Plan: | Bedrijventerrein Holten, Keizersweg-Zuid II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPHB2019001-0401 |
Müller Fresh Food Logistics B.V. is voornemens om het bedrijventerrein aan de Keizersweg te Holten uit te breiden. De uitbreiding vindt plaats op het aangrenzende perceel ten zuiden van de Keizersweg 82.
Het voornemen is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Wonen Holten, sportcomplex Vletgoor' niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch planologisch kader, waarbij zal worden aangetoond dat er in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt ten zuiden van de Keizersweg 82 te Holten. Het perceel staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Holten, sectie H, nummer 1662 gedeeltelijk met een totale oppervlakte van 32.448 m2.
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: ligging plangebied
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Holten, Keizersweg-Zuid II" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Wonen Holten, sportcomplex Vletgoor'. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad Rijssen-Holten vastgesteld op 14 februari 2013. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weergeven.
Afbeelding 1.2: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Wonen Holten, sportcomplex Vletgoor'
In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Groen' en 'Sport'. Daarnaast is een gedeelte van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en functieaanduiding 'Agrarisch'.
Enkelbestemming 'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: groenvoorzieningen en water; bermen en plantsoenen; voet- en fietspaden, alsmede toeganspaden en inritten naar omliggende bestemmingen; speelvoorzieningen; openbare nutsvoorzieningen.
Enkelbestemming 'Sport' en functieaanduiding 'Agrarisch'
De voor sport aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen; hondensport; maatschappelijke (sport) voorzieningen; agrarisch cultuurgrond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch'; groenvoorzieningen en water; wegen, paden en verharding; nutsvoorzieningen; evenementen; bouwwerken, geen gebouw zijnde; met de daarbij behorende voorzieningen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige, dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 250 m² of meer:
Het realiseren van een bedrijventerrein is strijdig, aangezien de gronden 'Groen' en 'Sport' uitsluitend bedoeld zijn voor sportvoorzieningen, groenvoorzieningen en agrarisch cultuurgrond. Het voornemen is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.
Gelet op bovengenoemde dient ten behoeve van het voornemen een partiële herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.
In paragraaf 5.7 wordt ingegaan op de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in en om het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Rijssen-Holten beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en inspraak.
In 2018 bestonden de bedrijven onder Transportgroep A. Müller - Müller Fresh Food Logistics (MFFL) 80 jaar binnen Holten. Op 1 januari 1938 startte Anton Müller met 1 vrachtwagen zijn eigen expeditiebedrijf.
In de loop van de decennia hebben de bedrijven zich ontwikkeld tot de grootste werkgever van de kern Holten. De laatste jaren zijn er uitbreidingen in Holten gerealiseerd. Deze zijn vooralsnog ingevuld met inbreiding en intensivering op de volgende locaties:
In afbeelding 2.1 zijn de locaties van Transportgroep A. Müller weergegeven.
Afbeelding 2.1: locaties Transportgroep A. Müller
In 2017 is op het perceel Keizersweg 82 een nieuwe bedrijfshal gerealiseerd. Hierdoor is er ruimtegebrek ontstaat voor voornamelijk de stalling van de trailers. De activiteiten die op Keizersweg 79 en 82 gevestigd zijn hebben grote samenhang met elkaar. Müller heeft activiteiten die minde intensief gekoppeld zijn verplaatst naar de locaties buiten het centrale terrein.
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 32.448 m2. Het plangebied is gelegen tussen de sportvelden van 't Vletgoor, Vletgaarsmaten en Keizersweg. De gemeente heeft het plangebied samen met enkele andere percelen in 2009 aangekocht. De bedoeling van deze aankoop was dat het plangebied zou worden betrokken bij het samenvoegen van twee sportparken (Meermanskamp en Vletgoor), vastgelegd in de visie Netwerkplan Sport Holten. Mede door de economische malaise is de uitvoering van dit plan beëindigd. Sinds de aankoop in 2009 wordt het plangebied gebruikt voor maïsteelt. Voor de komende jaren lijkt het niet aannemelijk dat de sportverenigingen op het Vletgoor een grootschalige uitbreiding willen realiseren. In afbeelding 2.2 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.2: Huidige situatie
Müller Fresh Food Logistics B.V. wil zich graag, als lokaal geworteld bedrijf, verder ontwikkelen in Holten.Voor Müller is de Keizersweg 79 en 82 het centrale bedrijfsterrein. Door de realisatie van een bedrijfshal in 2017 op het perceel Keizersweg 82 is er ruimtegebrek ontstaan voor voornamelijk de stalling van de trailers. Deze activiteiten zijn nauwelijks te separeren. Het afsplitsen van activiteiten zouden zeer veel externe transportbewegingen en vrachtautobewegingen veroorzaken. Door op het aangrenzende perceel ten zuiden van de Keizersweg 82 uit te breiden, blijven de kernactiviteiten van het bedrijf geconcentreerd rondom de Keizersweg. Het voornemen is op het plangebied eerst in gebruik te nemen als parkeerplaats voor vrachtwagen. In een later stadium kan er bebouwing worden opgericht.
