Plan: | Weerselo, hoek Bisschopstraat en Sint Remigiusstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01 |
Op de hoek van de Bisschopstraat en de Sint Remigiusstraat, in de kern Weerselo, bevindt zich een perceel. Op het perceel staat momenteel een verouderd pand, dat in gebruik is ten behoeve van detailhandel, inclusief bedrijfswoning. De rest van het perceel ligt braak. In het verleden heeft hier de bibliotheek gestaan.
Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen en het perceel te herontwikkelen. Concreet gaat het plan uit van de realisatie van twee appartementengebouwen, waarin 21 appartementen gerealiseerd zullen worden. Tevens worden er op de begane grond voor een deel winkelruimten gerealiseerd.
Het initiatief is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de wijziging van de bestemmingen ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de Bisschopstraat 12, in het centrum van de kern Weerselo. De ligging van het plangebied in Weerselo en de directe omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan 'Weerselo, hoek Bisschopstraat en Sint Remigiusstraat' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Weerselo-dorp, herziening 1988" (vastgesteld op 13 september 1988) en het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" (vastgesteld op 29 mei 2018). Tevens ligt ter plaatse het ontwerpbestemmingsplan "Weerselo-Centrum", deze is echter nooit vastgesteld. Tot slot geldt het "paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland" (vastgesteld op 5 juli 2021).
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan "Weerselo-dorp, herziening 1988" opgenomen. Het plangebied is indicatief met gele omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen/Gemeente Dinkelland) |
Op basis van het geldende bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Plein', 'Winkels' en 'Bijzondere Doeleinden'.
Gronden met deze bestemmingen 'Winkels' zijn met name bestemd voor detailhandel. Gronden met de bestemming 'Plein' zijn met name bestemd voor open ruimte, verblijfs- en ontmoetingsruimten alsmede verkeersdoeleinden. Gronden met de bestemming 'Bijzondere doeleinden' zijn met name bestemd voor bebouwing van bijzondere aard, waaronder wordt verstaan: religie, pedagogiek, horeca, financiële doeleinden, bejaardenhuisvesting, openbare dienstverlening en openbare nutsdoeleinden.
Het realiseren van 21 appartementen en winkelruimten is niet mogelijk, aangezien hier de bouw- en gebruiksregels voor ontbreken in het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
Het dorp Weerselo ontstond oorspronkelijk op de plaats waar tegenwoordig het beschermde dorpsgezicht Het Stift is gevestigd. Lange tijd waren de belangrijkste publieke functies (o.a. het gemeentehuis) op Het Stift aanwezig.
In de tweede helft van de 20e eeuw groeide het dorp uit tot de huidige omvang. Aanvankelijk werd in de jaren ’50 bebouwing gecreëerd langs de Bisschopsstraat, Legtenbergerstraat, Sint Remigiusstraat en Raadhuisstraat. Vervolgens breidde de bebouwing uit met de Voortmors en ten zuidwesten van de Bisschopsstraat, langs de Gunnerstraat en Weerselerveldweg. In de jaren ’70 (fase I) en ’80 (fase II) volgde de bebouwing op het grondgebied van de buurtschap Nijstad. In recentere jaren is Weerselo uitgebreid met een bedrijventerrein ‘De Echelpoel’ en de woonwijken Het Reestman en Spikkert.
Het plangebied ligt op de hoek van de Bisschopstraat met de Sint Remigiusstraat. De percelen staan kadastraal bekend als 'Gemeente Weerselo, sectie P, nummers 1.099, 1.373 en 2.218.
Het plangebied ligt in het centrum van Weerselo. De directe omgeving kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies, waaronder wonen, maatschappelijk, detailhandel en kleine bedrijvigheid.
Het plangebied wordt aan de west- en noordzijde begrensd door de Bisschopstraat en de Sint Remigiusstraat. De gronden aan de oost- en zuidzijde zijn in gebruik als park en parkeerplaats behoren bij het oude gemeentehuis van Weerselo.
Het plangebied zelf betreft een grotendeels braakliggend perceel. In het verleden heeft hier een bibliotheek gestaan. De enige bebouwing in het plangebied betreft een voormalige winkel inclusief bedrijfswoning. Het perceel is verder grotendeels onverhard. Er staan enkele bomen op het perceel.
In afbeeldingen 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en straatbeeld van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode lijn aangegeven in afbeelding 2.1
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie vanaf de Bisschopstraat (Bron: Google Streetview) |
Het voornemen bestaat om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw en winkelfuncties. Concreet gaat het om twee gebouwen van drie lagen die de ruimte bieden aan 21 appartementen en de realisatie van een winkelruimte op de begane grond. De buitenruimte wordt ingericht ten behoeve van groen en parkeren.
De appartementen worden verdeeld over twee gebouwen, beiden bestaand uit drie lagen.
Zoals aangegeven gaat het om de realisatie van twee gebouwen. De gebouwen bestaan uit drie lagen en worden deels voorzien van een kap. De goothoogte en bouwhoogte liggen op circa 7 en 12 meter. In totaal worden er 21 appartementen gerealiseerd. Het gaat om appartementen met een oppervlakte variërend tussen de 65 en 101 m2.
Het gaat om koopappartementen die met name geschikt zijn voor senioren, er komen in beide gebouwen namelijk liften. Daarnaast zijn alle binnen- en buitendeuren minimaal 90 cm breed, zodat ze voor rolstoelen geschikt zijn. Tevens zijn de kleinere appartementen (vijf stuks) geschikt voor starters. Alle appartementen worden gasloos, energiezuinig en onderhoudsarm uitgevoerd.
