Plan: | Frans Klooster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPFransKlooster-VA01 |
De gemeente Sittard-Geleen is actief bezig om een nieuwe bestemming te vinden voor het Frans Klooster om op deze manier een langdurige instandhouding van (een gedeelte) van het gemeentelijk monument te kunnen verzekeren. In haar zoektocht is de gemeente in contact gekomen met een initiatiefnemer die in het klooster de volgende functies wil vestigen:
De betreffende gronden zijn juridisch-planologisch geregeld in het vigerende bestemmingsplan 'Stationsomgeving Sittard' en hebben de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming kunnen de voorgestane plannen niet volledig gerealiseerd worden. Er dient derhalve een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze voorwaarde.
Het opstellen van het bestemmingsplan "Frans Klooster" vindt plaats volgens de gebruikelijke systematiek voor het opstellen van bestemmingsplannen van de gemeente Sittard-Geleen en sluit aan bij het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Sittard'.
In onderstaande figuur is de ligging en begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven middels een groene cirkel weergegeven.
1.3 Planopzet
Het bestemmingsplan “Frans Klooster” is opgesteld conform de in de gemeente Sittard-Geleen gebruikelijke juridische regeling en is zodanig van opzet dat het duidelijke kaders biedt in het gebruik van het plan. Deze kaders worden bepaald door de artikelen 3.1.2 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) genoemde onderdelen waarin een bestemmingsplan tenminste aan moet voldoen:
Toelichting:
De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.
Verbeelding:
Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID: NL.IMRO.1883.BPFransKlooster-VA01, is de bestemming van het plangebied weergegeven. Op de verbeelding is tevens de (dubbel)bestemming Waarde-Archeologie 3 opgenomen. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
Planregels:
Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, bouwwerken en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld.
Deze toelichting is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
In dit hoofdstuk zal het Rijksbeleid, Provinciaal beleid en Gemeentelijke beleid worden belicht in het kader van dit bestemmingsplan.
De SVIR vervangt o.a. de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Deze Structuurvisie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. En door weg, spoor, regionaal OV en vaarwegen in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling te bekijken, gaan bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand.
De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet die in 2018 in werking moet gaan treden. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de SVIR worden opgaven van nationaal belang geformuleerd voor de MIRT-regio Brabant en Limburg. Hiervan zijn geen specifieke opgaven relevant voor het plangebied.
Op 8 juni 2001 is het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) door het kabinet vastgesteld. In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen, op volgende generaties en op mensen in arme landen, te stoppen. Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Veranderingen kunnen worden georganiseerd via systeeminnovatie.
Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar versterken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Het NMP4 doet geen gebiedsspecifieke uitspraken. Wel worden voor de verschillende milieuaspecten aandachtspunten gegeven. Hier zal rekening mee moeten worden gehouden als er sprake is van nieuwe ontwikkelingen
Onder duurzaam bouwen, ook milieubewust of ecologisch bouwen genoemd, wordt verstaan:
'het op zodanige wijze bouwen en beheren van gebouwen dat de schade voor het milieu in alle stadia, van ontwerp tot sloop zoveel mogelijk beperkt blijft'.
Essentieel hierbij is de onderlinge verwevenheid van ruimtelijke schaalniveaus en bouw-sectoren. Bouwen zal in alle fasen van het bouwproces moeten gebeuren met een verantwoordelijkheid voor het milieu.
Tegen deze achtergrond is door het ministerie van VROM een aanpak geformuleerd die er op gericht is duurzaamheidaspecten een sterkere en op termijn vaste positie te geven in de besluitvorming over de inrichting van de gebouwde omgeving. Met dit plan, het zgn. “Plan van aanpak Duurzaam Bouwen” wordt een schaalsprong gemaakt van experimenten op het gebied van duurzaam en energiezuinig bouwen naar een meer stelselmatige toepassing van deze principes in de brede bouwstroom. Duurzaam en energiezuinig bouwen dient vanzelfsprekend te worden in zowel de woning- en utiliteitsbouw.
Reeds in de stedenbouwkundige planfase moet rekening gehouden worden met principes van duurzaam bouwen. Bebouwing kan naar de zon worden gericht en belemmeringen door gebouwen onderling kunnen worden beperkt om zoveel mogelijk gebruik te kunnen maken van zonne-energie voor ruimte- en tapwaterverwarming. Ook wind- en geluidshinder kunnen hierdoor aanzienlijk worden beperkt. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met materialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Door te kiezen voor duurzame, milieuvriendelijke materialen (bijvoorbeeld geen hardhout, geen PVC) kan in een latere fase bij onderhoud, renovatie of sloop de hoeveelheid (niet te hergebruiken) afval zo klein mogelijk worden gehouden. Op buurtniveau kan worden bijgedragen aan het milieu door de aanplant van groen (zuurstofproductie), een goede openbaar vervoer- en langzaam verkeersstructuur en de ontmoediging van het autoverkeer.
Zie ook paragraaf 2.4.8 Duurzaamheidsplan 2008-2016 verderop in dit hoofdstuk.
Belangrijke wet- en regelgeving met betrekking tot cultureel erfgoed staat in de Monumentenwet 1988.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente handelt conform artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel van a:
In de Nota van toelichting is de motivatie voor de voorgenomen wijziging opgenomen. Met de wijziging wordt invulling gegeven aan de wens om meer generieke borging van cultuurhistorisch waarden vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening te brengen, waardoor vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is. Een van de doelen uit de beleidsbrief MoMo is: cultuurhistorische belangen borgen in de ruimtelijke ordening.
Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Voor enkele specifieke belangen, zoals archeologie, was in het Bro al voorgeschreven dat in de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven op welke wijze met deze belangen is omgegaan. Deze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond in het Bro nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen.
Zie ook paragraaf 3.2.9 Archeologie verderop in dit hoofdstuk.
Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van deze integrale omgevingsvisie.
Het POL 2014 omvat een visie waarin wordt uiteengezet wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat te creëren, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg. Deze ambitie vraagt om een krachtig omgevingsbeleid, dat is vastgelegd in het POL en focust op de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat.
Deelgebied
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL 2014 zeven deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is gelegen in de deelgebieden 'stedelijk centrum' (roze) en 'overig bebouwd gebied' (oranje), zoals blijkt uit onderstaande uitsnede.
Stedelijk centrum
Dit betreft de grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geeft. Deze gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg.
Overig bebouwd gebied
De zone 'overig bebouwd gebied' omvat het resterende gedeelte van het bestaand bebouwd gebied (dus buiten de bedrijventerreinen en de stedelijke centra). Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. In de regionale visies en afspraken voor de verschillende thema’s kan een verdere onderverdeling van het overig bebouwd gebied aan de orde zijn, met het oog op een goede op regio en thema toegespitste positionering van kernen.
Boringsvrije zone "Roerdalslenk zone II"
Het plangebied is niet gelegen in een infiltratiegebied. Het projectgebied is wel gelegen in de boringsvrije zone "Roerdalslenk zone II". Dit betekent voor dit gebied dat er niet geboord mag worden dieper dan 30m. NAP. Dit ter bescherming van de strategische grondwatervoorraad. Er zijn geen grondwaterbeschermingsgebieden / waterwingebieden in het projectgebied aanwezig.
Het voornemen betreft een mix aan functies dat aansluit bij de beide deelgebieden waarbinnen het is gelegen. Aangezien sprake is van een gemengd woon/werkgebieden met voorzieningen, met een stedelijk karakter.
Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de Provinciale Woonvisie vastgesteld. Doel van de Provinciale Woonvisie is om samen met alle partners in de regio’s te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. De woonvisie is een uitwerking van het coalitieprogramma Investeren in Steden en Dorpen.
De visie behandelt met nadruk de bovenlokale en –regionale sturing van de woningmarktontwikkeling (zeker tegen de achtergrond van de veranderende demografische context) en op kwalitatieve aandachtspunten als herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. De Woonvisie behandelt de woonbehoeften van verschillende doelgroepen en specifieke aandachtspunten voor de verschillende regio’s. Ook gaat de Woonvisie in op internationale aspecten van het wonen. Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring worden bestuurlijke afspraken over de woningbouwprogramma’s gemaakt.
Met de regiovisie geven de gemeenten Sittard-Geleen, Schinnen, Beek, Stein en Provincie Limburg duidelijkheid over hun visie en hun prioriteiten aan het Rijk, wat daarmee een krachtige uitnodiging aan het Rijk is om te participeren in de ontwikkelingen in de Westelijke Mijnstreek.
De visie is het resultaat van de regiodialoog Westelijke Mijnstreek die erop gericht is om een gezamenlijke regionale agenda te bepalen van projecten en initiatieven van bovenregionaal belang. Daarnaast was de geplande verbreding van de A2 tussen de knooppunten Het Vonderen en Kerensheide een aanleiding om naar synergie te zoeken tussen die ontwikkeling en andere gewenste ontwikkelingen in het gebied. Een inspirerende en integrale visie op de duurzame ontwikkeling van deze A2-zone tussen Maasbracht en Beek moet de basis leggen voor een gezamenlijke aanpak van marktpartijen en overheden om belangrijke projecten in dit gebied in samenhang te ontwikkelen en zo de regio in sociaal, fysiek én economisch opzicht te versterken.
De regiovisie heeft niet primair tot doel om een nieuwe toekomst voor de regio uit te tekenen. De kracht van de regiovisie zit in het verscherpen van de visie, het vergroten van samenhang, het concretiseren van samenwerking, het creëren van focus en het versneld realiseren van belangrijke projecten.
In deze regiovisie is de visie van de Ontwikkelingsagenda Nationaal Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg verscherpt voor de Westelijke Mijnstreek. In de Ontwikkelingsagenda is vastgelegd dat het hoogtechnologische industriële cluster en sport in de Westelijke Mijnstreek onderscheidend zijn op de schaal van Zuid-Limburg. De regiovisie geeft hier een uitwerking aan.
Vanuit de Ontwikkelingsagenda van het Stedelijke Netwerk Zuid-Limburg en de Limburgagenda is gezamenlijke focus aangebracht in de vorm van vier speerpunten, te weten:
De belangrijkste opgaven voor Zuid-Limburg zijn:
Door de regiogemeenten is in 2007 gestart met het opstellen van een regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek. Deze strategische beleidsvisie is in mei 2008 vastgesteld door de deelnemende regiogemeenten.
Deze strategische visie formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020/2030, voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor de 5 onderscheiden woonmilieus:
Deze visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Het belangrijkste beleidsuitgangspunt uit de Woonmilievisie is één erbij, één eraf. De kwalitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus is thans programmatisch vertaald in de sectorale structuurvisie Wonen. In dit bestemmingsplan zijn géén rechtstreekse bouwmogelijkheden opgenomen als gevolg van het feit dat er teveel nieuwbouw is gepland in de regio, weggezet tegen de verwachte bevolkingskrimp.
In deze visie worden zogenaamde 'Hotspots' in de regio aangewezen waar grotere ontwikkelingslocaties gesitueerd zijn. Het onderhavige plangebied is niet als een dergelijke 'hot spot' aangewezen. De visie geeft daarbij aan dat indien een locatie niet is opgenomen het wel een ontwikkelingslocatie kan betreffen, zij het kleiner van omvang.
Het centrum van Sittard wordt getypeerd als een centrum stedelijk woonmilieu (zie onderstaande afbeelding).
Het ‘centrum stedelijk wonen’ valt als woonmilieu te karakteriseren door de sterke menging. Dan gaat het om functiemenging en de aanwezigheid van veel voorzieningen. Vaak met een regionale functie. Maar ook om menging van bouwstijlen, koop en huur en woningtypen en huishoudens. Hier wordt gewoond in hoge dichtheden, met weinig open en groene ruimte. Ouderen en jongeren zijn sterk vertegenwoordigd in dit woonmilieu. Kortom, centrum stedelijk wonen betekent wonen in een omgeving met veel dynamiek.
Kenmerken van dit woonmilieu zijn:
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek werken met hun partners in de regio samen aan de noodzakelijke kwaliteitsopgave op de regionale woningmarkt. Regionale samenwerking via een krachtige krimpaanpak is nodig, omdat bevolkingskrimp niet ophoudt bij de gemeentegrenzen. Alleen zo krijgt het adagium "van méér naar beter" echt vorm in de Westelijke Mijnstreek.
De regionale krimpaanpak verloopt voorspoedig via de volgende stappen:
Om beleid uit de verschillende inititatieven aan elkaar te verbinden en hier regionaal mee aan de slag te kunnen, heeft de regio samen met haar partners, nu haar sectorale Structuurvisie Wonen ontwikkeld. In deze visie zijn keuzes gemaakt, waarmee nadrukkelijker (privaat- en publiekrechtelijk) gestuurd kan worden op de gewenste (woon)ontwikkelingen in de regio voor de korte en lange termijn.
Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met voldoende dynamiek
De regio wil blijven werken aan een aantrekkelijke woon - en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde, hoogwaardige woonmilieus, van stedelijk in de kern van Sittard tot zeer landelijk in de kleine dorpskernen. De regio wil de kwaliteit van het wonen in de regio aantrekkelijker maken door ontwikkelingen te stimuleren. In centrumstedelijke woonmilieus moeten daartoe woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. In de overige woonmilieus ligt het accent op ruimte creëren en 'vergroenen'. Verder is toevoeging van toekomstbestendige woningen nodig; betaalbaar, duurzaam, levensloopgeschikt en kwalitatief hoogwaardig. De versterking in bestaande woongebieden staat hierbij voorop.
Om deze ambities voor de Westelijke Mijnstreek te bereiken, benoemen de gemeenten drie hoofduitgangspunten:
De gemeente Sittard-Geleen heeft in 2010 een structuurvisie opgesteld voor haar grondgebied. Deze structuurvisie is het eerste integraal ruimtelijk plan voor de totale gemeente sinds de herindeling in 2001. Het is een samenvoeging van alle bestaande ruimtelijke ambities en doelen van de gemeente Sittard-Geleen, op basis van vigerend beleid. De gemeenteraad heeft op 10 juni 2010 de structuurvisie van Sittard-Geleen vastgesteld.
Hieronder is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven voor het deel Sittard. Het vormt een samenvattende kaart van het ruimtelijk beleid van Sittard-Geleen. De structuurvisie kaart is via de lagen benadering opgebouwd uit de facet kaarten per beleidsgebied.
De stationsomgeving in het centrum van Sittard wordt in de structuurvisie aangeduid als "centrumgebied; regionaal stedelijk centrum met centrum stedelijk wonen, recreatief".
Heden en toekomst van Sittard-Geleen worden mede bepaald door het unieke archeologische erfgoed dat de stad rijk is. De gemeente streeft er dan ook naar om deze bron van kennis en cultuurbeleving in de bodem te behouden en te beheren. Ook het behoud van cultuurhistorische elementen zoals de binnenstad van Sittard, versterkt de recreatieve beleving van Sittard-Geleen.
De structuurvisie is gebaseerd op vigerend beleid. Naar de toekomst toe liggen er verschillende strategische opgaven die uitgewerkt moeten worden. De structuurvisie geeft als bestuurlijk document richting aan de inzet van gemeentelijke juridische bevoegdheden. Op gemeentelijk niveau wordt de structuurvisie vertaald naar juridisch bindende bestemmingsplannen.
In bijlage 1 is de structuurvisiekaart opgenomen.
In 2007 is de stadsvisie 2012 (december 2002) verder verfijnt in de 'Stadsvisie 2016' opdat op basis daarvan scherpere keuzes gemaakt kunnen worden.
In de stadsvisie 2016 van Sittard-Geleen staat de volgende missie geformuleerd:
Sittard-Geleen wil zich ontwikkelen (transformeren) tot één herkenbare, samenhangende stad, waarin burgers, bedrijven en instellingen actief vorm en inhoud geven aan de stad. Kenmerken van deze ene stad zijn:
Om de missie te realiseren wordt ingezet op drie strategische doelstellingen:
Vijtien jaar na de eerste toekomstschets, zijn de plannen voor de ontwikkeling van de Sittardse binnenstad behoorlijk bijgesteld (Actualisatie Masterplan Zitterd Revisited 2014-2025, vastgesteld december 2014). Een stadshart moet anno 2015 compact zijn en goed beloopbaar. Daarom voorzien de masterplannen voor de Sittardse binnenstad in een concentratie van winkels in een kleiner gebied. Verhuizing naar en vestiging in het échte winkelhart wordt gestimuleerd met verschillende regelingen. Uiteindelijke doel is een compact, plezierig winkelhart waar het goed toeven is. Aantrekkelijk voor mensen uit de wijde omgeving en voor toeristen. Goed voor de ondernemers, goed voor de inwoners.
Zitterd Revisited bestaat nog steeds uit een vijftal deelgebieden:
Fase 3: De Oude Ziekenhuislocatie
In de actualisatie is voor fase 3 De Oude Ziekenhuislocatie het onderstaande opgenomen. De Oude Ziekenhuislocatie is qua oppervlakte vergelijkbaar met de historische binnenstad. In januari 2009 zijn alle ziekenhuis activiteiten van Orbis verplaatst naar het ‘state-of-the-art’ Orbis Medical Parc in het middengebied tussen Sittard en Geleen. Op het Frans Klooster na is de gehele locatie gesloopt.
Op de Oude Ziekenhuislocatie is ruimte voor een grote variatie aan gebouwen. Het Frans Klooster heeft een belangrijke structurerende en identiteit bepalende positie en krijgt een bijzondere stedelijke functie. Er kan een groen-stedelijk woonmilieu. Momenteel is na de sloop van het ziekenhuis de vrijgespeelde ruimte ingericht als een, zij het tijdelijk, park.
Ruimtelijke ontwikkeling terrein
Het tijdelijke park aan de Elisabeth van Barstraat, Overhovenerstraat, Walramstraat en Heinseweg wordt ontwikkeld met bouwvlakken, die zodanig gepositioneerd zijn dat zij het zicht op de klooster vanaf de turborotonde vrij laten. Een nieuwe zichtlijn naar het klooster zal als structurerend element dienen bij de inrichting van de openbare ruimte. Er wordt gezorgd voor een ondergronds parkeervoorziening, die ontsloten wordt vanuit de Heinseweg.
Frans Klooster
Een Chinese investeerder heeft de intentie het Frans Klooster te kopen en wil het gebouw ontwikkelen voor therapeutische behandelingen op basis van Chinese geneesleer, waaraan een verblijfsfunctie gekoppeld zal worden en de toeristische markt voor aziatische c.q. Chinese cultuur en taal ontsloten kan worden. Gedeelten van het Frans Klooster blijven behouden, waaronder de kapel. Het achtergedeelte vanaf het binnenplein, het mortuarium en de schoorsteenpartij zullen worden gesloopt. Aan de oostzijde wordt in de geest van het bestaande klooster een haltervorm met twee nieuwe vleugels en een verbindend bouwlichaam ontwikkeld. Het geheel dient als een ensemble op stedenbouwkundig, maar ook architectonisch niveau uitgewerkt te worden, waarbij de historische waarde van het bestaande klooster gerespecteerd dient te worden.
In bijlage 2 zijn de illustraties behorende bij deelgebied fase 3 opgenomen.
De gemeenteraad van de gemeente Sittard-Geleen heeft op 15 december 2010 een integrale horecanota vastgesteld. De horecanota bestaat uit 2 delen, te weten een ruimtelijk-economisch visie en een richtinggevend beleidskader.
Ten grondslag aan de integrale horecanota liggen de volgende doelstellingen:
Voor het bestemmingsplan is vooral de horecavisie van belang. In dit deel wordt aangegeven op welke manier het horeca-aanbod (locatie, kwaliteit, type en mengfuncties) zich dient te ontwikkelen als reactie op ontwikkelingen en bewegingen in de markt, maar ook als mogelijk voortrekker op de weg naar een bruisende stad. Het vormt het toetsingskader voor toekomstige horeca-initiatieven en tevens het kader van waaruit de meer operationele werkzaamheden zullen plaatsvinden.
De visie richt zich met name op de beide stadscentra Sittard en Geleen en in mindere mate op de buitenwijken, overige kernen en het buitengebied. Dit vanwege de clustering van horeca in de twee centra en de met name lokaal sociale functie van de horeca in het buitengebied.
Kort samengevat constateert de horecanota in zijn algemeenheid dat er meer kwaliteit en diversiteit in het horeca-aanbod moet komen. Via een aantal actielijnen dient het aanbod in de beide stadscentra en de overige (dorps)kernen/buitengebied verbeterd te worden. Op basis van een overall-strategie wordt aan de hand van de termen "ontwikkelen", "consolideren" en "terugdringen" per horeca-categorie aangegeven hoe het aanbond in de gehele gemeente ontwikkeld dient te worden.
Ruimtelijk-economisch bepaalt de horecanota voor het stadscentrum Sittard 4 zoneringen waarbinnen de volgende vormen van horeca mogelijk zijn:
Deze horecazonering uit de horecanota is in voorliggend bestemmingsplan juridisch vertaald.
Daarnaast wordt in de horecanota (onderdeel richtinggevend beleidskader) voorgesteld om de categorisering van het Bedrijfschap Horeca en Catering aan te houden en te laten landen in de bestemmingsplannen.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt echter buiten het stadscentrum Sittard zoals aangeduid in de horecanota. Ten aanzien van het gebied buiten de stadscentra (dorpskernen / buitengebied) zegt de horecanota dat het huidige aanbod voorziet in de behoefte. Algemene regel is dat er eerst iets dient te verdwijnen uit het bestaande aanbod alvorens er plek is voor een nieuw initiatief. Voor zover mogelijk wordt hierbij gestreefd naar kwaliteitsverhoging van dit aanbod. In beginsel is dus uitbreiding van dit aanbod niet op zijn plaats en dient de gemeente zich terughoudend op te stellen. Daarnaast zegt de horecanota dat er altijd ruimte is voor concepten die additionele vraag crëeren vanwege de uniciteit van het concept dan wel een bovenregionale aantrekkingskracht hebben.
Voor wat betreft de hotelontwikkeling is de horecanota erg terughoudend (lage bezetting ondanks lage kamerdichtheid). De nota biedt alleen ruimte voor hotelontwikkeling gericht op een nieuw segment, vier-sterren op een unieke locatie in het Kloosterkwartier. Met de realisering en exploitatie van hotel Merici is hieraan daadwerkelijk invulling gegeven.
Het onderdeel ‘Logiessector’ uit de in 2010 vastgestelde horecanota is geactualiseerd. Dit is gebeurd in samenwerking met organisaties en exploitanten die een nauwe relatie hebben met deze sector. De uitkomsten van dit traject zijn vastgelegd in de rapportage “actualisering horecanota - onderdeel logiessector Sittard-Geleen”. Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad deze rapportage, inclusief de daarin opgenomen aanbevelingen en uitgangspunten, vastgesteld.
De rapportage schetst een beeld op hoofdlijnen van de ontwikkeling van de logiessector in Sittard-Geleen en biedt een toetsingskader voor toekomstige initiatieven binnen deze sector. Twee belangrijke elementen voor de hotelontwikkeling zijn de berekende marktruimte en de invoering van een zogenaamde ‘Hotelladder’.
De vastgestelde rapportage gaat uit van een feitelijke marktruimte van 130 kamers voor Sittard-Geleen. Deze ruimte is bepaald aan de hand van de verwachte vraag vanuit de verschillende segmenten (zakelijk en toeristisch) die Sittard-Geleen en nabije omgeving aandoen vanuit een bepaald bezoekmotief (bijvoorbeeld fietsen, wandelen, sport, business). Daarnaast is binnen deze marktruimte reeds rekening gehouden met de 'zekere' komst van het Ibis-hotel in Stein. Dit hotel heeft vanwege zijn nabije ligging absoluut effect op de vraag naar hotels in Sittard-Geleen zelf.
Het hotelinitiatief Frans Klooster past zowel kwantitatief (marktruimte) als kwalitatief (4-sterren segment) binnen het geactualiseerde beleid van deze sector. Ook op de overige aspecten van de Hotelladder scoort het initiatief op hoofdlijnen positief.
Met betrekking tot de claim op de marktruimte kan worden gesteld dat de beoogde 110 kamers niet geheel ten laste komen van het voor Sittard-Geleen bepaalde uitbreidingspotentieel. Vanwege het specifieke concept met focus op nieuwe doelgroepen creëert het hotelinitiatief namelijk een initiële vraag van 38%.
Dit komt ook met name door de schaalgrootte en uniciteit waardoor een relatief groot verzorgingsgebied kan worden bediend. Randvoorwaarde is wel dat er professionele en uitgebreide marketinginspanningen aan te grondslag liggen, gericht op de westerse normen. Dit betekent concreet dat van de beoogde 110 kamers 'slechts' 64 kamers verrekend dienen te worden met het vastgestelde uitbreidingspotentieel. Voor meer details met betrekking tot de onderbouwing van de uniciteit van het concept wordt verder verwezen naar het adviesrapport van Van Spronsen & Partners horeca-advies van 1 februari 2016 (zie Bijlage 13). Dit rapport is in opdracht van de initiatiefnemer opgesteld. Van de vastgestelde marktruimte resteert daarmee nog een uitbreidingspotentieel van 66 kamers.
De gemeente Sittard-Geleen heeft in december 2004 het parkeerbeleidsplan vastgesteld. Belangrijkste bouwsteen van dit beleidsplan is de 'parkeerplaatsverplichting'. Doelstelling van deze verplichting is dat iedere ontwikkeling waarvoor een bouwvergunning en/of bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd, verplicht kan worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Op 1 oktober 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Sittard-Geleen de nota "mobiliteit en parkeren" vastgesteld. De hierbij gehanteerde uitgangspunten zijn:
In de nota parkeernormen Sittard-Geleen, parkeernormsystematiek van januari 2012 is de visie en toepassingskader op parkeren opgenomen.
