Plan: | Buitengebied, Dorpermeienweg 8 Denekamp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPDORPMWEG8-VG01 |
Voor de locatie aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp is een plan ontwikkeld. Het plan voorziet in een functiewijziging van 'Wonen' naar 'Bedrijf-Voormalig agrarisch'. Deze functiewijziging is mogelijk op basis van het gemeentelijk VAB+ beleid. Daarnaast wordt middels het gemeentelijk Schuur voor schuur beleid extra m2 voor bijgebouwen mogelijk gemaakt, die deels worden gebruikt ten behoeve van wonen en deels voor de nieuwe functie.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit een erf aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp. Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noorden van de kern Denekamp. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie P, perceelnummer 980. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: topotijdreis.nl; bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop het plangebied aan de Dorpermeienweg 8 te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de huidige kadastrale grenzen aangehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Voor de Dorpermeienweg 8 in Denekamp geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010'. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 vastgesteld. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroeppelijk geworden. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' (bron:
ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de enkelbestemming 'Wonen' en 'Agrarisch -1' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor enerzijds woonhuizen en anderzijds agarisch gebruik. Binnen het bestemmingsplan is het maximale aantal vierkante meters bijbehorende bouwwerken bereikt. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee onvoldoende mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Dorpermeienweg 8 Denekamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp sprake van een woonhuis met meerdere bijgebouwen. De bijgebouwen worden momenteel o.a. gebruikt voor opslag en lichte werkzaamheden t.b.v. het aannemersbedrijf van de bewoners. Het perceel wordt ontsloten via de Dorpermeienweg, een rustige weg in het buitengebied. In de directe omgeving liggen voornamelijk burgerwoningen.
Figuur 2.1: huidige situatie Dorpermeienweg 8, Denekamp (bron: Cyclomedia)
Een deel van de schuren is momenteel niet conform het bestemmingsplan ontwikkeld. Het betreft meerdere bijgebouwen van in totaal 190 m². Door middel van het doorlopen van de Schuur voor Schuur regeling van de gemeente Dinkelland en Tubbergen wordt het grootste deel van de schuren gelegaliseerd, te weten 163 m². De overige 27 m² (tuinhuisje aan de westzijde van het perceel) wordt verwijderd. Het gaat om de in figuur 2.2 aangegeven gebouwen.
Figuur 2.2: de te legaliseren bijgebouwen (bron: Ad Fontem)
Met de overige sloopmeters worden extra bijgebouwen (62 m²) gerealiseerd ten behoeve van het aannemersbedrijf. In figuur 2.3 en Bijlage 1 is de landschappelijke-stedenbouwkundige inpassing opgenomen.
Figuur 2.3: Landschappelijke-stedenbouwkundige inpassing Dorpermeienweg 8 Denekamp (bron: Ad
Fontem)
Om de ontwikkeling mogelijk te maken worden aan de Geesterseveldweg 5 in Geesteren een tweetal schuren gesloopt. Aan de Geesterseveldweg 5 is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. De locatie werd gebruikt voor het houden van rundvee en mestvarkens. Op de onderzoekslocatie staan twee voormalige varkensschuren met asbesthoudende golfplaten op de daken. De schuren dateren van 1957 en 1985. De gezamenlijke oppervlakte van de te slopen schuren bedraagt circa 350 m². De slooplocatie is niet meegenomen in dit bestemmingsplan. De locatie ligt in de gemeente Tubbergen. De sloop van de opstallen zal derhalve met een separate bestemmingsplanprocedure geborgd worden.
Figuur 2.4: slooplocatie Geesterseveldweg 5, Geesteren (bron: Cyclomedia)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes. Voor het maken en onderbouwen van die keuzes is zo nodig, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onderzoek geboden waarbij de nodige kennis wordt vergaard omtrent de behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. De uitkomsten daarvan dienen, op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro, in de toelichting te zijn neergelegd.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van dit artikellid nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Stedelijke ontwikkeling
Het huidige perceel is in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de bestemming wonen en de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt ca. 2408 m2. De bouwmogelijkheden in voornoemd bestemmingsplan bedragen voor de woning een maximale inhoudsmaat van 750 m3, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw dan ten hoogste de bestaande inhoud bedraagt. Voorts geldt voor bijbehorende bouwwerken een oppervlakte van 100 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2.
In voorliggend bestemmingsplan is het perceel voorzoen van de bestemming 'Bedrijf – Voormalig agrarisch'. De oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt ong. 2698 m2. Dit is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan een verruiming van het bestemmingsvlak met ca. 290 m2. Het aannemersbedrijf bewerkt materialen en heeft daarnaast opslag. Deze zijn alleen toegelaten ter plaatse van aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf' en 'opslag'. De oppervlakte van deze aanduidingen bedragen 183 m2 respectievelijk 379 m2. Ondanks dat de functiewijziging ziet op het gehele bestemmingsvlak, bedraagt de totale oppervlakte voor bewerking van materialen en opslag 562 m2.
