direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan Vastgoedzone Harnaschpolder - Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Een particuliere partij heeft het voornemen in de Harnaschpolder, nabij de op- en afrit van de A4 en N211 een autoherstelbedrijf te realiseren. Om de gewenste ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk te maken is voorliggend uitwerkingsplan opgesteld. Ter plaatste van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Harnaschpolder Noord 2014', zoals eerst vastgesteld door de gemeenteraad van Midden - Delfland op 26 mei 2015 en bij (herstel)besluit van 27 september 2016. Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken'. Het doel van het vigerende bestemmingsplan was de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein met bijbehorende functies mogelijk maken. Met voorliggend uitwerkingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitwerkingsbevoegdheid en de opgenomen uitwerkingsregels.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de Harnaschpolder in Den Hoorn ten oosten van de Rijksweg A4 en ten noorden van de provinciale weg N211, ter hoogte van afslag 12 (Den Haag-Zuid). In onderstaande afbeeldingen is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Locatie plangebied in omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Globale begrenzing plangebied.

1.3 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit uitwerkingsplan is als volgt:

  • In hoofdstuk 2 wordt de geldende bestemmingen en gebiedsaanduidingen beschreven die van belang zijn voor dit uitwerkingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie van het gebied, de planontwikkeling en richtlijnen het beeldkwaliteitsplan. Daarna wordt getoetst of de planontwikkeling voldoet aan de uitwerkingsregels.
  • In hoofdstuk 4 worden de relevante beleidskaders van zowel het Rijk, de provincie als regio en gemeente beschreven en beoordeeld.
  • In hoofdstuk 5 worden de relevante omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van het gebied behandeld.
  • Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de juridische planopzet voor het bestemmingsplan beschreven. De uitgangspunten voor de bestemmingsregeling worden hier toegelicht.
  • Tot slot worden in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt (grotendeels) het bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord 2014". Daarnaast is voor een klein deel van het plangebied het bestemmingsplan "Partiële herziening Harnaschpolder Noord 2014 - Reclamemast" van toepassing.

In dit hoofdstuk worden de vigerende bestemmingen en de geldende gebiedsaanduidingen beschreven, die van belang zijn voor onderhavig uitwerkingsplan.

Het plangebied in bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord 2014"heeft de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken'. Voor het deel wat binnen de partiële herziening valt geldt tevens een gebiedsaanduiding waarbinnen het realiseren van een reclamemast mogelijk is gemaakt. In afbeelding 2.1 is een uitsnede weergegeven van bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord 2014" weergegeven.

Op deze afbeelding is "partiele herziening Harnaschpolder Noord 2014- reclamemast" binnen het plangebied met blauw weergegeven. Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is weergegeven met rood.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0003.png"

Afbeelding 2.1: uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: Ruimtelijke Plannen)

Bestemming Bedrijventerrein - Uit te werken
Op de gronden met bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' geldt momenteel een bouwverbod. Er mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan. Binnen deze uit te werken bestemming zijn de volgende functies mogelijk gemaakt:

  • a. bedrijven tot en met de hoogst mogelijke milieucategorie die toelaatbaar wordt geacht volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) met uitzondering van kantoren en detailhandel;
  • b. internetverkoop;
  • c. horecabedrijf uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangs- en ontsluitingswegen.

Aan de volgende regels dient het uitwerkingsplan te voldoen:

  • a. het maximum bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 70% per bouwperceel;
  • b. nieuwvestiging mag de bedrijfsvoering van omliggende bestaande bedrijven niet onevenredig hinderen;


daarnaast kunnen bij het uitwerkingsplan, in verband de met het aspect externe veiligheid nadere eisen gesteld worden aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen;
  • e. de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie.


Dubbelbestemming Leiding - Gas
Aan de rand van het plangebied loopt een aardgastransportleiding. Deze transportleiding en het invloedsgebied daarvan lopen deels over het plangebied. Om deze transportleiding te bescherming is een zogenaamde dubbelbestemming opgenomen. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), indien:

  • a. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  • b. de werkelijke ligging van de leiding niet leidt tot belemmeringen voor het toestaan van kwetsbare objecten;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

Daarnaast geldt er voor deze gronden een uitvoeringsverbod (zonder omgevingsvergunning) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Een aantal uitzonderingen daargelaten.

Gebiedsaanduiding Veiligheidszone - Lng

In het uiterste zuidoosten van het plangebied loopt over een klein gedeelte van het plan de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - Lng'. Deze veiligheidszone is opgenomen vanwege de aanwezigheid van een LNG tankstation.


Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - LNG' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied maakt deel uit van de Harnaschpolder. In dit gebied vindt een transformatie van een voormalig agrarisch (glas)tuinbouwgebied naar een stedelijk woon- en werkmilieu plaats. De Harnaschpolder ligt aan weerszijden van de rijksweg A4 en bestaat uit reeds ontwikkelde en nog te ontwikkelen bedrijventerrein. Het plangebied ligt op een strategische locatie nabij de op- en afrit (afslag 12) van de snelweg A4. Deze afslag vormt de toegang tot het nieuwe bedrijventerrein Harnaschpolder. Het plangebied is in de bestaande situatie onbebouwd. In afbeelding 3.1 is de bestaande situatie zichtbaar. Ten noordoosten van het plangebied is de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) van het Hoogheemraadschap van Delfland aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0004.png"

Afbeelding 3.1: bestaande situatie plangebied, bezien vanaf de zuidzijde met het tankstation en de waterzuivering aan de rechter zijde (bron: Google Maps, september 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0005.png"

Afbeelding 3.2: bestaande situatie plangebied bezien vanaf de oostzijde (bron: Google Maps, juni 2018)

Beschrijving plangebied

Het terrein is in de markt gezet als gemengd terrein. Bij de aard van de activiteiten gaat het vooral om lichte vormen van bedrijvigheid, in handel en transport, aangevuld met zakelijke dienstverlening. Langs de N211 ligt een waterpartij en een sloot. Het steile talud en de waterpartij maken geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan, maar vormen wel de fysieke barrière aan de zuidzijde van het plangebied. De bestaande sloot aan de zuidzijde zal vervallen in de toekomstige situatie.