De gemeente is hierbij ingedeeld in vijf gebieden. Onderhavig bestemmingsplan betreft het gebied "centrum Sittard". In de gemeente Sittard-Geleen is geen sprake van een uitzonderlijke situatie of omstandigheden waarvan een hogere of lagere parkeerbehoefte verwacht kan worden, dan voor een gemiddelde Nederlandse gemeente met stedelijkheidsgraad 3. Uitgangspunt is daarom dat de minimum en maximum parkeernorm van CROW onverkort wordt gehanteerd. In de nota is ook aangegeven hoe een berekening van het parkeersaldo moet plaatsvinden bij nieuwe ontwikkelingen en waaraan moet worden voldaan bij algemene ontheffing van de parkeereis. In de gemeentelijke bouwverordening wordt dit juridisch geregeld.
Op 19 april 2012 heeft de gemeenteraad de nota: "uitvoering parkeerbeleid" vastgesteld. het doel van deze nota is o.a.:
Voor het plaatsen van zendinstallaties vormen het bestemmingsplan en de welstandscriteria vaak de belangrijkste toetsingskaders bij het beoordelen van een aanvraag voor een bouwvergunning. Vigerende bestemmingsplannen laten in beginsel het oprichten van zendmasten niet toe.
Om tot een verantwoorde stedenbouwkundige, landschappelijke en maatschappelijke inpassing van zendinstallaties te komen, is beleid voor locatiekeuze en vormgeving noodzakelijk. De gemeente Sittard- Geleen heeft gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak waarbij onderscheid gemaakt wordt in vijf gebiedstypen:
Vervolgens worden in elk gebied drie functies onderscheiden (woonfunctie, werkfunctie en recreatieve functie) en wordt binnen elk gebiedstype en functie aangegeven of een coöperatief dan wel restrictief beleid gevoerd zal worden als het gaat om locatiekeuze en plaatsing van zendinstallaties.
Woonfuncties | Werkfuncties | Recreatieve functies | |||
Beschermd stadsgebied | restrictief | coöperatief | restrictief | ||
Stedelijk gebied | restrictief | coöperatief | coöperatief | ||
Industriegebied | restrictief | coöperatief | coöperatief | ||
Buitengebied | restrictief | restrictief | restrictief | ||
Infrastructuur | restrictief | coöperatief | restrictief |
Het onderhavige plangebied betreft het stedelijk gebied van Sittard. Voor het gebied zal dan ook voornamelijk een restrictief beleid worden gevoerd met, waar nodig, een coöperatief beleid
In het duurzaamheidplan 'Sittard-Geleen duurzaam en energiek' worden op twee ambitieniveaus doelen en activiteiten beschreven. Het beschreven ambitieniveau "Klimaatakkoord" (een akkoord tussen het Rijk en de VNG) is te beschouwen als een basispakket van doelstellingen waarvan verwacht wordt dat iedere gemeente zich inspant om deze ambities te realiseren. In februari 2008 heeft de gemeente de eerste vervolgstap gezet door het Klimaatakkoord 2007-2011 met het Rijk te tekenen. Op hoofdlijnen betekent dit dat Sittard-Geleen de volgende doelstellingen onderschrijft:
Om een werkbaar duurzaamheidplan op te stellen met bijbehorend uitvoeringsprogramma zijn vijf kernthema's in het beleid benoemd, te weten:
Binnen de ambitieniveaus zijn uitwerkingen in doelstellingen gemaakt, die leiden tot een aantal concrete activiteiten ter uitvoering. Eventuele ontwikkelingen binnen het plangebied moeten passen binnen deze kaders.
Sittard-Geleen streeft naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem als bron van kennis en cultuurbeleving. Cultuurhistorische relicten worden behouden en geaccentueerd. In samenhang met ruimtelijke inrichting, geeft de dynamiek van het verleden mede richting aan heden en toekomst.
In het najaar van 2012 is de beleidsnota archeologie en monumenten vastgesteld. De beleidsnota archeologie en monumenten geeft aan welk beleid de gemeente komende jaren zal voeren ten aanzien van archeologie en monumenten. Ook is eind 2012 de nieuwe Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 vastgesteld, evenals de verordening Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). In de Erfgoedverordening zijn bepalingen opgenomen voor bescherming van gemeentelijk erfgoed. De verordening ARK regelt in de instelling van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, die de taken van de Welstands- en Monumentencommissies overneemt. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn voor een deel bepalingen opgenomen tot behoud van de historisch ruimtelijke karakteristiek van de gemeente. De subsidiëring van cultuurhistorisch erfgoed is geregeld in de "Subsidieregeling monumenten en klein erfgoed 2015". Voor de regio staat het beleid in het POL. Op landelijke niveau is de Monumentenwet van belang.
In 2005 stelde de gemeente Sittard-Geleen de spoorvisie 'Veiligheid, element van stedelijke planning in de Spoorzone Sittard-Geleen' op. Uitgangspunt van deze visie is dat op een verantwoorde manier wordt omgegaan met de toename van risico's als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe veiligheidsvisie spoorzone is op 13 september 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
In deze visie is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen een zone van 50 meter vrijgehouden wordt van kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen. Als binnen 200 meter een nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemming gerealiseerd wordt, moeten tevens bouwkundige effect beperkende maatregelen worden toegepast. In het kader van het bestemmingsplan en de ontwikkeling van de zuidelijke spooraansluiting wordt hieraan getoetst.
Sinds 2011 is de 'Beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site / Westelijke Mijnstreek' van de gemeente Sittard-Geleen in werking getreden.
De opgestelde beleidsvisie gaat in op de huidige veiligheidssituatie rond de Chemelot site. De veiligheidssituatie wordt aanvaardbaar geacht door de volgende aspecten:
Om de leefbaarheid van de Westelijke Mijnstreek te behouden en te verbeteren worden randvoorwaarden gesteld aan ontwikkelingen op de Chemelot site. Deze houden in dat ontwikkelingen met de hoogste veiligheidsrisico's centraal op het bedrijventerrein moeten plaatsvinden en ontwikkelingen met het laagste veiligheidsrisico aan de rand. Deze zogenaamde inwaartse zonering is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen en wordt in het nieuwe bestemmingsplan Chemelot verankerd. Hierdoor worden burgers in de omgeving van de site zo min mogelijk blootgesteld aan eventuele risico's die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen. Een uitzondering vormen uiteraard de activiteiten op het spoor omdat deze infrastructuur op het terrein vastligt.
De ruimtelijke omgeving gelegen naast het park kan een ruimtelijke grote ontwikkeling binnen de structuur dragen. Het is van belang dat de herontwikkeling in maat en schaal aansluiting vindt bij de bestaande structuren, zowel gebouwelijk als stedenbouwkundig. Het betreft een grootstedelijke ontwikkeling in een gebied waar een grootstedelijke functie (ziekenhuis) heeft gestaan, maar waar al enkele jaren een buurtachtige situatie is ontstaan door het park dat ontwikkeld is op deze locatie.
Het Frans Klooster is beeldbepalend voor Sittard, heeft een gemeentelijk monumentale status en is onderdeel van het collectief geheugen van de stad. De huidige verschijningsvorm van het ensemble als geheel (footprint en volumeopbouw) vormt bij een eventuele herbestemming en/of herontwikkeling een leidend uitgangspunt.
Luchtfoto bestaande situatie
Bij nieuwbouw ter vervanging van de bestaande bouwdelen is de ruimtelijke enveloppe (gevels, gevelrooilijnen en het dakvlak) het uitgangspunt. De eventueel, vervangende nieuwbouw dient qua architectuur en uitstraling te reageren op het (historische) karakter van de te handhaven bouwdelen, maar mag daarbij wel duidelijk herkenbaar zijn als een bouwwerk 'van deze tijd'. In de redengevende omschrijving van het monument wordt de harmonieuze ensemblewerking van de verschillende bouwdelen gewaardeerd. Bij een herontwikkeling dient dit in ieder geval het uitgangspunt te zijn.
In paragraaf 3.2.10 is aangegeven welk deel van het bestaande klooster zal worden gesloopt. Hieruit blijkt dat de kapel en de twee vleugels, zowel begane grond als verdiepingen 1 en 2, zullen overblijven. Zowel de kapel (bouwdeel K) als de vleugels (bouwdeel D) verkeren in een goede bouwkundige staat.
Figuur: Bouwdelen Frans Klooster
Bouwdeel A betreft het oudste deel. Bouwdeel K is later toegevoegd en betreft de kapel. Bouwdeel D is ook later toegevoegd. Zowel D en K verkeren in een goede bouwkundige staat. De overige (te slopen) bouwdelen verkeren in een matige tot slechte bouwkundige staat van onderhoud. Zowel het interieur als het exterieur zijn door de jaren heen gewijzigd en aangetast waarmee de huidige architectonische kwaliteit beperkt is.
Het initiatief is gebaseerd op twee functionele kernactiviteiten die gefaseerd en onafhankelijk van elkaar ontwikkeld kunnen worden.
Centrum voor chinese geneeswijzen
Het centrum voor chinese geneeswijzen is gebaseerd op de chinese geneeskunde en de aanwezigheid van een chinese geneesheer. Behandeling vindt in de regel plaats in de vorm van arrangementen waarbij tevens gebruik wordt gemaakt van wellness en hotel. Het centrum heeft het karakter van een kuuroord of wellness centrum waarbij kuren gevolgd kunnen worden op poliklinische basis. Het centrum kent een aantal horecafuncties, zoals een hotel in het topsegment en restaurantfaciliteiten.
Confucius Instituut
Het Confucius Instituut is een wereldwijde, door de chinese overheid gefinancierde non-profitorganisatie, die als doel heeft kennis over de chinese taal en cultuur te verspreiden en de culturele banden tussen China en andere landen te versterken. Het oprichten van dit instituut wordt gezien als een meerwaarde voor de economische ontwikkeling in de directe omgeving en versterkt de samenwerking tussen de universiteiten, hogescholen en het bedrijfsleven.
Globaal programma
De nieuwe invulling krijgt de volgende hoofdfuncties:
Voor het nieuw op te richten bouwdeel staan nog twee varianten open die beide in dit bestemmingsplan mogelijk moeten kunnen worden gemaakt: het uitvoeren van de bebouwing met een kap danwel als platdak met setback. Het aantal bouwlagen bedraagt maximaal 4, exclusief de kaplaag dan wel de setup. In de onderstaande tekening zijn de twee varianten weergegeven.
Doorsnede met uitgangspunten maatvoering
Harde randvoorwaarden zijn dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 16,00 meter en de bouwhoogte niet meer dan 23,00 meter. Voor zover als een setback wordt gebouwd geldt voor zowel de goothoogte als de bouwhoogte een maximale bouwmaat van 19,50 m. Daarmee wordt ook aangesloten bij de bestaande - te slopen - bebouwing.
In de onderstaande afbeeldingen worden impressies gegeven van de beoogde bebouwing. Het gaat om een drietal impressies, met telkens als eerste de setback variant en als tweede de kapvariant.
Variantimpressies
De gebouwen dienen in baksteen te worden uitgevoerd, waarbij een verbijzondering van de plint wordt voorgestaan. Deze verbijzondering kan zowel in baksteen als in natuursteen worden uitgevoerd dan wel een materiaal dat een daarmee vergelijkbare uitstraling heeft. De zijgevels dienen in opbouw zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande bebouwing van de voormalige kapel; dat betekent dat de er sprake dient te zijn van een traditionele indeling waarbij de gevelopeningen verticaal gericht moeten zijn. De verhouding tussen gevelvlakken en gevelopeningen is harmonieus. De architectuur betreft een eigentijdse interpretatie van traditionele baksteenarchitectuur.
Voor de kopgevels geldt dat er sprake dient te zijn van een bijzondere behandeling met baksteen in combinatie met glas.
Voor het dwarsvolume is in eerste instantie gedacht aan een houten gevel. Maar het is ook aanvaarbaar om hiervoor andere materialen aan te wenden zoals baksteen, hout, metaal, stuc, plaatmateriaal etc.
Voor de kapvariant wordt gedacht aan een afwerking met keramische dakpannen, leien of zink. De kap dient te zijn uitgevoerd als zadeldak met een dakhelling van circa 55 graden. De nokrichting van de kap dient haaks op de Walramstraat te worden gesitueerd. Voor de setback variant geldt dat de setback niet buiten de virtuele dakhelling van circa 55 graden mag worden gesitueerd.
De hoofdkleurtoon van de gevels dient te worden uitgevoerd in rood- en/of bruintinten (wrmee aarden tinten). Felle kleuren zijn daarbij niet toegestaan.
