direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wateringen-Noord
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.BP00022-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Al circa 10 jaar bestaat het voornemen om het verouderde glastuinbouwgebied ten noorden van de Poeldijkseweg, Wateringen-Noord, te transformeren naar een woningbouwlocatie. In de Structuurvisie Westand 2025 was hier door de gemeente al op voorgesorteerd door dit perspectief op langere termijn te schetsen. In de Omgevingsvisie 2.0 (2020) is de ontwikkeling ook weer opgenomen. In 2016 is door de gemeenteraad het besluit genomen om woningbouw te realiseren op de gemeentelijke gronden 'Tuin van Lely'. Omdat deze gronden niet over adequate ontsluitingsmogelijkheden beschikken en om de woonwijk als geheel in goede samenhang te kunnen ontwikkelen, is besloten om het gehele gebied intergraal te ontwikkelen.

In 2017 is met de andere grondeigenaren en een klankbordgroep van omwonenden een concept gebiedsvisie opgesteld. Vanwege nieuwe inzichten in milieucontouren, ruimtereserveringen voor transformaties van de Wippolderlaan en ecozone Erasmusweg, hogere ambities op gebied van duurzaamheid, het afwegingsproces rond de bovenliggende Visie Wateringen (2020) en beperkte financiële haalbaarheid is deze visie in oktober 2020 herzien (zie bijlage 1).

De voorgenomen ontwikkeling van 700 woningen, een onderwijsvoorziening en woon/zorgwoningen en de bijbehorende infrastructuur is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om deze reden is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en maakt de ontwikkeling van het woongebied Wateringen-Noord mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van de kern Wateringen, gemeente Westland. Aan de westzijde van het plangebied ligt de provinciale weg N211, beter bekend als de Wippolderlaan. Aan de noordkant grenst het plangebied aan de het bestaande stedelijk gebied van Den Haag. Aan de oost- en zudzijde vormt de bestaande kern van Wateringen de globale begrenzing van het plangebied. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied op grotere schaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied op grote schaal.

Wanneer er meer ingezoomd wordt op het plangebied en de directe omgeving kan men zien dat het plangebied aan drie zijdes wordt afgebakend door verschillende wegen. Aan de noordzijde vormt de Erasmusweg de begrenzing van het plangebied. De Wippolderlaan vormt de oostelijke begrenzing. In het zuidelijk deel van het plangebied ligt de Poeldijkseweg. De zuidelijk berm van deze weg vormt hier de begrenzing. Ten slotte vormt de bestaande bedrijvigheid en woonbebouwing aan de oostzijde de begrenzing aan deze zijde. In afbeelding 1.2 is de globale begrenzing van het plangebied en de ligging ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0002.png"

Afbeelding 1.2: globale begrenzing plangebied en ligging ten opzichte van de directe omgeving.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes:

  • Glastuinbouwgebied, vastgesteld op 19 december 2012
  • Kern Wateringen, vastgesteld op 25 juni 2013

In afbeelding 1.3 is de plangrens van dit bestemmingsplan weergegeven ten opzichte van de vigerende plangrenzen. In blauw is het plangebied van het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied' weergegeven. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Kern Wateringen' is met oranje aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0003.png"

Afbeelding 1.3: ligging vigerende bestemmingsplan ten opzichte van voorliggend plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0004.png"

Afbeelding 1.4: Uitsnede vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het voorligging plangebied (rood).

Glastuinbouwgebied

Het grootste gedeelte gedeelte van de gronden van het plangebied ligt binnen dit vigerende bestemmingsplan. Het centrale, en daarmee grootste deel, kent de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Het noordoostelijk deel van het plangebied is voorzien van de enkelbestemmingen 'Recreatie - Volkstuinen' en 'Groen'. Aan de Poeldijkseweg zijn een aantal bestaande woningen en bedrijven gelegen. De woonpercelen zijn in het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - Voormalige Boerderij'. De meest westelijke bedrijfspercelen zijn bestemd als 'Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf'. Het meest oostelijk bedrijf kent de enkelbestemming 'Bedrijf'.

Naast de verschillende enkelbestemmingen kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het noordelijk deel kent de gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde 4'. Het gedeelte tegen de Poeldijkseweg aan kent de gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde 3'.

Kern Wateringen

In de huidige situatie kennen de gronden in het plangbied de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'. Daarnaast is voor de zuidelijke gronden, ter hoogte van de Poeldijkseweg, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen. De oostelijke gronden, die in dit vigerende bestemmingsplan liggen, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven.

Strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen

In de toekomstige situatie is voorzien in de realisatie van woningbouw en maatschappelijke functies. Op basis van de huidige enkelbestemmingen is de bouw van de woningen en de maatschappelijke functies niet toegestaan. In functioneel opzicht bestaat daarmee strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen. Bovendien zijn de gronden waarop de woningen en andere functies worden ontwikkeld, niet voorzien van een bouwvlak. Qua bebouwingsmogelijkheden bestaat daarmee ook strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen. Om te kunnen voorzien in voorgenomen ontwikkeling is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Wateringen-Noord" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.

De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).

De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people – planet – profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.

De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.

Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.

Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.

Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

In afbeelding 2.1 is de toekomstkaart van Westland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0005.png"

Afbeelding 2.1: Toekomstkaart van Westland (Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland).

In het plangebied worden maximaal 700 nieuwe woningen gerealiseerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan zachte bouwplannen en een bijdrage geleverd aan de aanzienlijke woningbouwopgave van Westland. Het programma bestaat uit verschillende typen gebieden en woningen, waarbij ook ruimte is ingebouwd voor betaalbare huisvesting, met woningen in het sociale en middeldure huursegment en betaalbare koopwoningen. In het gebied wordt een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving gecreëerd, met ruimte voor een groene en blauwe inrichting. De historische slotenstructuur vormt de basis voor het plan. Ook worden binnen en tussen de deelgebieden verschillende groenstroken en -voorzieningen gerealiseerd. Deze zorgen voor aantrekkelijk en beleefbaar verblijfsgroen, en dragen ook bij aan klimaatadaptatie (waterberging, verkoeling). In dat kader wordt ook aangesloten bij de afspraken uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen.

Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.

Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.

Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.

In het plangebied is ruimte gereserveerd voor maximaal 700 woningen. Hiervan wordt minimaal 30% ingericht voor sociale huur, 5% voor sociale koop en wordt 55% als levensloopbestendig uitgevoerd.

In het programma is specifiek ruimte opgenomen voor de stijgende groep 1- en 2-persoonshuishoudens (60-77 m2 BVO in 2-3 kamerwoningen), senioren, ouderen en jongeren/starters (45-60m2 BVO). Voor een toekomstbestendige woningvoorraad is er behoefte aan meer goedkope woningen: minimaal 30% sociale huur (tot €752/mnd, prijspeil 2021) en betaalbare koop (sociale koop tot circa €190.000 en middelduur tot circa €325.000, prijspeil 2021). Ook is een aanvulling op de middeldure vrije sector huur (tot €976/mnd) gewenst.

Vanwege vergrijzing en ontwikkelingen in de zorgsector is er een sterke vraag naar levensloopbestendige woningen. In het plangebied zal 55% van de woningen hiertoe geschikt dienen te zijn.

De ambitie is vooral te bouwen voor de Westlandse bevolkingsaanwas en om de mogelijkheid te bieden voor wooncarrière van zowel starters, doorstromers als senioren in Wateringen. Hiervoor wordt het Westlands woningzoekenderegister ingezet, zodat Westlanders als eerste in aanmerking komen voor een nieuwbouwwoning.

Bij de programmering van het voorliggende plan is op verschillende fronten rekening gehouden met de hoofdthema's uit de Woonvisie. Hiermee is voorgenomen ontwikkeling in lijn met deze visie.

Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.

Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving;

De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk Wateringen-Noord.

Verkeer- en vervoerbeleid

In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:

  • Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
  • Realiseren vlinderstructuur Westland;
  • Mobiliteitsmanagement;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
  • Langzaam verkeer stimuleren;
  • Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.


De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.

Mobiliteitsvisie Westland 2040

De gemeente sluit met de Mobiliteitsvisie Westland 2040 aan bij de landelijke mobiliteitstransitie en gaat zich ook in Wateringen geleidelijk steeds meer richten op slimme en duurzame mobiliteit. De inzet is onnodig autogebruik te verminderen door een goed, snel, comfortabel en veilig alternatief te bieden per openbaar vervoer en fiets.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Voorgenomen ontwikkeling is nog aan, beperkte, veranderingen onderhevig. Momenteel bestaat er nog geen definitieve parkeerbalans. Om te verankeren dat in de toekomstige situatie voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels, met een verwijzing naar deze beleidsregel met bijbehorende parkeernormen of diens rechtsopvolger.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig, zie ook paragraaf 3.5.

Handhaven op maat

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.


Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.


Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur

Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.


Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.


De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0006.jpg"

Afbeelding 2.2.: De ruimtelijke hoofdstructuur.

Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.


Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Omgevingsverordening

Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.


Ambitie

De met dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling draagt op verschillende vlakken bij aan de ambities die door de provincie Zuid-Holland zijn gesteld.

Klimaatbestendige delta

De provincie Zuid-Holland heeft met overheden, organisaties en marktpartijen hiertoe afspraken gemaakt die in 2018 zijn vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Vooruitlopend op een definitief instrumentarium is een Minimaal Programma van Eisen ontwikkeld.

De gemeente Westland heeft het convenant ondertekend en dit eisenpakket is dan ook vertrekpunt voor de gebiedsvisie. Concreet betekent dit voor de inrichting dat een groot deel van de neerslag van hevige buien wordt opgevangen of vertraagd en geleidelijk wordt afgevoerd zodat een en ander niet leidt tot grote schade. Kwantitatief dient de helft van de jaarlijkse neerslag in de bodem te worden geïnfiltreerd. In het plan is rekening gehouden met de verhouding tussen verhard en onverhard oppervlak. Om te zorgen dat de bebouwde omgeving ook tijdens warme periodes gezond en aantrekkelijk blijft is voor fietsers en voetgangers 50% van de hoofdroutes beschaduwd en wordt 40% van alle oppervlakken warmtewerend of verkoelend ingericht.

Energievernieuwing

Vanuit de (internationale) energietransitie wordt de nieuwe wijk niet meer aangesloten op het aardgasnet maar zullen andere en vooral hernieuwbare vormen van met name verwarming gezocht moeten worden. Te denken valt aan restwarmte uit de Maasvlakte en regionale geothermie bronnen. Ten zuidwesten van de kern Wateringen, aan de andere zijde van de Wippolderlaan, wordt ruimte gereserveerd om het Warmtesysteem Westland, onder andere gevoed door geothermie, mogelijk te maken. Echter de wijk ligt nog op grote afstand van het WSW en de planning van de nieuwbouw loopt vooralsnog voor op de aanleg van deze energie-infrastructuur. Alternatieven zijn een all-electric oplossing of dat aansluiting wordt gezocht bij het Haagse warmtenet.

Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Met voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd waar verschillende doelgroepen zich kunnen huisvesten. In verschillende woonsferen worden woonbuurten gerealiseerd. Bij de planvorming is aandacht besteed aan de gezondheid en veiligheid van de leefomgeving. In hoofdstuk 3 is hierover meer informatie opgenomen.

Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Het plangebied is opgenomen in drie van de vier kwaliteitskaarten. In de laag van de ondergrond is het plangebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei' en deels als 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden'. Ontwikkelingen in het gebied 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei' dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een verslechtering hiervan.

Ontwikkeling in het gebied 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden' houden de onregelmatige patronen en het reliëf ni het landschap herkenbaar en in stand. Waar mogelijk worden de archelogisch waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De hoofdstructuur van dit plan is gebaseerd op de historische watergangen die in de huidige kavels nog grotendeels herkenbaar zijn. Waar mogelijk zijn deze watergangen behouden in de toekomstige situatie en vormen ze de drager van het plan. Meer hierover in paragraaf 2.3.2. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de uitgangspunt uit deze kwaliteitskaart.

In de laag van de beleving is de Erasmusweg aangeduid als 'Fiets- en wandelroute indicatief'. Uitgangspunt hierbij is dat (nieuwe) obstakels en omwegen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen in het recreatief netwerk. Daarnaast dienen recreatieve voorzieningen zoveel mogelijk gekoppeld te worden aan recreatieknooppunten in het recreatief netwerk. Aan de Erasmusweg is voorzien in een groene zone. De ontwikkeling hiervan draagt bij aan de beleefbaarheid van deze fiets- en wandelroute en is daarmee in lijn met de uitgangspunten van deze kwaliteitskaart.

Ten slotte is het plangebied in de laag van de stedelijke occupatie nog aangeduid als 'stads- en dorpsrand'. Er worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. In voorliggend geval is sprake van 'contact' omdat het bebouwd gebied en het landschap (het glastuinbouwgebied) verbonden zijn door zichtbare structuren, namelijk de waterlopen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De hoofdstructuur van het toekomstig woongebied is gebaseerd op het historische patroon van de verschillende watergangen. Deze watergangen vormen de drager van het plan en zorgt daarmee voor een passende overgangskwaliteit.

Programma Ruimte

Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten.

Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)

Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0007.png"

Afbeelding 2.4.: Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen (3 ha kaart).

Het plangebied - onderdeel van de locatie 'Erasmuszone/Wippolder - is zowel op de kaart als bijbehorende tabel 1 opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte. Daarmee is het plan regionaal afgestemd en wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0008.png"

2.1.3 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • 1. Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • 2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • 3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • 4. Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

Wateringen-Noord is een woonwijk die voorziet in een (lokale) behoefte aan nieuwe woningen in diverse typologiën en segmenten. Bij de ontwikkeling van dit woongebied is rekening gehouden met de historische verkaveling en de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptatie. Daarnaast zijn verschillende omgevingsaspecten beschouwd en is expliciet aandacht besteed aan de aanwezige bedrijven in de omgeving. Ook is bekeken in hoeverre de omliggende infrastructuur passend is. Hiermee is voorgenomen ontwikkeling in lijn met de NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0009.jpg"  

Afbeelding 2.5.: Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid twee en drie) dienen plannen, waarin nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de ladder houdt in dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Indien een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten bevat, kan bij het moederplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het moederplan, maar op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 700 woningen in verschillende typologieën en segmenten. Daarnaast is ook ruimte gereserveerd voor een onderwijsvoorziening, een integraal kindcentrum plus gymzaal, woon/zorgwoningen en een voorziening voor gehandicaptenzorg en verpleeghuisplaatsen. Zoals hierboven al is aangegeven, is het programma regionaal afgestemd en wordt daarmee voldaan aan de ladder voor duurzame verstedeljking.

2.1.4 Conclusie

De ontwikkeling van het woongebied Wateringen-Noord is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke aspecten

Het plangebied ligt ingeklemd tussen het bestaand stedelijk gebied van Wateringen en Den Haag. Aan de oostzijde vormt de N211 een harde grens die het plangebied van het overige glastuinbouwgebied scheidt. Hiermee ligt dit deel van het glastuinbouwgebied geïsoleerd en is de transformatie tot woonwijk vanuit ruimtelijke oogpunt een logische keuze. Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied bestaat de bebouwing overwegend uit laagbouw. In het noordoosten en noorden, de overgang naar het stedelijk gebied van Den Haag, is sprake van hogere bebouwing in de vorm van een aantal hoogte-accenten. In afbeelding 2.6 is een vogelvlucht van de huidige situatie in en in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0010.png"

Afbeelding 2.6: vogelvlucht van het plangebied en de omgeving (bron: Google Earth).

Aan de noordzijde vormt de Erasmusweg de globale begrenzing van het plangebied. Dit is een weg die bestaat uit vier rijbanen en aan twee zijdes begeleid wordt door bomen. Ten zuiden van deze weg ligt momenteel groenvoorziening die een buffer vormt tussen de weg en het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied ligt de Poeldijkseweg. Deze tweebaans weg vormt in het zuidelijk deel de afbakening van het plangebied. Daarnaast vormt deze weg ook een afscheiding tussen de noordelijke gelegen lintbebouwing en de zuidelijk gelegen woonwijken.

2.2.2 Historisch ruimtelijke opbouw

De oudste gedetailleerde kaart van het plangebied (afbeelding 2.7) is die van Kruikius uit 1712 waarop te zien is dat het gebied, met het toponiem ˜Tymens Blok' in gebruik is als weiland of akkerland. De richting van de percelen, parallel aan de 'Kruys Wegh' - de huidige Ambachtsweg - volgt de overwegende ontginningsrichting in de Wippolder en daarmee de landschappelijke basisstructuur van een groot deel van Wateringen. Bij archeologisch onderzoek ten oosten van het gebied zijn sporen van greppels gevonden uit de Romeinse tijd die dezelfde verkavelingsrichting hebben, dus mogelijk gaat het slotenpatroon nog veel verder terug in de tijd dan 1712. De doorkuising van het gebied aan de noordzijde door 'de Mient',de huidige Erasmusweg, leidt tot een opmerkelijke specifieke verdraaiing in het verkavelingspatroon.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0011.png"

Afbeelding 2.7: fragment kaartblad Wateringen, Kruikiuskaart 1712.

Hoewel het gebied in de 20e eeuw langzaam bebouwd is met kassen en enkele sloten die zijn vervangen door duikers, is de ligging van de watergangen de afgelopen eeuwen nagenoeg ongewijzigd. De sloten verbeelden daarmee, als permanente ruimtelijke structuren, de historische ontwikkeling en vormen de identiteit van het gebied.

2.2.3 Inventarisatie van functies

In de huidige situatie kent het grootste gedeelte van het plangebied een agrarische functie. Enerzijds zijn de gronden, ten behoeve van deze agrarische functie, ingericht als grasland. Anderzijds is een aanzienlijk deel van de gronden bebouwd met kassen en ondersteunde voorzieningen zoals bassins en opslagloodsen.

In het plangebied zijn daarnaast verschillende (bedrijfs)woningen gelegen. In het noordelijk deel, aan de zijde van de Erasmusweg, zijn een drietal bedrijfswoningen in het plangebied gelegen. Aan het lint van de Poeldijkseweg liggen ook diverse burgerwoningen. In dit lint ligt ook één bedrijfswoning, behorend bij de vigerende bedrijfsbestemming.

Aan de oostzijde van het plangebied is nog een deel van een bedrijfsperceel gelegen dat bij het oostelijk gelegen bedrijf behoort.

2.2.4 Verkeer

In deze paragraaf is de situatie op het gebied van verkeer uiteengezet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gemotoriseerd en langzaam verkeer. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de ligging van het plangebied ten opzichte van het openbaar vervoersnetwerk. In deze paragraaf is ook uiteengezet wat de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is en hoe dit zich verhoudt tot het bestaande netwerk, intensiteiten en capaciteiten. Ten slotte is nog ingegaan op de situatie omtrent parkeren in de toekomstige situatie.

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Ten westen van het plangebied ligt de N211, ook wel bekend als de Wippolderlaan. Deze weg is noord-zuid georiënteerd en vormt de ontsluiting voor het westelijk deel van Den Haag en het oostelijk deel van het Westland. Deze provinciale weg sluit in zuidelijke richting aan op de N222 en de A4. Deze weg bestaat uit twee keer twee rijstroken.

Aan de noordzijde ligt de Erasmusweg. Deze weg is door middel van een gelijkvloerse kruising aangesloten op de N211 en vormt de schakel tussen deze provinciale weg en het bestaand stedelijk gebied van Wateringen en Den Haag. Ook deze weg bestaat uit twee keer twee rijstroken.

In het zuiden van het plangebied loopt de Poeldijkseweg. Deze weg ontsluit de kern Wateringen en het plangebied. De weg is oost-west geörienteerd. Deze weg bestaat uit twee rijstroken en sluit in het westen aan op de Erasmusweg en de N464.

Ten slotte ligt aan de oostzijde van het plangebied de Ambachtsweg. Deze weg vormt een verbinding tussen de Erasmusweg en de Poeldijksweg en ontsluit een deel van de kern Wateringen op deze wegen.

In afbeelding 2.8 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de diverse ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer weergegeven.

In de toekomstige situatie zal het woongebied op twee punten worden ontsloten. Aan de zuidzijde sluit een wijkontsluitingsweg aan op de Poeldijkseweg, waarmee het westelijk deel van het plangebied wordt ontsloten. In het noordoosten zorgt een aantakking op de Ambachtsweg/Erasmusweg voor ontsluiting van het oostelijk deel van het toekomstige woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0012.png"

Afbeelding 2.8: Ontsluitingen gemotoriseerd verkeer in de omgeving van het plangebied.

Ontsluiting voor langzaam verkeer

In en rond de omgeving van het plangebied zijn diverse langzaam verkeerroutes gelegen. De meeste routes liggen parallel aan de routes voor gemotoriseerd verkeer. Aan de Erasmusweg liggen aan beide zijdes van de weg vrijliggende fietspaden. Ten zuiden van de Poeldijkseweg ligt een ook een vrijliggend fietspad dat in twee richtingen voert. Aan de oostzijde van de Wippolderlaan ligt een fietspad dat alleen toegankelijk is voor het langzaam verkeer. Ten slotte zijn aan weerzijden van de Ambachtsweg ook fietspaden gelegen. Deze stroken zijn niet vrijliggend en maken onderdeel uit van het profiel van deze weg.

In de Gebiedsvisie Wateringen-Noord is ook speciale aandacht voor langzaam verkeer in de toekomstige situatie. Als duurzaam alternatief voor de auto op kortere afstanden wordt fietsen, wandelen en skaten gestimuleerd door versterking van het fijnmazige utilitaire en recreatieve netwerk voor langzaam verkeer. Concreet wordt de noord-zuid verbinding tussen de Erasmusweg en Zwethzone verbeterd door aanleg van nieuwe fietsroutes in het plangebied. De recreatieve routes langs de Wippolderlaan en Erasmusweg voor wandelaars en fietsers moeten goed en veilig georganiseerd worden. De structuur van langzaam verkeersvoorzieningen in de toekomstige situatie is terug te zien in afbeelding 2.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0013.png"

Afbeelding 2.9: Ontsluitingen langzaam verkeer in en in de omgeving van het plangebied.

Ontsluiting voor openbaar vervoer

In lijn met de Mobiliteitsvisie Westland 2040, is de inzet onnodig autogebruik te verminderen door een goed, snel, comfortabel en veilig alternatief te bieden per openbaar vervoer en fiets. Het is hierbij essentieel om het Wateringse OV-net uit te breiden met het verleggen van buslijn 21 vanuit Den Haag Erasmusweg richting centrum (Kerklaan-Plein tot overstappunt met lijn 30). Hiermee ontstaat een directe verbinding, elke 10 tot 15 minuten, met Den Haag Leyenburg, Centrum en Scheveningen. Het meest wenselijke tracé is een nieuw aan te leggen adequate infrastructuur via het plangebied inclusief halte. Dit tracé is in de gebiedsvisie opgenomen.

Verkeersintensiteit

Door Sweco is voor de bouwlocatie Wateringen-Noord een onderzoek naar de verkeerseffecten in de omgeving uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 2.

In het onderzoek wordt uitgegaan van de realisatie van 800 woningen, verdeeld over twee buurten. De westelijke buurt omvat 500 woningen en zal worden ontsloten op de Poeldijkseweg middels een nieuwe rotonde in de kruising met ook de Harry Hoekstraat. De oostelijke buurt zal bestaan uit 300 woningen met een ontsluiting op de Ambachtsweg. Beide buurten zijn onderling niet verbonden voor motorvoertuigen, uitgezonderd de bussen van het openbaar vervoer. Ook alle langzaam verkeer heeft een directe verbinding tussen beide buurten.

In de Ambachtsweg bevindt zich in de huidige situatie een tijdelijk knip voor het gemotoriseerde verkeer. Deze knip heeft veel invloed op de bereikbaarheid van de wijk en de verkeersafwikkeling er omheen. Daarom is ook de betekenis van de knip nader onderzocht. Deze proef wordt één jaar na het aanbrengen geëvalueerd.

De verkeerseffecten van de nieuwe bouwlocatie Wateringen-Noord zijn onderzocht met behulp van het dynamische simulatiemodel van Wateringen en omgeving. De verkeersstromen die daarbij gehanteerd zijn komen uit het Verkeersmodel Metropoolregio Rotterdam Den Haag en betreffen de prognose voor 2030 op basis van het economische scenario Hoog uit de WLO studie van het CPB.

De nieuwe woonlocatie zorgt uiteraard voor meer verkeer op de bestaande wegen rond de locatie. Dat extra verkeer kan in de toekomst echter goed verwerkt worden. Dat komt mede door de toekomstige reconstructie van het kruispunt Lozerlaan/Erasmusweg, waarbij een ongelijkvloerse kruising wordt gerealiseerd (de Lozerlaan wordt onder de Erasmusweg door geleid). Daarbij wordt ook het kruispunt Poeldijkseweg - Erasmusweg gereconstrueerd, waardoor er meer rijstroken komen en verkeerslichten worden geplaatst. Het verkeer op de Poeldijkseweg zal hierdoor goed kunnen doorstromen, waarbij het extra verkeer als gevolg van de nieuwe woonwijk geen probleem oplevert. Ook de nieuwe rotonde in de Poeldijkseweg bij de Harry Hoekstraat functioneert probleemloos. Er ontstaan aldus geen nieuwe knelpunten en ook de bestaande in het centrum van Wateringen veranderen weinig als gevolg van deze ontwikkeling.

De knip in de Ambachtsweg heeft invloed op de verkeerssituatie rond de bouwlocatie. Met knip zijn de gevolgen van het extra verkeer kleiner dan zonder knip. Dit betreft vooral de doorstroming op het kruispunt van de Ambachtsweg met de Erasmusweg. Op de andere kruispunten blijft de doorstroming goed.

Parkeren

Voor wat betreft parkeren geldt voor het plangebied volgens de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' de categorie 'Schil dorpscentrum / 2e schil hoofdcentrum'. Voor reguliere woningbouw betekent dit een parkeernorm variërend van 1,5 voor goedkope gestapelde woningen tot 2,3 voor vrijstaande koopwoningen, met een vast bezoekersaandeel van 0,3 parkeerplaats per woning.

Het parkeren moet per woonveld worden opgelost. Hiertoe is in de regels van het plan een aantal specifieke bepalingen opgenomen.

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Algemeen

In 2017 is een concept gebiedsvisie opgesteld, die in oktober 2020 is herzien. Deze 'Gebiedsvisie Wateringen-Noord' is opgenomen in bijlage 1.

De historische slotenstructuur is de drager van het plan. De bestaande sloten blijven overwegend behouden en worden verbreed. Daar waar sloten deels in duikers onder verharding zijn verdwenen worden deze weer teruggebracht. Aan de westzijde langs de Wippolderlaan en in de noordwesthoek langs de Erasmusweg lukt het, mede vanwege de mogelijk geplande Erasmusvaart, niet om het oorspronkelijke tracé van de sloten exact te volgen maar worden de nieuwe sloten wel parallel aan de oude structuur gelegd; de sloot wordt min of meer 'verschoven'.

De oevers van de sloten worden in principe als natuurlijke oever uitgevoerd. Om de sloten als landschappelijk element ervaarbaar te houden, worden alle kruisingen van infrastructuur met water uitgevoerd als brug.

In afbeelding 2.10 zijn de toekomstige waterlijnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0014.png"

Afbeelding 2.10: Overzicht waterlijnen toekomstige situatie (bron: Gebiedsvisie Wateringen-Noord).

In de toekomstige situatie onstaat een woongebied met daarin plaats voor verschillende type gebieden en woningtypologieën. In afbeelding 2.11 is de hoofdstructuur van de toekomstige situatie weergegeven. Dit is een impressie van de toekomstige situatie. De uiteindelijke uitwerking is nog aan verandering onderhevig. De hoofdopzet, gebaseerd op de watergangen, van het plan staat echter wel vast en is in dit bestemmingsplan verankerd. Hieronder zijn de verschillende deelgebieden en hun verschillende karakteristieken uiteengezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0015.png"

Afbeelding 2.11: Hoofdstructuur toekomstige situatie (bron: Gebiedsvisie Wateringen-Noord).

Randen

Dit deelgebied bevindt zich aan de westelijke, zuidelijke en oostelijke rand van het plangebied. Aan de westzijde van het plangebied wordt een groenzone gerealiseerd die het bestaande groengebied langs de Wippolderlaan verbindt met het noordelijker gelegen Uithofpark en de ecozone langs de Erasmusweg. In de groenzone is ruimte gereserveerd voor een eventuele toekomstige Erasmusverbinding (ecologische en boezemwaterverbinding) en wordt ook een nieuw fietspad langs de Wippolderlaan voorzien. Het bestaande fietspad langs de provinciale weg zal bij verbreding van deze weg en de aanleg van de ongelijkvloerse kruising Wippolderlaan-Erasmusweg zeer waarschijnlijk komen te vervallen.

Aan de oostzijde begrenst een brede sloot het plangebied ten opzichte van de bestaande percelen aan de Ambachtsweg. Deze oorspronkelijke sloot is ter plaatse van de bedrijven achter de Ambachtsweg gedempt en wordt nu iets westelijker in het plangebied gegraven.

Woningbouw ter plaatse van deze bedrijvigheid aan de Ambachtsweg (zoals ingekleurd in nevenstaande kaart) is op de langere termijn voorstelbaar. Deze transformatie maakt geen onderdeel uit van deze visie, maar om dit voor de toekomst wel mogelijk te maken wordt langs de sloot een ontsluitingsweg aangelegd.

De bebouwing aan de oude uitvalsweg Poeldijkseweg heeft een eigen karakteristiek met gevarieerde kleinschalige bebouwing. Dit oude lint bepaalt nog steeds de dorpse uitstraling van het gebied. De direct aangrenzende nieuwbouw sluit hier op aan in maat en schaal.

Tussen de bestaande bebouwing en het plangebied wordt een grenssloot gerealiseerd als overgang naar de omringende percelen. Met deze sloot kunnen hoogteverschillen in het maaiveld opgevangen worden en tevens wordt zo een rondgaand watersysteem gerealiseerd dat de doorstroming en waterkwaliteit ten goede komt. Een dorps woongebied, hoofdzakelijk tweekappers en vrijstaande woningen, langs deze sloot biedt de huidige bewoners aan de Poeldijkseweg afstand en privacy door de achtertuinen vanaf de openbare weg aan het zicht te onttrekken.

In afbeelding 2.12 is een impressie van de toekomstige situatie in het deelgebied 'Randen' weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0016.png"

Afbeelding 2.12: Impressie toekomstige situatie deelgebied 'Randen' (bron: Gebiedsvisie Wateringen-Noord).

Tymens Hof

Centraal in het plangebied ligt een parkachtige ruimte die het Wateringse groene netwerk vanaf het Hofpark verbindt met de ecozone Erasmusweg. Het park, bedoeld om te verblijven en flaneren, is het domein van de voetganger en fietser en wordt niet gekruist door autoverkeer. De twee hoofdfietspaden sluiten hier op elkaar aan. Bomen zorgen voor schaduwrijke routes en voor de nodige koele plekken tijdens warme periodes. Woongebouwen omsluiten het park tot een hof aan de noordzijde. Meer zuidelijk zijn woonfuncties te gast in het groen. De setting biedt mogelijkheden voor sociale senioren- en jongerenwoningen en collectieve woon(zorg)vormen.

Het vloerpeil van de woningen ligt verhoogd boven maaiveld en buitenruimtes zijn gebouwgebonden, in de regel balkons, ook op de begane grond. Hierdoor behoudt de groene ruimte een openbaar karakter en bovendien infiltreert hemelwater beter. Aan de binnenzijde van de hof hebben gebouwen een leefgalerij om een levendige interactie tussen woningen en openbare ruimte te bevorderen. De architectuur is ingetogen en ondersteunt de groene verkoelende principes met licht gekleurde gevels, platte of flauw hellende lessenaarsdaken en subtiele dakoverstekken.

Het parkeren is geclusterd op voorzieningen aan de randen. Bij mogelijke toekomstige afname van de parkeerbehoefte kunnen zo parkeerplaatsen toegevoegd worden aan functioneel groen. Bij het westelijke parkeerterrein wordt een bescheiden mobility hub voorzien waar ruimte is voor laadpalen, een solar caport, electrische deelauto’s, -scooters en -fietsen en wellicht een afgiftepunt van pakketdiensten. De begane grond van het naastgelegen woongebouw kan benut worden voor ondersteunende bedrijfsruimtes.

In de noordwesthoek is een maatschappelijk cluster voorzien, met ruimte voor zorgwoningen en een brede school met kinderdagverblijf en gymzaal. School en plein zijn gelegen aan het groene hof en per fiets optimaal en veilig bereikbaar. De gymzaal, het meest publieke gebouw in de wijk, markeert het visuele eindpunt van de groene as.

In afbeelding 2.13 is een impressie van de toekomstige situatie in het deelgebied 'Tymens Hof' weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0017.png"

Afbeelding 2.13: Impressie toekomstige situatie deelgebied 'Tymens Hof' (bron: Gebiedsvisie Wateringen-Noord).

Vesting Wateringen

De noordelijke rand wordt ingericht als groenzone. Samen met een (mogelijk) toekomstige Erasmusverbinding op Haags grondgebied, vormt de rand een ecologische zone richting Uithofpark. De bebouwing bepaalt het beeld van Wateringen en adresseert het Westlandse dorp aan de zijde van Den Haag. Hier worden robuuste bouwmassa’s ingezet: kloeke woongebouwen die oprijzen uit het water als ware het een vesting.

Over de hele lengte is het beeld eenduidig met een stedelijke bebouwingswand van minimaal 4 en maximaal 5 bouwlagen die de brede aanliggende openbare ruimte kan ondersteunen. Enkele bestaande woningen blijven hier als Westlandse relicten tussen aanwezig.

In het westelijk deel vormen woongebouwen twee hoven van waaruit appartementen ontsloten worden. Gezien het hier mogelijke grote aantal woningen en de beperkte ruimte zal een deel van het parkeren in de hof onder een groen dek of ondergronds plaats vinden. Een hoogteaccent van een 12 bouwlagen hoog gebouw bekrachtigt de belangrijkste hoek in de interne infrastructuur van de wijk en markeert de hoekverdraaiing in de historische slotenstructuur. Tussen de twee hoven is ruimte voor een laagteberging waarin hemelwater vanaf gebouwen de gelegenheid krijgt te infiltreren, alvorens het afstroomt naar het oppervlaktewater.

In het oostelijk deel zijn gebouwen opgezet als strokenbouw en georiënteerd op de Erasmusweg. Parkeren vindt plaats op maaiveld of ondergronds. Ook hier is een ritmische uitzondering op de bebouwingswand: een accent van 9 bouwlagen ter plaatse van de toegang van dit deel van de wijk. Dit hoge gebouw wordt ontsloten met een interne hal en heeft hierdoor rondom bewoonde gevels.

In afbeelding 2.14 is een impressie van de toekomstige situatie in het deelgebied 'Vesting Wateringen' weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0018.png"

Afbeelding 2.14: Impressie toekomstige situatie deelgebied 'Vesting Wateringen' (bron: Gebiedsvisie Wateringen-Noord).

Een Eigen Huis

De woongebieden ten oosten en ten westen van Tymens Hof ademen een dorpse sfeer. Hier wordt ruimte geboden aan het klassieke woonprogramma van grondgebonden woningen in de huur en de koopsector, hoofdzakelijk rijwoningen maar ook twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen. Op een aantal locaties in deze buurten worden woningen specifiek levensloopbestendig uitgevoerd (met Woonkeur).

De woningen zijn traditioneel opgezet: overwegend twee bouwlagen hoog en voorzien van een ruime kap, een voortuintje en een achtertuin met berging. Erkers, schoorstenen, veranda’s en dakkapellen verlevendigen het straatbeeld. De woningen zijn op de hoofdinfrastructuur en groenzones georiënteerd. Bij de groenzones betekent dit dat de voordeur enkel via een voetpad bereikbaar zal zijn.

Het parkeren vindt in de nabijheid van de woning plaats; bij de vrijstaande woningen en tweekappers op eigen terrein en bij de rijwoningen aan de achtertuin, langs de straat of in parkeerkoffers achter de woningen. Vanuit klimaatadaptief oogpunt worden de bestrating van de parkeerkoffers en waar mogelijk de straten waterdoorlatend uitgevoerd en worden voldoende bomen geplant. De bestratingen worden ca 10 cm lager aangelegd dan tuinen waardoor op de straten en parkeerterreinen bij hevige regenval hemelwater geborgen kan worden.

Het hemelwater wordt bovengronds, via het maaiveld in westelijke richting geleid naar de groenstrook parallel aan de sloot. In deze groenzone wordt het water deels geborgen in een laagteberging, een lager gelegen deel van het maaiveld, waardoor het kan infiltreren in de bodem. Het overtollige water stroomt af via een natuurvriendelijke oever naar de sloot en wordt afgevoerd. In de groenzone worden volwassen bomen geplant die de opwarming van de voorgevels van de woningen zoveel mogelijk beperken.

In afbeelding 2.15 is een impressie van de toekomstige situatie in het deelgebied 'Een eigen huis' weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0019.png"

Afbeelding 2.15: Impressie toekomstige situatie deelgebied 'Een eigen huis' (bron: Gebiedsvisie Wateringen-Noord).

Maatschappelijke bestemming

Aan de noordkant van het plangebied is een maatschappelijk cluster voorzien dat bestaat uit een Integraal Kind Centrum (IKC) van ca. 2500 m2 (brede school met kinderdagverblijf) en wooneenheden voor begeleid wonen voor gehandicapten en verpleeghuisplaatsen van ca. 5000 m2. Het Integraal Kind Centrum komt centraal in het maatschappelijk veld, direct aan de hoofdfietsroutes in de wijk, de overige maatschappelijke functies komen ook aan de hoofdontsluiting en hoofdgroenstructuur in het plangebied. Qua massa wordt aangesloten op de woongebouwen in de zone Vesting Wateringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0020.png"

Afbeelding 2.16: impressie maatschappelijk cluster

2.3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Zoals hierboven is aangegeven, is het stedenbouwkundige plan nog niet definitief en kunnen er, binnen de hoofdstructuur van de watergangen, nog wijzigingen plaats vinden. In dit bestemmingsplan zijn de hoofdstructuur, de watergangen en groenstructuren vastgelegd. Daarnaast zijn de bruggen, die bedoeld zijn om de beleefbaarheid van het water te vergoten, aangeduid op de verbeelding. De groen- en waterstructuren vormen het raamwerk voor de verschillende woonvelden.

Binnen deze woonvelden zijn, waar nodig, bouwvlakken opgenomen om de hoofdgebouwen te positioneren. Per woonveld is aangegeven wat de maximale goot- en/of bouwhoogte is. Op sommige locaties in het plangebied is het ook wenselijk gebleken om een minimale en maximale goot- en/of bouwhoogte voor te schrijven. Op verschillende plaatsen in het plangebied moet het mogelijk zijn om gestapelde woonbebouwing te realiseren. Op deze plaatsen is deze mogelijkheid door middel van de bouwaanduiding 'gestapeld' geboden. Ten slotte is in een aantal bouwvelden de beoogde voorgevelrooilijn opgenomen. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de figuur 'gevellijn'.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Milieueffectrapportage

3.1.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.

Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

3.1.2 Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 700 woningen en verschillende maatschappelijke functies valt aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals voorkomt in de eerste kolom van de D-lijst behorende bij het Besluit m.e.r. (categorie 11.2). Hoewel de ontwikkeling qua omvang ruim onder de drempelwaarden blijft, en dus niet plan-m.e.r.-plichtig is, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is zodoende een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is in de vorm van een aanmeldnotitie toegevoegd in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er sprake is of kan zijn van nadelige milieueffecten. Deze effecten zijn weloverwogen beoordeeld en waar compensatie en/of mitigatie benodigd is, zal dit zo veel mogelijk gebeuren. Maatregelen zullen worden uitgevoerd om deze effecten te beperken. Er kan worden geconstateerd dat de nadelige effecten te reguleren zijn en dat een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

3.2.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de VNG-richtlijn 'bedrijven en milieuzonering' (2009). Daarin zijn richtinggevende afstanden opgenomen tot hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur stof). Op basis van deze richtlijn en aanvullend onderzoek worden de aan te houden afstanden of extra te nemen maatregelen bepaald.

3.2.2 Onderzoek

Langs de Ambachtsweg en de Poeldijkseweg is een aantal bedrijven gevestigd. De bedrijvigheid aan de Ambachtsweg is aangemerkt als zijnde onderdeel van een gebied waarin sprake is van functiemenging.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij 'functiemenging' kan volgens de VNG-richtlijn bestaan uit drie categorieën: A, B en C.

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen –in gebieden met functiemenging– kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Binnen de betreffende bestemmingsplannen Kern Wateringen zijn maximaal bedrijven tot en met categorie B toegestaan. Bedrijven boven deze categorie zijn uit de bedrijvenlijst gehaald. Destijds bestaande bedrijven van categorie C zijn door middel van maatwerk op de verbeelding aangegeven. Het betreft hier auto reparatie- en service bedrijven op het perceel Ambachtsweg 64a en 88c t/m h en de Poeldijkseweg 1d.

Langs de Poeldijkseweg vallen een aantal bedrijven onder het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland met een bedrijfsbestemming tot en met bedrijfscategorie 3.1.

Volgens de VNG-richtlijn wordt in gebieden met functiemenging niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies wordt beoordeeld aan de hand van de ruimtelijk relevante milieucategorieën A, B en C zoals hierboven beschreven. De bedrijven langs de Ambachtsweg zijn allen bouwkundig afgescheiden van bestaande en de te bouwen woningen binnen het plangebied Wateringen Noord. De bedrijven met een specifieke aanduiding (categorie C bedrijven) ontsluiten op de Ambachtsweg en daarmee op de hoofdinfrastructuur.

Met de ontwikkeling van de woonwijk Wateringen Noord in plaats van de huidige glastuinbouwbedrijven, is hier geen sprake meer van een 'gebied met functiemenging'.

Om na te gaan of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen in het plangebied, rekening houdende met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de aanwezige bedrijven, is (ook) gekeken naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerreinen'.

Voor de beoordeling van bedrijfsactiviteiten naast een woongebied zijn in de VNG-brochure de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming, waarbij zonder nader onderzoek kan worden aangenomen dat hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

Indien de omgeving is aan te merken als "gemengd gebied", kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. De richtafstanden zijn “stap 1” volgens de systematiek van de VNG-brochure, als daar niet aan kan worden voldaan, kunnen de normen van de stappen “2 en 3” worden gebruikt.

Voor de te ontwikkelen woonwijk wordt de eerstelijnsbebouwing gekenmerkt als “gemengd gebied” (direct naast woningen liggen immers (kleine) bedrijven). Voor de rest van de woonwijk (de “tweedelijns bebouwing” en verder) geldt dat de “eerstelijnsbebouwing” een afschermende werking heeft, waarbij deze woningen worden beschouwd als “rustige woonwijk” als opgenomen in de VNG-brochure (zie hierover ABRvS 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1814).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0022.png"

Afbeelding 3.1: Afstand tussen bedrijfsbebouwing langs de Ambachtsweg en nieuwe bebouwing.

In afbeelding 3.1 (links) is te zien dat tussen de bedrijfsbebouwing langs de Ambachtsweg en de mogelijke nieuwe bebouwing een afstand van tenminste 21 meter wordt aangehouden. Rechts in afbeelding 3.1 is te zien dat tot de bebouwing zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan tenminste 25 meter afstand geldt tussen de gevels van de voorziene woningen en de bestaande bedrijvigheid.

Voor het overgrote deel van de bedrijvigheid -aan te merken als categorie 2 bedrijven- wordt voldaan aan de richtlijnafstand uit de VNG-brochure (10 meter). Op enkele plaatsen is echter sprake van bedrijvigheid in de bedrijfscategorie 3.1 waarbij niet wordt voldaan aan de richtafstand (30 meter). Daarbij loopt de systematiek van SvB functiemenging niet (helemaal) gelijk op met de SvB bedrijventerrein en hebben zich bedrijven binnen de categorie B bedrijfsbestemming gevestigd waarvan het de vraag is of dat gerechtvaardigd is. Op grond hiervan is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de milieusituatie van de aanwezige bedrijven en de betekenis hiervan voor de voorziene woonwijk.

Aanvullend onderzoek

Door DGMR is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Onderzocht is in hoeverre de aanwezige bedrijven achter de Ambachtsweg en op de percelen Poeldijkseweg 29b en Poeldijkseweg 17a milieuhinder zouden kunnen veroorzaken voor de voorziene woningbouw en in hoeverre deze aanvaardbaar zou zijn. De aspecten geur, stof en veiligheid zijn per bedrijf geanalyseerd. Gebleken is dat deze niet leiden tot relevante impact in het plangebied.

Behalve deze aspecten is uiteraard de geluidssituatie van ieder bedrijf in beeld gebracht.

De bedrijven rondom het plangebied vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In artikel 2.17 van dit besluit zijn grenswaarden opgenomen voor geluid. Deze gelden ter plaatse van de gevels van gevoelige bestemmingen. Aangezien nabij de bedrijven bestaande woningen liggen vormen deze grenswaarden een bestaande beperking van de activiteiten van de bedrijven.

Uit het onderzoek is gebleken dat bedrijven (volgens eigen opgave) meer geluid produceren dan volgens het Activiteitenbesluit bij reeds bestaande woningen is toegestaan. Mede gelet op geldende jurisprudentie is het niet opportuun om een met het Activiteitenbesluit strijdige geluidproductie mogelijk te maken.

Uit het onderzoek is gebleken dat wanneer de bedrijven wel voldoen aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit op de gevels van de bestaande woningen, alsnog voor de nieuwe woningen niet kan worden voldaan aan de toetswaarden van stap 2 uit de VNG-brochure.

Derhalve zijn een aantal maatregelen uitgewerkt waardoor alsnog kan worden voldaan aan de toetswaarden van stap 2. Het betreft een te plaatsen geluidsscherm tussen de bedrijven en de voorziene woningbouw. Het scherm is 3,5 meter hoog en heeft en massa van tenminste 10 kg/m2. Hiermee worden de bedrijfsactiviteiten ook fysiek en visueel van de nieuwe woonomgeving gescheiden.

Voor één bedrijf is aanvullend een beperkte wijziging van de huidige bedrijfsvoering benodigd. Het betreft hierbij het gebruik van een elektrische heftruck in plaats van een heftruck op diesel dan wel gas.

Ook is bij één bedrijf een beperkte extra demping van een koeling/afzuiging vereist van tenminste 2dB(A).

3.2.3 Conclusie

In beginsel wordt in een groot gedeelte van het plangebied voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure. Uit aanvullend onderzoek waarbij alle bedrijven bezocht zijn en geluidmetingen hebben plaats gevonden is echter gebleken dat een geluidsscherm noodzakelijk is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zeker te stellen.

Voor één bedrijf (Molenaar bedrijfsloodsen Ambachtsweg 88c t/m h) is aanvullend een beperkte wijziging van de huidige bedrijfsvoering benodigd. Het betreft hierbij het gebruik van een elektrische heftruck in plaats van een heftruck op diesel dan wel gas.

Ook is bij één bedrijf (Lades food, Poeldijkseweg 1b, unit 9) een beperkte extra demping van een koeling/afzuiging vereist van tenminste 2dB(A).

3.3 Geluid

3.3.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.3.2 Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling voor een nieuw te ontwikkelen woongebied. Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen binnen de route Wippolderlaan/Lozerlaan, Erasmusweg, Poeldijkseweg en de Ambachtsweg is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk. Door KuiperCompagnons is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 5. De belangrijkste bevindingen worden in deze paragraaf samengevat.

In het onderzoek is de geluidsbelasting door verkeer op de bovengenoemde wegen beschouwd. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook het verkeer op de nabij gelegen relevante 30 km-wegen in dit onderzoek betrokken. Het voornemen is de kruising Wippolderlaan/Erasmusweg ongelijkvloers uit te voeren. Omdat deze wijziging nog niet juridisch is verankerd, is de gewijzigde ligging van deze wegen niet als uitgangspunt in het onderzoek aangehouden.

Uit het onderzoek blijkt dat vrijwel alleen het verkeer op de route Wippolderlaan/Lozerlaan en de Erasmusweg een geluidsbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting bedraagt maximaal respectievelijk 61 dB en 54 dB. De maximale hogere waarde voor wegverkeerslawaai van 63 dB wordt niet overschreden, zodat dove gevels niet noodzakelijk zijn. Langs de Poeldijkseweg is op één woning een geluidsbelasting berekend van 49 dB, 1 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde. De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt maximaal 65 dB in de uiterste noordwesthoek van het bestemmingsplan op het appartementengebouw aan de zijde van de Wippolderlaan.

Uit het onderzoek op basis van een actuele verkaveling blijkt dat bij enkele grondgebonden woningen niet kan worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid. Op de tweede verdieping (zolder) kan niet worden voldaan aan de voorwaarde van een geluidsluwe gevel. Bij een aanzienlijk deel van de appartementen is de geluidsbelasting hoger dan 53 dB. Minimaal 50% van de appartementen moeten zijn gesitueerd aan een gevel met een geluidsbelasting van maximaal 53 dB. Omdat op het gebouw op de hoek van de Wippolderlaan met de Erasmusweg op drie van de vier gevels van het gebouw sprake is van een geluidsbelasting hoger dan 53 dB lijkt niet aan deze voorwaarde te kunnen worden voldaan. Als de eis van 50% op het totaal van de appartementen binnen het bestemmingsplan geldt kan wel aan deze voorwaarden worden voldaan.

Op basis van de resultaten dient ook (en als eerste) aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid van geluidsreducerende maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan de toepassing van een stiller wegdek op de Wippolderlaan en of de Erasmusweg en/of een scherm. Het voornemen is de kruising Wippolderlaan/Erasmusweg te wijzigen naar een ongelijkvloerse kruising. Gelijk met deze wijziging kunnen ook maatregelen worden overwogen om de geluidsbelasting op de nieuwe woningen in dit plan te reduceren.

Uit het onderzoek blijkt dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aan de orde is bij de nieuwe woningen door het verkeer op de route Wippolderlaan/Lozerlaan, de Erasmusweg en zeer beperkt de Poeldijkseweg. Dit betekent dat een hogere waarde procedure moet worden doorlopen. Bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan moet ook een ontwerpbesluit hogere waarden terinzage worden gelegd. Op dat moment moet ook bekend zijn welke maatregelen er kunnen worden getroffen en of het noodzakelijk is (gemotiveerd) af te wijken van het beleid.

3.3.3 Conclusie

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale hogere waarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. Wel is sprake van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde, waardoor een hogere waarde procedure moet worden doorlopen. Een ontwerpbesluit hogere waarden zal tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Onderzocht wordt of en welke geluidsreducerende nodig en mogelijk zijn, en of gemotiveerde afwijking van gemeentelijk beleid noodzakelijk is. Daarbij zal worden afgestemd met de ODH.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Tabel 3.1: Grenswaarden luchtverontreinigende stoffen.


Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën zijn opgenomen in de Regeling NIBM, en betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg (of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.4.2 Onderzoek

In bijlage 3A van de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met netto maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg (of netto maximaal 3.000 woningen aan twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het transformatiegebied Wateringen-Noord worden 700 woningen gerealiseerd, die worden ontsloten door twee ontsluitingswegen. De voorgenomen ontwikkeling valt zodoende ruim binnen de in de Regeling NIBM genoemde categorie. Op grond hiervan kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, en de Wlk geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. In een nader onderzoek is deze conclusie middels een rekenmodel gestaafd. Gebleken is dat op 10 meter uit de rand van de beschouwde wegen en ter plaatse van de nieuwe woningen in het plan geen concentraties optreden die hoger zijn dan de grenswaarden (bijlage 6).

3.4.3 Conclusie

Op grond van de Regeling NIBM kan de voorgenomen ontwikkeling worden gecategoriseerd als een woningbouwlocatie die niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze conclusie is met een onderzoek gestaafd.

3.5 Externe veiligheid

3.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving als gevolg van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, beoordeeld te worden.

Voor het bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.


Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.


Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
3.5.2 Onderzoek

Door KuiperCompagnons is voor dit bestemmingsplan een onderzoek aspect externe veiligheid uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 7. De belangrijkste resultaten worden in deze paragraaf samengevat.

Risicobronnen

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. In de omgeving van de locatie zijn verschillende risicobronnen aanwezig, zoals weergegeven op afbeelding 3.2. Het betreft de risicobronnen:

  • Hogedruk aardgastransportleiding A-617
  • Hogedruk aardgastransportleiding W-509-02
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de N211
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de N222
  • LPG Tankstation Shell Lozerlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0023.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede risicokaart en ligging plangebied (globaal blauw omcirkeld).

Het plangebied bevindt zich binnen de invloedsgebieden van de hogedruk aardgastransportleidingen A-617 en W-509-02, en het verantwoordingsgebied van de provinciale weg N211. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de rijksweg A4, de provinciale weg N222 en het LPG tankstation Shell Lozerlaan.

Explosieven

De gemeente Westland heeft hiernaast in 2014 een CE-bodembelastingkaart op laten stellen. Op deze kaart zijn de risicogebieden aangeduid. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van deze kaart ter hoogte van het plangebied weergeven. Hieruit blijkt dat het plangebied als 'niet verdacht' valt aan te merken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0024.png"

Afbeelding 3.3: Uitsnede Explosievenkaart gemeente Westland.

Hogedruk aardgastransportleiding

Het plangebied bevindt zich binnen de invloedsgebieden van de hogedruk aardgastransportleidingen A-617 en W-509-02, waardoor een verantwoording gegeven dient te worden van het groepsrisico. Het groepsrisico is berekend met het computerprogramma CAROLA. Hieruit blijkt dat in zowel de huidige als de plansituatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor dit leidingtraject niet overschreden wordt. Er treedt geen verandering van het GR op als gevolg van het bouwplan.

Vervoer gevaarlijke stoffen weg

De locatie ligt binnen het verantwoordingsgebied van de N211, waardoor een verantwoording gegeven dient te worden van het groepsrisico. Over de N211 wordt o.a. LPG vervoerd naar het LPG station Shell Lozerlaan. Door middel van de vuistregels uit de Handleiding Risico-analyse Transport (HART) is inzichtelijk gemaakt of een berekening van het groepsrisico achterwege kan blijven. Aan de hand van de HART methode is bepaald dat de N211 geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

Nieuwe risicobronnen

Aan de energietransitie zijn veiligheidsrisico's verbonden, zoals risico's rond elektrisch rijden/parkeren, waterstof en grootschalig gebruik van zonnepanelen in combinatie met energie opslag systemen (EOS). Indien in het plangebied nieuwe energiebronnen worden ontwikkeld dient de VRH hierover geïnformeerd te worden.

Beschrijving zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

In het plangebied worden functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid. Het maatschappelijk cluster met ruimte voor verpleeghuis- en gehandicaptenzorg en de brede school met kinderdagverblijf zijn daar voorbeelden van. Deze functies worden echter op grote afstand van de risicobronnen gepositioneerd, zodat ze buiten het invloedsgebied (1% letaliteitsafstand) van de gasleidingen en tevens buiten de 200 meter zone van de N211 gelegen zijn. Ook is het natuurlijk niet uit te sluiten dat kinderen, ouderen en/of gehandicapten in de woningen in het westelijke deel van het plangebied zullen gaan wonen of aanwezig zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het juist gewenst dat dergelijke specifieke doelgroepen zich gelijkmatig 'verspreiden' tussen de reguliere doelgroepen.

Voor de beschouwde risicobronnen gelden verschillende maatgevende ongeval scenario's. In het geval van een plasbrand, BLEVE of fakkelbrandincident kan gevlucht worden, mits men zich niet binnen de 100% letaliteitscontour bevindt.

Voor de verschillende ongevalsituaties is het mogelijk om de volgende maatregelen te treffen tot de voorbereiding van bestrijding van rampen binnen het plangebied:

  • in het stedenbouwkundig ontwerp rekening houden met de bereikbaarheid van hulpverleningsdiensten;
  • effectieve bluswatervoorziening;
  • E-Alert;
  • risicocommunicatie naar de bewoners/werknemers;
  • risicoscenario's externe veiligheid in calamiteitenplan maatschappelijke voorziening.

Bij de uiteindelijke vergunningverlening dient formeel advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden.

3.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Water

3.6.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
  • Nationaal waterplan

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Visie Ruimte en Mobiliteit;
  • Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.

Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
  • Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

3.6.2 Onderzoek

Door Aqua-Terra Nova is voor transformatiegebied Wateringen-Noord een waterstudie / waterhuishoudkundig plan opgesteld. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 8. Per aspect worden in deze paragraaf de belangrijkste uitkomsten besproken.

Huidige en toekomstige situatie plangebied

Het plangebied valt onder het beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland, en ligt in peilgebied I en peilgebied III van de Wippolder. Het grenst aan de noordkant aan een watergang en waterkering. Peilgebied I heeft een oppervlakte van 341,7 ha en beslaat ruim 95% van de Wippolder. Het gebied watert af in zuidelijke richting via een drietal duikers onder de Poeldijkseweg. De Wippolder als geheel watert af op gemalen aan het Oosteinde en de Markuslaan. Ter plaatse van de Markuslaan bevindt zich een sifon tussen peilgebieden WPP I en WPP II die kan worden afgesloten zodat het gebied in twee onafhankelijk functionerende delen kan worden verdeeld.

In de huidige situatie kent het plangebied een grotendeels agrarische bestemming. Er is sprake van 94.450 m² verharding (agrarisch, glastuinbouw), 106.411 m² is onverhard terrein, en er is 7.772 m² oppervlaktewater aanwezig.

Met de voorgenomen ontwikkeling van een woongebied zal het verhard oppervlak in het plangebied toenemen. In de waterstudie bij het plangebied is uitgegaan van 115.606 m² verharding (bebouwing/infrastructuur), en 85.285 m² onverhard (stedelijk) terrein. Het bestaande oppervlaktewater van 7.772 m² blijft behouden. Hieraan wordt een extra wateroppervlak van 10.163 m² toegevoegd ter compensatie van de toegenomen verharding, waarmee het totale oppervlaktewater in het gebied 17.935 m² zal beslaan. De compensatieopgave komt voort uit de uitgevoerde watersleutelberekening. Hierop wordt onder 'Waterkwantiteit' nader ingegaan.

Daarbij is er in de toekomstige situatie een prominente plaats voor water in het plangebied. De hoofdopzet van het gebied zoals uitgewerkt in de Gebiedsvisie is gebaseerd op de watergangen, die ook zijn verankerd in dit bestemmingsplan. De historische slotenstructuur fungeert hiervoor als drager. Zo wordt de zwakke groenblauwe structuur van het dorp Wateringen versterkt. Ter versterking van het regionale boezemwatersysteem verkennen samenwerkende overheden sinds 2018 de realisatie van de Erasmusvaart; een boezemkade parallel aan de Erasmusweg en Wippolderlaan die Den Haag met het Westland verbindt. Hoewel de realisatie van deze vaart nog zeer onzeker is en geen onderdeel uitmaakt van de planvorming in Wateringen-Noord, is wel een ruimtereservering opgenomen in de Gebiedsvisie. Verder zullen enkele watergangen en oevers in het plangebied voorzien worden van natuurvriendelijke oevers (NVO's). Deze oevers zijn ook als zodanig bestemd in het bestemmingsplan. Tussen de bestaande bebouwing en het plangebied wordt een grenssloot gerealiseerd als overgang naar de omringende percelen. Met deze sloot kunnen hoogteverschillen in het maaiveld opgevangen worden en tevens wordt zo een rondgaand watersysteem gerealiseerd dat de doorstroming en waterkwaliteit ten goede komt.

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

Aan de noordzijde van het plangebied, parallel aan de Erasmusweg ligt de polderkade met beschermingszone die de Wippolder begrenst (zie afbeelding 3.4). Deze kade is 60 cm hoog en ligt grotendeels in de gemeente Den Haag. De kade maakt een knik waardoor een deel binnen het plangebied is gelegen. De waterkering wordt opgenomen in het maaiveld ten noordwesten van de ontsluitingsweg. In deze zone worden geen woningen gebouwd of private tuinen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0025.png"

Afbeelding 3.4: Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap van Delfland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0026.png"

Afbeelding 3.5: overlap leggerkaart met verbeelding bestemmingsplan

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme) regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

Watercompensatie

In de door Aqua-Terra Nova uitgevoerde waterstudie is in het kader van de watertoets ook een watersleutelberekening uitgevoerd. Vanwege de toename van verharding en beschermingsniveau in de toekomstige situatie komt uit deze berekening een extra wateropgave van 10.163 m². Met een peilstijging van 0,25 m komt dit overeen met in totaal 17.935 m² aan wateroppervlak voor het plangebied. In het plangebied dient daarnaast nog 324 m² extra oppervlaktewater te worden gerealiseerd als compensatie voor een project van Weboma BV aan de Prins Clauslaan te Wateringen.

Zorgplicht

De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. In de 'Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' van het Hoogheemraadschap van Delfland worden naast de besproken compensatieopgave ook vasthoudmaatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie genoemd. Hierop wordt onder 'Klimaatadaptatie' nader ingegaan.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

De inrichting van de openbare ruimte in het plangebied is gericht op het versterken van biodiversiteit. De wijk wordt klimaatbestendig door een palet aan maatregelen vooral gericht op het voorkomen van wateroverlast en droogte door het infiltreren van water in de bodem, en het (passief) koelen van openbare ruimte en gebouwen bij hitte.

In het algemeen is bij het omzetten van glastuinbouw naar wonen en natuur sprake van minder uitstoot van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, waardoor de waterkwaliteit mogelijk verbetert. Belangrijk onderdeel is het natuurvriendelijk oeverprincipe (NVO). De NVO's bestaan onder meer uit een flauwe oever, moeras en rietoevers. De NVO's voorzien in meerdere ecologische functies. Het natte profiel heeft naast zijn ecologische en visuele functie op meerdere locaties ook en belangrijke functie als bypass voor de omliggende vaarten. In bijlage 4 van het waterhuishoudkundig plan opgesteld door Aqua-Terra Nova (zie bijlage 8) is de algemene uitvoering van de watergangen en oevers opgenomen.

Het afstromend hemelwater vanaf het plangebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet. Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

Watergangen vormen de basis van leefkwaliteit in het gebied. Vanwege de voorziene slootbreedte, natuurvriendelijke oevers en situaties met aan weerszijden private oevers, zal sloot en overonderhoud grotendeels varend uitgevoerd worden. In de planologische voorwaarden zijn de doorvaarthoogten en mogelijkheden geborgd. In de zuidwesthoek van het plangebied is een locatie voorzien ten behoeve van het tewaterlaten van het baggermaterieel maar er zijn tal van plaatsen mogelijk. Vlonders en steigers zijn niet mogelijk gemaakt door opname in het bestemmingsplan (nadat dit ook in de gebiedsvisie is weergegeven).

Uitgangspunt voor inrichting en beheer is dat de watergangen een secundaire status hebben. Daarmee komen de (polder-)watergangen in beheer bij gemeente.

Bodem en grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast in het algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m. Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat de grondwaterstroming wordt afgekapt.

In de huidige situatie voldoet de Wippolder, volgens het Peilbesluit uit 2014, aan de normen voor wateroverlast. In eerdere berekeningen is een behoorlijke wateropgave berekend. Nadien hebben er diverse ontwikkelingen plaatsgevonden, waaronder de aanleg van een waterberging en de woonwijk Wateringseveld met veel open water. Daarnaast is het gemaal een paar jaar geleden vernieuwd en heeft nu voldoende capaciteit. In 2016 is er door het hoogheemraadschap een Watersysteemanalyse (WSA) Wippolder en Oud- en Nieuw- Wateringveldsche polder opgesteld. Hierbij is getracht inzicht te krijgen in het huidige functioneren van het watersysteem en de kans op en risico's van wateroverlast.

Uit de WSA blijkt dat er ter plekke van peilgebied III een knelpunt op treedt. Langs de Erasmusweg inunderen delen van het grasland. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de lage maaiveldligging. In de praktijk doen zich geen verontrustende peilstijgingen voor.

In 2014 is besloten voor peilgebied I het peil uit het vorige peilbesluit te continueren op NAP -0,80 m. Peilgebied III bestaat voornamelijk uit grasland en er zijn geen knelpunten aanwezig. In 2014 is derhalve besloten het peil uit het vorige peilbesluit te continueren op NAP -1,12 m. Gezien het peilverschil van 0,32 m is in 2014 besloten om deze peilen niet samen te voegen. In het kader van de transformatie van het gebied zal dit nu wel gaan gebeuren, mede door ophoging van het maaiveld.

Voor het plangebied wordt in overleg met Delfland een maximale peilstijging van 0,25 m aangehouden. Daarbij is aangegeven dat in het bestaande watersysteem knelpunten voorkomen en dan met name rondom de nieuwbouwlocatie aan zijde Wippolderlaan (lange duiker) en Poeldijkseweg (duiker).

Voor de beide peilgebieden wordt in het Peilbesluit 2014 aangegeven dat ze een beperkte drooglegging hebben (0,4 - 0,8 m). Voor zover bekend zijn er geen problemen met betrekking tot de grondwaterstand in het plangebied. Hoewel het plangebied vrij vlak is kent het huidig maaiveld enig verloop in hoogte; vanaf de Poeldijkseweg loopt het terrein langzaam af richting de Erasmusweg, over het eerste deel van -0,30 m NAP naar -0,40 m NAP. De weilanden langs de Erasmusweg liggen beduidend lager; deze verlopen van -0,80 tot ca -1,00 m NAP. De maaiveldhoogte bedraagt volgens de watersysteemanalyse uit 2016 ca. – 0,1m NAP en de drooglegging voor beide peilen in het projectgebied ligt op ca. 0,7 tot 0,8m.

De maaiveldhoogte wordt in de nieuwe situatie naar +0,20 m gebracht. De drooglegging in de nieuwe situatie komt daarmee op 1 m. Delfland adviseert een minimale drooglegging van 1.0 m, hieraan wordt voldaan. Er wordt een minimaal vloerpeil opgenomen in verband met bergingsmogelijkheden voor regenwater, groendaken, dak overstekken (op zuid).

Het bestemmingsplan maakt mogelijk dat onder alle hoofdgebouwen ondergrondse bouwwerken worden gemaakt met een max. verticale diepte van 3m onder peil. Hier is in dit stadium van het proces geen oppervlakte van aan te geven.

Afvalwater en riolering

De woningen worden volgens het Verbreed GRP 2011 – 2015 van gemeente Westland aangesloten op het gescheiden gemeentelijke rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier of publiek terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke. Nieuwe woningen en verharding zullen het hemelwater op oppervlaktewater gaan lozen. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).

Het huishoudelijk afvalwater zal middels een drukrioolstelsel aangesloten worden op het gemeentelijk rioolsysteem. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • water opvangen door toepassen van vegetatiedaken;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar (nabij gelegen) oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

De gevolgen van nieuw afvalwater vanuit het gebied voor het rioolgemaal moeten nog door het hoogheemraadschap worden geïnventariseerd. Momenteel is het gebied van drukriolering voorzien.

Het is van belang om een logische verdeling te maken van HWA overstorten in het plangebied. Inzet is bovenal dit te voorkomen door regenwater niet via het riool af te voeren maar vast te houden en te bergen in bodem en oppervlaktewater (zie voorstel klimaatbestendig bouwen).

Klimaatadaptatie

Het watersysteem in het plangebied zal in de toekomstige situatie flink veranderen. Vanwege de voorziene klimaatveranderingen is het van belang om de gebouwde omgeving zodanig te ontwikkelen dat de gevolgen van het veranderende klimaat zonder grote problemen kunnen worden opgenomen. Hiertoe hebben overheden, organisaties en marktpartijen in Zuid-Holland in 2018 afspraken gemaakt in het in hoofdstuk 2 besproken Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Vooruitlopend op een definitief instrumentarium is een Minimaal Programma van Eisen ontwikkeld. De gemeente Westland, BPD Ontwikkeling en het hoogheemraadschap van Delfland hebben het convenant ondertekend en dit eisenpakket is dan ook vertrekpunt voor de uitvoering van het plan. Concreet betekent dit voor de inrichting dat een groot deel van de neerslag van hevige buien wordt opgevangen of vertraagd en geleidelijk wordt afgevoerd zodat e.e.a. niet leidt tot grote schade. Kwantitatief dient de helft van de jaarlijkse neerslag in de bodem te worden geïnfiltreerd.

In het kader van de zorgplicht wordt in de 'Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' van Delfland ook gewezen op klimaatadaptieve maatregelen, aanvullend op de compensatieopgave. Wateroverlast door hoosbuien is een steeds vaker voorkomend probleem. Om overlast te kunnen voorkomen moet water vastgehouden worden en langzaam worden afgevoerd. In de waterstudie worden enkele maatregelen benoemd, die (deels) worden toegepast in het plangebied:

  • Afkoppelen van hemelwaterafvoer van het riool en dit water laten infiltreren: een groot deel van de neerslag van hevige buien wordt opgevangen of vertraagd en geleidelijk wordt afgevoerd zodat e.e.a. niet leidt tot grote schade. Kwantitatief zal de helft van de jaarlijkse neerslag in de bodem worden geïnfiltreerd. Tussen de twee hoven van de appartementen is ruimte in de groenstroken voor een laagteberging waarin hemelwater vanaf gebouwen de gelegenheid krijgt te infiltreren (of direct afstromen) naar het oppervlaktewater.
  • Waterberging op of onder parkeerplaatsen: Vanuit klimaatadaptief oogpunt worden in delen van het plan de bestrating van de parkeerkoffers en waar mogelijk de straten waterdoorlatend/ waterbergend uitgevoerd en worden voldoende bomen geplant. De bestratingen worden ca 10 cm lager t.o.v. het maaiveld aangelegd dan tuinen waardoor op de straten en parkeerterreinen bij hevige regenval hemelwater geborgen kan worden. Het hemelwater wordt bovengronds, via het maaiveld in westelijke richting geleid naar de groenstrook parallel aan de sloot. In deze groenzone wordt het water deels geborgen in een laagteberging, een lager gelegen deel van het maaiveld, waardoor het kan infiltreren in de bodem. Het overtollige water stroomt af via een natuurvriendelijke oever naar de sloot en wordt afgevoerd. In de groenzone worden volwassen bomen geplant die mede de opwarming van de voorgevels van de woningen zoveel mogelijk beperken.
  • Platte en/of groene daken: deels van toepassing in het plangebied.
  • Grindkoffers onder de verharding / kolkloos bouwen: deels van toepassing in het plangebied.
  • Wadi's en andere vormen van groenvoorzieningen: dit wordt toegepast in de publieke gebieden / groenstroken als laagte infiltratieberging.
  • Vijvers en watertonnen: dit wordt meegenomen in voorlichting aan bewoners.
3.6.3 Conclusie

In deze waterparagraaf zijn de verschillende onderdelen van de verplichte watertoets behandeld. Ten aanzien van het 'stand still'-principe dat het Hoogheemraadschap van Delfland hierbij hanteert, wordt in de uitgevoerde waterstudie het volgende geconcludeerd:

  • Kans op wateroverlast mag niet toenemen; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien er compensatie van toename in verhard oppervlak plaatsvindt door het realiseren van extra wateroppervlak en infiltratie op basis van de nieuwe normen; daarnaast worden verschillende klimaatadaptieve maatregelen genomen;
  • Structuur van het watersysteem mag niet verslechteren; deze wordt verbeterd door verschillende ingrepen, zoals vermindering duikers, meer en bredere watergangen, gelijktrekken peilgebieden;
  • Beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; de beheerbaarheid van de wateropgave zal in overleg met Delfland worden vastgelegd.

3.7 Bodem

3.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming  

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.7.2 Onderzoek

Door VanderHelm Milieubeheer B.V. is een inventariserend en historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit vooronderzoek, ten aanzien van de (land)bodem, is uitgevoerd conform NEN 5725. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in een hypothese over de aard en de verdeling van mogelijke verontreinigingen in het onderzoeksgebied. Daarbij is per deellocatie een overzicht gemaakt van de te verwachten verontreinigingssituatie in de bodem, evenals aandachtspunten en 'verdachte' onderdelen. Op basis hiervan is een onderzoeksstrategie per deelgebied opgesteld. De rapportage van het vooronderzoek en de daaruit volgende onderzoeksstrategie is opgenomen in bijlage 9. Het verkennend milieukundig (asbest)bodemonderzoek is momenteel in uitvoering.

3.7.3 Conclusie

Voor het plangebied is een inventariserend en historisch vooronderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan is een onderzoeksstrategie voor vervolgonderzoek opgesteld. Uit het verkennend milieukundig (asbest)bodemonderzoek, dat momenteel wordt uitgevoerd, zal blijken of het terrein milieuhygiënisch gezien geschikt is voor de toekomstige functie, en of eventueel aanvullende onderzoeken benodigd zijn.

3.8 Ecologie

3.8.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0027.png"

Tabel 3.2: verbodsbepalingen soortenbescherming onder de Wnb.

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 1. Achterwege gelaten worden, of
  • 2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.8.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Door Aqua-Terra Nova is in februari 2020 een Eco-effectscan uitgevoerd in het plangebied. In dit onderzoek is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het plangebied aanwezig kunnen zijn. De volledige rapportage is te raadplegen in bijlage 10. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uiteengezet.

Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken ten aanzien van het gebied dat niet aangetast wordt:

  • In de woningen aan de Ambachtsweg is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen niet uit te sluiten. Indien één van deze woningen gesloopt wordt is nader onderzoek naar deze soorten noodzakelijk. Er is door de beoogde herinrichting in het naastgelegen gebied geen verstoring te verwachten voor deze soorten.
  • De flats aan de poortweide, in de noordoost hoek van het plangebied zijn niet geschikt als vaste rust- of verblijfplaats voor beschermde soorten.
  • De woningen aan de Poeldijkseweg, die behouden blijven, zijn allen ongeschikt voor huismussen en gierzwaluwen. Enkel de woning aan de Poeldijkseweg 23A is mogelijk geschikt voor rust- en nestplaatsen van huismussen. Indien wordt gekozen deze woning te slopen is nader onderzoek naar deze soort noodzakelijk.
  • Het merendeel van de woningen aan de Poeldijkseweg is geschikt als vast rust- of verblijfplaats voor vleermuizen. Deze woningen bevatten open stootvoegen, boeiboorden of hebben aan de kopgevel ruimte tussen de muur en de balken.

Op grond van de beoogde sloop van woningen en gebouwen (worst-case) kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Het voorkomen van beschermde plantensoorten is uit te sluiten. Er is potentie voor verschillende soorten orchideeën in de nieuwe inrichting (natuurvriendelijke oevers) van het plangebied.
  • Onder de dakpannen van de woning aan de Poeldijkseweg 21 kan de aanwezigheid van gierzwaluwnesten niet uitgesloten worden. Nader onderzoek naar gierzwaluw is hier noodzakelijk.
  • Het kan niet uitgesloten worden dat er ooievaars broeden binnen het plangebied. Nader onderzoek naar het gebruik van het plangebied voor deze soort is noodzakelijk.
  • Het is niet uit te sluiten dat de weides essentieel foerageergebied zijn voor spreeuwen die broeden in de bebouwing van Wateringen. Nader onderzoek naar het foerageergebied is noodzakelijk.
  • In het plangebied staan op diverse plaatsen groepen coniferen die geschikt zijn als roestplaats voor ransuilen. Ook zijn er diverse bomen met nesten waarvan onbekend is welke vogelsoort er broedt. Indien er bomen met nesten of groepen coniferen gekapt gaan worden is nader onderzoek naar de aanwezigheid van ransuil en roofvogels noodzakelijk.
  • De volgende te slopen woningen zijn geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen is hier noodzakelijk:
    • 1. Erasmusweg 2014
    • 2. Erasmus weg 2012
    • 3. Erasmusweg 1800/Poeldijkseweg 9
    • 4. Poeldijkseweg 21
  • Wanneer er bomen gekapt worden, moet eerst nader onderzoek naar de aanwezigheid van holtes en spleten uitgevoerd worden. Indien het voorkomen van verblijfplaatsen niet uitgesloten kan worden is er nader onderzoek naar boombewonende vleermuissoorten noodzakelijk.
  • Er zijn door het plangebied geen direct opvallende vaste vliegroutes of essentieel foerageergebied vast te stellen voor vleermuizen. Er zijn voldoende mogelijkheden voor vleermuizen om te vliegen richting essentieel foerageergebied.
  • Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met broedende vogels, exoten en algemeen voorkomende dieren.
  • Bij het dempen van watergangen wordt geadviseerd om aquatische fauna (vissen, libellelarven en amfibieën) weg te vangen.
  • Het optreden van negatieve effecten op overige (strikt) beschermde soorten in het plangebied is uitgesloten.

In tabel 3.1 zijn per soort de benodigde vervolgstappen conform de Wet natuurbescherming aangegeven. De gebruikte kleurcodes zijn in tabel 3.2 toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0028.png"

Tabel 3.3: Overzicht beschermde soorten (bron: Aqua-Terra Nova).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0029.png"

Tabel 3.4. Betekenis kleurcodes (bron: Aqua-Terra Nova).

Naar aanleiding van deze quickscan is door Van der Goes en Groot een inventarisatie uitgevoerd naar de genoemde soorten, vogels met jaarrond beschermde verblijfplaats (gierzwaluw, ooievaar, spreeuw,ransuil) en vleermuizen. Het rapport is opgenomen in bijlage 11. De belangrijkste resultaten worden hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0030.png"

Tabel 3.5: Aangetroffen beschermde soorten in 2020 (bron: Van der Goes en Groot).

  • Tijdens de inventarisatie zijn vleermuizen aangetroffen (zie tabel 3.3);
  • In het plangebied komen geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voor. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot half juli.
  • In het plangebied zijn alleen langsvliegende en foeragerende vleermuizen waargenomen.
  • Na realisatie van de plannen zal vanwege de ontwikkelde begroeiing en gerealiseerde bebouwing de beschutting toenemen en zal het terrein geschikt blijven voor foeragerende vleermuizen.
  • Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.
  • Er is geen essentiële vliegroute vastgesteld binnen het plangebied. De overvliegende Laatvliegers vliegen hoog en in een rechte lijn en maken geen gebruik van landschapselementen (uit het plangebied).

Gebiedsbescherming

Beschermde natuurgebieden

In de eco-effectscan uitgevoerd door Aqua-Terra Nova is tevens getoetst of de geplande activiteiten mogelijk een negatief effect kunnen hebben op beschermde natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De belangrijkste conclusies worden hieronder samengevat.

  • Het plangebied bevindt zich op circa 3,5 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura-2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Afhankelijk van de beoogde werkzaamheden in het plangebied is een stikstofdepositieberekening van deze werkzaamheden op nabij gelegen Natura 2000-gebieden noodzakelijk.
  • Het plangebied bevindt zich op circa 1 km van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk;
  • In het plangebied ligt een deel van ecologische verbindingszone aangewezen in de SEH. Het betreft hier het groen van de tuinen ten noorden van de Poeldijkseweg, in het zuiden van het plangebied. Onderdelen van het SEH kennen geen wettelijke bescherming, wel is het vanuit de gemeente Den Haag wenselijk geacht om groen zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te herplanten. Nadere toetsing is niet noodzakelijk.

Stikstofdepositie

Rondom het plan zijn diverse Natura 2000-gebieden gelegen. De meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn Solleveld & Kapittelduinen (circa 3,5 km afstand), Westduinpark & Wapendal (circa 4 km afstand) en Meijendel & Berkheide (circa 9 km afstand). De bouw van woningen, een onderwijsvoorziening, integraal kindcentrum en locatie voor verpleeghuis- en gehandicaptenzorg in de nabijheid van stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden noodzaakt tot de uitvoering van een stikstofdepositieonderzoek.

Door KuiperCompagnons is voor voorliggend bestemmingsplan een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Dit notitie bij dit onderzoek is opgenomen in bijlage 12. Hierin is de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase voor de bouw en het gebruik van het transformatiegebied beschouwd. Beoordeeld is of sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats gelegen binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan.

Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door de aanleg en het gebruik van de woningen, zorgwoningen en de basisschool met kinderdagverblijf in het plan Wateringen-Noord. Dit betekent dat significant negatieve effecten op de instandhouding van die gebieden kunnen worden uitgesloten en dat de Wet natuurbescherming niet leidt tot belemmeringen voor de ontwikkelingen in dit plan.

3.8.3 Conclusie

Beschermde soorten en natuurgebieden leveren geen belemmering op voor dit bestemmingsplan. Indien werkzaamheden waarbij niet-jaarrond beschermde nesten van broedvogels vernield of verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaatsvinden, is een ontheffing niet nodig. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en het NNN kunnen daarnaast worden uitgesloten. Uit een stikstofdepositieberekening blijkt bovendien dat met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door de aanleg en het gebruik van de voorgenomen ontwikkeling. De Wet natuurbescherming leidt zodoende niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.9 Cultuurhistorische aspecten

3.9.1 Wettelijk kader

Erfgoedwet

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.


De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.


Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.


Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. De CHS dient als informatiebron voor beleid op het gebied van erfgoed en ruimtelijke ontwikkeling, van zowel de provincie als de gemeenten. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Deze cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland, in de vorm van een digitale atlas, geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in de provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen, bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen of cultuurlandschappen, historische verdedigingslinies, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten. Dit is het schaalniveau waarop de provincie beleid voert. De CHS kent drie verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap.

Gebiedsprofielen (Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland)

De voormalige Regioprofielen Cultuurhistorie zijn opgegaan in de gebiedsprofielen, die een regionale doorvertaling zijn van de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland. De gebiedsprofielen beschrijven en visualiseren kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn, en bevatten in die hoedanigheid ook cultuurhistorische elementen. Als onderdeel van het omgevingsbeleid van de provincie is dit reeds in paragraaf 2.1.2 besproken.

3.9.2 Onderzoek

Uit de cultuurhistorische hoofdstructuurkaart (zie afbeelding 3.6) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied of de directe omgeving geen belangrijke cultuurhistorische waarden kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0031.png"

Afbeelding 3.6: uitsnede cultuurhistorische hoofdstructuurkaart (bron: provincie Zuid-Holland)

In 2012 is door de gemeenteraad van de gemeente Westland de archeologische beleidskaart met vrijstellingsgrenzen vastgesteld. In afbeelding 3.7 is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart weergegeven. Hieruit blijkt dat het grootste gedeelte van het plangebied ligt in 'verwachtingszone II' met een vrijstellingsgrens van 250 m2 en 0,5 m -mv. Het meest zuidelijk deel, tegen de Poeldijkseweg, ligt in 'verwachtingszone I' met een bijbehorende vrijstellingsgrens van 100 m2 en 0,5 m -mv.

In het vigerende bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland' is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Het meest zuidelijke deel heeft daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3', de rest van het plangebied 'specifieke vorm van waarde - 4'. De vrijstellingsgrens ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' is een oppervlakte van 250 m2 en diepte van 50 cm -mv, ter plaatse van 'specifieke vorm van waarde - 4' een oppervlakte van 100 m2 en diepte van 50 cm -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0032.png"

Afbeelding 3.7: uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Westland).

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een woongebied. In het verleden zijn de gronden in het plangebied voor een deel geroerd ten behoeven van de huidige kassen en de kassen die reeds zijn gesloopt. Gezien de lage vrijstellingsgrenzen, de omvang van het plangebied, en de ruime bouwmogelijkheden is het zeker dat de vrijstellingsgrenzen worden overschreden. Archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk.

Archeologisch bureauonderzoek Archeologie Delft (2019)

Door Archeologie Delft is in juli 2019 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te raadplegen in bijlage 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0033.png"

Afbeelding 3.8: archeologische verwachtingskaart voor het plangebied (bron: Archeologie Delft).

Review en Archeologieplan Vestigia (2020)

Vestigia heeft nog een review van het bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin is allereerst het generieke nieuwe verwachtingsmodel voor het plangebied besproken waarbij middels recente criteria een aangescherpt advies is geformuleerd. De gehele notitie van Vestigia is opgenomen in bijlage 14.

Ook is daarbij een Archeologieplan opgesteld voor het plangebied, een procesdocument dat de grote lijn uitzet van de noodzaak en het proces van archeologisch onderzoek in het kader van het nieuwe bestemmingsplan. Vervolgens wordt per deelgebied aangegeven welke stappen noodzakelijk zijn om tot welke vaststelling te komen en welke onderzoeken nodig zijn. Zo kan steeds per deelgebied worden getoetst wat de status van onderzoek is qua uitvoeringsfase en wat er nog moet worden gedaan om de archeologische waarden in het gebied vast te stellen en eventuele archeologie in te passen als mogelijk of om een gebied (na evt. onderzoek) vrij te geven.

In de review van het eerdere bureauonderzoek wordt geconstateerd dat de opgestelde archeologische verwachtingskaart en advies vervolgonderzoek op de volgende aspecten moeten worden aangescherpt:

  • 1. de toegepaste archeologische interpretatie van de geologische ondergrond;
  • 2. de advisering op basis van verouderde onderzoeksmethodes bij eerder archeologisch onderzoek;
  • 3. de gebrekkige ontsluiting van de (boor)gegevens.

Hierom wordt geadviseerd de hoge archeologische verwachting, op basis van het landschap en kennis van de vindplaatsen in de wijde omgeving, voor het gehele plangebied te laten gelden. Een geactualiseerde archeologische verwachting is weergegeven in afbeelding 3.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.BP00022-0001_0034.png"

Afbeelding 3.10: Geactualiseerde archeologische verwachting, per deelgebied (bron: Vestigia).

De eerstvolgende fase in het onderzoek is een plangebied dekkend inventariserend veldonderzoek middels boringen zodat op een gelijkwaardige wijze onderling vergelijkbare gegevens worden verzameld, volgens de methoden zoals in het Archeologieplan per deelgebied beschreven. Dit hoeft niet te betekenen dat meteen het gehele gebied wordt onderzocht, maar vooral dat als er ná elkaar onderzoeken binnen het gebied worden uitgevoerd deze allen volgens dezelfde methodiek worden verzameld. Op basis daarvan kunnen dan zones en dieptes waarop zich mogelijke archeologische vindplaatsen bevinden worden vastgesteld. De zones en dieptes kunnen dan worden afgezet tegen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

Indien er een raakvlak ontstaat tussen de zone met een archeologische verwachting en de voorgenomen ruimtelijke ingreep, is vervolgonderzoek wenselijk in de vorm van het graven van proefsleuven. Wanneer daarbij een of meerdere archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, kunnen deze middels dat onderzoek worden gewaardeerd. De bevoegde overheid kan dan op basis van een advies een selectiebesluit nemen of de vindplaats(en) behoudenswaardig is en deze op locatie dient te worden behouden of moet worden opgegraven. Bij de afwezigheid van vindplaatsen of bij niet-behoudenswaardige vindplaatsen kan de bevoegde overheid besluiten zones van het plangebied vrij te geven voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling.

De resultaten van de individuele boor- en gravende onderzoeken worden als een addendum op het algemene PvE Archeologie Wateringen-Noord vastgelegd, zodat duidelijk is wat de status van het onderzoek per deelgebied is, en welke inzichten het uitgevoerde onderzoek heeft opgeleverd voor het betreffende deelgebied en voor het plangebied als geheel. Ook worden de onderzoeksresultaten als shape-bestanden aan de gemeentelijk adviseur gestuurd zodat de status van de onderzoeken binnen het plangebied door middel van een interactieve kaart kunnen worden gemonitord.

Er heeft inmiddels afstemming plaatsgevonden van deze notitie (bureauonderzoek plus archeologieplan) met de archeologisch adviseur van de gemeente. Na instemming door de bevoegde overheid zal het vervolgonderzoek worden voorbereid, waarbij een inventariserend veldonderzoek middels grondboringen en proefsleuven aan bod komen. Om te zorgen dat de methoden van onderzoek allemaal uniform binnen het gehele plangebied worden uitgevoerd, wordt er een generiek Programma van Eisen opgesteld zodat de resultaten van deze onderzoeken die mogelijk over de loop van langere tijd worden uitgevoerd wel aan elkaar te koppelen en met elkaar vergelijkbaar zijn. Dit PvE dient dan aan de bevoegde overheid te worden voorgelegd om vast te stellen. Daarna is dit document leidend voor het inventariserend veldonderzoek in ieder deelgebied binnen het plangebied Wateringen Noord.

Van de vervolgstappen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

3.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Uit nader onderzoek moet blijken of sprake is van belangrijke archeologische elementen die door voorgenomen ontwikkeling worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

 

Inleidende regels

Begrippen (Begrippen)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

 

Wijze van meten (Wijze van meten)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

 

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels); 
  • bouwregels; 
  • nadere eisen; 
  • afwijkingsregels.

 

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

 

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

 

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

 

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.BP00022-0001

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

 

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

 

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.  

 

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

 

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Bestemming "Bedrijf"

De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor twee 'restpercelen' langs de zuidzijde van het plangebied. Daar is de feitelijk aanwezige situatie bestemd.

4.2.2 Bestemming "Groen"

De belangrijkste openbare groenstructuren zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn hier beperkt. Uitwisselbaarheid met water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder laagteberging, is uitdrukkelijk overal toegestaan. Diverse specifieke functies zoals een langzaamverkeersverbinding en bruggen zijn voorzien van functieaanduidingen.

4.2.3 Bestemming "Maatschappelijk"

De locatie centraal aan de noordzijde van het plangebied, waar de zorgwoningen en de school moeten komen, is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. De beoogde bebouwing is voorzien van specifieke bouwvlakken; hierbuiten zijn geen gebouwen toegestaan.

4.2.4 Bestemming "Recreatie"

De bestaande recreatieve inrichting 2SUR5 aan de zuidwestzijde van het plangebied is van een toereikende bestemming 'Recreatie' voorzien in dit plan, die de feitelijk aanwezige situatie bestemt. Voor het noodzakelijke aantal parkeerplaatsen is een specifieke bepaling opgenomen.

4.2.5 Bestemming "Tuin"

De bestemming 'Tuin' is opgenomen aan de voorzijde van de bestaande woningen langs de randen van het plangebied. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn hier beperkt, met het oog op de gewenste uitstraling van deze gronden.

4.2.6 Bestemming "Verkeer"

De hoofdinfrastructuur is bestemd als 'Verkeer'. Het betreft de wegen aan de randen van het plangebied.

4.2.7 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"

De toekomstige (auto)wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

4.2.8 Bestemming "Water"

De bestaande en toekomstige hoofdwatergangen zijn voorzien van de bestemming 'Water'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn hier beperkt; bruggen en steigers zijn alleen toegestaan waar aangeduid of na afwijking. De beoogde natuurvriendelijke oevers zijn voorzien van een functieaanduiding.

4.2.9 Bestemming "Wonen"

De bestaande woningen langs de randen van het gebied zijn bestemd als 'Wonen'. Er zijn bouwvlakken opgenomen voor de feitelijk aanwezige hoofdgebouwen. Daarbuiten geldt een standaard verbale erfbebouwingsregeling.

4.2.10 Bestemming "Woongebied"

De nieuwe, te ontwikkelen woonvelden in Wateringen-Noord zijn bestemd als 'Woongebied'. Het betreft een globale, directe eindbestemming. Er zijn ruime bouwvlakken getrokken rondom en er zijn aanduidingen opgenomen voor de maximale hoogtes en toegestane bouwvormen. Met de bijbehorende regels worden diverse zaken geregeld zoals onderlinge afstanden en mogelijkheden voor erfbebouwing. Aan de noordzijde zijn op en aantal zaken, conform de gebiedsvisie, figuren 'gevellijn' opgenomen. Hier is het verplicht om aaneengesloten bebouwing met een minimale hoogte van 9 m op te richten. Het parkeren is geregeld met twee gebiedsaanduidingen 'overige zone - parkeren 1 en 2'.

4.2.11 Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"

De vigerende archeologische dubbelbestemmingen zijn overgenomen uit de voorgaande bestemmingsplannen (met daarbij wel een pragmatische aanpassing omdat er technische verschillen zaten tussen de verschillende vigerende plannen). De dubbelbestemming kan mogelijk komen te vervallen als in de toekomst nader archeologisch onderzoek (en/of opgraving) heeft plaatsgevonden.

4.2.12 Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering"

De waterstaatsbelangen van de waterkering zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Hier mogen pas bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden, als de waterstaatsbelangen dat gedogen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.


In het kader van voorgenomen ontwikkeling worden met de diverse grondeigenaren anterieure overeenkomsten gesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

In de periode van [PM] t/m [PM] heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Gasunie

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in bijlage [PM] Inspraak en overleg  van deze toelichting.

5.2.2 Inspraak

In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 vindt er voor het voorontwerp inspraak plaats. De ontvangen inspraakreacties zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de reacties wordt verwezen naar bijlage [PM] van deze toelichting.

5.2.3 Zienswijzen

Van [PM] tot [PM] heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn [PM] zienswijzen ingediend.

De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld en van een reactie voorzien. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage [PM] van deze toelichting.