Ten opzichte van de het voorgaande bestemmingsplan is de totale oppervlakte voor bijgebouwen toegenomen. Daarbij is de bouwregels een onderscheid gemaakt voor bijgebouwen die behoren bij de bedrijfswoningen en de bijgebouwen die behoren bij het bedrijf. In totaal wordt er 225 m2 toegevoegd aan bijgebouwen, welke worden gebruikt door het aannemersbedrijf.
Het gebruik van het aannemersbedrijf is beperkt mogelijk binnen de bestemming. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf' is het bewerken van materialen toegelaten en ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' is opslag toegelaten.
De conclusie is dat voorliggend bestemmingsplan beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden kent. Zekerheidshalve vindt een zgn. laddertoets plaats.
Verzorgingsgebied
In de beschrijving dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095 (Eindhoven)).
Uit de Nota van toelichting (2017) blijkt dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting.
Daaruit blijkt voorts dat het primair aan de bestuursorganen is om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek), van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:798 (Asten) en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921 (Geldermalsen)).
De werkzaamheden van het aannemersbedrijf zijn bepalend voor de locatiekeuze. Het betreft een kleinschalige aannemersbedrijf dat momenteel aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp is gevestigd. Het kleinschalige aannemersbedrijf aan de Dorpermeienweg 8 voorziet in de ondersteuning bij nieuwbouw, verbouw en renovatie projecten. Het gaat om zowel woningen, utiliteitsbouw en kantoren. Het klantenbestand van het aannemersbedrijf bevindt zich voornamelijk in de regio Denekamp. Logischerwijs is het voor particulieren aantrekkelijker en gemakkelijker om een aannemer in de nabijheid van de woonplaats in te schakelen. Vanwege economisch gronden (korte rijafstanden) is het logisch dat een aannemersbedrijf zich bevindt midden in zijn werkgebied. Het bedrijf kent derhalve een grote mate van lokale gebondenheid (regio Denekamp). De huidige locatie aan de Dorpermeienweg 8 is hierdoor een zeer goede uitvalsbasis om in de behoefte te voorzien.
Behoefte
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.
Bij deze behoefte gaat het niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3444 (Rozendaal)).
In deze beschrijving dient tot uitdrukking te komen dat deze behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij ook de planologische capaciteit een factor van belang kan zijn (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek) en van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:345 (Kampen)).
Gelet op het verzorgingsgebied vallen binnen de kern Denekamp de bedrijventerreinen Kloppendijk en Sombeek. Op bedrijventerrein Kloppendijk en Sombeek zijn momenteel geen nieuwe bedrijfskavels beschikbaar. Ook zijn de bedrijfskavels van de recente uitbreiding (Sombeek IV) reeds allemaal verkocht of in optie. Daarnaast zijn er op het bedrijventerrein geen bedrijfspanden te huur of te koop die voldoen aan de juiste vereisten om een aannemersbedrijf te kunnen beginnen. Op het bedrijventerrein zijn momenteel dan ook geen geschikte panden of locaties beschikbaar. Daarmee zijn er geen geschikte alternatieve locaties in bestaand stedelijk gebied.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het voorliggende plangebied valt derhalve niet aan de merken als bestaand stedelijk gebied en ligt op basis van het geldende bestemmingsplan in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Conform de ladder moet bij locaties buiten bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd worden of de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Binnen het verzorgingsgebied van het aannemersbedrijf wordt gekeken naar bestaande stedelijke bedrijvenlocaties in de kern Denekamp. Gelet op de binding met Denekamp, is een verplaatsing naar een locatie elders in de regio, namelijk geen reële optie.
Voorts is van belang dat middels onderhavig bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan het gemeentelijk VAB+ beleid. Dit beleid heeft een sociaal economisch hoofddoel, het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers in het buitengebied en biedt ruimte voor een verbreding van bestaande economische dragers. Een belangrijke economische drager is in het landelijk gebied is landbouw, recreatie, natuur. Daarnaast dient VAB beleid ter voorkoming van verval en verkrotting van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. Uit het beleid volgt dat niet aan het buitengebied gelieerde bedrijvigheid, zoals een aannemersbedrijf, kleinschalig zich in het buitengebied kunnen vestigen. Het buitengebied is daarmee een zgn. 'kraamkamer' voor bedrijvigheid. Om deze kleinschaligheid te waarborgen is een maximale oppervlakte van 500 m2 opgenomen, opslag van goederen moet binnen de bebouwing, maar mag buiten deze 500 m2 plaatsvinden.