Verkeer
Auto
Het plangebied is gelegen in 30-km verblijfsgebied, waarin de Walramstraat de toegangsweg tot het complex is. Het plan wordt vervolgens aan twee zijden ontsloten voor autoverkeer: de parkeergarage is bereikbaar via de Walramstraat zelf, het kleinere parkeerterrein op maaiveld krijgt een toegang aan de Heinseweg. De nabijgelegen hoofdwegen die voor de bereikbaarheid van het plan relevant zijn, zijn de Rijksweg Noord, Parallelweg en Elisabeth van Barstraat.
De Heinseweg is een eenrichtingsweg. Verkeer dat het parkeerterrein van het Frans Klooster verlaat, rijdt via de Heinseweg in noordelijke richting naar de hoofdwegenstructuur. Onderstaande kaartbeelden geven de ontsluitingsroutes weer.
Fiets
De ontsluiting per fiets volgt grotendeels dezelfde wegen als voor het gemotoriseerd verkeer. Een verschil is dat de eenrichtingswegen in de omgeving (Heinseweg en Bergstraat) door fietsers ook in de tegengestelde richting berijdbaar zijn. In het verblijfsgebied deelt de fietser de weg met ander verkeer, op de omliggende gebiedsontsluitingswegen beschikt de fietser over een eigen voorziening in de vorm van vrijliggende fietspaden en fietsstroken.
Openbaar Vervoer
Het plangebied ligt op 300 m loopafstand van OV-knooppunt station Sittard, met intercityverbindingen naar andere steden in Limburg en verder, stopdiensten naar regionale stations en een busstation voor het openbaar vervoer binnen de gemeente en naar kernen in de omgeving.
Verkeersgeneratie & afwikkeling
De ontwikkeling genereert volgens de berekening aan de hand van kentallen (zie bijlage 3) afgerond 400 (auto)verkeersbewegingen per dag. Dit betekent voor de Walramstraat als toegangsweg een toename van vrijwel het gehele genereerde volume. Alleen auto's die op het maaiveldterrein in het plan parkeren, komen bij vertrek niet meer op de Walramstraat. Op iets grotere afstand van het plangebied zal het verkeer zich in verschillende windrichtingen verdelen over de hoofdwegen.
De Walramstraat heeft een intensiteit van afgerond 3.000 motorvoertuigen per etmaal (meting 2011). Er is geen algemene richtlijn voor de maximale intensiteit voor erftoegangswegen. In de praktijk worden intensiteiten tot 5.000 à 6.000 auto's per dag aanvaardbaar geacht. Uitgaande van deze grens past de toename van de intensiteit met 400 voertuigen per dag binnen de erftoegangsfunctie van de Walramstraat.
In 2013 is de Deken Tijssenstraat, voorheen gelegen in het verlengde van de Walramstraat, afgesloten in het kader van het project De Ligne. Hierdoor is de verkeersfunctie van de Walramstraat nog verder afgenomen.
De omliggende gebiedsontsluitingswegen zijn geschikt om als toegangsroute voor het Frans Klooster te dienen en de verkeerstoename verspreid over deze wegen te verwerken. De relevante kruispunten (Walramstraat/Rijksweg Noord, rotonde De Wissel en kruising Parallelweg/Tunnelstraat/Elisabeth van Barstraat) zijn of worden alle vernieuwd om de doorstroming van het verkeer te bevorderen.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte voor de herontwikkeling van het Frans Klooster in kaart te brengen is een separate memo opgesteld, die als bijlage 4 is bijgevoegd.
De parkeerbehoefte dient te worden onderbouwd op basis van de 'Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormsystematiek' (d.d. 9 mei 2012) en de daarbij behorende beleidsnota 'Beleidsregels nota parkeernormen 2012' (d.d. 27 juni 2012).
Gemeentelijk parkeerbeleid
Conform artikel 3.3. van de Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormsystematiek dient de parkeer behoefte als eerste vastgesteld te worden. Voor het bepalen van die parkeerbehoefte heeft de gemeente in bijlage 2 van de Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormsystematiek een minimum en maximum norm opgenomen.
Belangrijkste uitgangspunten zijn:
Daarnaast geeft artikel 3.4. aan hoe de parkeereis bepaald moet worden.
Samengevat is de parkeereis als volgt opgebouwd:
Parkeerbehoefte
Ten behoeve van de bepaling van de parkeerbehoefte en parkeereis is van belang te bepalen welke tabel van toepassing is op de locatie. De locatie bevindt zich conform de kaarten in bijlage 2 van de Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormsystematiek in het centrumgebied. Dat betekent dat de basis is de in bijlage 3 aangegeven tabel Parkeernormen Sittard-Geleen de tabel “Centrumgebied CROW (klasse 3)”. Volgens de richtlijnen wordt de parkeerbehoefte bepaald op basis van het minimum.
De volgende (hoofd)functies zijn bepalend voor het vaststellen van de parkeerbehoefte:
In onderstaande tabel zijn daar waar nodig de functies onderverdeeld om de normen te kunnen bepalen.
Functie 1: | Hotel met aanverwante functies | ||
1.1. | Hotel | 110 kamers | 0,5 pp/kamer |
Functie 2: | Studentenstudio's | ||
2.1 | Studentenstudio's | 16 kamers | 0,2 pp/kamer |
Functie 3: | Bedrijfswoningen | ||
3.1 | bedrijfswoningen | 2 woningen | 1,3 pp/woning |
Functie 4: | Chinese traditionele geneeswijze en cultuur | ||
4.1 | Chinese Cultuur | 1.000 m² bvo | 0,5 pp/100 m2 bvo |
4.2 | Chinese traditionele geneeswijze | 21 behandel- kamers |
1,5 pp/ behandelkamer |
4.3 | Chinese traditionele geneeswijze | 200 m² tentoonstel- lingsruimte |
0,5 pp/100 m² bvo |
Functie 5: | Confucius in samenwerking met Zuydhogeschool | ||
5.1 | Confucius instituut | 16 leslokalen | 5 pp/ leslokaal |
Parkeerbalans
Met behulp van bovenstaande is onderstaande parkeerbalans opgesteld.
Functie 1: | Hotel met aanverwante functies totaal 110 kamers | |||||
1.1. | Hotel | 110 kamers | 110 | 0,5 pp/kamer | 55 pp | |
Extra opgenomen bij hotel functie i.v.m. gebruik niet hotelgasten. | ||||||
Subtotaal | 55 pp | |||||
Functie 2: | Studentenstudio's | |||||
2.1 | Studentenstudio's | 16 kamers | 16 | 0,2 pp/kamer | 3,2 pp | |
Subtotaal | 3,2 pp | |||||
Functie 3: | Bedrijfswoningen | |||||
3.1 | bedrijfswoningen | 2 woningen | 2 | 1,3 pp/woning | 2,6 pp | |
Subtotaal | 2,6 pp | |||||
Functie 4: | Chinese traditionele geneeswijze en Chinese Cultuur. Grotendeels ten behoeve van hotelgasten (50%) |
|||||
4.1 | Chinese Cultuur | 1.000 m² bvo | 50% hotelgaste | 500 | 0,5 pp/100 m² bvo | 2,5 pp |
4.2 | Chinese traditionele geneeswijze | 21 behandelkamers | 50% hotelgasten | 10,5 | 1,5 pp/ behandelkamer | 15,75 pp |
4.3 | Chinese traditionele geneeswijze | 200 m² tentoonstel- lingsruimte |
50% hotelgasten | 100 | 0,5 pp/100 m² bvo | 0,5 pp |
Subtotaal | 18,75 pp | |||||
Subtotaal functie 1 t/m 4 |
79,55 pp |
|||||
Functie 5: | Confucius instituut. In samenwerking met Zuydhogeschool |
|||||
Uitgangspunt: | A:25% hotelgasten/studentenstudio's | |||||
B:50% Zuyd hogeschool | ||||||
C:25% deelnemers van elders | ||||||
5.1 | Confucius instituut | 16 leslokalen | 75% A en B | 4 | 5 pp/ leslokaal | 20 pp |
Subtotaal | 20 pp | |||||
Subtotaal functie 1 t/m 5 |
99,55 pp |
Het benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein is 99,55 parkeerplaatsen, afgerond conform Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormsystematiek betreft het 100 parkeerplaatsen.
Vervolgens is op basis van de parkeerbehoefte van de derden berekend welk aandeel van de parkeerplaatsen openbaar bereikbaar moet zijn. Dit betreft een aantal van 17 parkeerplaatsen.
Realisatie parkeerplaatsen in het project
Bij de realisatie van het project is rekening gehouden met in totaal 145 parkeerplaatsen. Van deze parkeerplaatsen zullen 100 parkeerplaatsen in de vorm van een parkeergarage gerealiseerd worden die ontsloten wordt aan de Walramstraat. Tevens zullen er 45 (buiten)parkeerplaatsen gerealiseerd worden op maaiveld niveau ontsloten vanaf de Heinseweg. Dat betekent dat er voldaan wordt aan de eis van de te realiseren parkeerplaatsen van minimaal 100 stuks. De bedoeling is dat alle parkeerplaatsen voor bezoekers bereikbaar zijn, maar als de parkeergarage een drempel vormt voor bezoekers dan is er ook op maaiveld nog voldoende parkeergelegenheid aanwezig, goed bereikbaar vanaf de Heinseweg met het bedoelde openbare karakter. Er worden 45 gerealiseerd ten opzichte van de benodigde 17.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). In het kader van de herontwikkeling van het Frans Klooster is in het kader van de planeffecten het in onderstaande paragrafen beschreven geconcludeerd.
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht, namelijk:
De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit inzake de herontwikkeling van het Frans Klooster worden niet genoemd in het Besluit m.e.r. Evenmin is er een passende beoordeling aan de orde. Noch is er sprake spraken van activiteiten die aanvullend door Provinciale Staten zijn opgenomen in de omgevingsverordening. Er geldt derhalve géén m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Uit het gemeentelijk beoordelingskader blijkt dat bij de sloop van het voormalige ziekenhuis de gronden waar de voormalige bebouwing met overige omliggend terrein dusdanig bouwrijp cq. gesaneerd dat er geen problemen zijn om hier nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.
De reeds uitgevoerde bodemonderzoeken zijn als bijlage 5 t/m 7 bijgevoegd, er bestaat dus geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.
Voor grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden. Het zoneren behelst het creëren van een bepaalde afstand tussen een grote geluidveroorzakende functie (bv. verkeer/industrie) en geluidgevoelige gebieden (bv. woongebieden). Binnen een geluidzone geldt een beperking voor de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Een hotel is geen geluidsgevoelige bestemming, de Wet geluidhinder is derhalve niet van toepassing.
Gelet op de ligging van het hotel ten opzichte van het spoor en de aangrenzende 30 km-uur wegen, dient in het kader van de goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de aspecten wegverkeer- en railverkeerlawaai.
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh) mogelijk gemaakt. In dat kader dient de geluidbelasting ten gevolge van omringende gezoneerde geluidbronnen in kaart te worden gebracht. In de onderhavige situatie zijn dat lokale binnenstedelijke wegen met een rijsnelheid van 50 km/uur en de spoorlijn Sittard-Roermond.
De geluidbelasting van deze bronnen dient beoordeeld te worden voor zover het plan binnen de geluidzone van deze bronnen is gelegen. Op grond van artikel 74 lid 1 van de Wet geluidhinder bedraagt de geluidzone voor binnenstedelijke wegen 200 meter.
Voor zover de geluidbelasting van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt, zijn er ingevolge artikel 76 van de Wgh geen belemmeringen.
Wegen met een rijsnelheid van 30 km/uur zijn op grond van lid 2 van artikel 74 niet gezoneerd en kunnen buiten beschouwing worden gelaten voor zover er sprake is van rustige wegen zonder veel verkeer. Direct omringende wegen (Walramstraat, Heinseweg, de Limpensstraat) zijn 30 km/uur wegen zonder grote verkeersintensiteit en daarmee niet relevant.
De Rijksweg Noord en Elizabeth van Barstraat hebben een rijsnelheid van 50 km/uur doch zijn op een afstand van meer dan 200 meter gelegen. Het plan ligt dus buiten de zone van deze wegen.
De rijsnelheid op de Parallelweg bedraagt 50 km/uur. Het plan ligt net binnen de 200 meter zone van deze weg. Echter vanwege afschermende bebouwing tussen deze weg en het plan zal de geluidbelasting niet meer dan de voorkeursgrenswaarde zijn.
De breedte van de geluidzone van de spoorwegen is afhankelijk van de zogenaamde Geluid Productie Plafonds (GPP's). Deze GPP's zijn wettelijk vastgestelde waarden langs het spoor; zie hiertoe onderstaande afbeelding. Hieruit blijkt dat ter hoogte van het plangebied de GPP's minder dan 61 dB bedragen. In dat geval bedraagt de geluidzone 200 meter; dit volgt uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Het plan is net buiten deze geluidzone gelegen. Onderzoek naar de geluidbelasting is daarmee niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat zowel ten aanzien van wegverkeer als railverkeer geen belemmeringen ontstaan voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied.