Binnen het plangebied is de mogelijkheid om ca. 100 vrachtwagen te parkeren. Daarbij wordt uitgegaan van 200-300 verkeersbewegingen per etmaal (100-150 wisselingen).
Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein is een landschapsinpassingsplan opgesteld (zie bijlage 1). In overleg met het Waterschap is ervoor gekozen om als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling, de waterhuishouding in het gebied te verbeteren. De aanwezige wadi tussen het plangebied en het noordelijke deel komt te vervallen en in de plaats hiervoor wordt de watergang langs de N332 uitgebreid en verbreed. De oevers van de watergang worden ecologisch ingericht en beheerd.
Tevens zullen er aan de oostzijde van het plangebied (grenzend aan het hockeyveld en in de richting van de Aaltinksweg) struweel en bomen aangeplant worden ter inpassing van het plan.
Afbeelding 2.3: Weergave landschappelijke inpassing
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wel dient de uitbreiding van een bedrijventerrein gezien te worden als een stedelijke ontwikkeling en derhalve getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Om de behoefte aan uitbreiding van bedrijventerrein te onderzoeken is in opdracht van de Provincie Overijssel door de Stec Groep het rapport "Ruimte voor economische groei in Overijssel" (mei 2019) opgesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat er in de periode 2019-2030 een toename in de ruimtebehoefte van 319 - 535 ha netto areaal bedrijventerreinen wordt verwacht voor de provincie Overijssel (gemiddeld 27 tot 45 ha netto per jaar). Binnen de prognose zijn de aandelen van een tiental sectoren in beeld gebracht. De prognose van de uitbreidingsvraag is het grootst voor de sector logistiek en groothandel.
In het document 'Afspraken Regionale Bedrijventerrein Programmering Twente 2019-2022' zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt over waar wel en niet ruimte is voor uitbreiding van bedrijventerrein om zodoende de balans tussen vraag en aanbod te herstellen.
Onderhavige uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein van ca. 3 hectare is opgenomen in de lijst van projecten waar reeds afstemming over heeft plaatsgevonden op regionaal niveau. Zoals reeds eerder is beschreven betreft het plan een uitbreiding van een bestaand bedrijf met een lokale economische binding. Realisatie elders is gelet hierop niet wenselijk en mogelijk. Ondanks dat het plangebied in de huidige situatie nog een agrarische functie heeft, kan gelet op de liging omringt door bedrijfs- en stedelijke functies gesteld worden dat er sprake is van een bestaand stedelijk gebied. Zoals ook uit de toetsing aan het provinciaal beleid blijkt, zie onder andere paragraaf 4.2.4.2, maakt het plangebied onderdeel uit van het ontwikkelperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken". Dit ontwikkelperspectief richt zich op mogelijk maken van woon/werklocaties ontwikkelingen in gebieden buiten de stedelijke netwerken. De uitbreiding van een bestaand bedrijf past binnen dit ontwikkelperspectief.
Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling voorziet in een concrete behoefte waarover op regionaal niveau afstemming heeft plaatsgevonden, die niet op een andere locatie ingevuld kan worden. Het plan is derhalve in lijn met de ladder voor duurzame verstelijking.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld, deze documenten worden jaarlijks geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de
Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke
beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn met name de artikelen 2.1.2, 2.1.3 en 2.3.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Principe van concentratie (artikel 2.1.2)
Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Lid 2. In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen om te voldoen aan een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.
Lid 3. In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen van de streekcentra voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van voorzieningen ter voldoening van een regionale behoefte voor zover dit past binnen de regionale programmering van de betreffende regio.
Lid 4. In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen voorzien in woningbouw en bedrijventerrein om te voldoen aan (een deel van) de behoefte van een buurgemeente als dit past binnen de regionale programmering van de betreffende regio.