De huidige locatie aan de Dorpermeienweg 8 is hierdoor een zeer goede locatie om in de behoefte te voorzien. Voorliggend plan voorziet daarmee in een actuele van een lokaal geworteld bedrijf en draagt bij aan het hoofddoel van het VAB+ beleid.
Resumerend
Op basis van het vorenstaande wordt daarom gesteld dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voorliggende plan geeft invulling aan een concrete kwantitatieve en kwalitatieve behoefte die niet ingevuld kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied in de regio Denekamp. Echter geldt ten alle tijde dat tevens gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De verdere toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:
Hierna worden de artikelen nader getoetst.
Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking in voorliggend plan:
Met voorliggend plan is sprake van het benutten van een bestaand erf met bebouwing. Het betreft een erf dat momenteel is voorzien van de functie wonen, maar in het verleden als een agrarisch bedrijf in gebruik is geweest en was voorzien van een agrarische bestemming. Ter voorkomen van leegstand en verval heeft het erf een nieuwe (duurzame) functie gekregen. Er is ingevolge de verordening sprake van een stedelijke ontwikkeling. Zoals blijkt uit paragraaf 3.1 is bedraagt het ruimtebeslag op de groene omgeving ca. 290 m2 (verruiming bestemmingsvlak) en voorts blijkt dat er geen ruimte is binnen bestaand bebouwd gebied. Er is geen geschikte ruimte beschikbaar op de bedrijventerreinen in Denekamp. Ook zijn er geen andere panden beschikbaar binnen bestaand stedelijk gebied die geschikt gemaakt kunnen worden voor een aannemersbedrijf. Zowel in verband met milieuzonering (panden zijn omgeven door woonwijken), als ook vanwege de beperkte omvang (m²) van deze panden. Tot slot zijn er ook geen geschikte panden beschikbaar die ingezet zouden kunnen worden voor meervoudig ruimtegebruik.
Daarbij blijkt uit jurisprudentie dat een voorziene ontwikkeling in een bestemmingsplan voldoende substantieel moet zijn om te kunnen worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). Aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp is reeds sprake van een bestaand (voormalig agrarisch) erf. Zoals aangegeven heeft het erf een nieuwe functie gekregen, dit om leegstand en verval te voorkomen.
Daarnaast is de ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Zoals blijkt uit paragraaf 3.1.2 is er binnen de kern Denekamp onvoldoende ruimte beschikbaar om in de bedrijfsbebouwing te voorzien. Daarnaast voorziet voorliggend plan in een specifiek kleinschalig werkmilieu in de vorm van een aannemersbedrijf, dat passend is in het buitengebied. Gelet op het vorenstaande is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Tot slot wordt met voorliggend plan, ter compensatie van de bouwmogelijkheden aan de Dorpermeienweg, 360 m² aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Per saldo neemt de bebouwing dan ook af in het buitengebied van de gemeente Dinkelland/Tubbergen. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catologus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Lid 6: Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken.
Lid 7: Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan betreft het slopen van 360 m² landschapontsierende bebouwing in Geesteren. Ter compensatie wordt in Denekamp circa 100 m² bebouwing gelegaliseerd en circa 130 m² aan bebouwing bijgebouwd. Voor beide locaties is een landschapsplan opgesteld. Het landschapsplan voor de Dorpermeienweg is opgenomen in Bijlage 1.
De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald conform de geldende gebiedskenmerken. Het plangebied ligt in het Oude Hoevenlandschap. De ambitie voor het Oude Hoevenlandschap is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. De volledige toets aan de gebiedskenmerken volgt later in dit bestemmingsplan.
Met de beoogde ontwikkeling neemt de ruimtelijke kwaliteit op beide locaties toe. Aan de Dorpermeienweg wordt o.a. aan de zuidzijde van de bebouwing een houtsingel aangepland met inheemse beplanting. Naast de bestaande eiken, wordt daarmee de landschappelijke inpassing van het erf verder versterkt. Op deze manier blijft de kleinschaligheid van het erf behouden en het groene karakter verder versterkt. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen een postieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit passend bij de geldende gebiedskenmerken.
Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen Nationale Landschappen
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 (kernkwaliteiten Nationaal Landschap Noordoost-Twente) en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van deze verordening. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied behoort tot het Oudehoevenlandschap. Het hoofdkenmerk voor dit landschap is contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De nederzettingsvormen bestaan uit verspreide individuele erven, geen dorpen en middelgrote erven, met verschillende volumes en zware beplantingen.