Verder is verkeersaantrekkende werking van het plan gering en leidt dit niet tot een wezenlijke toename van de geluidbelasting op de omringende wegen.
Nieuwe Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de NSL is de nibm (“niet in betekenende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien op de locatie reeds een functie met een vergelijkbare verkeer aantrekkende werking is gelegen, zal de herontwikkeling van het Frans Klooster niet tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen leiden. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Beleidskader
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor stationaire bronnen zijn vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes, het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen. In de hiervoor genoemde besluiten worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen in uitzonderingssituaties toegestaan, op voorwaarde dat de keuze hiervoor voldoende onderbouwd is.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en de bijbehorende ongeval-frequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het bevoegd gezag bepaalt zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet.
De relevante beleidsstukken (zie ook Hoofdstuk 2 Beleidskader) geven invulling aan wat al dan niet aanvaardbaar is.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat op 1 april 2015 in werking is getreden, is vastgelegd dat in de toelichting bij een besluit moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van rampen en de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen, indien dit besluit is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat bij een ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een stationaire risicobron in beginsel de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).
Buiten de aangehaalde besluiten is de verantwoording van het groepsrisico sowieso een noodzakelijk onderdeel van een 'goede ruimtelijke onderbouwing' van een bestemmingsplan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
Naast dit wettelijke kader heeft de gemeente Sittard-Geleen een tweetal beleidsvisies vastgesteld, welke van toepassing zijn op dit bestemmingsplan.
Allereerst is dit de Veiligheidsvisie spoorzone Sittard-Geleen. Deze visie is vastgesteld op 13 september 2012 door de gemeenteraad. In deze visie is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen een zone van 50 meter vrijgehouden moet worden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen. Als binnen 200 meter een nieuwe beperkt kwetsbare bestemming gerealiseerd wordt, moeten tevens bouwkundige effect beperkende maatregelen worden toegepast. In het kader van een bestemmingsplan dat nieuwe (beperkt) kwetsbare functies toelaat, zoals het onderhavige, wordt hieraan getoetst.
De tweede beleidsvisie betreft de beleidsvisie externe veiligheid Chemelot/ Westelijke mijnstreek, welke in 2011 is vastgesteld. De beleidsvisie EV Chemelot site en de Westelijke Mijnstreek richt zich op zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt weinig beleidsruimte aan het bevoegd gezag (aan de norm van het plaatsgebonden risico moet worden voldaan). De wet biedt wel ruimte om gebruik te maken van het instrument “veiligheidscontour” (Bevi art. 14). Wat betreft het groepsrisico richt de beleidsvisie zich op de invulling van de beleidsruimte
die het Bevi het bevoegd gezag biedt. Er geldt de verplichting elke verandering van het groepsrisico te verantwoorden. Het groepsrisico verandert door wijzigingen aan de installaties met gevaarlijke stoffen op de site, die door de wet milieubeheer moet worden vergund. Het groepsrisico verandert ook als in de omgeving rond de site, door ruimtelijke besluiten, het mogelijk wordt gemaakt dat meer of minder mensen daar kunnen verblijven. De verantwoording groepsrisico komt in essentie neer op een eigen oordeelsvorming door het bevoegd gezag. Bij ruimtelijke besluiten, zoals het onderhavige, is dit het bestuur van de gemeente.
Opgemerkt wordt dat vergeleken met het vigerende bestemmingsplan 'Stationsomgeving Sittard' en de vigerende bestemming 'Maatschappelijk', dat instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, educatief of religieus gebied dan wel op het gebied van sport en recreatie of openbaar bestuur, waaronder begrepen bejaarden- en verzorgingstehuizen mogelijk maakt, het nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe functies toelaat die een grotere personendichtheid met zich meebrengen en daarmee een verandering van het groepsrisico veroorzaken. Ook maakt het nieuwe bestemmingsplan geen bejaarden- en verzorgingstehuizen meer mogelijk. Als gevolg waarvan zich in het plangebied vooral zelfredzame personen bevinden in tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan. De zelfredzaamheid ter plaatse neemt derhalve toe.
Risico-inventarisatie
Algemeen
Uit de provinciale Risicokaart Limburg blijkt dat het bestemmingsplan Frans Klooster binnen het invloedsgebied ligt van de volgende risicobronnen. Het gaat om:
Het plangebied is buiten het invloedsgebied van het bedrijventerrein Chemelot gelegen.
De nabijgelegen gemeentelijke wegen in Sittard-Geleen worden niet gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Spoorwegemplacement van station Sittard
Ook de plaatsgebonden risico 10-6 contour van het spoorwegemplacement van station Sittard valt buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico van het spoorwegemplacement heeft daarom geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Wel ligt het invloedsgebied van de inrichting over het plangebied. Het betreft met name de invloed van een BLEVE, wolkbrand, plasbrand of toxisch scenario. Zoals ook opgenomen in de Veiligheidsvisie spoorzone Sittard-Geleen moeten er bij de realisatie van nieuwe beperkt kwetsbare bestemming binnen een afstand van 200 meter bouwkundige effect beperkende maatregelen worden toegepast. Op deze maatregelen zal onder het kopje 'Mogelijke risicoverlagende maatregelen' nader worden ingegaan.
Doorgaand spoorvervoer
De spoorlijn Roermond-Sittard ligt ten westen van het bestemmingsplan op een afstand van ca. 180 meter.
In de regeling basisnet is voor het traject Roermond-Sittard aansluiting aangegeven dat er een plasbrand aandachtsgebied is. Dit betekent dat binnen de 30 meter van het spoor in principe geen nieuwe bestemmingen gerealiseerd mogen worden. Mocht dit toch nodig zijn, dan zijn er aanvullende eisen in het Bouwbesluit opgenomen. Het bestemmingsplan Frans Klooster ligt buiten deze zone van 30 meter.
Daarnaast mogen op basis van de spoorvisie geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen 50 meter worden gevestigd. Het plangebied is op grotere afstand gelegen. Wel dienen er, gelet op de afstand van 200 meter, bouwkundige effect beperkende maatregelen te worden toegepast. Op deze maatregelen zal onder het kopje 'Mogelijke risicoverlagende maatregelen' nader worden ingegaan.
Daarnaast is er een PR10-6 contour van 12 meter opgenomen. De PR10-7 contour ligt op 149 meter. Het bestemmingsplan Frans Klooster is zowel buiten de PR10-6 als PR10-7 gelegen en daarmee zorgt de spoorlijn niet voor ruimtelijke beperkingen in het bestemmingsplan. Er wordt zoals reeds eerder opgemerkt geen verandering van het groepsrisico verwacht. Zeker niet omdat het uitgangspunt is dat er geen bestemmingen gerealiseerd mogen worden met een hogere personendichtheid en een betere zelfredzaamheid dan nu het geval is. Zoals hierboven reeds is aangegeven voorziet het nieuwe bestemmingsplan niet in een hogere personendichtheid en neemt de zelfredzaamheid toe. Evenals bij de voorgaande risicobron ligt het bestemmingsplan wel binnen het invloedsgebied van het doorgaande spoorvervoer.
Transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
In of in de directe nabijheid van het bestemmingsplan zijn geen buisleidingen gelegen.
Transport van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen
Binnen de gemeente Sittard-Geleen geldt een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Nabij het plangebied liggen geen voor routering aangewezen wegen. Daarmee zijn de gemeentelijke wegen niet relevant voor het bestemmingsplan.
Mogelijke ongevalscenario's
Bevindingen uit risico-inventarisatie
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.
Wel moet de gemeente het spoorwegemplacement van station Sittard en het gevaarlijke stoffenvervoer over het spoor meenemen in de verantwoording van het groepsrisico. Het gaat dan om het effect op het bestemmingsplan van ongevalsscenario's met toxische, explosieve (BLEVE) en brandbare stoffen. Het plangebied ligt op een zodanige afstand van de relevante risicobronnen uit de risico-inventarisatie dat per risicobron de volgende scenario's effect hebben:
Risicobron | Relevant scenario |
Spoorwegemplacement en transport van gevaarlijke stoffen over nabijgelegen spoorlijnen | - BLEVE - Wolkbrand - Plasbrand - Toxische wolk |
De aangehaalde ongevalsscenario's worden hieronder nader uitgewerkt.
BLEVE
Dit scenario kan optreden ter plaatse van het spoorwegemplacement en de nabijgelegen spoorlijn Roermond-Sittard.
Het maatgevende effect bij een ongeval met een tank gevuld met brandbaar of toxisch tot vloeistof verdicht gas is een zogenaamde BLEVE ('boiling liquid expanding vapor explosion'). Onderscheid wordt gemaakt in het optreden van een zogenaamde 'warme' en 'koude' BLEVE.
Een 'warme' BLEVE is een ongevalsscenario dat ontstaat door het domino-effect waarbij ten gevolge van een (plas-)brand bij een tank brandbaar of toxisch gas, de druk in een tankwagen zo hoog oploopt dat deze bezwijkt. Er is inmiddels een convenant met de branche dat de wagensamenstelling zodanig is dat brandbare vloeistoffen en brandbare gassen van elkaar gescheiden zijn. Hiermee wordt de kans op een 'warme' BLEVE, verkleind. In het kader van dit scenario en de mogelijke snelheid van ontwikkelen is het van belang dat mensen snel gealarmeerd worden en kunnen vluchten.
Bij een calamiteit met enkel brandbare gassen is sprake van een zogenaamde 'koude' BLEVE. Dit houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas bij instantaan falen onder druk uitzet tot een dampwolk. Indien sprake is van een zogenaamde 'koude' BLEVE, dan vindt een ontsteking van de dampwolk plaats. Er ontstaat dan een vuurbal. Dit scenario geeft zowel een drukgolf als een intense warmtestraling en treedt meteen op bij een calamiteit met een tank gevuld met brandbare gassen.
Voor zowel de 'warme' als 'koude' BLEVE is het van belang dat de brandweer voldoende bluswater heeft om te koelen, als ook een waterscherm op te zetten. Als gevolg van recente verbeteringen is zowel de bereikbaarheid van het spoorwegemplacement en de nabijgelegen spoorlijn Roermond-Sittard als de aanwezigheid van bluswater ter plaatse voldoende.
Wolkbrand scenario
Bij het transport van brandbare gassen door ketelwagons is het maatscenario een (externe) beschadiging waardoor gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt en een wolkbrand vormt. Bij een wolkbrand is de warmtestraling maatgevend voor de afstandsbepaling. De effecten van een wolkbrand, hoofdzakelijk bij incidenten op de nabijgelegen spoortrajecten, kunnen het plangebied bereiken, waarbij mogelijk lichte schade, zoals ruitschade en andere herstelbare schade aan panden, kan optreden.
Plasbrand scenario
Het scenario dat op kan treden bij een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het effect is vooral de warmtestraling van een (plas-)brand. Het effectgebied van een plasbrand wordt ook wel een plasbrandaandachtsgebied (PAG) genoemd. Dit is een afstand van 30 meter, gemeten vanaf het hart van het buitenste spoor, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt. Conform het Bouwbesluit dienen gebouwen gelegen in een PAG te worden voorzien van mechanische ventilatie. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. Dit scenario is alleen voor het spoorwegemplacement en spoorlijn mogelijk. Het Frans Klooster ligt echter op op geruime afstand, zodat dit scenario daarop geen betrekking heeft.
Toxische wolk
Bij ongevallen met giftige vloeistoffen en gassen is het scenario dat indirect of direct een gaswolk ontstaat. Als gevolg hiervan zal bij een percentage van de aanwezige personen letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Een toxisch ongevalsscenario kent enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Dit scenario kan voorkomen op het spooremplacement en doorgaand spoor en is daarmee ook relevant voor het plangebied.
Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico
Verschillende stappen
Voor de vaststelling van het bestemmingsplan Frans Klooster moeten de stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico worden doorlopen. Het bestemmingsplan maakt nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk. Met dien verstande dat in vergelijk met de vigerende bestemming Maatschappelijk ("instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, educatief of religieus gebied dan wel op het gebied van sport en recreatie of openbaar bestuur, waaronder begrepen bejaarden- en verzorgingstehuizen") geen andere functies worden toegelaten die leiden tot een grotere personendichtheid. Ook maakt het nieuwe bestemmingsplan geen bejaarden- en verzorgingstehuizen meer mogelijk. Als gevolg waarvan zich in het plangebied vooral zelfredzame personen bevinden in tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan. De zelfredzaamheid terplaatse neemt derhalve toe.
De verantwoording heeft daardoor een ander karakter dan bij de realisatie van nieuwe functies of de uitbreiding van bestaande functies.
Hoogte van groepsrisico
Het vaststellen van de exacte hoogte van het spoorwegemplacement van station Sittard is een uitgebreide aangelegenheid en levert geen bijdrage aan het verhogen van het veiligheidsniveau binnen het plangebied. Gelet op de aard van het bestemmingsplan leidt dit namelijk niet tot een grotere personendichtheid.