Beschrijving ontsluiting

De Harnaschdreef vormt de belangrijkste ontsluiting dwars door het bedrijventerrein en komt ten zuidoosten van het plangebied uit bij de rotonde, van waar in de richting van de A4 (via de N211) gegaan kan worden, alsmede in de richting van het de AWZI en het plangebied, alsmede richting de Sionsdreef.

Beschrijving gebruik

Het plangebied wordt in de huidige situatie niet actief gebruikt, het ligt braak totdat de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - uit te werken' middels een wijzigingsplan nader is uitgewerkt.

3.2 Toekomstige situatie

Het plangebied is gelegen in de zogenaamde "Vastgoedzone". De locatie is gelegen direct aan de rijksweg en heeft potentie voor allerlei ontwikkelingen. Het plan is om hier een nieuwe bedrijfshal te realiseren dat de huisvesting van een aantal bedrijven mogelijk maakt. Onderstaande afbeelding geeft de voorgenomen ontwikkeling weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0006.png"

Afbeelding 3.3 Situatie (bron: Bureau Kroner architecten)

Bedrijfsgebouw

De realisatie van een bedrijfsgebouw past binnen de kaders die zijn gesteld voor toekomstige ontwikkelingen. Namelijk een autoschadeherstelbedrijf, overig bedrijf, showroom, kantoorruimte, rol-over wasstraat en een overdekt parkeerdek.

Het plangebied is duidelijk herkenbaar en is strategisch gelegen op de rand van het bedrijventerrein, direct grenzend aan de A4. Bij het ontwerp is gekozen voor footprint met een oppervlakte van ca. 6.500 m2. In het ontwerp is uitgegaan van een bouwhoogte van ca. 13 meter. Op het terrein komen nieuwe bomen, klimop beplanting op de erfgrens tussen kavel Noordwest en kavel Zuidoost en gras ter plaatse van het talud en de overige delen op eigen terrein.

In onderstaande afbeelding zijn de gevels weergegeven van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0007.jpg"

Afbeelding 3.4 Gevels (bron: Bureau Kroner architecten)

3.3 Beeldkwaliteitsplan

Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Harnaschpolder is in 2014 een beeldkwaliteitsplan ontwikkeld. Dit beeldkwaliteitsplan beschrijft in essentie de kwaliteitseisen en randvoorwaarden die aan het beeld van zowel het openbaar gebied als de uit te geven bedrijfskavels gesteld worden. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uit het beeldkwaliteitsplan kort benoemd.

Bebouwing
Voor de bebouwing geldt als algemeen principe dat in architectuur, vorm en materialisering veel vrijheid geboden wordt om het bedrijf een eigen identiteit te geven die past bij het bedrijfsimago. Er zijn geen standaard voorgeschreven kleuren en materialen. Wel dient gebruik te worden gemaakt van duurzame materialen in combinatie met een duurzame detaillering.

Alle functies van het bedrijf (bedrijfsvloer, kantoor, opslag) dienen in één bouwvolume te zijn vormgegeven of hebben een duidelijke ruimtelijke relatie met elkaar (geen losstaande kantoortjes, loodsen of garages). Bij grote loodsen of gebouwen is het aanbrengen van architectonische elementen om de gevellengte te doorbreken wenselijk. De bebouwing oriënteert zich met minimaal één zijde naar het openbaar gebied en heeft een (bezoekers)entree aan de hoofdstructuur. Deze gevel dient een representatieve uitstraling te hebben, dat wil zeggen, een tot in detail ontworpen gevel met gevelopeningen en eventueel geïntegreerde reclame-uitingen, met als doel de aard van de bedrijvigheid binnen het bouwvolume kenbaar te maken. Alle naamgeving of reclame wordt bij voorkeur in de gevel geïntegreerd vormgegeven. Indien reclame-uitingen op het dak geplaatst worden dan worden deze mee-ontworpen met het gevelbeeld. De letters dienen als losse letters direct op het dak te staan, zoals bij enkele reeds gebouwde kantoren het geval is.

De afstand tot de zij-erfgrens is minimaal 3,5 meter, maar in totaal zit tussen twee naastgelegen gebouwen tenminste 10 meter. Dat betekent dat als één bedrijf 3,5 meter uit de erfgrens staat het naastgelegen bedrijf ten minste 6,5 meter uit de erfgrens dient te blijven. Bij gevellengtes langer dan 100 meter wordt de afstand tussen de gebouwen verdubbeld, zodat de verschillende bedrijven als losse eenheden herkenbaar blijven.

Terreininrichting
De overgang tussen openbaar- en privédomein wordt met behulp van verschillende randvoorwaarden voor de inrichting van eigen terrein gestuurd, zodat het beeld van de uit te geven kavels een bijdrage levert aan de uitstraling van het openbaar gebied. Kenmerkend voor het bedrijventerrein is het aandeel privégroen op de uitgegeven kavels.

Een bedrijfstuin vormt voor elk bedrijf een representatief element naar het openbaar gebied toe. Alle bedrijfstuinen tezamen dragen bij aan het groene beeld van het bedrijventerrein. Het aandeel groen/ bedrijfstuin op eigen terrein is minimaal 4%. De tuin is herkenbaar als representatief groen element vanaf de openbare weg en draagt bij aan het verzachten van de overgang tussen wonen/recreëren en werken. In geval van bedrijfsverzamelgebouwen kan een gemeenschappelijke groene tuinzone worden gerealiseerd. Hierbij is het van belang dat de tuin herkenbaar en representatief is voor het gezamenlijke kavel.

Er wordt gestreefd naar een zo rustig mogelijk beeld voor de verharding van de Harnaschpolder. Voor het openbaar gebied betekent dat zwart asfalt of een zwarte elementenverharding. Om zo goed mogelijk aan te sluiten op de verharding van het openbaar gebied en om het beeld rustig te houden wordt er voor de uit te geven kavels gestreefd naar een soortgelijke verharding als die in het aangrenzende openbaar gebied. Het terrein wordt verhard met asfalt of een zwarte of donker grijze elementenverharding.