In het westelijke gebouw worden 10 appartementen en een winkelruimte gerealiseerd. De winkelruimte komt op de begane grond. Deze ruimte heeft een oppervlakte van 120 m2. Voor deze winkel is al een concrete invulling gevonden, dit betreft de huidige winkel die in het plangebied staat (speel/kadoshop). Er worden op deze laag twee appartementen gerealiseerd. Deze beschikken over een buitenterras. Tevens komt hier een ruimte voor 10 bergingen en een entree/trappenhuis. Op de eerste verdieping komen vier appartementen, die allen beschikken over een balkon. Ook op de tweede verdieping komen vier appartementen die beschikken over een balkon.
In het oostelijk gebouw worden 11 appartementen gerealiseerd. Op de begane grond komen drie appartementen en een ruimte voor 12 bergingen. Deze appartementen beschikken over een buitenterras. Tevens komt er een entree/trappenhuis. Op beide verdiepingen komen vier appartementen, die allen beschikken over een balkon.
Het plan gaat uit van een kleurrijk en dorps karakter, passend bij Weerselo.
De buitenruimte wordt gebruikt voor de benodigde parkeerbehoefte. Rondom de parkeerplaatsen wordt het terrein groen ingericht met hagen en bomen. De exacte invulling hiervan moet nog nader bepaald worden. Ook is er buiten ruimte voor de containerberging. Tot slot komt er in het noordwesten een laad- en losplaats voor een vrachtwagen, ten behoeve van de commerciële functie.
In onderstaande afbeeldingen zijn achtereenvolgens een plattegrond, impressies en geveldoorsneden weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Overzichtsplattegrond begane grond (Bron: Leferink Architecten) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Geveldoorsneden oostelijke gebouw (Bron: Leferink Architecten) |
![]() |
Afbeelding 3.3: Geveldoorsneden westelijke gebouw (Bron: Lenferink Architecten) |
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.
De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie 'niet stedelijk'. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat op basis van de parkeernota als 'centrum' wordt gezien (het gebied in de kern Weerselo aan de Sint Remigiusstraat, tussen de Bisschopstraat en de Raadhuisstraat).
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie “Bouwen & parkeren 2018” van de gemeente Dinkelland. Het plangebied ligt in gebiedstype 'centrum'. Hieronder zijn de uitgangspunten weergegeven. Ten aanzien van de winkelruimte geldt dat het gaat om een spel/kadoshop. Deze functie is niet specifiek genoemd in de parkeernota. In dit geval is uitgegaan van de functie 'bruin- en witgoedzaken'. Dit kan worden gezien als een worst-case scenario, aangezien voor deze functie de hoogste parkeerbehoefte geldt. Enkel de parkeerbehoefte van een supermarkt is hoger, echter is dit niet realistisch, aangezien deze uitsluitend toegestaan worden ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding. Hieronder is de behoefte in tabelvorm weergegeven.
Functie | Parkeernorm | Aantal/m2 | Parkeerbehoefte |
Wonen, appartement < 100 m2 | 1,3 per appartement | 19 appartementen | 24,7 pp |
Wonen, appartement 100-150 m2 | 1,4 per appartement | 2 appartementen | 2,8 pp |
Bruin- en witgoedzaken | 4,05 per 100 m2 | 120 m2 | 4,86 pp |
Totaal | 32,36 pp |
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling afgerond 33 parkeerplaatsen.
In dit geval worden er op eigen terrein 21 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee is er feitelijk een tekort van 12 parkeerplaatsen. Allereerst wordt gesteld dat er in de huidige situatie reeds sprake is van een detailhandelsfunctie, met een oppervlakte van circa 120 m2. Hiervoor geldt reeds een parkeerbehoefte van 4,86 parkeerplaatsen (vergelijking met een bruin- en witgoedzaak). De extra parkeerbehoefte bedraagt dan ook 27,5 parkeerplaatsen.
Van de parkeernorm kan daarnaast op basis van het beleid echter afgeweken worden. In de omgeving van het plangebied liggen voldoende parkeerplaatsen. Met name het parkeerterrein voor het voormalige gemeentehuis biedt ruimte (het Burgemeester Scholtensplein). Ter plaatse kunnen namelijk minimaal 40 auto's geparkeerd.
Bovendien wordt dit parkeerterrein met name in de daguren gebruikt, terwijl het parkeren ten behoeve van het wonen voornamelijk in de avonduren benodigd zal zijn. Er kan dan ook gebruik gemaakt worden van dubbelgebruik. Uitgaande van dubbelgebruik geldt dat het gebruik van de functies gezamenlijk op zaterdag het hoogste gebruik zal zijn, betreffende 100% voor detailhandel en 60% voor de woningen. Deze 60% van de behoefte voor woningen betreft afgerond 20 parkeerplaatsen. Gezien de grootte van het parkeerterrein wordt gesteld dat er voldoende capaciteit is om deze behoefte gelijktijdig met het gebruik ten behoeve van de detailhandel op te vangen.
Gesteld wordt dat ter plaatse voldoende ruimte is om de benodigde parkeerbehoefte op te vangen.
Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. In dit geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: bevolkingsdichtheid: niet stedelijk (gemeente Dinkelland, bron: CBS) en ligging in het centrum. Dit geeft het volgende beeld:
Functie | Verkeersgeneratie per woning/100 m2 | Aantal | Verkeersgeneratie |
Koop, appartement, midden | 5,8 per appartement | 21 appartementen | 121,8 |
Bruin- en witgoedzaken | 49 per 100 m2 | 120 m2 | 58,8 |
Totaal | 180,6 |
De totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond 181 verkeersbewegingen per dag. De daadwerkelijke extra verkeersgeneratie zal lager liggen, aangezien de verkeersbewegingen te relateren aan de bestaande planologische mogelijkheden komen te vervallen. Van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen is hiermee geen sprake.
Het plangebied wordt in dit geval aan de noordzijde ontsloten op de Sint Remigiusstraat. Het verkeer zal zich via deze weg met name richting de Bisschopstraat in westelijke richting afwikkelen. Beide genoemde wegen zijn van voldoende capaciteit om de relatief beperkte extra verkeersgeneratie op een veilige wijze af te kunnen wikkelen. Het plangebied zal op een veilige en overzichtelijke wijze worden ontsloten.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In de SVIR (structuurvisie infrastructuur en ruimte, voorloper NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Indien een bestemmingsplan ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).
Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van het realiseren van 21 appartementen en het realiseren van een commerciële ruimte. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt nader op de ladder ingegaan.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
De appartementen zullen met name bedoeld zijn voor de lokale behoefte. Gelet op de aard en omvang kan het ruimtelijk verzorgingsgebied worden beperkt tot de gemeente Dinkelland, specifiek de kern Weerselo.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling in de kern Weerselo. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke 'Woonvisie 2021+'.
Kwantitatief
Voor de komende jaren gaan de gemeente uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor de woonvisie gaan de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houden we ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.
De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een programma van 130% reëel; zo'n 665 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd). Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte.
Kwalitatief
In Dinkelland is er in de grote kernen, waaronder Weerselo, behoefte aan onder andere appartementen, mits deze beschikken over een buitenruimte. Daar is in dit geval sprake van. Het gaat om appartementen die voor zowel starters als senioren geschikt zijn (levensloopbestendig). Opgemerkt wordt dat er sprake is van een concrete behoefte: voor het plan hebben zich meer dan 50 potentiële kopers aangemeld.
Van belang is ook dat het om een bouwplan gaat op een zogeheten inbreidingslocatie, die goed ontsloten is en op loopafstand van de centrumvoorzieningen en bushalte. Met het realiseren van de woningen wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen en grondgebonden woningen voor starters en/of gezinnen. Voor een nadere toetsing wordt verwezen naar respectievelijk paragraaf 4.2.4 van deze toelichting. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte aan voorgenomen woningbouw ontwikkeling.
Voor wat betreft de commerciële ruimte wordt allereerst gesteld dat deze op basis van het huidige planologisch regime reeds mogelijk is. Er gelden immers de bestemmingen 'Winkel' en 'Bijzondere Doeleinden' waarbinnen onder andere winkels en dienstverlening mogelijk zijn. Voor dit onderdeel is er dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Overigens is in paragraaf 4.3.5 (de gemeentelijke detailhandelsstructuurvisie) aangetoond dat er behoefte is aan deze commerciële ruimte.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied, op een herontwikkelingslocatie. De locatie wordt daarmee als passend beschouwd.
Conclusie
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is daarmee in overeenstemming met het van belang zijnde rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, aangezien het plangebied reeds bestemd is voor stedelijke functies Er is daarmee geen sprake van bouwen of verharden in de groene omgeving als bedoeld in artikel 2.1.3 van de verordening. De gewenste ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen maximaal 21 extra woningen gerealiseerd. Het voornemen past binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 4.3.2). De gewenste ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus - Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied met de rode cirkel is weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt voorzien in een transformatie/herontwikkeling naar een commerciële functie en woningbouw. Dit draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van het centrum van Weerselo. Ook zal met het gebouw rekening worden gehouden met de aspecten duurzaamheid en water. Geconcludeerd wordt dat de in het plangebied geldende ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Voor de overige lagen volgt hierna een uiteenzetting.
De 'Stedelijke laag'
Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangewezen als 'Woonwijken 1955 - nu'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' opgenomen, het plangebied is met de rode cirkel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
Zoals ook in paragraaf 3.1.2 is beschreven, zal de bebouwing aan de zijde van de Bisschopstraat aansluiten op de bestaande bebouwingstructuren langs de Bisschopstraat. Rondom het plangebied zijn verschillende grondgebonden woningen aanwezig. Voorliggend initiatief is zowel functioneel als ruimtelijk passend binnen dit bebouwingsbeeld. Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden die gelden voor de 'stedelijk laag'.
De 'Laag van beleving'
Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' is het plangebied aangewezen als 'Donkerte'. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Laag van de beleving' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een
lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.
De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Ten aanzien van deze laag kan allereerst een nuancering aangebracht worden. De gehele kern Weerselo is namelijk voorzien van deze laag. Het gebruik van licht is echter inherent aan stedelijke functies. Er is reeds sprake van een zekere lichtuitstraling. De gewenste ontwikkeling brengt geen onevenredige toename van lichthinder met zich mee, die leidt tot een onaanvaardbare situatie. Het plangebied is daarnaast gelegen in de kern van Weerselo, waar het gebruik van licht inherent is.
Het aspect 'donkerte' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Dinkelland gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!
MijnOmgevingsvisie gaat in op:
Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:
In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema 'Aantrekkelijk wonen' van belang.
Aantrekkelijk wonen
De gemeente wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.
Vanuit de gemeente bestaat de wens om binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.
Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de gemeentelijke woonvisie kijken de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij wordt de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog gehouden.
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de realisatie van 21 woningen binnen de grenzen van de kern Weerselo. Deze ontwikkeling sluit aan op de gemeente vraag, aangezien er verschillende typen woningen worden gebouwd en daarom geschikt zijn voor een breed scala aan huishoudens. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.
Op 5 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.
De komende jaren gaat de gemeente voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Dinkelland gegroeid met ongeveer +470.
Voor de komende jaren gaan de gemeente uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor deze woonvisie gaan de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houden we ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.
De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een programma van 130% reëel; zo'n 665 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).
In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Bouwen op dergelijke plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.
De huidige woningvoorraad bestaat voor een groot deel uit ruime, grondgebonden koopwoningen. Voor de meeste inwoners van Dinkelland is dit ook het ideaalbeeld. Ook starters op de woningmarkt hebben een voorkeur om direct te starten in een ruime grondgebonden koopwoning. Voor een deel van de starters is dit ook haalbaar. Voor alleenstaande starters en starters met een beperkt inkomen zijn de mogelijkheden voor een koopwoning beperkt. Zij kunnen wellicht in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, maar veel starters blijven doorzoeken naar een koopwoning. De koopcultuur is diepgeworteld in de gemeente. Toch is het van belang om starters met beperkte mogelijkheden te wijzen op de mogelijkheden binnen de sociale huur.
De gemeente voegt de komende jaren meer goedkope koopwoningen toe voor starters met een kleine portemonnee. Bovenal geldt dat er niet één uniforme woonwens van starters is. Daarom zet de gemeente primair in op het bouwen van meer betaalbare woningen voor starters met beperkte mogelijkheden, maar daarnaast de gemeente voor een deel ook in op de bouw van middeldure koopwoningen.
Een tweede belangrijke doelgroep zijn de senioren op de woningmarkt. Het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder neemt de komende jaren verder toe. Op dit moment vormt de groep 1+2 persoonshuishoudens van 65 jaar en ouder 31% van het totaal aantal huishoudens in Dinkelland. In 2030 is dat gestegen naar 37%. Voor senioren is er beperkte vraag naar appartementen. Voorwaarde is wel dat deze over enige buitenruimte beschikken (balkon of tuin).
Het voordeel van nieuwbouw voor senioren is dat er ook meer doorstroming op de woningmarkt komt. Als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruime woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen. Daarom heeft de gemeente als ambitie om een groot deel van de nieuwbouw de komende jaren levensloopbestendig te realiseren.
Er blijft veel behoefte aan levensloopbestendige woningen voor senioren. Dat geldt voor vrijwel alle kernen. In de drie grotere kernen kan het zowel om grondgebonden woningen als appartementen gaan, in de overige kernen is er een sterke nadruk op grondgebonden woningen. Veel woonwensen van senioren (qua oppervlakte, prijs) komen overeen met die van starters. Een flexibel woonproduct dat voor beide doelgroepen aantrekkelijk is, kan van toegevoegde waarde voor onze woningvoorraad zijn.
Zoals ook in de ladder (paragraaf 4.1.2) al is geconcludeerd, is er sprake van een kwantitatieve behoefte naar deze ontwikkeling. In Dinkelland is er in de grote kernen, waaronder Weerselo, behoefte aan onder andere appartementen, mits deze beschikken over een buitenruimte.
Daar is in dit geval sprake van. Het gaat om appartementen die voor zowel starters als senioren geschikt zijn (levensloopbestendig).
Betaalbaarheid is een belangrijk uitgangspunt, daarom wordt een deel van de woningen (25%) in een betaalbare prijscategorie ontwikkeld, namelijk de prijsklasse tot 250.000 euro. Hiermee zijn ze geschikt voor de onderkant van de startersmarkt.
In de woonvisie zijn vier categorieën aangewezen, gekoppeld aan type woningzoekers (starters, doorstromers, gezinnen en senioren). Deze woningen passen qua omvang ook bij de starters.
De andere 16 woningen bevinden zich in een hogere prijssegment tussen de 295.000 en 345.000 euro. En zijn ook ruimer Hiermee zijn ze met name geschikt voor senioren, maar ook voor andere 1 a 2 persoonshuishoudens (starters, doorstromers). Een 5 tal woningen zal in eerste instantie worden verhuurd in de prijsklasse middenhuur (tot 1000,00). Zoals uit de woonvisie blijkt is er ook nog vraag in dit huursegment.
Op de appartementen die voor de koopmarkt zijn geldt een zelfbewoningsplicht voor 75% van de woningen. Opgemerkt wordt dat er sprake is van een concrete behoefte: voor het plan hebben zich meer dan 50 potentiële kopers aangemeld. Van belang is ook dat het om een bouwplan gaat op een zogeheten inbreidingslocatie, die goed ontsloten is en op loopafstand van de centrumvoorzieningen en bushalte. Met het realiseren van de woningen wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen en betaalbare woningen voor 1 a 2 persoonhuishoudens. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de 'Woonvisie Dinkelland 2021+.
Bij de gemeente Dinkelland werd en wordt er regelmatig een aanvraag ingediend voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Daarbij gaat het dan veelal om kleinschalige grondgebonden woningbouw zonder functiemenging binnen de grenzen van de bebouwde kom. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen is voor het eerst in 2011 door de gemeenteraad een beleidskader vastgesteld in de vorm van een “Beleidsnota Inbreidingslocaties”. Nadien is het beleid aangepast in de versie “Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2020”.
Het doel van deze nota is het bieden van een kader voor de beoordeling van woningen binnen de kernen op inbreidingslocaties. Om dergelijke verzoeken omtrent inbreiding te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om duidelijk vast te leggen welke uitgangspunten daarvoor gelden en onder welke voorwaarden inbreiding mogelijk is.
Het beleid is van toepassing op:
Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, zodat toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aanbeeld bepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen. Onder structuurversterkende plekken verstaat de gemeente Dinkelland plekken die:
Locaties met een beeldbepalende groen- of bosbestemming zijn uitgesloten.
Daarnaast heeft de gemeente Dinkelland de volgende overige stedenbouwkundige voorwaarden geformuleerd:
De ontwikkeling voorziet in een ontwikkeling binnen het bestaande bebouwde gebied van Weerselo. Het is een locatie die goed bereikbaar en zorgt voor het verwijderen van een braakliggende locatie (een rotte kies). De ontwikkeling zorgt voor meer levendigheid op de locatie door een passende duurzame vervolgfunctie. Door deze ontwikkeling zal de ruimtelijke kwaliteit ter plaatste van het plangebied verbeteren. Het onderhavig plan geeft daarmee invulling aan de doelstellingen van de nota inbreidingslocaties. Ook wordt voorkomen dat de ruimtelijke kwaliteit verder afneemt door leegstand. In deze toelichting is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de planologische, beleidsmatige en stedenbouwkundige voorwaarden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bovendien bijgedragen aan het realiseren van het woonbeleid (zie hiervoor ook 4.3.2). Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Beleidsnota inbreidingslocaties'.
De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben op 22 december 2015 de gezamenlijke welstandsnota 'Nota Omgevingskwaliteit' vastgesteld. De gemeenten hebben de keus gemaakt om de bemoeienis zoveel mogelijk te beperken en daarom alleen te sturen op omgevingskwaliteit waar dit nodig en voor iedereen uitlegbaar is. Ruimtelijke kwaliteit en deregulering hebben in het proces bij het opstellen van de nota centraal gestaan. Behalve deregulering staat ook maatwerk centraal in het welstandsbeleid. De beeldkwaliteit van karakteristieke en kenmerkende plekken dient te worden geborgd. Het grondgebied van de gemeenten is opgedeeld in deelgebieden, om per deelgebied tot een passend welstandsbeleid te komen is gewerkt via de thema's waardering, ambitie en beleid.
Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, die allen een andere impact hebben op de omgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
In afbeelding 4.4. staat de toetsingsmethodiek weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Werkwijze welstandsbeoordeling (Bron: gemeenten Dinkelland en Tubbergen) |
Het plangebied ligt in de kern Weerselo, in een gebied dat in het welstandsbeleid is aangemerkt als 'bijzondere omgeving'.
In voorliggend geval gaat het om de bouw van 21 appartementen en een winkelfunctie. Deze worden aangemerkt als reguliere bouwwerken (bouwwerken buiten het bestemmingsplan). Aangezien het plangebied in een kern en in een 'bijzondere omgeving' ligt is het initiatief getoetst door het Q-team (kwaliteitsteam).
Voorliggend plan is passend qua opzet en sluit aan op de kenmerken van het gebied. In deze fase zijn de bouwtekeningen nog niet uitgewerkt. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal een definitief welstandsadvies worden uitgebracht.
De gemeente Dinkelland beschikt, samen met de gemeente Tubbergen, over eigen detailhandelsstructuurvisie (2015). Vanwege de vergelijkbare problematiek op het gebied van de detailhandel, is door de colleges van B&W van beide gemeenten besloten tot het maken van een gezamenlijke detailhandelsvisie. Doel van de detailhandelsstructuurvisie is te komen tot een heldere uitvoeringsgerichte visie op de gewenste ruimtelijke detailhandelsstructuur in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen voor de periode tot 2020.
De gemeenten hebben dezelfde gezamenlijke ambities voor de toekomstige detailhandelsstructuur, deze luidt:
De detailhandelsstructuurvisie is per centra een uitwerking gemaakt. Voor Weerselo geldt het volgende:
Het winkelaanbod in de plaats Weerselo is van beperkte omvang. Het bestaat uit een supermarkt, aangevuld met enkele winkels in uiteenlopende branches (dagelijks en niet-dagelijks). De winkels liggen enigszins verspreid over de plaats. In Weerselo wordt gewerkt aan plannen voor een nieuw centrum, waarbij winkels (inclusief de supermarkt) worden geclusterd op een centrale locatie in de plaats. In het algemeen draagt concentratie van het aanbod in een compact centrum bij aan het functioneren van winkels (stimuleren combinatiebezoek).
Landelijke ontwikkelingen in de detailhandel (schaalvergroting, verdringing) en de beoogde versterking van de positie van Denekamp zetten de positie van Weerselo op termijn steeds meer onder druk. In deze detailhandelsvisie wordt gestreefd naar zo mogelijk behoud van de lokaal verzorgende positie van Weerselo. Het draagvlak voor winkels is echter beperkt en de concurrentie groot. Indien concentratie van aanbod niet haalbaar blijkt, kan alsnog ingezet worden op behoud van aanbod op de huidige locaties.
De ontwikkeling voorziet in het realiseren van een nieuwe winkelfunctie ter vervanging van een bestaande winkelfunctie. Met deze ontwikkeling wordt de kwaliteit van de voorraad versterkt, omdat de functie in een nieuw, toekomstbestendig pand wordt gerealiseerd. Ook sluit het plan aan bij het voornemen om winkels te clusteren op een centrale locatie. In het algemeen draagt deze concentratie bij aan het functioneren. Overigens gaat het om een functie die reeds toegestaan is. Er is dan ook geen sprake van een uitbreiding van het aanbod, maar enkel van het verbeteren van het aanbod.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Beluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 10 grondgebonden woningen. Woningen worden in de Wgh aangemerkt als geluidgevoelige objecten.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).
De te realiseren woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Bisschopstraat. De Sint-Remigiusstraat en andere omliggende straten betreffen wegen waarvoor een 30 km/uur regime geldend is. Op deze wegen geldt geen wettelijke geluidszone. Deze wegen worden uitsluitend door het bestemmingsverkeer gebruikt, waardoor redelijkerwijs verwacht kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Om de geluidbelasting van de Bisschopstraat op het plangebied in beeld te brengen, is door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is als Bijlage 1 opgenomen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de appartementen in de 2 woongebouwen een hogere waarde vastgesteld moet worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van Bisschopstraat. De aan te vragen hogere waarde bedraagt ten hoogste 61 dB. In het akoestisch onderzoek is deze hogere waarde per gevel (tabel 2) uitgewerkt.
Om te kunnen voldoen aan de in het gemeentelijk geluidsbeleid gestelde voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden dienen de volgende voorwaarden nader uitgewerkt te worden in het bouwplan:
Voor de appartementen dient aanvullend onderzoek naar de geluidswering van de gevel uitgevoerd te worden. Zo nodig dienen geluidsisolerende maatregelen getroffen te worden om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en om een goed woon- en leefklimaat in de woning te garanderen.
Dit zal in het kader voor de omgevingsvergunning voor het bouwen nader uitgewerkt worden. Zo wordt de gevel aan de zijde van de Bisschopstraat geluiddicht gerealiseerd. De ventilatie is mechanisch. Ook de balkons aan deze zijde kunnen worden afgesloten.
In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een hogere waarde worden aangevraagd. In het bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat het binnenniveau van 33 dB wordt gerealiseerd. Dit is tevens verplicht op basis van het Bouwbesluit. Hiermee is het aanvaardbaar woon- en leefklimaat juridisch geborgd.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wgh, aanwezig. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek industrielawaai is daarom niet noodzakelijk. Wat betreft de invloed van individuele bedrijvigheid op het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (bedrijven en milieuzonering).
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het plangebied is in 2021 reeds door Sigma een verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd. In de volgende subparagraaf wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is als Bijlage 2 opgenomen. Uitsluitend de voor dit plangebied relevante resultaten zijn opgenomen.
Bovengrond
De bovengrond bevat een verhoogd gehalte aan kwik, lood, zink (zware metalen) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er voor deze stoffen uit milieuhygiënische overweging, geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Zintuiglijk zijn in de grond zeer lichte tot sterke bijmengingen met roest waargenomen. Daarnaast zijn zintuiglijk plaatselijk in de bovengrond zeer lichte bijmengingen met puin waargenomen. Verder zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Ondergrond
De ondergrond bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of de detectiewaarde.
Grondwater
Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium, cadmium, koper en zink (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) worden in deze gevallen niet overschreden zodat er voor deze stoffen uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De rode marker geeft het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:
LPG-tankstation
Op afbeelding 5.1 is weergegeven dat er een LPG-tankstation in de nabijheid van het plangebied ligt. Het betreft Tankstation Hoogendijk VOF, welke op circa 450 meter van het plangebied ligt. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour van 35 meter. De groepsrisicocontour bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt buiten deze risicocontouren, waardoor een nadere verantwoording van het plaatsgebonden- en/of groepsrisico niet benodigd is.
Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als centrumgebied met functiemenging. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is, gezien de menging van functies, aan te merken als een 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 21 appartementen en een detailhandelsfunctie.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake. Er wordt echter ook een winkelfunctie gerealiseerd. Onder 'interne werking' wordt hier nader op ingegaan.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Woningen worden aangemerkt als milieugevoelige functies.
In dit geval wordt er in het plan tevens een winkelfunctie gerealiseerd. Dit betreft echter een functie in maximaal milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. Deze wordt niet gehaald, aangezien de woningen direct boven en naast de functie liggen. Voor functies in milieucategorie 1 en 2 geldt echter dat deze slechts beperkt milieubelastend zijn en dat deze als passend in een woonomgeving worden ervaren. Ook gaat de VNG-publicatie uit van gemiddelde inrichtingen. In dit geval gaat het om een relatief kleinschalige functie van maximaal 120 m2. Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van deze functie.
In de omliggende omgeving liggen echter verscheidene belastende functies. In dit geval is door Alcedo een onderzoek gedaan milieuzonering als gevolg van omliggende functies. De volledige rapportage is als Bijlage 3 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Voor alle bedrijven geldt dat deze op grotere afstand van de planlocatie liggen dan de individuele richtafstand van ieder bedrijf. Ook wanneer geen rekening wordt gehouden met de afstandsverkleining vanwege gemengd gebied voldoet de afstand tot de planlocatie van ieder bedrijf.
Binnen het bestemmingsplan zijn maximaal bedrijven tot milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter toegestaan. Rekening houdend met een afstandsverkleining van één stap vanwege gemengd gebied bedraagt de richtafstand 50 meter voor geluid. Binnen deze afstand zijn er echter al bestaande woningen aanwezig die eventuele toekomstige bedrijven met milieucategorie 3.2 beperken in hun mogelijkheden.
Op basis hiervan wordt gesteld dat vanwege de planontwikkeling geen sprake is van een belemmering in de bedrijfsvoering voor de bedrijven en dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen gewaarborgd is.
Ten aanzien van het milieuaspect geluid vormen de aanwezige bedrijven rondom de planlocatie geen belemmering voor de planontwikkeling
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Lemselermaten op een afstand van circa 900 meter van het plangebied. Om de stikstofdepositie op Lemselermaten in kaart te brengen is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase. Deze berekening en bijbehorende rapportage is als Bijlage 4 bijgevoegd. In volgende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
Geconcludeerd wordt dat in de aanlegfase sprake is van stikstofdeposities waarbij de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j wordt overschreden. Daarnaast is voor de gebruiksfase geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen het NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 550 meter van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Alcedo natuurprojecten heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.
Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:
Algemeen
Na het uitvoeren van een quickscan flora en fauna is vast komen te staan dat niet kan worden uitgesloten dat er ter plaatse mogelijk huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen aanwezig zijn die de huidige bebouwing benutten als vaste verblijfplaats of jaarrond beschermde broedplaats.
Daarom is ter plaatse een aanvullend onderzoek volgens kennisdocumenten huismus en gierzwaluwen en vleermuisprotocol 2021 uitgevoerd in de periode maart tot en met september 2021. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies ingegaan.
Conclusies
Op basis van de bevindingen van dit aanvullend onderzoek kan worden vastgesteld dat de volgende via de Wnb beschermde soorten op de onderzochte locatie of de directe omgeving daarvan zijn aangetroffen:
Op basis van de bevindingen van dit aanvullend onderzoek kan worden vastgesteld dat de volgende soorten niet op de onderzochte locatie of de directe omgeving daarvan zijn aangetroffen:
Op basis van de bevindingen van dit aanvullend onderzoek kan worden vastgesteld dat de volgende via de Wnb beschermde soorten op de onderzochte locatie c.q. in de bebouwing een vaste verblijfplaats of jaarrond beschermde nestplaats hebben:
Huismus (Passer domesticus)
Van deze soort is aangetoond dat die ter plekke een vaste broedplaats c.q. een jaarrond beschermde nestplaats in het woonhuis heeft. Het nest bevindt zich nabij de dakgoot aan de noordzijde van het pand.
Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
Van deze soort is aangetoond dat deze een zomerverblijfplaats en baltsverblijfplaats heeft in het woonhuis. Daarnaast fungeert de tuin als foerageerplaats.
Aanbevelingen
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt het volgende aanbevolen:
Er is een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, huismussen, spreeuwen en gierzwaluwen. Voor de vleermuis en de huismus is een ontheffing nodig. Deze ontheffing kan worden verkregen en zal worden vergezeld met een activiteitenplan waarin wordt aangegeven hoe en op welke wijze er mitigerende maatregelen zullen worden genomen. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Dinkelland weergegeven. Het plangebied is daarin met rode belijning aangeduid.
![]() |
Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Dinkelland (Bron: gemeente Dinkelland) |
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'dekzandwelvingen en vlakten'. Een archeologisch onderzoek is nodig bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 centimeter. Deze oppervlakte wordt niet gehaald. Bovendien zijn de gronden reeds verstoord door de bestaande bebouwing. Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde planologische kaders voor het realiseren van 21 appartementen en een winkelruimte. In het kader van deze ontwikkeling is een aeriusberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Geconcludeerd wordt dat in de aanlegfase sprake is van stikstofdeposities waarbij de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j wordt overschreden. Daarnaast is voor de gebruiksfase geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Er is dan ook geen sprake van aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 21 appartementen en een commerciële ruimte. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.
In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 7 bijgevoegd. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet nodig.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de normale procedure doorlopen dient te worden. In het kader van de normale procedure is contact met Waterschap Vechtstromen opgenomen. Voor het geheel is een waterhuishoudkundig plan opgesteld, hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan. Met de uitgangspunten van het waterschap is rekening gehouden.
In dit geval is door Roelofs een waterhuishoudkundig plan opgesteld, waarin de waterhuishoudkundige aspecten zijn uitgewerkt. Het volledige plan is als Bijlage 8 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Verhard oppervlakte
In de oude situatie (met bibliotheek) was er 859 m² verhard oppervlak aanwezig. In het plangebied is in de nieuwe situatie 1.293 m² verhard oppervlak aanwezig. Voor de rijbanen wordt uitgegaan van een klinkerbestrating. Ter hoogte van de parkeervakken wordt geadviseerd om een halfverharding toe te passen.
Bergingsopgave
In overleg met de gemeente Dinkelland is vastgesteld dat voor het nieuwe verharde oppervlak een berging van 20 mm dient te worden gerealiseerd. Het betreft een inbreidingslocatie waarbij het bestaande verhard oppervlak van de bibliotheek en de speelgoedwinkel is of wordt gesloopt. Wanneer er meer verhard oppervlak komt dan er in de oorspronkelijk situatie was, dan moet voor het surplus 40 mm worden gerekend. Uitgaande van 1.293 m² verhard oppervlak in de nieuwe situatie en 859 m² in de oude situatie is derhalve een berging van 34,5 m³ nodig.
Hemelwater berging en afvoer
Voorgesteld wordt om onder de parkeervakken een krattenveld aan te brengen waarin de 34,5 m³ berging wordt gerealiseerd. Dit kan bijvoorbeeld met een krattenveld van 172 kratten (kratten van 0,60 bij 0,60 bij 0,60 m). Vanwege de relatief lage doorlatendheid van 1 m/dag dient het krattenveld een langwerpige vorm te krijgen. Bij voorkeur 2 kratten hoog, 2 kratten breed en 43 kratten lang (afmetingen dan ca. 1,20 bij 1,20 bij 26 m). Dit kan prima onder de parkeervakken, met een minimale dekking op de kratten van 0,60 m. Bij deze afmetingen en vorm en een gemiddelde k-waarde van de ondergrond van 1,00 m/dag is de ledigingstijd van de kratten lager dan 24 uur. Hiermee voldoet het krattenveld aan een maximale ledigingstijd van 24 uur. Wanneer de leemlaag doorbroken wordt zal de doorlatendheid waarschijnlijk toenemen. Mogelijk dient hierbij ook grondverbetering te worden toegepast om leegloop via de zijkanten van het krattenveld te bevorderen. Het krattenveld kan bij een hogere doorlatendheid een andere vorm krijgen met dezelfde inhoud.
Door het krattenveld een overloop te geven op het IT-riool in de Sint Remigiusstraat kan bij extreme neerslag het krattenveld afvoeren richting de Weerselerbeek. De verwachting is dat het IT-riool hier voldoende capaciteit voor heeft.
Straat- en vloerpeilen
De straat- en vloerpeilen van de nieuwe ontwikkeling dienen aan te sluiten op de omgeving. Voor de vloerpeilen dient het hoogste straatpeil te worden genomen, aan de kant van de Bisschopstraat is het maaiveld circa NAP + 18,40 m. Bij zeer zware neerslag mag er geen water over de verhardingen in de Bisschopstraat het pand binnenstromen. Het vloerpeil van de woningen op de begane grond dient 0,20 m boven het peil van de Bisschopstraat te liggen, op ca. NAP + 18,60 m.
Voorgesteld wordt om het parkeerterrein met in- en uitrit 0,10 m tot 0,20 m boven bestaand straatpeil in de Sint Remigiusstraat te leggen op ca. NAP + 18,20 tot 18,30 m.
Drooglegging
Op basis van de eerder benoemde verkennende bodemonderzoeken, wordt de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ingeschat op circa NAP + 16,25 m tot NAP+ 16,40 m (indicatief). De drooglegging van de particuliere terreinverharding, groenstroken en vloerpeil begane grond voldoen daarmee aan de minimale droogleggingseisen. De infiltratiekratten kunnen aangelegd worden op NAP + 16,40 m. Bij een hoogte van 1,20 m en een dekking van 0,60 m past dit bij het nieuwe maaiveld van NAP + 18,20 tot 18,30 m.
Afvalwater
Het afvalwater van de beide appartementencomplexen met in totaal 21 woningen kan worden aangesloten op het gemengde riool in de Sint Remigiusstraat. 21 woningen met gemiddeld 2,5 inwoner en een afvalwaterproductie van 12 L/inwoner/uur resulteert in een afvalwaterstroom van 630 L/uur (oftewel 0,20 L/s). Dergelijke afvalwaterstromen zijn gering en zou voor het ontvangend rioolstelsel geen enkel bezwaar moeten vormen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bepaalde ondergeschikte bouwonderdelen de bouw c.q. bestemmingsgrenzen met 1,00 meter mag overschrijden.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Gronden met de bestemming Wonen (Artikel 3) zijn bestemd voor wonen en daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
Gronden met de bestemming Wonen zijn met name bestemd voor woningen. Naast wonen is specifiek detailhandel op de begane grond toegestaan ter plaatse van de beoogde commerciële ruimte. Ondergeschikt aan de bestemming zijn speelvoorzieningen, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan.
De regels zijn grotendeels maatwerk, aangezien de 'standaard' regeling voor woningen in de kern Weerselo niet voorziet in regels voor woongebouwen. Voor hoofdgebouwen is specifiek bepaald dat er gestapelde woningen toegestaan zijn. Voor beide woongebouwen is een bouwvlak opgenomen, waarin het aantal woningen vastgelegd is en waarin tevens de bouwhoogte is vastgelegd. De goothoogte is niet opgenomen, aangezien delen van de gebouwen plat afgedekt worden. Wel is er een minimum en maximum dakhelling van respectievelijk 45 en 90 graden opgenomen. Specifiek is bepaald dat dit niet geldt voor de bovenste dakvlakken van afgeknotte schilddaken. Dit betreft een dakvorm met schuine dakvlakken, waarbij de kap eindigt in een plat dak. Het gebouw is voorzien van een dergelijk dak. In de bouwregels zijn daarnaast specifieke bepalingen opgenomen ter borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van wegverkeerslawaai. Zo is bepaald dat een binnenniveau van 33 dB dient te worden geborgd, dat bepaalde balkons afsluitbaar zijn en dat er een geluidsluwe buitenruimte wordt gerealiseerd.
Voor bijgebouwen is geen regeling opgenomen, aangezien het wenselijk is om deze inpandig is de woongebouwen op te nemen. Daarom is het niet nodig regels voor vrijstaande bijgebouwen op te nemen. Inpandige bijgebouwen vormen onderdeel van het hoofdgebouw, waarmee deze regels gelden. Wel zijn er regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Van deze regels kan afgeweken worden ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid of aan huis verbonden beroepen.
Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de ecologische waarden. Zo is het verboden te slopen zonder het verkrijgen van een ontheffing ten aanzien van de huismus en de vleermuis. Dit is gekoppeld aan een aanduiding op de verbeelding, ter plaatse van het te slopen gebouw (daar waar de beschermde soorten aanwezig zijn).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie worden voorgelegd.
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan is dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg. De resultaten hiervan zijn in Hoofdstuk 6 verwerkt.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Initiatiefnemer heeft de buurt geïnformeerd over de plannen. Dit is gebeurd middels een inspraakbijenkomst. Deze avond heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Op deze avond is het plan gepresenteerd en is de gelegenheid gegeven om vragen te stellen. Daarnaast zijn de plannen besproken met de dorpsraad van Weerselo, de plaatselijke ondernemersvereniging en de directe buren. Deze zijn overwegend enthousiast.
Het bestemmingsplan heeft vanaf 2 januari 2022 voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. in deze periode is er één zienswijze ingediend. De zienswijze leidt niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De reactienota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 9. Hier wordt uitgebreid op de zienswijze en de reactie daarop ingegaan. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.