Aan de Dorpermeienweg wordt bestaande bebouwing gelegaliseerd. Ter compensatie wordt in Geesteren 360 m² aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Het erf wordt verder landschappelijk ingepast door de aanplant van een houtsingel met inheemse beplanting ten zuiden van het erf. De landschappelijke inpassing van het erf is opgenomen in Bijlage 1. Op deze manier wordt het groene karakter van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente verder versterkt. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied blijft behouden en er is geen sprake van aantasting van het landschap.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In figuur 3.2 is een fragment van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangepijld (bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Als gevolg van onderhavig plan worden bijgebouwen op een bestaand woonerf gelegaliseerd en beperkt uitgebreid. Ook wordt het gebruik vastgelegd in het bestemmingsplan. Het gebruik van de gronden wijzigt - op een klein gedeelte aan de zuidzijde van het perceel - niet. De omliggende gronden van het plangebied blijven hun agrarische en landschappelijke functie behouden. Derhalve kan gesteld worden dat de plannen van de initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast levert het plan ook geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude Hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkend door de verspreide erven in het landschap. Het oude hoevenlandschap. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
De ambitie voor het Oude Hoevenlandschap is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er
wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de
routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het agrarische cultuurlandschap.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Tot slot is in figuur 3.1 de waardenkaart van gemeente Dinkelland weergegeven. Ter hoogte van het plangebied geldt de kleur lichtgroen. Dit betreft het landschap met veel ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn landschappelijk minder waardevolle landschappen waar in de afgelopen 80 tot 100 jaar veel veranderd is en waar de lagere landschapswaarde ruimte voor ontwikkeling biedt. Dit zijn bijvoorbeeld de heide- of veenontginningen met een hoge dynamiek.
Figuur 3.1: Waardenkaart gemeente Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
In de omgevingsvisie wordt ook een visie gegeven op de transformatie van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. De gemeente biedt dan perspectief. Het vrijkomende gebouw kan gebruikt worden voor bedrijven die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en geod in te passen zijn in het buitengebied. Het plangebied ligt daarnaast in het landschap met veel ontwikkelmogelijkheden. De lage landschapswaarde biedt in dit type landschap ruimte voor ontwikkeling.
Gemeentelijk beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers in het landelijk gebied. Het gemeentelijk beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Daarnaast dient het ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. De verruiming van de mogelijkheden mag in elk geval niet leiden tot afbreuk van de ruimtelijke kwaliteit. Eén van de regelingen die hiervoor in het leven is geroepen is de 'schuur voor schuur' regeling. Dit betreft een apart beleidskader dat hierna zal worden behandeld.
Met dit onderhavig plan wordt op een positieve manier bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de Dorpermeienweg 8 in Denekamp en op de slooplocatie in Geesteren. In Geesteren wordt 350 m² aan leegstaande voormalige (agrarische) bedrijsgebouwen gesloopt. Hiervoor mag er 230 m² aan extra oppervlakte bijgebouwen worden gebouwd aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp. Tegelijkertijd wordt er in- en rondom het plangebied geinvesteerd in de ontwikkeling van landschapselementen (singels, bosjes, erfbeplanting).
Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de gemeentelijke omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 11-04-2019 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.
Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een woonbestemming.
Met dit beleid kan extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden. Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.
In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:
Werkwijze staffel
De tabel met de bouw-sloopverhouding dient als volgt toegepast te worden:
Allereerst wordt bepaald welke oppervlakte aan bebouwing gerealiseerd dient te worden.
Vervolgens wordt van de eerste 100 m² van die te bouwen oppervlakte de verhouding van de eerste trede toegepast: 1:1 (bij asbest) of 1:2 (bij geen asbest). Bij de volgende 400 m² wordt de verhouding van de tweede trede toegepast: 1:2 (bij asbest) of 1:4 (bij geen asbest).
Uitgangspunten beleid en spelregels
Bij de totstandkoming van het schuur voor schuur-beleid is een aantal uitgangspunten gehanteerd:
Toets
Het plan voor de Dorpermeienweg 8 in Denekamp voldoet aan de uitgangspunten van het schuur voor schuur beleid. Zowel de bouwlocatie (Dorpermeienweg 8) waar de extra bebouwing gewenst wordt als het slooplocatie (Geesterseveldweg 5) liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen/Dinkelland.
In het onderhavige plan gaat het om een totaal oppervlak van 350 m² aan te slopen schuren met asbesthoudende golfplaten op een agrarisch erf in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, namelijk Geesterseveldweg 5 in Geesteren. Het asbestinventarisatierapport is opgenomen in Bijlage 5. Voor de slooplocatie wordt overigens een separate procedure doorlopen. De schuren zijn beide asbesthoudend.
Voor de eerste 100 m² van het te bouwen oppervlakte wordt de verhouding van de eerste trede toegepast: 1:1 (bij asbest). Dit betekent dat er nog 250 m² van de sloopschuren overblijft. Hiervoor wordt de tweede trede toegepast, met een verhouding van 1:2 (bij asbest). Dit betekent dat er nog 125 m² mag worden bijgebouwd.