Toetsing aan artikel 2.1.2
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van de bestaande bedrijfslocatie van Müller Fresh Food Logistics B.V. Dit bedrijf is al ruim 80 jaar binnen Holten gevestigd en valt dus zondermeer aan te merken als een lokaal gewordteld bedrijf. Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan het principe van concentratie.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Voor de noodzakelijke uitbreiding van Müller Transport is geen andere locatie beschikbaar. Voor de bedrijfsvoering is het essentieel de activiteiteiten te concentreren aan de Kerizersweg. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Nieuwe bedrijventerreinenlocaties (artikel 2.3.2)
Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe
bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in
overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover
overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde
Staten van Overijssel.
Lid 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Lid 3. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op die bestemmingsplannen waarvoor geldt dat de provinciale diensten in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/10 BRO een positief advies hebben uitgebracht over het voorontwerp.
Toetsing aan artikel 2.3.2
Zoals uit paragraaf 4.1.2 reeds is gebleken, heeft over onderhavige ontwikkeling reeds op regionaal niveau afstemming plaatsgevonden. De uitbreiding van Müller Transport is opgenomen op de lijst van projecten waaraan medewerking wordt verleend in het document 'Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022'.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ontwikkelperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken". Dit ontwikkelperspectief richt zich op mogelijk maken van woon/werklocaties ontwikkelingen in gebieden buiten de stedelijke netwerken. De uitbreiding van een bestaand bedrijf past binnen dit ontwikkelperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Stedelijke laag
Het plangebied maakt in de stedelijke laag onderdeel uit van 'bedrijventerreinen'. De uitbreiding van een bestaand bedrijf is derhalve passend.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied maakt in deze laag onderdeel uit van het maten- en flierenlandschap. it is een halfopen agrarisch landschap ten westen van de kern Holten. Van oudsher herbergt dit landschapstype natuurwaarden die gebonden zijn aan de vaak hoge grondwaterstand in deze gebieden. Door middel van de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling, o.a. middels het vergroten van de waterberging, de realisatie van natuurvriendelijke oevers en groenstructuren, wordt de connectie met het maten- en flierenlandschap versterkt.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.
De structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario’s geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleid. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.
De structuurvisie onderscheidt in totaal 12 projectprogramma’s. Deze projectprogramma’s staan ook weergegeven op de structuurvisieplankaart waarvan hieronder een uitsnede is opgenomen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het programma 'Nieuwe/Transformatie bedrijventerreinen'. De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein was reeds voorzien en sluit derhalve aan het gemeetelijk ruimtelijk beleid zoals is vastgelegd in de geldende Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 20 september 2018 de beleidsnota "Zonering bouwhoogtes bedrijventerrein Rijssen-Holten" vastgesteld. Bij de vaststelling is ervoor gekozen om de toegestane bouwhoogtes conform het ruimtelijk-economisch scenario vast te leggen. Dit betekent dat in een zone van 50 meter vanaf de provinciale weg een bouwhoogte van maximaal 12 meter toegestaan is en voor de rest van het plangebied een bouwhoogte van maximaal 20 meter. De maximale bouwhoogtes zijn in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Door middel van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt de burger in Nederland beschermt tegen geluidsoverlast. In deze wet zijn normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke). Tevens zijn er normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen in ruimten binnen gebouwen.
Op basis van de Wgh beschikken veel wegen, spoorwegen en industrieterreinen over een geluidszone. Indien geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd binnen deze geluidsones is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Een akoestisch onderzoek is ook verplicht wanneer wegen, spoorwegen of industrieterreinen die beschikken over een geluidszone, worden gewijzigd (bijvoorbeeld meer rijstroken op een weg, snellere treinen of verplaatsing van de spoorstaven), waardoor negatieve akoestische consequenties mogen worden verwacht.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de bestaande inrichting van MFFL, direct ten oosten is een hockeyclub gesitueerd. Aan de zuidzijde was een verspreid liggende woning gelegen. Deze woning is geamoveerd. De dichtstbij gelegen woningen aan de zuidzijde zijn nu gelegen aan de zuidzijde van de Larenseweg. Hier is een woonwijk in ontwikkeling op een afstand van circa 350 meter. Aan de westzijde is een bedrijventerrein in ontwikkeling.