Iedere kavel wordt afgeschermd met een zwart hekwerk dat integraal is mee-ontworpen met het gebouw en de kavelinrichting. Hekwerken op de uitgiftegrens met het openbaar gebied mogen niet hoger zijn dan 1 meter. De hekwerken tussen de uit te geven kavels hebben een maximale hoogte van 2 meter. Toevoeging van groen is wenselijk door achter het hek een haag aan te planten of door een groene begroeiing van het hekwerk. Het aantal toegangen/openingen in het hekwerk is beperkt tot maximaal 10% van de gevellengte. Een inrit heeft een maximale breedte van 7 meter.

Uitgangspunt is dat de volledige bedrijfsvoering plaatsvindt op de eigen kavel. Dit betekent dat ook de expeditie, laden/lossen en parkeren ten behoeve van werknemers en bezoekers op eigen kavel geregeld wordt en aantoonbaar in het inrichtingsontwerp van de kavel verwerkt is. Parkeren voor medewerkers, bezoekers, bedrijfsauto’s en toeleverende/afhalende diensten dient volledig op eigen terrein te worden geaccommodeerd. Voor het parkeren van personenauto’s op eigen terrein moet rekening worden gehouden met ruimtereservering voor de plaatsen zelf en een rijbaan. Het aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de parkeernorm. Hoe groter het ondergeschikte kantooraandeel, hoe meer ruimte voor het parkeren van personenauto’s. Tevens is ruimte nodig voor het entreegebied, ten behoeve van het afzetten en ophalen van mensen door een auto. Voor medewerkers en bezoekers die op de fiets komen zal een fietsenstalling aanwezig moeten zijn, bij voorkeur overdekt.

Groen en water
Het groen in de Harnaschpolder bestaat uit het openbaar groen en het groen op de uitgegeven kavels, de ‘bedrijfstuinen’. Kenmerkend voor het bedrijventerrein is het aandeel privégroen op de uitgegeven kavels. De verplichte hoeveelheid groen op eigen terrein wordt gesitueerd aan de openbare weg om de groene uitstraling van het bedrijventerrein te versterken.

Actualisatie beeldkwaliteitsplan Harnaschpolder

Ten tijde van de vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan werkt de gemeente Midden - Delfland aan een nieuw beeldkwaliteitsplan voor de Harnaschpolder. De huidige ontwikkeling kan alleen getoetst worden aan het geldende beeldkwaliteitsplan. In de regels van voorliggend uitwerkingsplan wordt derhalve geen koppeling gemaakt naar het geldende beeldkwaliteitsplan. In het kader van de omgevingsvergunning zal een aanvraag conform het op dat moment geldende beeldkwaliteitsplan getoetst moeten worden.

3.4 Toetsing uitwerkingsregels

In het vigerende bestemmingsplan zijn uitwerkingsregels opgenomen waar dit nieuwe plan aan moet voldoen. Hieronder wordt aangegeven of dit nieuwe plan aan deze regels voldoet. Alleen die regels die van toepassing zijn op de planlocatie worden benoemd.

  • Bedrijven tot en met de hoogst mogelijke milieucategorie die toelaatbaar wordt geacht volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) met uitzondering van kantoren en detailhandel

Onderhavig plan maakt een bedrijf tot en met categorie 3.1 mogelijk. Volgens de publicatie zijn de beoogde activiteiten passend binnen de uitwerkingsregels van het 'Harnaschpolder-Noord' bestemmingsplan. In de regels van voorliggend uitwerkingsplan worden zelfstandige kantoren en detailhandel uitgesloten om te voldoen aan de uitwerkingsregels.

  • Maximum bebouwingspercentage 70% per bouwperceel

Deze regel is opgenomen in de bouwregels en op de verbeelding van dit uitwerkingsplan en daarmee is geborgd dat aan deze voorwaarde wordt voldaan. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen deze voorwaarde. De kavel heeft een oppervlakte van circa 14.600 m2. Dit betekent dat er maximaal (0,7 * 14.600 =) 10.220 m2 aan bebouwing opgericht mag worden. Het autoherstelbedrijf bestaat uit circa 6.500 m² bebouwing. In totaal komt dit neer op ca. 44% bebouwing. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan het maximum toegestane bebouwingspercentage.

  • Nieuwvestiging mag de bedrijfsvoering van omliggende bestaande bedrijven niet onevenredig hinderen

In hoofdstuk 5 wordt nader gemotiveerd of aan deze voorwaarde voldaan wordt. Vooruitlopend op de uitgebreide onderbouwing kan geconcludeerd worden dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • Met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in het bestemmingsplan is vastgelegd, kunnen nadere eisen gesteld worden aan:
    • 1. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
    • 2. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
    • 3. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
    • 4. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.
    • 5. Met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, kunnen nadere eisen worden gesteld aan de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie.

De uitwerkingsregels die betrekking hebben op het aspect externe veiligheid worden in paragraaf 5.7 nader toegelicht. De paragraaf externe veiligheid is in samenwerking tussen de gemeente Midden - Delfland en de Veiligheidsregio Haaglanden tot stand gekomen.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

In dit hoofdstuk komen relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

 

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeente de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort dit van nationaal belang zijn.

Plangebied en conclusie
De SVIR doet geen specifieke uitspraken over het plangebied. De SVIR vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (AMvB Ruimte). Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen.

Bij besluit van 28 augustus 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.


Plangebied en conclusie
Het Barro stelt geen specifieke regels die betrekking hebben op onderhavig plangebied. Het Barro vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijk ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van deze bepaling moet in een bestemmingsplan worden beschreven op welke wijze, voor onder andere bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en woningbouwlocaties, rekening is gehouden met de Ladder. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De volgende systematiek wordt gehanteerd:

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling.
  • 2. Indien die nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, moet gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toets aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Strikt genomen kan er voor onderhavig plan gesteld worden dat er geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', aangezien er sprake is van een uitwerking binnen een reeds bestaand en vastgesteld planologisch kader. Echter op basis van jurisprudentie (uitspraak ABRvS 18 mei 2016 - 201503574/1/R1) kan gesteld worden dat er bij een uitwerkingsplan wel sprake kan zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en niet van 'onbenutte planologische mogelijkheden' (die niet 'ladderplichtig' zijn). Daarom is voor onderhavig plan alsnog de zogenaamde 'laddertoets' doorlopen.