Op basis van de sloopverhoudingen mag aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp in totaal 225 m² aan schuren worden teruggebouwd. Hiervan wordt 163 m² ingezet voor het legaliseren van reeds bestaande bebouwing. De overige 62 m² wordt ingezet voor de bouw van extra bijgebouwen ten behoeve van het aannemersbedrijf.
Voor het overige wordt op voorhand voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde en er is in dit geval sprake van een gedeeltelijke sloop van de opstallen op het perceel Geesterseveldweg 5 in Geesteren. Doordat reeds sprake was van een woonerf, blijft de bestemming ongewijzigd. Middels dit bestemmingsplan wordt de toekomstige oppervlakte aan bijgebouwen (562 m²) vastgelegd als maximum.
Tot slot zal de bebouwing landschappelijk worden ingepast. In Bijlage 1 is een inrichtingsschets opgenomen.
Sinds 2006 kent de gemeente Dinkelland beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. In de kadernota “uitdagend buitengebied” is hiervoor de eerste aanzet gegeven. Het beleid is uiteindelijk vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland 2010.
Hierbij is het mogelijk gemaakt om in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen andere dan agrarische activiteiten te verrichten. In veel gevallen gaat het om erven waar de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. In die gevallen krijgt een erf een nieuwe functie.
In andere gevallen worden vrijkomende gebouwen bij een functionerend agrarisch bedrijf ook veel gebruikt voor een andere bedrijfsactiviteit. Het bestaande Vrijkomend Agrarisch Bedrijfsgebouwen (VAB) beleid gaat ervan uit dat maximaal 500 m2 aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt mag worden voor een niet-agrarische functie. Bij beëindigde agrarische bedrijven mogen de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen ook gebruikt worden voor opslagdoeleinden.
Het VAB+ beleid heeft o.a. een sociaal economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers. Een belangrijke economische drager in het landelijk gebied is landbouw, recreatie, natuur. Daarnaast dient het VAB beleid ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. Het nieuwe VAB+ beleid beperkt zich dus niet alleen tot vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. Ook andere vrijgekomen bedrijfsgebouwen kunnen aanspraak doen op de nieuwe regeling. Gelet hierop wordt het beleid VAB+ beleid genoemd.
Toets
In het schuur voor schuur beleid van de gemeente Dinkelland is aangegeven dat het in afwijking van het VAB+ beleid, het VAB+ beleid ook geldt voor locaties die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd is met het VAB+ beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd (of wordt gelegaliseerd) door middel van het schuur voor schuur-beleid.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden in het kader van de schuur voor schuur-regeling enkele bestaande bijgebouwen gelegaliseerd en (beperkt) extra bebouwingsmogelijkheden gecreërd. Middels het VAB+ beleid is het mogelijk om deze gebouwen te gebruiken voor bedrijvigheid gebonden aan het buitengebied, zoals de opslag van goederen ten behoeve van een aannemersbedrijf.
Bij de beoordeling van verzoeken staan de ruimtelijke gevolgen van een initiatief centraal. Om verzoeken te beoordelen wordt onderscheid gemaakt in een 3 tal stappen:
Bij elk verzoek zal een afweging worden gemaakt of de ontwikkeling wenselijk is. Door het doorlopen van de onderstaande lijst met processtappen worden alle voorwaarden doorlopen.
Zoneringstoets
In de zoneringstoets wordt gekeken naar welke locatie de aanvrager op het oog heeft en welke gebiedsdoelstelling geldt hier.
In welke zone vindt de activiteit plaats?
De Dorpermeienweg 8 bevindt zich in de categorie 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit perspectief zijn de meeste mogelijkheden voor andere functies. In de zoneringtoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig.
Toets Dorpermeienweg 8 Denekamp
Het plangebied ligt in de kernrandzone. Onder kernrandzone wordt verstaan een zone rondom een kern waar sprake is van een menging van tot de kern horende functies en meer aan het landelijk gebied gebonden functies. Over het algemeen gaat het hier om een zone van rond 500 meter vanaf een kern. De Dorpermeienweg 8 ligt op circa 400 meter van de kern Denekamp. In deze zone zijn meer mogelijkheden voor andere functies dan in andere zones.
Randvoorwaardentoets
Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen.