Met voorgenomen ontwikkeling wordt een huidig bedrijventerrein uitgebreid. Een bedrijventerrein is geen gevoelige bestemming welke beschermd moet worden tegen geluidsoverlast vanuit (spoor-)wegen en industrieterreinen. Tevens is het bedrijventerrein niet aangemerkt als geluidsgezoneerd bedrijventerrein. Wel dient aangetoond te worden geluidbelasting in de omgeving voldoet aan de voorwaarden die hieraan worden gesteld vanuit het Activiteitenbesluit en het gemeentelijk geluidbeleid. In een notitie, opgesteld door Akoestisch Buro Tideman, wordt inzicht geven in de cumulatieve geluidbelasting van de bestaande locatie samen met het plangebied, wanneer deze in gebruik is genomen. De resultaten worden hierna behandeld. Voor de gehele notitie wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting.
In de afgelopen jaren is geïnvesteerd in stillere transportkoelingen. Het geluid van deze transportkoelingen is maatgevend voor de geluidbelasting bij woningen. De geluidruimte die ontstaat door de stillere koelingen kan deels worden benut om het nieuwe terrein ten zuiden in gebruik te nemen zonder dat de totale geluidbelasting hoger wordt dan de geluidregels in het Activiteitenbesluit. Deze geluidregels zijn gelijk aan de waarde die geldt voor een goed woon en leefklimaat.
Het terrein kent een mogelijkheid om bebouwing op te richten. Deze bebouwing zal eerst aan de oostzijde worden opgericht zodat het geluid van dit nieuwe terrein in de richting van de woonwijk wordt afgeschermd. Bij het plannen van een gebouw zal het aspect geluid een rol moeten spelen. Door afscherming en reflectie ontstaat een ander geluidbeeld. Door de positie van de gebouwen gunstig te kiezen kan de geluidbelasting na oprichting van het gebouw nog steeds voldoen aan het Activiteitenbesluit. Uit de berekeningen blijkt dat het effect van een gebouw beperkt is. In figuur 4 van de notitie zijn de berekeningen in de omgeving grafisch weergegeven. Er is een (willekeurig) gebouw geplaatst met een koeling op het dak. Het geluid neemt door reflectie richting het zuiden iets toe. Richting het oosten neemt door afscherming de geluidbelasting iets af maar dit effect wordt deels teniet gedaan door de luchtbehandeling op het dak.
Het terrein kan eerst worden gebruikt voor de stalling van voertuigen. Op een leeg terrein moeten deze vrachtwagen worden gestald aan de zuid-westzijde van het terrein en mogen de transportkoelingen van deze uitbreiding in de nachtperiode niet in bedrijf zijn (tussen 23.00 en 07.00 uur).
Zodra er concrete bouwplannen zijn op deze locatie zal middels een akoestisch onderzoek bij een melding Activiteitenbesluit opnieuw worden aangetoond dat de geluidbelasting bij woningen niet toeneemt. Het bouwplan en de eisen aan de luchtbehandeling wordt hierop afgestemd. Op deze wijze blijven de mogelijkheden voor het terrein door het bedrijf open en wordt geborgd via de regels van het Activiteitenbesluit dat de geluidbelasting niet hoger wordt dan nu reeds het geval is.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het parkeren van vrachtwagens. Wanneer er in een later stadium bebouwing wordt opgericht binnen het plangebied dient er een aanvullend akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De aanleiding tot het uitvoeren van het bodemonderzoek is de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfslocatie en de daarmee samenhangende wijziging van het bestemmingsplan. Er wordt een nieuwe functie mogelijk gemaakt binnen het plangebied, waarbij beoordeeld moet worden of de grond geschikt is voor de beoogde functie. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden hierna behandeld. Voor het rapportage van het verkennend onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt gesteld dat:
Zintuiglijke waarnemingen
Ter plaatse van boorpunt 29 zijn in de ondergrond sporen baksteen aangetroffen. Daarnaast is in de grondwal bij boorpunt 32 sporen baksteen aangetroffen.
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn verder geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetoond.
Grondwater
In het ondiepe grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en naftaleen gemeten.
Resumé
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen verwacht in het kader van de wijziging van de bestemming.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet Luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Het realiseren van voorgenomen ontwikkeling is niet in te delen in één van de genoemde categorieën van 'niet in betekenende mate'. Middels een NIBM-tool kan de bijdrage van een ruimtelijk plan aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld. Voor het gebruik van de NIBM-tool is het aantal extra voertuigbewegingen benodigd. Binnen het plangebied is de mogelijkheid om 100 vrachtwagen te parkeren. Daarbij wordt uitgegaan van 300 voertuigebewegingen per etmaal (150 wisselingen).