Onderhavig plan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van de Harnaschpolder is reeds opgenomen in de laatste regionale bedrijventerreinenstrategie van de toenmalige stadsregio Haaglanden. Door het algemeen bestuur van de stadsregio is deze strategie op 16 april 2008 vastgesteld. Onderdeel hiervan was een programma waarin rekening werd gehouden met de ontwikkeling van circa 50 hectare netto bedrijventerrein in de Harnaschpolder tot en met 2030. In 2013 werd de 'Stichting business park Haaglanden' opgericht, waarin op het gebied van bedrijventerreinen de gemeente Midden-Delfland samenwerkt met Delft, Rijswijk, Den Haag en Pijnacker-Nootdorp. De ontwikkeling draagt daarnaast bij aan de versterking van het bedrijventerrein Harnaschpolder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.

Conclusie

Gelet op voorgaande wordt gesteld dat is voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie op 1 april 2019 vastgesteld door de provincie Zuid-Holland en is opgesteld in kader van de Omgevingswet die in 2022 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.


Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:

  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Gezondheid en veiligheid;
  • Natuur en recreatie;
  • Ruimte en verstedelijking;
  • Wonen;
  • Bodem en ondergrond;
  • Cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • Klimaatadaptie;
  • Zoetwater en drinkwater;
  • Bereikbaarheid;
  • Regionale economie;
  • Energievoorziening.

Plangebied en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale ambitie om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te ontwikkelen. Tevens draagt de ontwikkeling bij aan de status van de Harnaschpolder als één van de kernen binnen de metropoolregio. De ontwikkeling draagt door zorgvuldig ruimtegebruik en compacte, samenhangende en kwalitatief hoogwaardige bebouwing bij aan een aantrekkelijke omgeving. Het plangebied ligt sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Harnaschpolder-Noord 2014' braak, het uitwerkingsplan draagt bij aan het beter benutten van de beschikbare ruimte. Het plangebied krijgt een ruimtelijke invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. In onderhavig plan worden de bestaande kwaliteiten in het gebied gewaarborgd.

4.2.2 Omgevingsordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is gelijktijdig vastgesteld met de Omgevingsvisie Zuid-Holland op 1 april 2019. Ook dit beleidsdocument is in het kader van de Omgevingswet opgesteld. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. De verordening stelt regels over de volgende aspecten:

  • activiteiten door burgers en bedrijven;
  • tot het openbaar bestuur gerichte regels over het ambitieniveau voor de leefomgevingskwaliteit;
  • onderlinge taakverdeling;
  • doorwerking provinciaal beleid naar andere bestuursorganen via instructieregels;
  • financiële bepalingen;
  • procedures van voorbereiding;
  • handhaving;
  • schade;
  • monitoring en informatie;
  • adviesorganen;
  • overgangsrecht.


De Omgevingsverordening stelt bepalingen over het voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan. Het stelt dat de ruimtelijke ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit moet passen. Ook mag het geen wijziging op structuurniveau inhouden. Daarnaast moet de ruimtelijke ontwikkeling passen bij de aard en schaal van gebied. Bovendien moet de ruimtelijke ontwikkeling voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening stelt verder nog nadere regels als de ruimtelijke ontwikkeling niet voldoet aan één van deze bepalingen.

Daarnaast stelt de Omgevingsverordening eisen aan een uitwerkingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De toelichting van het bestemmingsplan moet namelijk ingaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 lid 2 t/m lid 4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien, en voor zover daardoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, moet er gebruikt gemaakt worden van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.

Plangebied en conclusie

De volgende bepalingen uit de omgevingsverordening zijn relevant voor dit uitwerkingsplan.

Stedelijke ontwikkelingen
Zoals in paragraaf 4.1.2 reeds beschreven is de verplichting om de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Voor de resultaten van de laddertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2.

De regels in dit uitwerkingsplan voldoen aan de in de verordening gestelde voorwaarden. De omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Midden-Delfland 2025

Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Op 5 juli 2011 is deze structuurvisie door de gemeenteraad van Midden-Delfland vastgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:

  • de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
  • de structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een proactieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de Wro (grexwet);
  • de structuurvisie vormt een kapstok en toetsingskader voor concrete plannen.

De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze structuurvisie.

Met de ontwikkeling van de Harnaschpolder is binnen de gemeente Midden-Delfland (en regionaal) sprake van een ruime voorraad bedrijventerreinen. Daardoor kunnen bestaande bedrijventerreinen (op termijn) een transformatie ondergaan naar woningbouw. Het bedrijventerrein wordt ingericht als een zeer modern en duurzaam bedrijventerrein. Daarnaast zal als gevolg van de doortrekking van de A4 dit bedrijventerrein aantrekkelijk worden voor bedrijven die gericht zijn op een goede ontsluiting. Daarnaast is in het geldende bestemmingsplan gezocht naar een bredere (ruimere) bestemming, teneinde het gemengde karakter van het bedrijventerrein te versterken.


Plangebied en conclusie

Onderhavig plan maakt een autoschadeherstelbedrijf mogelijk. Deze functie draagt bij aan de versterking van het gemengde karakter van het bedrijventerrein door nieuwe functies. Het plan is passend binnen de visie van de gemeente Midden-Delfland.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Beleidskader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. In vervolg hierop is op 1 januari 2008 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

Provinciaal archeologiebeleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijk archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van het bestemmingsplan 'Harnaschpolder Noord 2014' heeft reeds een nadere beschouwing van het aspect archeologie en cultuurhistorie plaatsgevonden. Het plangebied van dit uitwerkingsplan is niet gelegen in een gebied waarvoor een beschermingsregime geldt ten einde mogelijke archeologische waarden. In het onderhavige plangebied geldt, als gevolg van ruimtelijke ontwikkeling in het verleden, geen archeologische verwachting meer.

5.2 Natuur

5.2.1 Beleidskader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht en per 1 januari 2020 geactualiseerd. De Wet natuurbescherming verving drie wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.

Verantwoording soortenbescherming

De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan soms onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er negatieve effecten worden verwacht. Een voorbeeld is door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te voorkomen. Er is meestal een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.