Aard en omvang
Voor de voorliggende ontwikkeling zijn de volgende randvoorwaarden van belang:
Toets Dorpermeienweg 8 Denekamp
Aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp wordt het reeds bestaande aannemersbedrijf vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan. De activiteiten van het aannemersbedrijf zijn beperkt tot 500 m². Van deze 500 m² wordt overigens het overgrote deel van de schuur gebruikt ten behoeve van opslag van het aannemersbedrijf. De overige gebouwen, met name aan de achterzijde van het perceel, worden middels de Schuur voor Schuur regelings gelegaliseerd en worden in gebruik genomen voor opslag. Er is geen sprake van buitenopslag. Daarbij is de inrichting, de beperkte verkeersaantrekkende werking en de uitstraling van het erf in overeenstemming met de gebiedsperspectieven. Tot slot wordt er geen detailhandel mogelijk gemaakt of een nieuwe woning toegeovegd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaardentoets met betrekking tot aard en omvang.
Milieukundige randvoorwaarden
Toets Dorpermeienweg 8 Denekamp
In paragraaf 4.2 is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen beperkingen opleveren voor omliggende (agrarische) bedrijven. De richtafstand van 50 meter geldt voor omliggende agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf betreft de Priorweg 10 en ligt op circa 210 meter afstand. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
De dichtstbijzijnde burgerwoning ligt aan de Dorpermeienweg 7. Hiervoor is het van belang dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe functie mogelijk gemaakt in het plangebied. Wel wordt het huidige aannemersbedrijf vastgelegd in het bestemmingsplan middels een aanduiding. Voor 'Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1.000 m²' geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter in verband met aspect geluid. De dichtstbijzijnde gevel van een woning ligt aan de Dorpermeienweg 7. De afstand tussen de schuren waar het aannemersbedrijf (exclusief de schuren voor opslag) is voorzien en de voorgevel van de woning aan de Dorpermeienenweg 7 bedraagt 48 meter. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de milieukundige randvoorwaarden.
Ruimtelijke kwaliteitstoets
Toets Dorpermeienweg 8 Denekamp
Met voorliggende functiewijziging blijft de ruimtelijke kwaliteit van het gebied behouden en is er geen sprake van aantasting van het landschap. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt dat het erf op een adequete manier landschappelijk is ingepast. Op het erf is daarnaast voldoende ruimte voor parkeren. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitstoets.
Conclusie
Het omzetten van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' is in overeenstemming met het gemeentelijk VAB+ beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan extra bijgebouwen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen.
Bedrijfsbebouwing wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Uit voorgaande volgt dat de bouw van 230 m² aan bijgebouwen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt.
Gezien de drempelwaarden (200.000 m² of meer) wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling van een significant kleiner schaalniveau is. Van een directe m.e.r.-plicht is in dit geval geen sprake.
Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 2. Uit deze notitie blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt. In Bijlage 3 is het besluit van de Omgevingsdienst Twente opgenomen, waarin de conclusie uit de m.e.r.-beoordeling wordt bevestigd. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Denekamp. Het plangebied wordt overwegend omgeven door burgerwoningen en agrarische- en natuurgronden (bos). Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied' voor het plangebied.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de
externe werking en de interne werking:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe functie mogelijk gemaakt in het plangebied. Wel wordt het huidige aannemersbedrijf vastgelegd in het bestemmingsplan middels een aanduiding. Voor 'Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1.000 m²' geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter in verband met aspect geluid. De dichtstbijzijnde gevel van een woning ligt aan de Dorpermeienweg 7.
De woning aan de Dorpermeienweg 7 is binnen de richtafstand van 30 meter gelegen. Nader akoestisch onderzoek, stap 2, is nodig om de ruimtelijke inpassing te kunnen toetsen. Overige woningen liggen buiten de richtafstand. Voor deze woningen is er hiermee voldoende ruimtelijke scheiding tussen de realisatie van J. Wigger Bouw & Timmerwerken en de omliggende woningen en is de bestemmingswijziging hiermee inpasbaar voor het aspect geluid.
Voor de Dorpermeienweg 7 is een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 4.4 en Bijlage 4. Conclusie van het onderzoek luidt dat wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit. Omdat voldaan wordt aan het Activiteitenbesluit is er, in het kader van goede ruimtelijke ordening, tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. De verkeersaantrekkende werking van J. Wigger Bouw & Timmerwerken voldoet aan de richtwaarde van 50 dB(A) conform de Circulaire inzake indirecte hinder. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.
De huidige locatie heeft reeds een 'Wonen' bestemming. Onderhavig plan maakt enkel extra bijgebouwen mogelijk. Er wordt geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt. Functies in de omgeving moeten in de huidige situatie dan ook al rekening houden met de woonbestemming aan de Dorpermeienweg 8.