De extra voertuigbewegingen leiden tot een toename van fijnstof (PM10) van 0,23 µg/m3 en stikstofdioxide (NO2) van 2,13 µg/m3. De grens van 'niet in betekenende mate' van 1,2 µg/m3 wordt overschreden. Zie de berekening van de NIBM-tool in afbeelding 5.1.
Afbeelding 5.1: NIBM-tool, bijdrage extra verkeer op de luchtkwaliteit
Voorgenomen ontwikkeling kan daarnaast geen belemmering vormen voor de luchtkwaliteitseisen als er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. De wettelijk norm voor fijnstof (PM10) en van stikstofdioxide (NO2) bedraagt 40 µg/m3. De wettelijke norm voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3 . Om te bepalen of de wettelijke norm van de plaatselijk luchtkwaliteit niet wordt overschreden is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN).
Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties in Nederland in het kader van natuur- en milieubeleid. Het geeft de gemeten concentraties aan onder andere stikstofdioxide en fijn stof in de lucht weer. Afbeeldingen 5.2, 5.3 en 5.4 geven de concentraties fijnstof, zeer fijn stof en stikstofdioxide in het jaartal 2017 binnen en rondom het plangebied weer.
Afbeelding 5.2: concentratie fijnstof 2017 in en rondom het plangebied
Afbeelding 5.3: concentratie zeer fijnstof 2017 in en rondom het plangebied
Afbeelding 5.4: concentratie stikstofdioxide 2017 in en rondom het plangebied
Op basis van de GCN blijkt dat de achtergrondconcentraties fijnstof, zeer fijnstof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit.
In 2017 bedroeg de achtergrondconcentraties voor fijnstof en stikstofdioxide in en rondom het plangebied respectievelijk 15-17 µg/m³ en 12-18 µg/m³. De extra voertuigbewegingen leiden tot een toename van fijnstof van 0,23 µg/m3 en stikstofdioxide van 2,13 µg/m3. Daarmee blijft de achtergrondconcentraties voor fijnstof en stikstofdioxide nog ruim onder de wettelijk norm van 40 µg/m³.
In 2017 bedroeg de achtergrondgrondbelasting voor zeer fijnstof 8-11 µg/m³ in en rondom het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 25 µg/m³, deze extra verkeerbewegingen zullen daarmee niet tot een grote toename leiden, waarbij de wettelijke norm overschreden kan worden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Uit de inventarisatie van de Risicokaart op www.risicokaart.nl is gebleken dat het plangebied:
Het plangebied is gelegen in de nabijheid (op circa 440 meter) van de spoorlijn Amersfoort-Deventer-Almelo. Deze spoorlijn heeft zowel een plaatsgebonden risicocontour als een invloedsgebied voor het groepsrisico. De plaatsgebonden risicocontour is gelegen op het spoor. Daarnaast wordt er geen significante invloed uitgeoefend op de groepsrisico door voorgenomen ontwikkeling, omdat het plangebied buiten de invloedszone van het groepsrisco gelegen is (> 200 meter).
Binnen het plangebied wordt er geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
De bij een bepaald bedrijf aangegeven richtafstand is bepalend voor de categorie-indeling:
Richtafstand | Milieucategorie |
10 m | 1 |
30 m | 2 |
50 m | 3.1 |
100 m | 3.2 |
200 m | 4.1 |
Met voorgenomen ontwikkeling wordt een milieubelastende activiteit mogelijk. Er dient voldoende scheiding te zijn tussen voorgenomen ontwikkeling en in de omgeving gelegen milieugevoelige functies.
Op circa 170 meter vanaf het plangebied is de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie (wonen) gelegen. In afbeelding 5.5 is de milieugevoelige functie en de milieucategorieën welke passend zijn (op basis van de richtafstanden) rondom deze milieugevoelige functie weergeven.
Afbeelding 5.5: milieugevoelige functie t.o.v. plangebied
Binnen 100 tot 200 meter vanaf de milieugevoelige functie is een bedrijf toegestaan met milieucategorie 3.2. De eerste 30 meter ten noordoosten van het plangebied valt binnen deze zone. Na de 200 meter vanaf de milieugevoelige functie is een bedrijf toegestaan met milieucategorie 4.1.
Op basis van de hiervoor genoemde richtafstanden en de daarbij behorende milieucategorieën is het plangebied opgedeeld in een aantal zones welke worden weergegeven op de verbeelding.
De activiteiten die binnen het plangebied worden uitgeoefend vallen binnen de categorie 3.2 'stalling van vrachtwagens met koelinstallaties' en categorie 3.1 'distributiecentra, pak- en koelhuizen'. De activiteiten van Müller Fresh Food Logistics passen hiermee binnen de milieuzonering welke zijn weergegeven op de verbeelding.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Natura 2000-gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).
Natuurnetwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel.
In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Voor het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd om vast te stellen of de voorgenomen uitbreiding geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten. De resultaten worden hierna behandeld. Voor de rapportage van de quickscan flora en fauna wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze toelichting.
Aangezien de functie van het plangebied als foerageergebied voor uilen niet kon worden uitgesloten, is een nader onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het leefgebied van uilen. Voor de rapportage van het nader onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Sallandse Heuvelrug op circa 2.235 meter en Borkeld op circa 4.658 meter vanaf het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand van het plangebied. In afbeelding 5.6 is het plangebied ten opzicht van de Natura 2000-gebieden weergegeven.
Afbeelding 5.6: Situering Natura 2000-gebieden in omgeving plangebied
Van oppervlakteverlies en/of versnippering van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is geen sprake. Eventuele verstoring door geluid, licht en trilling is niet aan de orde, gelet op de afstand tot de natuurgebieden en de ligging van het plangebied.
De emissie en depositie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. De stikstofdepositie als gevolg van de gebruikersfase (toenemende verkeersgeneratie) is in beeld gebracht middels een Aerius-berekening. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. Voor de Aerius-berkening wordt verwezen naar bijlage 6 bij deze toelichting. Uit de Aerius-berkening is gebleken dat de stikstofdepositie vanwege het beoogde gebruik de grens van 0,00 mol/ha/jaar niet overschrijdt.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De voorgenomen ingreep leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.
Wanneer in voldoende mate rekening wordt gehouden met de verlichting richting de aangrenzende houtsingel. zijn er geen ecologische belemmeringen aanwezig.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is gedeeltelijk binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie middelhoge verwachting' opgenomen. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft alleen het meest zuidelijke deel (circa 7.200 m2) van het plangebied een middelhoge verwachting. Het resterende deel heeft geen of een lage verwachting. Een archeologisch onderzoek verplicht indien de omvang van het te verstoren gebied groter is dan 250 m2 en de verstoringen dieper reiken dan 50 cm-mv. De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het vigerende gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven.
In 2019 is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage 7 opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. De context van eventuele sporen/resten is bovendien zeer waarschijnlijk verstoord. Het archeologisch belang van nog aanwezige archeologische resten is daardoor laag. Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.
De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Rijssen-Holten, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente, de heer A. Vissinga. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente of haar regio-archeoloog.
In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig welke een belemmering kunnen vormen voor onderhavig plan.
Het plangebied is vrijgegeven van archeologische waarden naar aanleiding van het archeologisch bureauonderzoek. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Onderdeel van een ruimtelijke procedure is een waterparagraaf waarvoor als onderbouwing een watertoets wordt uitgevoerd. Bij deze watertoets wordt de huidige waterhuishouding van het projectgebied in kaart gebracht en wordt op principeniveau een regenwatervoorziening voorgesteld. Daarnaast wordt een voorbeeldberekening gedaan ten aanzien van de bergingscapaciteit. Het resultaat is rapportage waarin staat beschreven hoeveel water conform beleid geborgen moet worden en welke mogelijkheden er zijn om in deze berging te voorzien. Afstemming met het waterschap maakt onderdeel uit van het waterteots-proces.
Het waterschap heeft een Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld waarin de strategie voor het waterbeheer voor deze vijf jaar is vastgesteld met oog op de ‘Watervisie 2030’. Hierin zijn de volgende primaire taakgebieden beschreven:
Verder hanteert het waterschap de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” voor de waterkwantiteit, “schoonhouden-scheiden-schoonmaken” voor de waterkwaliteit, en geldt het uitgangspunt “stand still – step forward”, waarbij de waterhuishouding niet mag verslechteren en verbetering gewenst is.