Personendichtheid in invloedsgebied
Het plangebied Frans Klooster heeft een gemengde functie, die zich met name richt op cultuur en ontspanning. In de vigerende situatie was ter plaatse een ziekenhuis aanwezig. Het nieuwe bestemmingsplan maakt voornamelijk onderwijs voor volwassenen gecombineerd met een hotelfunctie mogelijk. Zoals reeds eerder opgemerkt neemt de personendichtheid ter plaatse niet toe.
Mogelijkheden voor hulpverlening
Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron.
De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn. Dit is in het geval van een toxisch scenario belangrijk voor de hulpdiensten, zodat ze altijd bovenwinds kunnen aanrijden. In de huidige situatie voldoet het plangebied hieraan.
De bereikbaarheid in het plangebied moet ook tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk voor de ontvluchting van de personen in dat gebied. De vluchtwegen dienen een andere route te zijn dan de aanrijdroute voor brandweervoertuigen. In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.
De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Hetgeen ook geldt voor de bereikbaarheid van het spoorwegemplacement en de spoorlijn Roermond-Sittard.
De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied. Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen met water.
In geval van een plasbrand, een wolkbrand of een 'warme' BLEVE richt de brandweer zich op het blussen van de secundaire branden, de gebiedsevacuatie en waar mogelijk het indammen of beperken van de primaire brand.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen
Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:
In het plangebied bevinden zich vooral zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk te schuilen in gebouwen.
Mogelijke risicoverlagende maatregelen
Bronmaatregelen
De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen, zijn beperkt in het kader van dit bestemmingsplan. Echter de gemeente Sittard Geleen zorgt er met haar eigen beleid voor dat het risico niet verder toeneemt. Enerzijds door bij bedrijven bij vergunningverlening toe te zien op het reduceren van risico's. Anderzijds door het ruimtelijk beleid in de nabijheid van risicobronnen. In de spoorzone (50 meter) zijn geen nieuwe kwetsbare bestemmingen toegestaan. En wanneer binnen 200 meter een nieuwe beperkt kwetsbare bestemming gerealiseerd wordt, moeten tevens bouwkundige effect beperkende maatregelen worden toegepast.
Tevens is het voornemen om het aantal rangeerhandelingen op het emplacement te verminderen, door de aanleg van de zuidelijke spooraansluiting op het Chemelotterrein. Dan neemt zowel het plaatsgebonden risico, als het groepsrisico van het emplacement af. De gemeente Sittard-Geleen onderzoekt bij de herziening van milieuvergunningen of de externe veiligheidsrisico's verder beperkt kunnen worden.
Daarnaast werkt de gemeente met routering van vervoer gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied zijn geen wegen aanwezig die in dat kader zijn aangewezen.
Effectmaatregelen
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude gebouwen op dit punt is ingrijpend en kostbaar.
Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Waarbij het van belang is dat bewoners/bezoekers tijdig worden gewaarschuwd.
Als binnen 200 meter een nieuwe beperkt kwetsbare bestemming gerealiseerd wordt, moeten tevens conform de Veiligheidsvisie spoorzone Sittard-Geleen bouwkundige effect beperkende maatregelen worden toegepast dit in verband met de mogelijke effecten van een explosie. Ook de effecten van een explosie kunnen het plangebied bereiken, waarbij mogelijk lichte schade, zoals ruitschade en andere herstelbare schade aan panden, kan optreden. Een maatregel om de gevolgen van een explosie te beperken kan zijn het anders positioneren van gebouwen ten opzichte van de mogelijke risicobron, door bijvoorbeeld de korte kant van de gebouwen richting de risicobron te situeren. Bij bestaande situaties waarbij de aanwezige cultuurhistorische waarden in stand dienen te worden gehouden, is het niet mogelijk de gebouwen anders te situeren en kunnen de maatregelen mogelijk gevonden worden in het toepassen van specifieke glassoorten.
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig, het gaat hierbij met name om het emplacement Sittard en de spoorlijn Roermond-Sittard.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk, waarbij geen significante verandering in personendichtheden ten opzichte van de huidige bestemde situatie optreedt. Dit betekent dat er geen verandering in de hoogte van de risico's plaatsvindt.
Wel worden, gelet op de ligging binnen 200 meter ten opzichte van de spoorlijn, de volgende bouwkundige effect beperkende maatregelen toegepast:
Op basis van de verantwoording groepsrisico en mede gelet op het brandweeradvies (zie bijlage 12) wordt het onderhavig bestemmingsplan aanvaardbaar geacht.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van ruimtelijke plannen dient te worden beschreven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Onderhavige paragraaf behelst deze beschrijving. Bij vaststelling van voorliggend plan is met name de wijze waarop wordt omgegaan met het regenwater dat in het plangebied valt, van belang. Daarnaast wordt in onderhavige paragraaf aandacht besteed aan de bodemopbouw van het plangebied, de geohydrologische situatie ter plaatse, de aanwezigheid van bodemverontreinigingen en de gevolgen die beoogde planontwikkeling op de waterhuishouding heeft. Gelet op de te volgen procedure en het oppervlak dat als gevolg van voorliggend plan zal worden verhard is het plan aangemeld bij het Waterschap Roer en Overmaas ter verkrijging van een wateradvies.
Waterbeleid
In artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat in de toelichting op een bestemmingsplan wordt beschreven hoe in een plan wordt omgegaan met de waterhuishouding. In het bestemmingsplan moet een verantwoording komen te staan hoe het onderwerp water is verwerkt in het bestemmingsplan. Het is verplicht om in het bestemmingsplan de watertoets op te nemen.
Hieronder wordt het huidige provinciaal, waterschaps- en gemeentelijk waterbeleid, dat van toepassing, is beschreven.
Watertoets
De watertoets is een procesinstrument wat inhoudt dat de waterbeheerders van begin af aan betrokken zijn bij het ruimtelijk proces. Ingrepen moeten conform de eisen van de waterbeheerders ontworpen worden. Afwijkingen hierop dienen te worden beargumenteerd en mitigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro zal de waterparagraaf worden voorgelegd aan het Waterschap Roer en Overmaas.
Integrated Pollution Prevention and Control richtlijn van de EU
De Europese Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, oftewel de IPPC-richtlijn (afkorting van Integrated Pollution Prevention and Control, 96/61/EG en 2008/1/EG) verplicht de Europese lidstaten grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren met een integrale vergunning voor alle mogelijke soorten van vervuiling, op basis van Best Beschikbare Technieken (BBT's) zoals verwoord is in de hiervoor opgestelde referentiedocumenten (BREF's).
In Nederland is de richtlijn op 1 december 2005 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Na de inwerkingtreding van de Waterwet is de implementatiewetgeving veranderd: de IPPC-Wvo-vergunningen zijn vrijwel allemaal onder het WM-bevoegd gezag komen de vallen. In het plangebied zijn geen IPPC-inrichtingen gelegen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.
Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Provincaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)
Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in POL2014 en is nader geconcretiseerd in de POL-aanvulling Provinciaal Waterplan 2010-2015 op grond van de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze POL-aanvulling zal in 2015 opgevolgd worden door het Provinciaal Waterprogramma 2016-2021, conform de 6-jarige plancyclus van de KRW. Dit programma zal onderdeel uitmaken van het tweede nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas.
In het kader van het nationale Deltaprogramma (rivieren, zoetwatervoorziening) zullen besluiten worden genomen over aanvullende maatregelen om het watersysteem klimaat robuust in te richten. De strategie voor de lange termijn wordt in 2014 (Deltabeslissingen, Deltaprogramma 2015, regionale voorkeursstrategie) genomen. Op basis van deze strategie zullen in de volgende jaren besluiten over maatregelen worden genomen.
Regenwater schoon van beek naar bodem
In de brochure "Regenwater schoon naar beek en bodem" (december 2005) geven de waterbeheerders richtlijnen om afgekoppeld regenwater op een verantwoorde wijze af te voeren naar beek of bodem. Onderdeel van deze visie is een voorkeurtabel waarin wordt aangegeven hoe er voor een bepaald type ontwikkeling met afkoppelen dient te worden omgegaan.
Op hoofdlijnen wordt aangegeven dat:
Waterbeheersplan 2010 - 2015
Het algemeen bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas heeft op 29 september 2009 het waterbeheersplan 2010 - 2015 vastgesteld. Samenwerking, draagvlak, haalbaarheid en betaalbaarheid zijn de kernwoorden die het bestuur voor ogen stonden bij de discussies over het plan. Het waterbeheersplan met de bijbehorende bijlagen bevat concrete maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat aanpakken. Daarbij kan gedacht worden aan investeringen voor bescherming tegen wateroverlast en verbetering van de waterkwaliteit, de visie van het waterschap op het waterbeheer in Zuid- en Midden-Limburg en beslissingen over de uitvoering van nieuwe projecten.
Notitie taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas
Waterschap Roer en Overmaas heeft in december 2009 een notitie bestuurlijk vastgesteld, waarin staat onderbouwd hoe het waterschap haar taakinvulling voor het watersysteem ziet. Hierbij heeft het waterschap nieuwe normen voor de compensatie voor de toename van het verharde oppervlak benoemd. De compensatie voor de toename van het verharde oppervlak heeft als doel dat nieuwe ontwikkelingen geen (water)problemen veroorzaken in andere tijden of op andere plaatsen. Het hemelwater wordt opgevangen in buffers waar het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende opvangcapaciteit aanwezig te zijn voor een neerslagebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25). Dit is in het beheersgebied van waterschap Roer en Overmaas 35 mm in 45 minuten. Daarnaast wordt getoetst of een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100) geen wateroverlast veroorzaakt. T=100 komt overeen met 45 mm in 30 minuten. Voor de leegloop van de buffers wordt de regel gehanteerd dat ze in principe binnen 24 uur geledigd zijn en weer beschikbaar zijn voor een volgende neerslaggebeurtenis. Wanneer de buffer voorzien is van een afvoer naar oppervlaktewater, dient de afvoercapaciteit te zijn afgestemd op de afvoercapaciteit van het ontvangende oppervlaktewater.
Structuurvisie gemeente Sittard-Geleen
Herstructurering en nieuwbouw dienen te worden aangegrepen om te anticiperen op de klimaatsverandering. Ruimte voor water is meer dan ooit nodig om een veilig woon en werkklimaat te kunnen bieden. Uitgangspunt bij herstructurering en nieuwbouw is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen betekent dat het regenwater ter plekke moet kunnen worden opgevangen. Daarnaast moet de openbare ruimte meer en meer geschikt gemaakt worden om regenwater bij extreme situaties af te kunnen voeren. Dit vergt een intensieve samenwerking van alle beheerders van de openbare ruimte. Voor alle nieuwbouwlocaties geldt dat het water in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke plannen moet worden meegenomen. Wettelijk is dit vastgelegd door middel van de waterparagraaf in het bestemmingsplan. De gemeente toetst de ruimtelijke plannen met betrekking tot de waterhuishoudkundige aspecten in samenspraak met het waterschap. Naast het hemelwater worden in de watertoets ook het afvalwater, het grondwater en het beleid omtrent de Kaderrichtlijn Water in de beschouwing meegenomen.
WABO-vergunningsaanvraag gemeente Sittard-Geleen
In de gemeentelijke bouwverordening is vastgelegd dat bij nieuwe vergunningsplichtige opstallen het hemelwater op eigen terrein dient te blijven. De voorgeschreven verplichting om het hemelwater niet op traditionele wijze af te voeren naar het gemeenteriool of naar oppervlaktewater, maar naar een op het eigen erf of terrein aan te leggen opvang- en bezinkingsvoorziening, berust op milieuhygiënische overwegingen ('duurzaam bouwen'). Hiermee wordt beoogd om het hemelwater aan de bodem toe te voegen om op deze wijze zo veel mogelijk bij te dragen aan de instandhouding van het grondwaterpeil en het tegengaan van verdroging van het milieu.
Beleidsplan Afvalwater Westelijke Mijnstreek, planperiode 2015-2020
Het Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020 is de opvolger van het voormalige Beleidsplan Stedelijk Watermanagement Sittard-Geleen 2010-2013. Het betreft een gezamenlijk beleidsplan van de gemeenten Sittard-Geleen,Stein, Schinnen en Beek. De reden dat deze gemeenten gezamenlijk een waterbeleidsplan hebben opgesteld, is dat de afvalwaterketen op deze manier op een meer structurele en doelbewuste manier kan worden beheerd. Het beleidsplan beschrijft de wijze waarop de gemeenten invulling willen geven aan hun zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater. Ten aanzien van deze zorgplichten is een aantal strategieën geformuleerd:
Strategie stedelijk afvalwater
Het beheer en onderhoud van het rioolstelsel in de regio wordt samen aangepakt vanuit de gedachte van één gezamenlijk areaal. Voor wat betreft de effecten van het afvalwatersysteem op de omgeving wordt gezocht naar de meest doelmatige en duurzame verbeteringen waarbij gebruik wordt gemaakt van elkaars kennis en ervaring.
Strategie hemelwater
De regio speelt samen met haar inwoners in op de klimaatverandering door meer waterhinder te accepteren en de meer ernstige wateroverlast te beperken. Voorkomen van wateroverlast is onmogelijk. In bestaand gebied wordt gekozen voor afkoppelen indien dit doelmatig kan worden uitgevoerd. Bij nieuwbouw en aanpassingen dient de trits vasthouden-bergen-afvoeren te worden gehanteerd. Dit betekent dat in eerste instantie wordt gepoogd hemelwater tijdelijk vast te houden op de plek waar het gevallen is. In tweede instantie wordt getracht het hemelwater te bergen op een plek waar het geen overlast geeft en in derde instantie dient het hemelwater zo af te worden gevoerd dat het geen problemen geeft.
Tevens wordt in deze strategie de trits voorkomen-scheiden-zuiveren gehanteerd. Dit betekent dat schoon hemelwater niet vervuild dient te worden, ten tweede dat het schone hemelwater gescheiden afgevoerd dient te worden en ten derde dat dat water dat vervuild is geraakt dient te worden gezuiverd. Bepaald dient te worden of er ook andere, nieuwe manieren beschikbaar zijn om hemelwater op te vangen en af te voeren, bijvoorbeeld door het inpassen van waterpartijen in de openbare ruimte. Als aanvullende mogelijkheid kan het maaiveld worden gebruikt om hemelwater af te voeren en/of tijdelijk te bergen op de piekmomenten van hevige buien. Hemelwater wordt op goed gekozen locaties ontvlochten van het gemengde rioolstelsel in combinatie met ingrepen in de openbare ruimte. Huidige rioolbuizen worden verzwaard indien geen andere oplossing mogelijk is. Op een zichtbare en herkenbare manier wordt water afgekoppeld, waarbij wordt gefocust op de voorkant van panden. Bij nieuwbouw wordt hemel- en grondwater (door de particulier) op eigen terrein verwerkt of gebufferd. Alleen als aantoonbaar is gemaakt dat het niet mogelijk is deze verwerking tot stand te brengen mag van dit uitgangspunt afgeweken worden.
Strategie grondwater
Grondwateroverlast bij nieuwbouw moet worden voorkomen door toetsing op de risico’s in het bestemmingsplanproces. De regio vervult de regisseursrol op locaties waar nu al problemen worden ervaren. Hierbij wordt op basis van de wetgeving een nadrukkelijk een rol gegeven aan de perceeleigenaar.
In het beleidsplan zijn geen concrete beleidsvoornemens geformuleerd ten aanzien van de met voorliggend plan beoogde natuurontwikkeling. Wel is het plan passend binnen de algemeen geformuleerde doelstellingen en uitgangspunten.
Het Beleidsplan Afvalwater Westelijke mijnstreek geeft het regionaal beleid weer op de aspecten 'afvalwater', 'hemelwater' en 'grondwater'. Aspecten uit het beleid die rechtstreeks van toepassing zijn op de ontwikkeling zijn:
Watervisie
De watervisie is opgenomen in het Duurzaamheidsplan 2008-2016 van Sittard-Geleen.
Huidige situatie
Bodemverontreiniging
Uit paragraaf 3.2.1 (bodem) blijkt dat bij de sloop van het voormalige ziekenhuis de gronden waar de voormalige bebouwing met overige omliggend terrein dusdanig bouwrijp cq. gesaneerd dat er geen problemen zijn om hier nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Er bestaat dus geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.
Bodemopbouw en geohydrologie
De locatie rond het gebouw betreft “de oude ziekenhuislocatie Sittard” en is na sloop van de gebouwen en kelders opgevuld met vrijkomende gronden uit diverse projecten. Het betreft veelal leemgronden die slecht infiltreren. Het grondwater bevindt zich globaal op ± 6 tot 8 meter onder maaiveld. De goed infiltrerende grindlagen zijn globaal beneden 40.00 + NAP gelegen.
Waterlopen
In of in de nabijheid van het plangebied is geen waterbank of beek van de gemeente gelegen, waardoor er geen overloopvoorziening naar oppervlaktewater mogelijk is.
Huidig afwateringssysteem
In de huidige situatie is het Frans Klooster voorzien van een infiltratiesysteem voor de afvoer van hemelwater, waar de in het plangebied aanwezige gebouwen en verhardingen op zijn aangesloten.
Toekomstige waterhuishoudkundige situatie
In deze paragraaf is een globale opzet van de toekomstige waterhuishouding beschreven. Bij de latere uitwerking van het ruimtelijk plan voor het Frans Klooster wordt ook de waterhuishouding nader uitgewerkt in een advies waterhuishouding en bouwrijp maken.
In het plangebied zal het Frans Klooster worden herontwikkeld tot een accommodatie met onder meer een medische-, hotel- en onderwijsfunctie. Om deze herontwikkeling mogelijk te maken zal er deels sprake zijn van vervangende nieuwbouw, ter plaatse van het te slopen gedeelte van het pand, met de ruimtelijke enveloppe (gevels, gevelrooilijnen en het dakvlak) als uitgangspunt. Het water dat afstroomt van deze oppervlakten mag niet aangekoppeld worden op de gemeentelijke riolering. Het regenwater dat valt op de toekomstige erfverhardingen zal onder afschot afstromen over het maaiveld. Ten behoeve van de dakoppervlakte van het bestaande en nieuw op te richten gebouw en de verhardingsoppervlakten van de nieuw aan te leggen infrastructuur zullen hemelwaterbergende voorzieningen moeten worden aangelegd.
De hemelwatervoorzieningen welke ten behoeve van het planvoornemen in het plangebied worden gerealiseerd zullen moeten voldoen aan de eisen van het Waterschap. Conform deze eisen dienen hemelwaterbergende voorzieningen gedimensioneerd te worden op een bui van T=25 (35 mm in 45 minuten). De maximale leegloop / herbeschikbaarheid van de bergende en infiltrerende voorziening(en) bedraagt 24 uur. Dit dient te worden aangetoond middels een berekening volgens de ISSO-publicatie 70.1: 'Omgaan met hemelwater binnen de perceelgrens' (ISBN: 978-90-5044-156-8). Tevens dienen de gevolgen van bui van T=100 (45 mm in 30 minuten) inzichtelijk te worden gemaakt.
In het plangebied zullen voorzieningen worden aangelegd teneinde een bui van 35 mm in het plangebied te kunnen bergen en infiltreren. Gelet op het beschikbare oppervlak is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. Zoals aangegeven dient de hemelwatervoorziening binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende maatgevende regenbui. Het water dat als gevolg van een bui groter dan 35 mm niet in de infiltratievoorziening kan worden opgevangen zal over het maaiveld afstromen. Daarbij dient het maaiveldverloop zodanig te worden ingericht dat dit niet zal leiden tot overlast in het Frans klooster of op naburige erven. Wateroverlast als gevolg van een bui groter dan 35 mm valt dan niet te verwachten.
Bij de civieltechnische uitwerking van het plan zal de wijze waarop het hemelwater wordt opgevangen en geïnfiltreerd nader worden bepaald. Voorliggend bestemmingsplan staat binnen de bestemming Cultuur en ontspanning water en waterhuishoudkundige voorzieningen toe. Hierdoor wordt maximale flexibiliteit voor het treffen van maatregelen voor de waterberging en –infiltratie geboden.
Bij de realisatie van het onderhavige voornemen kunnen overtredingen plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet. Om hier zicht op te krijgen dient er een habitatgeschiktheidsbeoordeling uitgevoerd te worden, waarbij het doel is vast stellen van het voorkomen van beschermde soorten flora en fauna. Hierbij worden potentieel aanwezige leefgebieden van (zwaar) beschermde soorten in kaart gebracht.
Uit dit onderzoek moet duidelijk worden of er nadere onderzoeken noodzakelijk geacht worden en of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd dient te worden.
Quickscan Flora- en faunawet
Om mogelijke effecten op beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet (hierna Ff-wet) te beoordelen heeft Arcadis een verkennend flora en fauna onderzoek uitgevoerd (Quickscan), d.d. 12 januari 2016 met kenmerk 078779100 0.1. De quickscan Ff-wet is als bijlage 8 bijgevoegd.
Onderzoek
De quickscan bestaat uit een bureauonderzoek en een veldinspectie waarmee is onderzocht of in het gebied mogelijk beschermde soorten (kunnen) voorkomen. Op 4 november 2015 hebben ecologen een bezoek aan de locatie gebracht. Dit veldbezoek had het karakter van een habitatgeschiktheidsbeoordeling. Tijdens deze habitatgeschiktheidsbeoordeling is voor alle relevante soortgroepen een beoordeling gedaan van de functie van de locatie als leefgebied.
De locatie is geïnspecteerd op aanwezigheid van geschikte nestlocaties voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Voor zoogdieren, amfibieën, reptielen en andere diergroepen is gekeken naar sporen en naar de geschiktheid van het plangebied als vaste rust en verblijfplaats voor (zwaar) beschermde dier en plantensoorten. Het te slopen en te renoveren pand is bovengronds volledig geïnspecteerd voor zover de ruimten toegankelijk waren. De ondergrondse delen zijn niet geïnspecteerd doordat deze afgesloten zijn. Er is extra aandacht besteed aan verblijfplaatsen van steenmarter en vleermuizen inpandig en aan muurvegetatie uitpandig. Tijdens het veldbezoek zijn geen doelgerichte soorteninventarisaties uitgevoerd.
Effectbeoordeling
Ten aanzien van soorten beschermd in het kader van de Ff-wet, zijn negatieve effecten te verwachten bij het uitvoeren van de voorgenomen sloopwerkzaamheden:
Conclusies
Vervolg
Ecologische vervolgstappen zijn noodzakelijk om de voorgenomen ingrepen en handelingen binnen de kaders van de Flora- en faunawet uit te kunnen voeren.
In ieder geval noodzakelijk voor een volledige effectbeoordeling en toetsing wetgeving;
Advies
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek, kan bepaald worden wat de kwantitatieve mitigatietaak zal zijn. Voor de steenmarter en voor de overige soorten op basis van verwachting kan vooruitlopend op het onderzoek reeds worden bepaald welke maatregelen er getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan de criteria tot het verkrijgen van een positief besluit op een ontheffing of verklaring van geen bedenkingen (vvgb) procedure (mitigatieplan).
Op basis van de geschiktheid van de bebouwing is het aannemelijk dat zwaar beschermde soorten voorkomen, hieruit volgend is een ontheffing of besluit verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor vleermuizen en of broedvogels naar verwachting noodzakelijk.
Geadviseerd wordt nu reeds mitigerende maatregelen uit te werken en toe te passen in aangrenzende wijken. De wettelijk verplichte gewenningstijd van 'tijdelijke' vervangende nest en verblijfplaatsen wordt hiermee in de tijd naar voren gehaald. Hiermee kan in een volgend stadium, na het verkrijgen van een ontheffing of vvgb, sneller overgegaan worden tot uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.
Vervolgonderzoek
Het onderzoek naar voorkomen beschermde soorten is nog lopende ( tot en met medio september 2016) . Vooruitlopend is in afstemming met de betrokken partijen een pakket aan toe te passen ecologische voorzieningen vastgesteld welke nodig zijn indien blijkt dat er beschermde diersoorten aanwezig zijn in de huidige situatie. Afhankelijk van de uitkomsten van het lopende ecologisch onderzoek wordt een definitief concreet mitigatieplan uitgewerkt en toegepast in ontwerp en uitvoeringsplannen in afstemming met de betrokken partijen.
Het pakket aan maatregelen heeft in algemene zin op de volgende voorzieningen:
Renovatie kapel en zijvleugels
In het te renoveren deel van het Frans Klooster worden op de zolder boven de kapel, in een deel van de kelder en in de overstek/dakconstructie duurzame verblijfvoorzieningen gecreëerd voor vogels met jaarrond beschermde nesten (nestplekken) en voor vleermuizen (zomer en winter verblijfplaatsen).
Nieuwbouw
In het nieuw te bouwen complex worden in de buitengevels, in de dakrandconstructie en onder de dakpannen/dakbedekking duurzame verblijfvoorzieningen gecreëerd voor vogels met jaarrond beschermde nesten (nestplekken) en voor vleermuizen (zomer en winterverblijfplaatsen).
Door RAAP Zuid-Nederland is een advies opgesteld, zie bijlage 9.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en heeft de Monumentenwet 1988 gewijzigd. De gewijzigde Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van de Monumentenwet 1988 worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 38a van deze wet zegt:
De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).
Artikel 41 regelt verder dat:
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
Beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen
In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de 'Beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen' vastgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan.