Volledigheidshalve is wel toets verricht naar functies in de omgeving. De dichtbijzijnde milieubelastende functie in de omgeving betreft het agrarisch perceel aan de Priorweg 10 in Denekamp. Het betreft een rundvee bedrijf op een afstand van 210 meter. Voor 'Fokken en houden van rundvee' geldt milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 100 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
In voorliggende ontwikkeling wordt een verruiming van het bestemmingsvlak met ca. 290 m2. Het betreft een erf dat momenteel is voorzien van de functie wonen, maar in het verleden als een agrarisch bedrijf in gebruik is geweest en was voorzien van een agrarische bestemming. Ter voorkomen van leegstand en verval heeft het erf een nieuwe (duurzame) functie gekregen. De schuren worden in gebruik genomen door het aannemersbedrijf van de bewoners. Daarbij worden de schuren vooral gebruikt voor opslag van materialen t.b.v. het aannemersbedrijf. Het betreft dan ook bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven, waardoor de objecten niet als een gevoelig object wordt beschouwd op grond waarvan een bodemonderzoek vereist is.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Als gevolg van onderhavig plan worden extra bijgebouwen mogelijk gemaakt op een bestaand woonerf. Het plangebied is gelegen aan de Dorpermeienweg. Dit betreft een rustige weg in het buitengebied van Denekamp, vooral gebruikt voor bestemmingsverkeer (60 km/u). Gelet op de functie als erftoegangsweg en de breedte van de weg kan geconcludeerd worden dat het aantal verkeersbewegingen op deze weg zeer gering is. Derhalve kan gesteld worden dat het wegverkeerslawaai ten gevolge van deze weg zeer gering is. Daarnaast wordt er momenteel reeds gewoond aan de Dorpermeienweg. Er wordt geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt.
Industrielawaai
J. Wigger Bouw & Timmerwerken betreft een inrichting met milieucategorie 2, “aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m². De woonomgeving van de omliggende bedrijven betreft een rustig landelijk gebied. Daarmee bedraagt de VNG-richtafstand 30 meter. In figuur 4.2 is het terrein van de inrichting en de richtafstand van 30 meter uitgezet.
Figuur 4.2: richtafstand milieucategorie 2 (bron: Geluids Plus)
Uit figuur 4.2 blijkt dat de woning aan de Dorpermeienweg 7 binnen de richtafstand van 30 meter is gelegen. Nader akoestisch onderzoek, stap 2, is nodig om de ruimtelijke inpassing te kunnen toetsen. Overige woningen liggen buiten de richtafstand. Voor deze woningen is er hiermee voldoende ruimtelijke scheiding tussen de realisatie van J. Wigger Bouw & Timmerwerken en de omliggende woningen en is de bestemmingswijziging hiermee inpasbaar voor het aspect geluid.
Voor de Dorpermeienweg 7 is een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd door Geluid Plus adviseurs. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Op basis van het voorliggende onderzoek blijkt dat J. Wigger Bouw & Timmerwerken in het kader van goede ruimtelijke ordening en het Activiteitenbesluit voldoet aan de daarvoor gestelde richtwaarden en geluidnormen. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Het betreft enkel de toevoeging van extra bijgebouwen bij een bestaand woonerf aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp. Daarnaast wordt een aannemersbedrijf mogelijk gemaakt. Voor de verkeersgeneratie van het aannemersbedrijf wordt enerzijds aangesloten bij de verkeersgeneratie van een tweetal categorieen uit de CROW-publicatie 381:
Als gevolg van het plan neemt de verkeersgeneratie op basis van de CROW-normen toe met 57 verkeersbewegingen per dag. Daarbij moet de opmerking worden gemaakt dat dit een theoretische toename is. Gelet op het feit dat de grootste bedrijfsactiviteit betrekking heeft op het opslaan van goederen zal het aantal verkeersbewegingen in de praktijk (veel) minder zijn. In onderstaande figuur is de worst-case scenario berekening weergegeven met 57 extra voortuigbewegingen.
Figuur 4.3: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 300 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 12-05-2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. Op grond van de digitale watertoets geldt de korte procedure. Dit houdt in dat direct doorgegaan kan worden met de planvorming. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,7 kilometer afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 2,2 kilometer afstand (Natura 2000 gebied: Dinkelland).
Vanwege de lokale invloedsfeer en kleinschaligheid van de ontwikkeling hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De gronden waar de bebouwing is voorzien zijn reeds verhard (bestrating). Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is het locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland beschikt over een Archeologische verwachtings- en advieskaart. Deze is opgenomen in onderstaande figuur.
Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Het plangebied ligt in de 'dekzandwelvingen en -vlakten' laag. Voor deze laag geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Toets
Het perceel van de voorliggende ontwikkeling is kleiner dan 5000 m² waardoor vrijstelling voor archeologisch onderzoek geldt. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat de dichtstbijzijnde cultuurhistorische waarde de Nordhornsestraat (historische infrastructuur) betreft. Voorliggende ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor deze historische infrastructuur. Verder bevinden zich geen cultuurhistorische elementen in of direct nabij de planlocatie.
Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpermeienweg en vervolgens de Nordhornsestraat. De afstand van het plangebied aan de Dorpermeienweg tot de Nordhornsestraat bedraagt circa 150 meter. De Dorpermeienweg betreft een betonweg en heeft een wegbreedte van 3,5 meter. Om de weg te verbreden zijn er langs weerzijden van de Dorpermeienweg grasbetonblokken geplaatst waardoor tegemoetkomend verkeer elkaar kan passeren zonder de berm te beschadigen. Voor de genoemde wegen geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur.
Voor de verkeersgeneratie van het aannemersbedrijf wordt enerzijds aangesloten bij de verkeersgeneratie van een tweetal categorieen uit de CROW-publicatie 381:
Zoals is aangegeven heeft de Dorpermeienweg een wegbreedte van 3,5 meter en geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur. Op grond van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) voor Dinkelland 2019 wordt de Dopermeienweg aangemerkt als 'overige wegen' en betreft een erftoegangsweg van het type zonder fietsvoorzieningen (woonstraten en plattelandswegen). Hoewel deze wegen een op grond van het GVVP een rijbaanbreedte van 4,50 tot 6,00 meter hebben met een verkeersintensiteit van minder dan 6.000 verkeersbewegingen per dag, heeft de Dorpermeienweg een smallere wegbreedte. Over het algemeen is de breedte van een weg historisch bepaald en zijn de mogelijkheden voor een aanpassing van de weg (bijvoorbeeld de verbreding) ruimtelijk begrensd.
Als gevolg van het plan neemt de verkeersgeneratie op basis van de CROW-normen toe met 57 verkeersbewegingen per dag. Daarbij moet de opmerking worden gemaakt dat dit een theoretische toename is. Gelet op het feit dat de grootste bedrijfsactiviteit betrekking heeft op het opslaan van goederen zal het aantal verkeersbewegingen in de praktijk (veel) minder zijn.
De Dorpermeienweg is met name bestemd voor de ontsluiting van de aangrenzende percelen in het buitengebied met de kern Denekamp. De Dorpermeienweg wordt aan weerszijden begrensd door sloten met bestaande bomenstructuren waardoor de mogelijkheden voor de verbreding van de weg ruimtelijk begrensd zijn. Hoewel de Dorpermeienweg een relatief smal wegdek heeft van 3,5 meter kan de toename van het aantal verkeersbewegingen via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.
Al met al kan gesteld worden dat de Dorpermeienweg voldoende uitgerust is om de toename van het aantal verkeersbewegingen af te wikkelen. Daarnaast zijn er - vanwege de ruimtelijke begrenzingen langs de Dorpermeienweg - geen mogelijkheden om de weg te verbreden. Geconcludeerd wordt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig via de huidige infrastructuur kan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Ten aanzien van parkeren geldt voor een werkplaats een parkeernorm van minimaal 2,1 parkeerplaatsen per 100 m². De theoretische parkeerbehoefte voor de werkplaats bedraagt derhalve 10,5 parkeerplaatsen (uitgaande van 500 m² werkplaats). Voor opslag geldt een parkeernorm van minimaal 1,05. De theoretische parkeerbehoefte voor opslag bedraagt derhalve 1,5 parkeerplaats (uitgaande van 150 m² opslag). De totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee 12 parkeerplaatsen. In praktijk zal de parkeerbehoefte echter veel lager komen te liggen. Het betreft immers een kleinschalig aannemersbedrijf (zzp'er). Echter is er op eigen terrein voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Kortom: het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Het plangebied bestaat uit de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'. Het bestemmingsvlak zal aan de zuidkant ongeveer 10 meter worden vergroot, zodat de huidige bebouwing binnen het bestemmingsvlak ligt. Het bestemmingsvlak blijft verder ongewijzigd.
De voor 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een aannemersbedrijf aan de Dorpermeienweg 8 in Denekamp, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, waterhuishoudkundige voorzieningen en gebouwen van algemeen nut. De vrijstaande hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bestemmingsvlak worden gesitueerd. Per bestemmingsvlak is één woning toegelaten. De bouwhoogte van de bedrijfswoning bedragen 9 meter. Bijgebouwen zijn binnen het bestemmingsvlak toegelaten met een maximale bouwhoogte van 12 meter.
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot. Voor de bedrijfsgebouwen is het maximum bijgebouwen vastgelegd op 562 m². Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning geldt een gezamenlijk oppervlakte van 100 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 12-05-2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 december 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. Op grond van de bevindingen naar aanleiding van de ingebracht zienswijzen is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De reactie op de zienswijze is opgenomen in Bijlage 7.