Daarnaast heeft het waterschap een watertoetstabel ontwikkeld, om zodoende in beeld te brengen welke aspecten relevant zijn om bij de watertoets voor een bepaald projectgebied te doorlopen.
Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen de initatiatiefnemer en de gemeente gedurende de uitwerking van de inrichtingstekening, waarbij aangegeven is dat de voorkeur uitgaat naar het bergen middels oppervlaktewater. Langs het huidige terrein van MMFL liggen aan de westzijde een wadi en watergang. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het samenvoegen van de wadi en watergang, en deze te gebruiken als berging. Deze wordt uitgebreid richting het zuiden langs het nieuwe projectgebied, zodat ook hier de huidige watergang wordt verbreed. Hiermee wordt het mogelijk om de benodigde waterbergingsopgave in te vullen én een robuuster watersysteem te realiseren. De hiermee betere stedenbouwkundige inpassing maakt ook mogelijk dat het een representatief, beheersbaar, veilig en robuust watersysteem oplevert.
Door de beoogde ontwikkeling vindt er verharding plaats op een locatie waar nu nog geen
verharding is. Hierdoor neemt het verhard oppervlak toe met ca. 19.000 m2. Voor deze beoogde ontwikkeling heeft er afstemming plaatsgevonden met de Gemeente Rijssen – Holten en is de watertoetstabel van Waterschap Rijn en IJssel doorlopen.
Het waterschap hanteert een bui T10+10% (40 mm) wat vertraagd moet worden afgevoerd. Bui T100+10% mag tot aan maaiveld geborgen worden (80 mm). De benodigde bergingscapaciteit wordt gerealiseerd door het bergen van water op oppervlaktewater. Hiervoor worden de bestaande watergang (1e zijtak Peterswatergang) en wadi langs de westzijde van het huidige terrein van MFFL samengevoegd tot één waterpartij. Deze wordt vervolgens doorgetrokken richting het zuiden langs het projectgebied. Langs de gehele waterpartij wordt een plasdras zone aangelegd.
Afbeelding 5.7: Inrichtingstekening waterhuishouding
Het streefpeil van de waterpartij is 9,35m+NAP (afgeleid van de stuw in de Peterswatergang), waarbij het aangrenzende maaiveld op 11m+NAP ligt. De waterpartij heeft aan de noordzijde een breedte van circa 4m en een waterdiepte van 0,5m (bodem tot aan streefpeil). In zuidelijke richting nemen zowel de breedte als de waterdiepte toe, waardoor op de grens van het huidige en nieuwe terrein de watergang een breedte van circa 22m heeft, met een bijbehorende waterdiepte van 1,5m. Vanaf dit punt zal de waterpartij weer versmallen tot circa 8m aan de zuidzijde van het projectgebied. Aan de noordzijde is de waterpartij aangesloten op het bergbezinkbassin aan de Keizersweg. De (externe) overstortdrempel van het bergbezinkbassin bevindt zich op 11,80m+NAP. De overstort vanuit het riool is aangesloten op een hoogte van 10,43m+NAP.
Zowel bij bui T10+10% als T100+10% zal het water dat geborgen wordt middels de waterpartij niet het bergbezinkbassin in lopen. De waterpartij krijgt een talud van 1:1,5 aan de wegzijde. Vanaf de terreinzijde wordt eveneens een talud van 1:1,5 gecreëerd, alvorens deze overloopt in de plasdras zone. Laatstgenoemde heeft een breedte van 7m langs de gehele waterpartij. Het oppervlak van de waterpartij en de plasdras zone is 7.180m2.
Door overdracht van de grond van de waterpartij en de plasdras zone naar het waterschap wordt het onderhoud gefaciliteerd door het waterschap. Onderhoud aan de watergang wordt verzorgd door het waterschap middels een maaiboot. Dit is mogelijk bij de huidige dimensionering van de waterpartij, waarbij de waterdiepte in het midden van de waterpartij 1,5m bedraagt. Ter hoogte van het breedste gedeelte van de waterpartij, op de grens van het bestaande en nieuwe terrein, wordt een hellingbaan met een talud van 1:7 gerealiseerd om de maaiboot te water te laten. Deze zal bestaan uit grasbetonkeien en loopt van 11 tot 10 m+NAP. Op deze locatie wordt tijdens het uitvoeren van onderhoud een tijdelijk depot geplaatst om het maaisel in te deponeren. De toevoer en afvoer van onderhoudsmiddelen en maaisel zal geschieden via het terrein van MFFL en vindt eens per jaar plaats.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het verhard oppervlak ter plaatse van het plangebied vergroot. Ter compensatie hiervan wordt oppervlaktewater toegevoegd. Door een herinrichting van het watersysteem in de omgeving van het plangebied draagt onderhavige ontwikkeling bij aan een duurzaam en robuust watersysteem.
De volledige rapportage van de watertoets is als bijlage 8 bijgevoegd.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Zoals uit paragraaf 5.6 reeds is gebleken, veroorzaakt de voorgenomen ontwikkeling geen aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.
De ontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden (100 hectare of meer) kan worden geconcludeerd dat voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van
te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan (uitbreiding van een bestaand transportbedrijf met ca. 3 hectare) worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit de beoordeling van de verschillende milieu-aspecten in dit hoofdstuk dat dit project geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit plan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Aan het plangebied is hoofdzakelijk de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. In deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de regels.
Door middel van aanduidingen is bepaald welke categorie bedrijven waar is toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn bij de diverse bedrijven voor de diverse milieufactoren, zoals geur, stof en geluid, afstandsmaten aangegeven. Het gaat daarbij om richtafstanden van bedrijven tot milieugevoelige bebouwing als woningen die zijn gelegen in een "rustige woonwijk" (of uiterlijk op de rand daarvan).
De bij een bepaald bedrijf aangegeven richtafstand is bepalend voor de categorie-indeling:
Richtafstand | Milieucategorie |
10 m | 1 |
30 m | 2 |
50 m | 3.1 |
100 m | 3.2 |
200 m | 3.3 |
Als er zich een bedrijf voor vestiging aandient dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie valt dan ter plaatse is toegestaan, bijvoorbeeld in categorie 4.1, waar categorie 3.2 is toegestaan, dan kan dat bedrijf mogelijk toch worden ingepast. Via een afwijkingsbevoegdheid kan dat bedrijf worden toegestaan, mits het, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kan worden gelijkgesteld met bedrijven die op de betreffende plaats als recht, in dit geval dus 3.2, zijn toegestaan.
In de daartoe te volgen procedure kan worden bezien of eventuele maatregelen mogelijk en toereikend zijn. Deze afwijkingsprocedure zal in de praktijk gelijk oplopen met de toetsingsprocedure van de beoogde bedrijfsactiviteiten in het kader van de Wet milieubeheer.
Vertaling in dit bestemmingsplan
De activiteiten die binnen het bestemmingsplangebied worden uitgeoefend vallen binnen de categorie 3.2 'stalling van vrachtwagens met koelinstallaties' en categorie 3.1 'distributiecentra, pak- en koelhuizen'. De activiteiten van Muller passen hiermee binnen de voorgestande milieuzonering op het nieuwe industrieterrein.
Het bestemmingsplan voldoet op dit punt aan de eisen die daaraan gesteld worden en zoals beschreven in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering 2009'.
De vestiging van de zogenaamde Wgh- en Bevi-inrichtingen is - vanwege de te verwachten milieubelasting op de omgeving - uitgesloten.
Bouwregels
Aan het bouwen van gebouwen op het bedrijfsterrein zijn alleen die eisen betreffende situering, oppervlakte en andere maatvoering gesteld, die nodig zijn om een ruimtelijk en planologisch verantwoorde invulling van het gebied te verkrijgen.
In dat kader dienen gebouwen binnen bouwvlakken te worden gebouwd, op een bepaalde afstand tot wegen en tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen.
De hoogtemaat van de gebouwen is zo bepaald dat deze overeen komt met de zonering bouwhoogte. Bijzondere bouwbepalingen zijn opgenomen voor kantoorruimten op bepaalde locaties; dat om een doelmatig ruimtegebruik te borderen en de ruimtelijke uitstraling te versterken.
Afwijkingen van bouwregels
Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen betreffende het bouwen van ondergeschikte gebouwen buiten het bouwvlak, de minimumafstanden tot perceelsgrenzen en de toegestane bouwhoogten.
Aan de groenstructuur die het plangebied aan de zijde van de provinciale weg en aan de zuidkant begrenst, is de bestemming 'Groen' toegekend. De uit te breiden watergang langs de provinciale weg heeft de bestemming 'Water' gekregen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Rijssen-Holten. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat deze ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is voorgelegd aan de provincie Overijssel en akkoord bevonden.
Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan middels de watertoets welke is opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 augustus tot en met 6 oktober 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.