Plan: | Bedrijventerrein Holten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPHB2009000-0401 |
Deze bepaling beoogt te voorkomen dat dezelfde oppervlakte aan grond meermaals wordt gebruikt als berekeningsgrondslag voor het toestaan van bouwplannen, waardoor er op een bepaald stuk grond in de praktijk meer wordt gebouwd dan in het bestemmingsplan de bedoeling is.
De formulering van de overgangsregels is letterlijk zo voorgeschreven door het Bro (Besluit ruimtelijke ordening)..
Deze regel dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid.
Bij de inwerkingtreding van de Wabo per 1 oktober 2010 is, ingevolge de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 7.10 Wro, waarin het gebruiksverbod en de strafbaarstelling in het bestemmingsplankader waren geregeld, komen te vervallen.
De reden daarvoor is dat, kort samengevat, artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor artikel 7.10 Wro in de plaats treedt.
In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is bepaald: 'Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit ....... (c.) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan ...'.
De vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo geldt uitsluitend als het betreft activiteiten die een met het bestemmingsplan (of andere planologische regelgeving) strijdig gebruik opleveren. Zolang wordt voldaan aan i.c. het bestemmingsplan geldt de vergunningplicht niet. Indien een met het bestemmingsplan strijdig gebruik plaatsvindt zonder dat daarvoor omgevingsvergunning is verleend, wordt gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en kan op grondslag daarvan handhavend worden opgetreden.
Het voorgaande betekent dus dat voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met de ingevolge een bestemmingsplan op gronden of een bouwwerk rustende bestemming, ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voortaan een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via artikel 1a, 2° van de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Het gevolg van het voorgaande is dat, door de werking van artikel 2.1 van de Wabo, in de gebruiksregels in het bestemmingsplan geen verbodsbepaling mag worden opgenomen, doch. enkel mag worden bepaald welke vormen en soorten van gebruik -in ieder geval- als gebruik in strijd met het bestemmingsplan worden aangemerkt.
Burgemeester en wethouders kunnen op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepalingen van het plan. Het gaat daarbij om het realiseren van nutsvoorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikte afwijkingen van diverse in het plan getrokken grenzen, het in beperkte mate afwijken van de diverse maten en percentages en het onder voorwaarden bouwen van antenne- en telecommasten.
Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee tijdens de looptijd van het plan, desgewenst grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduiding kunnen worden verschoven. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
De formulering van de overgangsregels is letterlijk zo voorgeschreven door het Bro (Besluit ruimtelijke ordening)..