Verantwoording gebiedsbescherming

Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor.

Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg dient te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden, in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Het projectgebied vormt zelf geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

NIPA Milieutechniek heeft een quickscan flora & fauna opgesteld. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel vast te stellen of de geplande ingrepen een negatieve invloed hebben op beschermde flora & fauna en conform de Wet natuurbescherming uitvoerbaar is.

Op basis van de quickscan blijkt dat de locatie niet geschikt is voor beschermde soorten. Uitgesloten kan worden dat de voorgenomen bouw van een autoherstelbedrijf een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.

De retentievijver grenzend aan de onderzoekslocatie is een potentieel foerageergebied voor vleermuizen. Bij de bouwfase dient voorkomen te worden dat bouwlampen voor lichtverstoring voor foeragerende vleermuizen zorgen. Voor verdere maatregelen wordt verwezen naar de gedragscode Flora en Fauna van Bouwend Nederland.

Op basis van de quickscan is een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, op de locatie niet noodzakelijk. In het kader van de bescherming van Natura - 2000 gebieden is een stikstofberekening wel noodzakelijk.

Stikstofdepositie Natura - 2000 gebieden

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – dat juli 2015 van kracht werd – berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit leidde tot een significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden die bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).

Sinds de vernieuwing van Aerius Calculator kan correct berekend worden of er sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de bouw/aanlegfase als de gebruiksfase doorgerekend te worden.

Aerius berekening

Voor onderhavige ontwikkeling heeft NIPA Milieutechniek een Aerius - berekening uitgevoerd. De Aerius - berekening is toegevoegd als bijlage 2 aan de toelichting. In dit onderzoek zijn voor de aanleg en het gebruik van een autoschadeherstelbedrijf, de te verwachten stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden berekend.

Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase geen stikstofdepositie op het Natura2000 gebieden zal optreden > 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de uitkomsten van de Aerius - berekening kan er worden gesteld dat het aspect stikstof geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief.

5.3 Geluid

5.3.1 Beleidskader

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect 'geluid' is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Op basis van de Wet geluidhinder moet onderzoek naar de geluidsbelasting plaatsvinden als er gevoelige gebouwen of terreinen in het geding zijn.

De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen
  • ziekenhuizen
  • verpleeghuizen
  • verzorgingstehuizen
  • psychiatrische inrichtingen
  • kinderdagverblijven.

Geluidsgevoelige terreinen zijn:

  • woonwagenstandplaatsen;
  • bestemde ligplaats voor woonschepen.

5.3.2 Onderzoek en conclusie

NIPA Milieutechniek heeft op 6 april 2020 het rapport 'Akoestisch onderzoek Industrielawaai Harnaschpolder in Den Hoorn' opgesteld. Deze rapportage is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting. Dit onderzoek is in het kader van een op te richten hotel ten noorden van het plangebied opgesteld. Het geluidsrapport is opgesteld in het kader van een goede ruimtelijke ordening en om te onderbouwen dat het hotel en autoschadeherstelbedrijf naast elkaar kunnen bestaan.

Uit het onderzoek blijkt dat er wordt voldaan aan de toetsingswaarde voor de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en optredende maximale geluidniveaus. Hoewel het een niet geluidgevoelige logiesfunctie betreft, blijkt dat aan de richtwaarde voor een goed woon- en leefklimaat wordt voldaan.

Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

5.4.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door een ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals bijvoorbeeld woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

Milieucategorie   Richtafstand woonomgeving in meters   Richtafstand gemengd gebied in meters  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  

Tabel 1: Richtafstanden VNG

5.4.2 Onderzoek en conclusies

Onderhavig plan maakt bedrijven tot en met categorie 3.1 mogelijk. Deze categorie bedrijven hebben een aan te houden afstand van 30 meter in verband met geur, geluid, stof en gevaar. Binnen deze afstand van 30 meter zijn geen milieugevoelige functies toegestaan. Direct naast het plangebied ligt een perceel met een toekomstige hotel functie. Een hotel is geen milieugevoelige functie die bescherming geniet in de vorm van richtafstanden, daarmee zullen deze bedrijven onderling geen belemmering vormen voor de beoogde bedrijfsbestemming.

Het toekomstige bedrijf is zelf geen milieugevoelige functie die bescherming geniet in de vorm van richtafstanden, daarmee worden bestaande rechten van bedrijven en/of uitbreidingsmogelijkheden niet beperkt. Aanvullend kan gesteld worden dat de realisatie van een bedrijf met ten hoogste categorie 3.1 reeds is beoordeeld en mogelijk gemaakt in het onderliggende bestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven & milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleidskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   Vanaf 2015  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   Vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3   Vanaf 11 juni 2011  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3    

Tabel 2 Grenswaarden luchtkwaliteit

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate, leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.


Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een rekentool ontwikkeld waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteitseisen kan worden vastgesteld. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.

5.5.2 Onderzoek en conclusies

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is het aspect 'luchtkwaliteit' reeds onderzocht. Voorliggend plan is een uitwerking van het geldende bestemmingsplan. Onderzoek naar de gevolgen van de ontwikkeling op luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit binnen en nabij het plangebied in kaart gebracht. Op basis van de NSL monitoringstool kan geconcludeerd worden dat de waardes voor zowel NO2 als PM10 in de huidige situatie onder de grenswaardes liggen en derhalve acceptabel. Alhoewel een bedrijfsfunctie niet direct binnen één van de aangewezen nibm - categorieën valt, kan gesteld worden dat de bijdrage ten aanzien van de luchtkwaliteit niet groter zal zijn dan 3.000 woningen. De verkeersgeneratie van 3000 woningen is vele malen groter dan die van het toekomstige bedrijf.

Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit in de huidige situatie van voldoende kwaliteit is en dat de ontwikkeling niet in betekende mate zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0008.png"

Afbeelding 5.1: NSL - monitoringstool met links NO2 en rechts PM10 concentraties in de huidige situatie

5.6 Bodemkwaliteit

5.6.1 Beleidskader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treed nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met een saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot sanering.


Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet bodembescherming. In de Wet bodembescherming (Wbb) is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden - bij zogenaamde "spoed- of risicolocaties").

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Bbk staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

5.6.2 Onderzoek en conclusies

In oktober 2016 is er voor de planlocatie (noord en zuid) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Van der Helm Milieubeheer B.V. Het rapport "Verkennend milieukundig bodemonderzoek aan de Harnaschpolder Noord (tegenover Peuldreef 4) te Den Hoorn", d.d. 11 oktober 2016 is opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt wel de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij de afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik. Er is geen nader (bodem)onderzoek noodzakelijk.

In principe is de geldigheidsduur van een bodemonderzoek 5 jaar, onder de voorwaarde dat sinds het laatste onderzoek geen bijzonderheden (lees: bodembedreigende activiteiten) of handelingen hebben plaatsgevonden. Nadat bovengenoemd onderzoek is uitgevoerd is op het betreffende perceel een voorbelasting aangebracht. Voor de noordkavel is naar aanleiding hiervan een "Oplegnotitie bodemonderzoek Vrijharnasch Midden-Delfland" (d.d. 26 oktober 2018) opgesteld om de geldigheid van het bodemonderzoek te toetsen. Deze oplegnotitie is opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting.

Algemeen geldt dat een voorbelasting alleen mag wanneer de kwaliteit van de grond daartoe geschikt is. Uit bewijsmiddelen van de gemeente Midden-Delfland blijkt dat ten behoeve van de voorbelasting zand en grond is toegepast waarvan de bodemkwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarde en dat daardoor als 'vrij toepasbaar' beschouwd kan worden volgens de Regeling bodemkwaliteit. De voorbelasting bestaat derhalve uit zand en grond waarin geen (uitloogbare) verontreiniging aanwezig is die tot een verslechtering van de bodem zou kunnen leiden.

De gronden van de noord- en zuidkavel zijn op éénzelfde wijze gebruikt sinds de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek. Is er geen reden om aan te nemen dat de conclusie uit de oplegnotitie voor de noordkavel niet geldt voor de zuidkavel.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoering van onderhavig uitwerkingsplan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Beleidskader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)- opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding.

Plaatsgebonden risico 

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron.

Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.

De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. De nota heeft geen wettelijk bindende werking, maar is niet vrijblijvend. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'.

5.7.2 Onderzoek en conclusies

In en rondom het plangebied zijn een aantal risicobronnen aanwezig, te weten een aardgasleiding, een LNG-tankstation en een rijksweg (A4). Het is daarom belangrijk om een goed beeld te hebben van eventuele externe veiligheidsrisico's. Adviesgroep AVIV BV heeft de rapportage 'Externe veiligheid / Vastgoedzone Harnaschpolder' opgesteld voor het plangebied. Deze rapportage is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting . In afbeelding 5.2 zijn de risicobronnen en het onderzochte (plan)gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0009.png"
Afbeelding 5.2: Plangebied en risicobronnen

In deze rapportage is uitgegaan van een bedrijventerrein van circa 10.300 m2 waar een wasstraat, autoschadeherstelbedrijf en mogelijk nog en ander (nog in te vullen) bedrijf kan worden gerealiseerd. Onderstaand worden de resultaten van het onderzoek besproken, voor een uitgebreide onderbouwing wordt verwezen naar de bijlage.

Rijksweg A4

Plaatsgebonden risico

In bijlage 1 van de regeling Basisnet zijn voor wegen behorende tot het Basisnet afstanden vastgelegd voor de zogeheten veiligheidszone (de 10-6 plaatsgebonden risicocontour). Voor wegvakken Z9 en Z10 is de afstand ‘0’ vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de weg niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend voor de huidige en toekomstige situatie voor de A4. Het groepsrisico is in beide situaties kleiner dan de oriëntatiewaarde.

Plasbrandaandachtsgebied

Het PAG is het gebied tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor wegvakken Z9 en Z10 is geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) voorgeschreven. Dit vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling.

Aardgasleiding Gasunie

Plaatsgebonden risico 

Ter plaatse van het plangebied is er geen sprake van een PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling .

Groepsrisico

In de huidige situatie is het groepsrisico kleiner dan de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie neemt het groepsrisico niet waarneembaar toe en blijft deze onder de oriëntatiewaarde

LNG - Tankstation

Plaatsgebonden risico

De contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1.0 10-6 /jr ligt niet de geplande bebouwing. De gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - Lng' reikt tot over het plangebied, maar ter plaatse worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen gerealiseerd.

Groepsrisico

Het groepsrisico ligt zowel in de huidige als toekomstige situatie boven de oriëntatiewaarde. Door het planvoornemen neemt het groepsrisico af, waarmee een verbetering van de situatie wordt bereikt. De veiligheidsregio dient in dit geval in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In paragraaf 5.7.2.1 wordt dit advies besproken.

5.7.2.1 Advies veiligheidsregio Haaglanden

Het advies van de veiligheidsregio Haaglanden is betrokken bij de voorbereiding en vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal wederom getoetst worden aan de geldende veiligheidseisen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en de vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Beleidskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hiermee is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet er een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen vóór het te nemen besluit, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is.

5.8.2 Onderzoek en conclusies

De ontwikkeling die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt bevat een activiteit uit kolom 1 van onderdeel D, namelijk 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Omdat de ontwikkeling van een bedrijventerrein reeds in het vigerende bestemmingsplan is voorzien is een nieuwe vormvrije m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk. Bovendien is de gemeente Midden - Delfland zelf initiatiefnemer van het uitwerkingsplan, in de wetgeving is bepaald dat het opstellen van een vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie dan niet nodig is

5.9 Water

5.9.1 Beleidskader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld aan de hand van de Waterwet. Deze is sinds 22 december 2009 van kracht. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie.

Het NWP 2016-2021 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen in het nieuwe NWP.

Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater. Dit beleid is met vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen vloeit het rijksbeleid voort. Het rijksbeleid is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het NWP 2009-2015. Ook is het rijksbeleid opgenomen in de actuele versie van het NWP voor de periode 2016-2021.

Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water. Voorbeelden zijn afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (SVIR, bestuursakkoord water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het NWP. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht;

Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen. Actuele plannen en maatregelenprogramma's moeten volgens de Europese eisen opgesteld worden volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR) en de Kaderrichtlijn mariene Strategie (KRM).

Het NWP formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie. Ook investeert het NWP in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte, en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht wetten zijn samengevoegd tot één wet. Dit is de Waterwet. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Daarnaast verbetert de Waterwet ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen. Te denken valt aan vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 verplicht het Besluit ruimtelijke ordening een watertoets te verrichten. De watertoets beschrijft het proces waarop de waterbeheerder en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan moeten samenwerken. Het samenwerkingsproces leidt uiteindelijk tot een 'waterparagraaf' die onderdeel moet gaan uitmaken van het uiteindelijke plan of besluit. Bij dit bestemmingsplan zijn het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Midden-Delfland de waterbeheerder. De waterparagraaf bevat een beschrijving over de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Hoogheemraadschap van Delfland

De gemeente Midden-Delfland valt onder het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleidsdocument is vastgesteld op 19 november 2015 en het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Het waterschap zoekt bij de planvormig en uitvoering zo veel mogelijk de samenwerking met partners.

Hoogheemraadschap van Delfland hanteert daarnaast een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

In de Handreiking Watertoets voor Gemeenten zijn relevante kenmerken opgenomen ten aanzien van alle wateraspecten die van belang zijn voor het opstellen van voorliggende bestemmingsplan. De kenmerken, zoals beschreven in paragraaf 3.3.3 van de Handreiking, zijn:

  • Stevige dijken: Veiligheid en waterkeringen;
  • Voldoende water: Voorkomen van wateroverlast, grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, onderhoud en bagger;
  • Schoon water: Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Gezuiverd afvalwater: Afvalwaterketen;
  • Klimaatadaptatie.


Tevens gelden de regels van de Keur. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. De Keur en de Beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland zijn online raadpleegbaar.

5.9.2 Onderzoek en conclusies

In het geldende bestemmingsplan is reeds een uitgebreide motivering gegeven van het wateraspect. Conform het waterplan van de gemeente Midden-Delfland kent de Harnaschpolder geen wateropgave.

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De nieuwbouw zal een gescheiden rioolstelsel krijgen waarbij het hemelwater wordt opgevangen en direct geloosd zal worden op het nabij gelegen oppervlakte water.

Binnen onderhavig plangebied is geen (regionale) waterkering aanwezig. Nabij het plangebied loopt aan de zuidzijde wel een secundaire watergang, een zogenaamde polderwaterloop. Aan de westzijde loopt de polderwaterloop in de hoofdwatergang over. Nabij het plangebied zijn verschillende smalle waterlopen aanwezig die éénzelfde functie hebben als de polderwaterloop binnen het plangebied. Gezamenlijk zorgen deze polderwaterlopen voor een correcte waterhuishouding binnen het gehele bedrijventerrein Harnaschpolder.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is reeds een 'watertoets' gedaan op basis van de volgende uitgangspunten, die zijn afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland:

  • Verhard oppervlak binnen het bedrijventerrein: 85%;
  • Verhard oppervlak AWZI: 50%;
  • Overige gebied Harnasch Noord: 50% verhard oppervlak;
  • Voor wat betreft de ontwatering is het Bedrijventerrein gebaseerd op de vastgestelde planpeilen en voor het overige gebied op de AHN2;
  • De waterbergingsnorm van 325m3/ha wordt losgelaten, er zal worden voldaan aan de NBW-normen.

De watervergunning voor voorliggend uitwerkingsplan is gezamenlijk met de noordkavel aangevraagd en afgegeven. De waterparagraaf dient dan ook overeen te komen met de waterparagraaf van het uitwerkingsplan 'Vastgoedzone Harnaschpolder-Noord' dat reeds is vastgesteld en onherroepelijk in werking is getreden.

In het kader van het standstillbeginsel dienen negatieve effecten van het toenemen van verharding binnen het plangebied gecompenseerd te worden. Het terrein wordt voor een groot deel verhard ten behoeve van het bedrijventerrein en parkeerplaatsen. De leidingzone in het gebied zal onverhard blijven.

Concreet wordt er binnen en nabij het plangebied 2.225 m2 extra water gegraven en 486 m2 bestaand water gedempt. In onderstaande afbeelding is de vergunning voor het uitvoeren van deze werkzaamheden weergegeven op een kaart. Met het extra oppervlaktewater kan voldaan worden aan het standstillbeginsel en wordt voldaan aan het punt 'voldoende water' van de Handreiking. Tevens is het oppervlaktewater dat toegevoegd is groter dan opgenomen in de watervergunning R001-1252312KLH-efm-V03-NL

Met betrekking tot klimaatadaptatie worden er geen gevolgen voor de bedrijfsfunctie verwacht. Evenwel zijn in de ontwikkeling duurzaamheidsmaatregelen opgenomen. Waaronder het lozen van het hemelwater van het gebouw en terreinverharding via HWA stelsel op het oppervlaktewater. De afvoer zal waar mogelijk vertraagd gebeuren voor een optimaal resultaat. Bij een aanvraag omgevingsvergunning zal getoetst worden op welke wijze dit wordt vormgegeven kan worden. Verder zorgt de gemeente voor voldoende drooglegging door het maaiveld op ca. -0.90cm NAP aan te leggen. Het waterpeil ter plaatse is -2.45cm NAP. De gemeente brengt langs alle oevers een beschoeiing aan van (hergebruikt) kunststof met een lange levensduur die niet uitloogt in het oppervlaktewater. Het onderhoud van de oevers is vanaf de walkant uit te voeren. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het bouwbesluit en de duurzaamheidseisen van de gemeente Midden-Delfland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.up18HP02-VA01_0010.png"

Afbeelding 5.3. Te graven en te dempen water, watervergunning Harnaschpolder

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Beleidskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient aangetoond te worden dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'. Onderdeel daarvan is het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en om het plangebied.

Verkeer

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een toename van het aantal voortuigbewegingen dient inzichtelijk gemaakt te worden dat het bestaande wegennetwerk deze toename van verwerken. Op basis van een onderzoek kan het bevoegd gezag toetsen of de ontwikkeling passend is binnen het bestaande wegennet of dat er aanpassingen benodigd zijn.

Adviesbureaus Mobycon en Goudappel Coffeng hebben de benodigde onderzoeken uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 7. Het rapport betrekt overigens de gehele vastgoedzone om de verkeerssituatie integraal te beoordelen.

Parkeren

De nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot een parkeerbehoefte. Het parkeren in het gebied vindt plaats op eigen terrein. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van nieuwe ontwikkelingen dient gebruik te worden gemaakt van de parkeernormen uit de parkeernota van de gemeente Midden-Delfland. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost waarbij de parkeernormen van de parkeernota van de gemeente Midden-Delfland worden aangehouden

5.10.2 Onderzoek en conclusies

In het vigerende bestemmingsplan is reeds een motivering gegeven over de ontsluiting van de Harnaschpolder. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen.

Verkeer

De autoverkeersaantrekkende werking van het beoogde autoschadebedrijf en het nader te bepalen bedrijf is berekend en vergeleken met de autoverkeersaantrekkende werking van de globale bedrijfsfunctie (gemengd bedrijventerrein) waarmee in het vigerende bestemmingsplan rekening is gehouden.

De autoverkeersaantrekkende werking voor de specifieke horecafuncties bedraagt 849 motorvoertuigbewegingen per gemiddeld werkdagetmaal. De autoverkeersaantrekkende werking van de globale functie ‘gemengd bedrijventerrein’ conform het bestemmingsplan bedraagt voor het betreffende perceel 238 motorvoertuigen per werkdagetmaal.

Er is dus sprake van een toename met 611 motorvoertuigen per werkdagetmaal. Hoewel dit meer dan 2 keer zoveel is als oorspronkelijk berekend voor dit perceel, is dit in absolute termen beperkt. Het is bijvoorbeeld 4,2% extra ten opzichte van de in het bestemmingsplan geprognosticeerde hoeveelheid autoverkeer op de Harnaschdreef en 3,1% extra ten opzichte van de toekomstige hoeveelheid verkeer op de Wippolderlaan. Het bedraagt daarnaast maximaal 3% van de capaciteit van de rotonde. Uit een nadere verkeersmodelanalyse blijkt dat de verkeersafwikkeling op de vijftaksrotonde goed is.

De toename van 611 voertuigbewegingen per werkdagetmaal heeft een verwaarloosbaar negatief effect op de aansluitingen van de A4 op de N211 (Wippolderlaan).


Parkeren

De parkeerbehoefte is op de werkdagochtend en -middag het grootst. De grootste parkeerbehoefte is 132 parkeerplaatsen. Dit zijn de plaatsen voor personeel en bezoekers. Het is aan de initiatiefnemer om op basis van de parkeerbehoefte in te schatten hoeveel parkeerplaatsen voor schadeauto’s benodigd zijn. In ieder geval kan geconcludeerd worden dat het plangebied groot genoeg is om te kunnen voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemene juridische opzet

Dit plan is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening. Wanneer dit uitwerkingsplan rechtskracht verkrijgt, gaat het deel uitmaken van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord 2014".

Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting heeft geen juridische binding, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en toegestane bebouwing. Op de verbeelding zijn de betreffende bestemmingen weergegeven, alsmede diverse aanduidingen.

De regels van dit uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Op de verbeelding is met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen het bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens de SVBP 2012 opgesteld en is digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het 'normale' spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is voor een groot deel van het plangebied opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor bedrijven tot milieucategorie 3.1, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen. Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in bedrijfsgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de realisatie van groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming groen is tevens oppervlakte water toegestaan.

Artikel 5 Leiding - Gas
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante leiding is een dubbelbestemming opgenomen: 'Leiding - Gas'. Bouwen op deze gronden is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de betreffende leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad. De beheerder van de leiding brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.


Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In deze regels wordt de parkeernota van de gemeente van toepassing verklaard. Voor zover in de bestemmingen niets is bepaald ten aanzien van parkeren, geldt de gemeentelijke parkeernota.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - LNG' opgenomen. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen ten behoeve van het naastgelegen LNG tankstation. Binnen de aanduiding mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen worden gerealiseerd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels 
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 12 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het uitwerkingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is tevens de Grondexploitatiewet van toepassing als een plan voorziet in het juridisch-planologisch faciliteren van bouwplannen, zoals bepaald in het Bro. Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van een plan, zoals opgenomen in het Bro. Dit betekent in principe dat er voor dit plan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Echter kan op basis van artikel 6.12 lid 2 van de Wro ook door de gemeenteraad besloten worden om geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De te ontwikkelen grond is eigendom van de gemeente. Er is een onderzoek gedaan naar de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling. Voor het plan wordt met een ontwikkelaar een erfapachtovereenkomst gesloten. De ontwikkelaar heeft aangegeven dat er markt is voor het door hem te ontwikkelen autoschade herstelbedrijf.

Omdat de gemeente eigenaar is van de grond en daarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft er geen exploitatieplan te worden gemaakt. Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat het uitwerkingsplan economisch uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) de gemeente overleg moet plegen met de besturen van bij het plan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Dit uitwerkingsplan zal daarom worden voorgelegd aan de betrokken instanties. De resultaten van het vooroverleg zijn indien nodig verwerkt in uitwerkingsplan.

Omdat dit een uitwerking is van het bestemmingsplan 'Harnaschpolder Noord 2014' en daarvoor al reeds een uitgebreide procedure heeft plaatsgevonden, is ervoor gekozen om dit plan niet vrij te geven voor inspraak.

7.3 Zienswijzen

Vanaf 4 december 2020 t/m 14 januari 2021, gedurende zes weken, lag het ontwerp uitwerkingsplan 'Vastgoedzone Harnaschpolder-Zuid' ter inzage. Eenieder kon gedurende de termijn van ter visie ligging naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijzen naar voren brengen. Op het plan is 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk.

De Nota Zienswijze is toegevoegd als bijlage 8.

7.4 Ambtshalve wijzigingen

Na de zienswijzentermijn kan er reden zijn om ambtelijke wijzigingen aan te brengen. In het vast te stellen uitwerkingsplan zijn ten opzichte van het ontwerp uitwerkingsplan een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen in de Nota Zienswijze in bijlage 8.