Uit de archeologische kaarten blijkt dat het plangebied in een archeologisch interessant gebied ligt: In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. In de directe omgeving van het plangebied (straal 300 meter) wel. Het betreft o.a. resten van een nederzetting uit het vroege Neolithicum (amateurvindplaats 518), een grafveld uit de Romeinse tijd (archis-waarnemingsnummer 412846) en een nederzetting uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd (archis-waarnemingsnummer 412876). Ook de oude bewoningskern van Sittard bevindt zich op korte afstand (iets meer dan 100 meter) ten oosten van het plangebied (AMK-nr. 16613).
Volgens de Bonnekaart van eind 19e/begin 20e eeuw was het plangebied in die periode in gebruik als gras-/akkerland. De eerste bebouwing in het plangebied verscheen omstreeks 1905, toen gestart werd met de bouw van het ziekenhuiscomplex (gerelateerd aan het klooster). Op basis van landschappelijke en historische gegevens, in combinatie met de bekende archeologische vindplaatsen in de directe omgeving, geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. In het plangebied moet vooral rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden (‘droge archeologie’). Het gehele bestemmingsplangebied is ingedeeld in beleidscategorie 4.
Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van de bodemverstoring groter is dan 500 m². Deze onderzoeksplicht geldt echter alleen ter plekke van de carré en het binnenterrein (nr. 1 en 2; figuur 1 advies). Deze 2 terreinen zijn namelijk nog nooit bebouwd geweest en zijn als enige nog ongerept. Deze terreinen hebben een oppervlakte van respectievelijk circa 450 m² (carré) en 500 m² (binnenterrein). Het binnenterrein (nr. 2; figuur 1 advies) is recent 1,5 tot 2 meter opgehoogd.
De verwachting is dat eventuele archeologische resten in het overige deel van het terrein reeds grotendeels verstoord/vernietigd zullen zijn:
Advies
Indien de omvang van de verstoring (> 30 cm –Mv) binnen de tot nu toe ongerepte terreindelen (nr. 1 en 2; figuur 1 advies) kan worden beperkt tot maximaal 500 m² is archeologisch onderzoek niet verplicht. Bij een verstoringsdiepte groter dan 30 cm –Mv geldt wel een meldingsplicht voor de aanvang van de werkzaamheden.
Indien dit niet haalbaar is, wordt archeologisch onderzoek wel verplicht gesteld. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd voorafgaand aan de vergunningverlening van de graafwerkzaamheden. De uitkomst van dit onderzoek kan namelijk leiden tot nader onderzoek of nadere voorwaarden die in de vergunning worden opgenomen. In eerste instantie dient dit onderzoek te bestaan uit een bureauonderzoek, aangevuld met boringen. De gemeente Sittard-Geleen heeft hiervoor gemeentelijke eisen opgesteld. Deze dienen bij de gemeente door het uitvoerende bureau te worden opgevraagd. Op basis van dit onderzoek kan vervolgens worden bepaald of verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Vertaling naar regels en verbeelding
De verwachting is dat eventuele archeologische resten dus reeds verstoord/vernietigd zullen zijn. Een uitzondering vormen de twee binnenterreinen. Deze zijn tot op heden onaangeroerd gebleven. Hier is de verwachting dat er nog wel archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Reden om voor deze binnenterreinen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' op te nemen.
Regels
Voor de 2 ongerepte terreindelen (nr. 1 en 2; figuur 1 advies) geldt dat bij bodemverstoringen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm –Mv archeologisch onderzoek nodig is. Beide voorwaarden zijn reeds in het onderhavige bestemmingsplan geregeld middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Aangezien het onbebouwde terreindelen betreft kan de gebruikelijke bouwregel die toeziet op "ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in artikel 3 van deze regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd", komen te vervallen.
Verbeelding
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' hoeft alleen te worden opgenomen voor de carré en het binnenterrein (nr. 1 en 2; figuur 1 advies). Het overige deel van het plangebied hoeft niet te worden voorzien van een dubbelbestemming (deze gebieden zijn namelijk naar verwachting reeds verstoord en zijn niet meer onderzoeksplichtig).
In opdracht van de gemeente Sittard-Geleen is door Buro4 een cultuurhistorische verkenning van de binnenstad en de zogenaamde uitlopers Sittard uitgevoerd. Uit deze cultuurhistorische verkenning blijkt dat het Frans Klooster, naar ontwerp van architect Hubert Vertrams uit Roermond, bij besluit van 21 april 2009 met nummer GM231 (zie bijlage 10) is aangewezen tot gemeentelijk monument. Het klooster is opgetrokken in traditionele bouwstijl met neorenaissance elementen (hoofdgebouw en vleugels) en traditionalisme (kapel en mortuarium). Bij de ontwikkeling van het plan dient er rekening gehouden te worden met deze status. Daartoe is een separate memo opgesteld, die als bijlage 11 is bijgevoegd en waar onderstaand de belangrijkste aspecten uit zijn overgenomen.
De gemeente en de investeerder zijn overeengekomen dat een gedeelte van het complex gehandhaafd blijft. Uitgangspunt is dat het nieuwe gebruik van de locatie zowel betreffende beleving alsook de functionaliteit optimaal moet functioneren. Het memo richt zich op het te handhaven gedeelte, dat op onderstaande plattegrond is afgebeeld. Tot aan de rode lijn zal de sloop plaats vinden van de resterende gebouwen. Het afgebeelde deel van zowel de begane grond als de verdiepingen 1 en 2 zal overblijven. Het betreft de kapel en de twee vleugels. Deze zijn uit de periode 1926-1933.
Plattegrond resterende deel begane grond
Buitengevels
De buitengevel als vorm dient te worden gehandhaafd. Vernieuwing van daken en raamelementen behoort tot de mogelijkheden na afstemming met stedenbouw, monumentenbeleid en de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). Buitengevels dienen te worden gerespecteerd betreffende de vorm, de raamopeningen en de dakvorm.
Indien huidige glas-in-loodramen worden verwijderd, dient dit in samenspraak met stedenbouw, monumentenbeleid en ARK te gebeuren. Tevens dient het behoud van de glas-in-loodramen elders te worden geborgd. Eventuele verwijdering dient daarom eveneens in samenspraak te gaan met de "Stichting behoud Frans Klooster" die zich daarvoor inzet. Deze glas-in-loodramen zijn voornamelijk geplaatst in de kapel. Van oorsprong was de kapel voorzien van blank glas, in de loop der jaren is dit, mogelijk gemaakt door schenkingen van derden, vervangen door het huidige glas-in-lood. In verband met functionaliteit van de ruimte dient er voldoende daglicht te zijn in de ruimte. Daarnaast zijn veel van de afbeeldingen in het glas en lood voorzien van christelijke thema’s. Deze passen niet in de belevingswereld van een chinees hotel.
In de zijgevel van de Walramstraat dient de gevel hersteld te worden. De bij de verbouwingen verwijderde raamelementen dienen in de zelfde ritmiek teruggebracht te worden. Zie rood omcirkelde deel in de foto op pagina 6 van de memo in bijlage 11.
In verband met de restaurant functie wordt gezocht naar een aanhaking met het terras. Om dit te bereiken dient een gedeelte van de gevel van de kapel aan de Walramstraat toegankelijk en transparanter gemaakt te worden. De definitieve invulling zal in goed overleg met de gemeente uitgewerkt worden. Op dit moment is alleen het zoekgebied (roodvlak) voor deze ingreep aangeven, zie foto op pagina 6 van de memo in bijlage 11.
Binnengevels
Een aantal raamopeningen in de gevel zal, in samenspraak met stedenbouw, monumentenbeleid en ARK, gewijzigd worden in deuropeningen.
Op basis van huidige initiatief is gepland om een ingreep plaats te laten vinden in de kap van de vleugels van de kapel.
Om de verdieping bruikbaar te maken, ligt het in de bedoeling om aan de binnenzijde de nieuwe glazen overkapping op een hoogte aanbrengen, zodat deze in de kap snijdt op een bruikbare verdiepingshoogte. Door deze ingreep krijgt deze verdieping samenhang met het atrium dat ontstaat door de overkapping. Er is contact tussen de kamers en de activiteiten op de begane en verdieping. Om een indruk te geven is onderstaande doorsnede opgenomen.
Uitsnede doorsnede
Als uitgangspunt geldt dat het geheel als totaal dient te worden beschouwd, waarbij het bestaande en nieuwe gedeelte een samenhangend geheel moeten vormen. Bij de beoordeling van de uitwerking van de plannen worden stedenbouw, monumentenbeleid en ARK geraadpleegd.
Binnen de begrenzing van onderhavig bestemmingsplan vindt geen ondergronds gas-, water- en elektriciteitstransport plaats.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing (artikel 3.1.6, lid 2 Bro). Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden:
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. De duurzaamheidsladder is van toepassing op alle ruimtelijke plannen die vanaf 1 oktober 2012 worden vastgesteld en geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. Ook onderhavig voornemen moet worden getoetst. In het voorliggende bestemmingsplan worden diverse voorzieningen, zoals een hotel met wellnessvoorzieningen alsmede educatieve en medische functies toegestaan. In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan is de hotelfunctie een nieuw toegestane functie, zodat hiervoor de bovenstaande stappen doorlopen moeten worden.
Trede 1
Er is sprake van het toevoegen van een 4-sterren hotel met maximaal 110 kamers.
Uit de gemeentelijke horecanota, waarin ook de regionale situatie is meegenomen, blijkt in zijn algemeenheid dat er meer kwaliteit en diversiteit in het horeca-aanbod moet komen. Verder blijkt uit de horecanota dat er nog een feitelijke marktruimte is van 130 kamers. De onderhavige ontwikkeling betreft een hotelontwikkeling gericht op een nieuw segment en in de hogere hotelklasse en creëert door zijn omvang en mate van uniciteit een eigen initiële vraag (zie ook paragrafen 2.4.4 en 2.4.5).
Hiermee wordt voldaan aan trede 1 van de ladder.
Trede 2
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en betreft grotendeels vervanging van bestaande bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan trede 2.
Trede 3
Omdat voldaan wordt aan trede 2 behoeft trede 3 eigenlijk niet meer te worden behandeld. Er kan echter op worden gewezen dat de locatie in de directe nabijheid (circa 300 meter) ligt van het trein- en busstation en daarmee ook zeer goed ontsloten is.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing gegeven aan artikel 3.6.1. Bro.
De uit Hoofdstuk 2 (Beleidskader) en Hoofdstuk 3 (Analyse plangebied) voortvloeiende gegevens vormen belangrijke randvoorwaarden van het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid en daarmee de nieuwe invulling van het Frans Klooster.
Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het Frans Klooster mogelijk, zoals ook uit de juridische regeling van het bestemmingsplan blijkt. Op de juridische regeling wordt in het vervolg van dit hoofdstuk dieper ingegaan.
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit de verbeelding en de planregels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan. Met een bouwvlak is de mogelijkheid en situering van bebouwing aangeduid.
Naast de hoofdbestemming bevat het plan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de Inleidende regels de Bestemmingsregels de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied als gevolg van de herontwikkeling van het Frans Klooster mogelijk gemaakte functies middels de bestemming 'Cultuur en ontspanning' (artikel 3).
Verder zijn de mogelijke aanwezige archeologische resten binnen de bestaande binnenterreinen beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (artikel 4)
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel: Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.
Artikel 6 Algemene bouwregels: Hierin zijn opgenomen een regeling voor ondergronds bouwen en een bepaling ten aanzien van de bestaande maatvoeringen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels: Dit artikel bevat onder meer een algemeen verbod voor straatprostitutie, seksinrichtingen, sekswinkels, coffeeshops, smartshops, headshops en growshops.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling zijn een aantal algemene afwijkingen opgenomen van de regels. Het betreft de mogelijkheid om onder voorwaarden maximaal 10% af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen. Tevens mogen bouwgrenzen beperkt worden overschreden.
Artikel 9 Overige regels: Voorts is aangegeven dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, moeten worden gelezen zoals deze golden op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het onderhavige bouwplan betreft de herontwikkeling van het Frans Klooster. Dit betekent dat er sprake is van een plan in het kader van de Grondexploitatiewet. Tussen gemeente en ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten, die tevens dienst doet als anterieure overeenkomst. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
Het planschaderisico is gelet op het nieuw te ontwikkelen bouwvolume (nagenoeg identiek aan huidige gebouwenensemble) in relatie tot huidige bestemming naar verwachting minimaal. De te ontwikkelen functies, waaronder de hotelfunctie, zijn niet onaanvaardbaar concurrerend.
Het planschaderisico is dan ook door de verkopende partij, lees de Gemeente Sittard-Geleen genomen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de relevante instanties.
Voor de adviezen en het gemeentelijk antwoord daarop wordt verwezen naar de in bijlage PM opgenomen Nota vooroverleg en inspraak voorontwerpbestemmingsplan Frans Klooster.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak vanaf PM gedurende 4 weken, zowel analoog als digitaal ter inzage gelegen. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerp te reageren. Op PM is bovendien een informatieavond gehouden.
Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.