Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m Buitengebied, verbranden snoeiafval buiten een installatie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.TAMB2024004-0401 |
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn tientallen wetten en Algemene maatregelen van bestuur samengevoegd tot één wet en vier Algemene maatregelen van bestuur. Op een aantal onderwerpen brengt de Omgevingswet ook inhoudelijke wijzigingen met zich mee. Een van de onderwerpen betreft het verbanden van afvalstoffen in de buitenlucht.
Wettelijk kader voor 1 januari 2024
Het verbranden van afvalstoffen is een vergunningplichtige activiteit op basis van de Wet milieubeheer (artikel 10.63 lid 1 Wm). Het college is bevoegd ontheffing te verlenen. Voor het verlenen van de ontheffing maakt het college gebruik van lokaal beleid.
Wettelijk kader na 1 januari 2024
Het verbranden van bedrijfsafvalstoffen is een vergunningplichtige activiteit (artikel 3.40e Besluit activiteiten leefomgeving). Onder bedrijfsafvalstoffen worden ook afgegeven of ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen verstaan. Snoeiafval dat wordt afgestaan of ingezameld voor een vreugdevuur wordt gezien als een bedrijfsafvalstof. Daarmee is sprake van een vergunningplicht. Een ontheffing is niet meer in de wet opgenomen.
Afvalbeheer
Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet getoetst worden aan de beoordelingsregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl, afdeling 8.5.1). Uitgangspunt daarbij is dat afvalstoffen doelmatig worden beheerd en zoveel mogelijk worden gescheiden en hergebruikt. Het verbranden van afvalstoffen wordt in alle gevallen gezien als niet doelmatig en is daarmee vanuit afvalbeheer en de milieubelastende activiteit niet te vergunnen. Ook kan niet worden voldaan aan de eisen die het Bkl stelt voor luchtkwaliteit. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet verleend kan worden.
Uit de toelichting bij de rijksregels en het Landelijke afvalbeheerplan (LAP of LAP3) volgt dat een gemeente in uitzonderlijke gevallen alsnog medewerking kan verlenen aan het verbranden van snoeiafval. Als voorbeeld worden paas- en vreugdevuren genoemd. Dat doet zij door beoordelingsregels te stellen in het omgevingsplan.
Luchtkwaliteit
Voor wat betreft luchtkwaliteit is in elk geval artikel 8.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit. Dit artikel bevat omgevingswaarden voor milieubelastende activiteiten met emmissie naar de lucht. Niet alle in dat artikel opgenomen omgevingwaarden zijn van toepassing bij het verbranden van snoeiafval.
Uit de milieueffectrapportage bij het Chw omgevingsplan buitengebied gemeente Rijssen-Holten (2021) volgt een beeld van twee stoffen die relevant zijn bij het verbranden van snoeiafval. Het gaat om PM10 en NO2.
De jaargemiddelde concentratie PM10 ligt in nagenoeg de gehele gemeente onder 18 µg/m3. De grenswaarde is bij vaststelling 40 µg/m3.
De jaargemiddelde concentratie stiktofdioxide (NO2) is gemiddeld 10-15 µg/m3 in het buitengebied.
In de centra en rond de A1 is de concentratie hoger (tot maximaal 25 µg/m3), maar ruim onder de grenswaarde bij vaststelling (40 µg/m3).
Het ontsteken van paasvuren op 1e en 2e paasdag vormen een eeuwenoude traditie die met name in Noord- en Oost-Nederland hoog gehouden wordt en een brede belangstelling kent onder de lokale bevolking. De traditie is wel met zijn tijd mee gegroeid. Een aantal zeer droge (voor)jaren, nationale problemen rondom stikstof en aandacht voor beschermde dieren hebben geleid tot aanpassingen aan de paasvuren. Er is in 2015 een regionale werkwijze rondom de advisering van paasvuren afgesproken. Deze werkwijze is een belangrijke bron voor lokale beoordelingsregels in dit omgevingsplan.
Het verbranden van snoeifafval is bij de bron enigzins te reguleren. Dit plan bakent daarom eerst de locaties van de bron(nen) af. Dit plan geeft verder alleen de mogelijkheid om op specifieke dagen te ontsteken. Ook is het maximum aantal paasvuren per kalenderjaar vastgelegd. Daarmee wordt voorkomen dat onbegrensde hoeveelheden snoeiafval ondoelmatig aangewend worden.
Een paasvuur bestaat uit snoeiafval. Pallets of andere vormen van (voor)bewerkt hout zijn geen snoeiafval. Verder kent het plan de mogelijkheid om via voorschriften iets vast te leggen over bijvoorbeeld windkracht en de bestaande luchtkwaliteit op dag van ontsteken. Op het moment van vergunningverlening is immers veelal niet bekend wat de weersituatie op de dag van ontsteken is. Als voorschrift kan aan de omgevingsvergunning worden verbonden dat bij harde wind of bijvoorbeeld bij ernstige (bestaande) smog niet ontbrand mag worden.
Naast de bronmaatregelen stelt het plan regels over overdracht in de vorm van afstanden. Door voldoende afstand te houden van brandgevoelige objecten wordt de veiligheid en gezondheid voldoende geborcht. De overzichtstabel in het plan geeft uitdrukking aan de minimale afstanden.
Met deze lokale regels wordt tot uitdrukking gebracht dat het verbranden van snoeiafval met Pasen of eindejaar een bijzondere omstandigheid is. Het plan voorziet alleen in de uitzonderlijke gevallen dat het culturele en het lokale maatschappelijke belang zwaar weegt.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit TAM-plan alleen ziet op de milieubelastende activiteit. Eventuele toestemmingsplan op basis van andere ruimtelijke regels, lokale regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening of andere regelgeving vallen buite de reikwijdte van dit plan. Het feitelijk onsteken kan alleen doorgaan als voor alle benodigde toestemmingen akkoord is verkregen.