4.5 Ecologie
Voor de uitvoering van een bestemmingsplan dient onderzocht te worden of het plan voldoet aan de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet hebben beide tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Flora- en faunawet geldt dáár waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd wordt. Deze wet bestaat uit Nederlandse soortbeschermingswetten en de soortbeschermingscomponent uit de Europese Vogel -en Habitatrichtlijn.
De gebiedsbescherming (op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet) geldt alleen in daartoe specifiek aangewezen gebieden.
In januari/februari 2008 is door EcoGroen Advies BV uit Zwolle een quickscan natuurtoets uitgevoerd.
Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingreep is geconcludeerd dat zij geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige habitatrichtlijngebieden, vogelrichtlijn gebieden, Ecologische Hoofd Structuur (EHS), Beschermde natuurmonumenten of specifieke natuurwaarden buiten de EHS.
De aangetroffen en/of te verwachten soorten
- Er zijn geen beschermde plantensoorten of soorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
- Er zijn geen vaste verblijven van vleermuizen aanwezig. De beoogde plannen zullen geen nadelige gevolgen hebben op mogelijk aanwezige vlieg- en/of jachtroutes of op foerageergebied van vleermuizen.
- Verspreid in het gebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, licht beschermde (Flora en Faunawet tabel 1) zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten.
- Verder heeft Steenmarter (FFW tabel 2) het plangebied als vaste verblijfplaats gebruikt.
- Het plangebied is broedgebied voor een aantal vogelsoorten. In de opstallen zijn onder andere nesten aangetroffen van Houtduif en Merel.
- In een knotwilg is een nestholte aanwezig van Kleine bonte specht.
- In de loods bevindt zich een frequent gebruikte roestplaats (rustplaats) van een Kerkuil (Rode Lijst categorie 'kwetsbaar'). Ook is de boerderij in het verleden als roestplaats door Kerkuil gebruikt. Er zijn geen vaste broedplaatsen van de Kerkuil aanwezig of te verwachten.
- Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere vogels met een vaste verblijfplaats (onder andere Steenuil, overige spechten en roofvogels).
- Licht beschermde amfibieënsoorten (FFW tabel 1) als Bastaardkikker, Bruine kikker, Kleine watersalamander en Gewone pad zijn voortplantend in de sloot langs het plangebied of overwinterend verspreid door het gebied te verwachten.
- Er zijn geen reptielen of beschermde vissen of ongewervelden aangetoond of te verwachten.
Ontheffing en compenserende en mitigerende maatregelen
- Het aanvragen van een ontheffing of het nemen van compenserende en/of mitigerende maatregelen is voor Steenmarter niet aan de orde.
- Extra inspectie van aanwezigheid van Kleine bonte specht in maart/april is noodzakelijk. Indien de holte in de wilg door Kleine bonte specht wordt gebruikt als nestplaats, is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de flora- en faunawet annex artikel 75 noodzakelijk.
- Voor het slopen van de loods met roestplaats van de Kerkuil is geen ontheffing annex artikel 75 van de flora en faunawet noodzakelijk. Roestplaatsen van uilen zijn niet beschermd. De Kerkuil maakt mogelijk gebruik van het plangebied en omgeving.
- Verstoring van broedvogels dient te allen tijde voorkomen te worden. Dit houdt in dat in elk geval met de werkzaamheden gestart moeten worden buiten de periode van 15 maart tot 15 juli.
- Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
- Ook is het aan te raden te voorkomen dat nieuwe broedbiotopen ontstaan in de vorm van ruigten, takkenhopen en zandhopen met steile kanten.
We raden aan de bebouwing niet te slopen gedurende de voortplantingsperiode van de Steenmarter – dat wil zeggen in de periode 15 maart t/m 15 augustus. Voor de in het plangebied voorkomende licht beschermde zoogdieren en amfibieën wordt als belangrijkste mitigerende maatregel fasering in tijd genoemd. Schade is - indien de planning van activiteiten dit toelaat - te minimaliseren door het verwijderen van vegetatie zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september/oktober. Dit is buiten de voortplantingsperiode van veel dieren, dus buiten de periode waarin dieren extra kwetsbaar zijn.
Indien met bovenstaande adviezen rekening wordt gehouden vormt het ecologische aspect geen belemmering voor de nieuwe ontwikkelingen.
De quickscan Natuurtoets is als bijlage bij het plan gevoegd.