeminnovatie.
Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar versterken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definieren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Het NMP4 doet geen gebiedsspecifieke uitspraken. Wel worden voor de verschillende milieuaspecten aandachtspunten gegeven. Hier zal rekening mee moeten worden gehouden als er sprake is van nieuwe ontwikkelingen
Rijkswaterstaat hanteert het rooilijnenbeleid rondom rijkswegen en vaarwegen. Dit rooilijnenbeleid bestaat uit een bebouwingsvrije zone met aansluitend een overlegzone. De zones gelden voor zowel de hoofdrijbanen als voor de toe- en afritten van de Rijkswegen.
Autosnelwegen
Voor de autosnelweg dient een strook aan weerszijden vrij gehouden te worden van bebouwing, vanwege:
De rooilijnen die hier uit voortkomt zijn vastgelegd in de nota "Rooilijnen langs rijkswegen". In dit geval betreft het de A2, hiervoor geldt een bebouwingsvrijezone van 50 meter, gemeten uit de as van de dichtsbijzijnde rijbaan, toe- of afrit.
De overlegzone langs rijkswegen is het gebied tussen de 50 en 100 meter, eveneens gemeten uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan, hiertoe behoort ook een toe- of afrit.
De bebouwingsvrije zone is ingesteld met het oog op onder andere ruimte voor toekomstige uitbreidingen, leidingstroken, voor verkeersveiligheid en beperking milieuhygiënische hinder, geluidhinder en voor externe veiligheid. In de bebouwingsvrije zones mag geen bebouwing plaatsvinden. In de overlegzone is bebouwing in principe wel toegestaan na overleg met Rijkswaterstaat en indien nodig onder voorwaarden.
Vaarwegen
Langs het Julianakanaal moet rekening worden gehouden met de rooilijn voor vaarwegen, dit is een bebouwingsvrije zone van 25 meter die gemeten wordt vanuit de theoretische oeverlijn. Voor de gronden gelegen binnen deze rooilijn gelden ook bovengenoemde beperkingen. Daarnaast wordt bij de havenuitvaarten, voor zover het een afstand van 300 meter uit een havenuitvaart betreft, een vrijwaringszone van 50 meter opgenomen met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
De rooilijnen zijn vertaald als vrijwaringszones in de verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan.
Belangrijke wet- en regelgeving met betrekking tot cultureel erfgoed staat in de Monumentenwet 1988.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente handelt conform artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel van a.:
In de Nota van toelichting is de motivatie voor de voorgenomen wijziging opgenomen. Met de wijziging wordt invulling gegeven aan de wens om meer generieke borging van cultuurhistorisch waarden vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening te brengen, waardoor vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is. Een van de doelen uit de beleidsbrief MoMo is: cultuurhistorische belangen borgen in de ruimtelijke ordening.
Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Voor enkele specifieke belangen, zoals archeologie, was in het Bro al voorgeschreven dat in de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven op welke wijze met deze belangen is omgegaan. Deze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond in het Bro nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen.